Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de verbetering van de resultaten van nationale stelsels voor duaal onderwijs (initiatiefadvies)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de verbetering van de resultaten van nationale stelsels voor duaal onderwijs (initiatiefadvies)

15.1.2016

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/57


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de verbetering van de resultaten van nationale stelsels voor duaal onderwijs

(initiatiefadvies)

(2016/C 013/10)

Rapporteur:

Dorthe ANDERSEN

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) heeft op 19 februari 2015 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over de

Verbetering van de resultaten van nationale stelsels voor duaal onderwijs

(initiatiefadvies).

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 september 2015 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 september 2015 gehouden 510e zitting (vergadering van 16 september 2015) het volgende advies uitgebracht, dat met 206 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 8 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Jonge Europeanen zijn in verschillende lidstaten hard getroffen door de crisis, tegen enorme menselijke, sociale en economische kosten. Een hogere jeugdwerkloosheid is echter niets nieuws en duidt op enkele structurele problemen die de overgang van school naar werk lastig maken.

1.2.

Met goed functionerende stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding (BOO) op basis van duaal leren kunnen meer jongeren aan een baan worden geholpen en kan de overgang van school naar werk voor jonge mannen en vrouwen, inclusief kansarme jongeren, versoepeld worden.

1.3.

Het EESC onderstreept dat „hét beste model” voor duaal onderwijs niet bestaat. Doel is te zorgen voor een kwalitatief hoogwaardig duaal onderwijs dat vruchten afwerpt.

1.4. Europees niveau:

1.4.1.

Het EESC is van mening dat de EU een instrument voor kwaliteitsbeoordeling nodig heeft dat de voortgang en de gevolgen van de hervormingen die de lidstaten doorvoeren in kaart brengt, teneinde de prestaties van BOO-stelsels en stelsels voor duaal onderwijs te verbeteren.

1.4.2.

Het EESC beveelt de Commissie aan om — samen met relevante partners — instrumenten te ontwikkelen voor monitoring en gegevensverzameling, voor het beoordelen van wat werkt in de lidstaten en voor het vaststellen van de belangrijkste kenmerken van goed functionerende stelsels voor duaal onderwijs. Doel is te meten en te beoordelen wat werkt, de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen en de correlatie tussen duaal onderwijs en werkgelegenheid te belichten.

1.4.3.

Goed gekwalificeerde arbeidskrachten die beschikken over vaardigheden waar vraag naar is, zullen ook in de toekomst een centraal onderdeel van arbeidsmarkten en het Europese concurrentievermogen uitmaken. Het EESC stelt daarom voor een EU-doelstelling voor BOO en duaal onderwijs vast te stellen, die jongeren betere kansen op een baan kan bieden. Dit zou kunnen gebeuren in het kader van de herziening van de Europa 2020-strategie. Het EESC verzoekt de Commissie dan ook om de mogelijkheden daartoe te bestuderen.

1.4.4.

Het EESC is van mening dat een EU-doelstelling voor BOO en de verzameling van gegevens ertoe kunnen bijdragen dat de lidstaten op schema blijven wat betreft de verbetering van de opleidingsniveaus en het garanderen dat jongeren positieve ervaringen opdoen binnen het onderwijssysteem en het onderwijs verlaten met de vaardigheden die nodig zijn op de arbeidsmarkt.

1.5. De lidstaten en de sociale partners:

1.5.1.

Het EESC beveelt aan dat lidstaten die geen goed functionerende stelsels voor duaal onderwijs hebben, onderzoeken wat het kost om dergelijke stelsels te ontwikkelen en deze kosten afzetten tegen de voordelen die dit zou hebben voor het concurrentievermogen van ondernemingen en de werkgelegenheid onder jongeren.

1.5.2.

Het EESC benadrukt het belang van partnerschappen tussen scholen, opleidingscentra, vakbonden en het bedrijfsleven. De sociale partners spelen een belangrijke rol in alle stadia van goed functionerende stelsels voor duaal onderwijs (ontwerp, uitvoering, monitoring, evaluatie enz.). Het versterken en een beter gebruik van de sociale dialoog op alle niveaus kan een doeltreffende manier zijn om de kwaliteit van duaal onderwijs te verbeteren en dit onderwijs aantrekkelijker te maken.

1.5.3.

Het EESC verzoekt de lidstaten een systeem voor de beroepsontwikkeling van BOO-leerkrachten, -mentoren en -opleiders in te voeren c.q. systematisch te herzien. Dit geldt met name voor bedrijfsinterne opleiders, aangezien zij zeer belangrijk zijn voor het verbeteren van de resultaten van BOO-stelsels.

1.5.4.

Het EESC benadrukt dat werkgevers belangrijk zijn en is van mening dat werkgevers — met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) — zich meer zullen bezighouden met leerlingplaatsen wanneer deze daadwerkelijk beantwoorden aan hun behoeften en wanneer er goede banden zijn met scholen. In de komende jaren moet de nadruk liggen op de invoering van stelsels voor duaal onderwijs die de kosteneffectieve betrokkenheid en meer eigen inbreng van werkgevers mogelijk maken.

1.5.5.

Het EESC beveelt aan dat de Europese sociale partners hun werkzaamheden op dit gebied als onderdeel van hun eigen werkprogramma voortzetten.

2. Inleiding — de huidige situatie in Europa

2.1.

De economische crisis in Europa heeft jongeren hard getroffen: 4,5 miljoen jongeren tussen de 15 en 24 jaar zijn werkloos(1). Voor sommige EU-landen is een hoge jeugdwerkloosheid echter niets nieuws; deze is door de crisis slechts verergerd. De jeugdwerkloosheid in de EU is meer dan twee keer zo hoog als de werkloosheid onder volwassenen: 20,9 % tegen 9,8 %. Ongeveer 7 miljoen jonge Europeanen hebben geen werk en volgen evenmin onderwijs of opleiding(2). Met zwakke economische vooruitzichten op de korte termijn is de jeugdwerkloosheid in sommige lidstaten gestegen tot extreme niveaus, tegen grote menselijke, sociale en economische kosten.

2.2.

Vóór de crisis was de werkloosheid onder jongeren ook al hoger dan onder volwassenen. Dit suggereert dat er een structureel probleem bestaat bij het tot stand brengen van nauwere banden tussen onderwijs- en opleidingsstelsels en arbeidsmarkten. Een ander argument hiervoor is dat in veel landen sprake is van een hoge jeugdwerkloosheid, terwijl werkgevers tegelijkertijd problemen hebben om werknemers met de juiste vaardigheden te vinden.

2.3.

Er is een nieuwe aanpak geboden waarbij de basis voor werkgelegenheid en groei wordt verbeterd; de bedoeling is dat jongeren in het beroepsonderwijs goede vaardigheden en kwalificaties verwerven waar vraag naar is, zodat arbeidsmarkten goed kunnen functioneren.

2.4.

Er bestaan echter aanzienlijke verschillen tussen de EU-lidstaten wat hun ervaringen met de betreding van de arbeidsmarkt door jongeren betreft.

2.5.

In veel landen vormen mensen met een beroepsopleiding de meerderheid van de werknemers in de particuliere sector en spelen zij bovendien een belangrijke rol in delen van de publieke sector. Vandaag de dag volgt ongeveer de helft van de leerlingen in het hoger secundair onderwijs in Europa een BOO-programma en volgt ongeveer een kwart van deze leerlingen een gecombineerde opleiding op school en op de werkplek(3). Waar het nu om gaat is dat BOO aantrekkelijker moet worden gemaakt door de kwaliteit ervan te verbeteren en het onderwijs relevanter te maken.

2.6.

In een aantal adviezen(4) heeft het EESC gewezen op het belang van het creëren van de juiste voorwaarden voor jongeren, met als doel de overgang van onderwijs naar werk te vergemakkelijken door ervoor te zorgen dat zij meer en verschillende vormen van duaal leren krijgen aangeboden als onderdeel van beroepsonderwijs en -opleiding van hoge kwaliteit.

2.7.

Het EESC is van mening dat het belangrijk is om vaart in dit proces te houden en ervoor te zorgen dat de afzonderlijke lidstaten, in samenwerking met de sociale partners, binnen hun BOO-stelsels ruimte voor duaal leren maken.

3. De definities begrijpen — duaal onderwijs in Europa

3.1.

Dit advies richt zich op duaal leren binnen BOO. Duaal onderwijs is een overkoepelende term die verschillende nationale modellen omvat. Volgens Cedefop heeft duaal leren betrekking op onderwijs of opleidingen waarbij onderwijs op school of in een opleidingscentrum wordt afgewisseld met leren op een werkplek. Dit soort leren wordt duaal genoemd vanwege het leertraject (scholen/BOO-aanbieders en leerbedrijven zijn samen verantwoordelijk voor de theoretische en de praktijkvorming) en omdat er twee soorten actoren bij zijn betrokken (publieke en particuliere).

3.2.

Leren op de werkplek is in alle lidstaten onderdeel van het onderwijsstelsel, maar de kwaliteit, de resultaten en de omvang ervan verschillen(5). Hoeveel tijd wordt bijvoorbeeld doorgebracht op de werkplek? Hebben leerling en werkgever een contract gesloten of wordt de leerling betaald? Wat is de rol van de sociale partners?

3.3.

Er is niet zoiets als „hét” of „het beste” model. De manier waarop duaal onderwijs wordt ontwikkeld is van veel economische en sociale factoren afhankelijk.

3.4.

Globaal gezien zijn er drie vormen van werkplaatsleren:

Leerlingplaatsen, waarbij leren op de werkplek en onderwijs op school elkaar afwisselen en worden gecombineerd en waarbij een nationaal erkende kwalificatie kan worden behaald. Er is gewoonlijk sprake van een contractuele relatie tussen de werkgever en de leerling, waarbij de leerling wordt betaald (bijv. in Oostenrijk, Denemarken en Duitsland);

BOO op school, met scholing op de werkplek. Deze vorm omvat kortere opleidingsperioden op de werkplek (bijv. stages en leerbanen) als verplicht of facultatief onderdeel van BOO-programma’s, waarbij een formele kwalificatie kan worden behaald;

Schoolprogramma’s.

3.5.

Wat van belang is, is de nauwe band met de werkplek en de synergieën die moeten worden ontwikkeld tussen de leerling, de theoretische basis en de praktijkvorming en de ontwikkeling op de werkplek.

4. De Europese beleidsachtergrond

4.1.

De Europese Raad bereikte op 27 en 28 juni 2013(6) overeenstemming over een nieuwe strategie voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid, die het doel omvatte om „hoogwaardige leerlingplaatsen en leren op het werk” te propageren. 22 lidstaten ontvingen landenspecifieke aanbevelingen om hun stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding aan te passen door een grotere nadruk te leggen op werkplekleren binnen opleidingen en kwalitatief hoogwaardige leerlingplaatsen voor jongeren.

4.2.

Op EU-niveau is een aantal maatregelen genomen. Zo is een jongerengarantie aangenomen, zijn ESF-middelen toegewezen voor de ontwikkeling van leerlingplaatsen op nationaal niveau, met inbegrip van het stelsel voor duaal onderwijs, en is een Europese Alliantie voor leerlingplaatsen opgericht.

4.3.

In hun actiekader Jeugdwerkgelegenheid(7) (juni 2013) benadrukken de Europese sociale partners ook de waarde van modellen voor werkplekleren, zoals stelsels voor duaal onderwijs.

4.4.

Het Letse voorzitterschap heeft vijf doelstellingen gesteund als onderdeel van de herziening van het communiqué van Brugge. De eerste van deze doelstellingen is het bevorderen van werkplekleren, met bijzondere aandacht voor leerlingplaatsen en soortgelijke vormen(8).

5. Duaal onderwijs als brug naar het beroepsleven

5.1.

Studies van bijv. Cedefop en de Europese Commissie wijzen op een positief verband tussen BOO-stelsels op basis van duaal leren en werkgelegenheid onder jongeren(9).

5.2.

De ervaringen en cijfers spreken duidelijke taal. Landen met relevante en aantrekkelijke beroepsopleidingssystemen die op de beginselen van duaal leren zijn gebaseerd, presteren beter wat de betreding van de arbeidsmarkt door jongeren betreft. Sommige landen, zoals Oostenrijk, bieden goede voorbeelden van opleidingsmogelijkheden voor kansarme jongeren, zoals ondersteuning bij het werk of een veiligheidsnet voor scholieren met een leerlingplaats.

5.3.

Een goed functionerend stelsel voor duaal onderwijs biedt jongeren eerste werkervaringen en maakt hen bijgevolg aantrekkelijker voor ondernemingen en toekomstige werkgevers. In Duitsland blijft meer dan twee derde van de leerlingen bij dezelfde werkgever nadat zij hun leerlingopleiding hebben afgerond(10). Uit cijfers over Denemarken(11) blijkt dat leerlingen die een beroepsopleiding hebben afgerond, na een afvloeiing het snelst weer een baan vinden en dat een groot aantal van hen hun eigen bedrijf opzetten.

5.4.

BOO en leerlingplaatsen worden echter door veel jongeren en ouders niet gezien als even aantrekkelijk als een academische opleiding of worden beschouwd als werk dat alleen in de traditionele handarbeidsector voorkomt. Daarbij wordt echter vergeten dat door middel van duaal leren „concurrentiële kennis” opgedaan kan worden; jongeren hebben dan niet alleen één bepaalde carrièremogelijkheid, maar verwerven concurrentiële kennis die verder ontwikkeld kan worden.

5.5.

In het kader van de herziene EU2020-strategie zou overwogen moeten worden om een EU-doelstelling vast te stellen voor het percentage leerlingen dat BOO of duaal onderwijs volgt. Zo kan de belangrijke bijdrage van duaal onderwijs en leerlingplaatsen aan de inzetbaarheid en inclusiviteit beter onder de aandacht worden gebracht. Zo kan de belangrijke bijdrage van duaal onderwijs en leerlingplaatsen aan de inzetbaarheid en inclusiviteit beter onder de aandacht worden gebracht.

5.6.

Een dergelijke doelstelling moet ambitieus zijn, aangezien is aangetoond dat er een positief verband met werkgelegenheid bestaat, en dient rekening te houden met de toekomstige behoefte op de arbeidsmarkt aan werknemers met een middelbare opleiding.

5.7.

Scholen, opleidingscentra en bedrijven, sociale partners en politici moeten de krachten bundelen om het imago en de aantrekkelijkheid te verbeteren. BOO-scholen en opleidingscentra moeten zich beter kunnen aanpassen aan de veranderende economie en de veranderende arbeidsmarktbehoeften. Vaardigheidswedstrijden en rolmodellen kunnen worden aangemoedigd om vaardigheden of scholen te belichten en om jonge mannen en vrouwen te inspireren. Om te voorkomen dat leerlingplaatsen door scholieren en ouders worden gezien als een doodlopende weg, moet er voor een goede aansluiting met het hoger onderwijs worden gezorgd. Ook zouden EU-mobiliteitsprogramma’s als Erasmus+ geïntensiveerd kunnen worden om dit soort regelingen aantrekkelijker te maken.

5.8.

Goede en vroege loopbaanbegeleiding en adviesdiensten zijn belangrijk om het imago van duaal onderwijs te verbeteren en scholieren beter te laten begrijpen wat duaal onderwijs inhoudt.

5.9.

Ook leerkrachten kunnen het duaal onderwijs aantrekkelijker maken; hoe jongeren over BOO denken wordt rechtstreeks door hen beïnvloed. Een baan als BOO-leerkracht moet als een aantrekkelijke mogelijkheid worden beschouwd. Dit kan o.a. worden bereikt door ervoor te zorgen dat de professionele en didactische vaardigheden van BOO-leerkrachten voortdurend op peil worden gehouden, door de samenwerking tussen scholen en bedrijven te verbeteren zodat leerkrachten weten wat bedrijven willen, hoe zij werken, welke technologie zij gebruiken enz.

5.10.

Binnen een duaal stelsel moet de aanwezigheid van een gekwalificeerde en gemotiveerde medewerker die optreedt als studiebegeleider of opleider binnen het bedrijf een basisvereiste zijn voor de kwaliteitsborging. De verantwoordelijkheid van de opleiding binnen het bedrijf moet meer aandacht krijgen. Door de vaardigheden die opgedaan moeten worden duidelijker en nauwkeuriger te beschrijven kan de kwaliteit van werkplekleren worden verbeterd.

6. Permanent op bewijsmateriaal gebaseerd toezicht en beoordeling van BOO-stelsels en -beleid.

6.1.

Er zijn verscheidene studies uitgevoerd, waaruit bleek dat onder meer het Duitse, Zwitserse en Oostenrijkse systeem voor duaal leren goed werken in die zin dat zij jongeren een passende opleiding en een goed begin van hun loopbaan bieden. „Het beste” model bestaat echter niet: doel is succesvolle structuren en praktijken in kaart te brengen.

6.2.

Met transparantere informatie over het waarom-hoe-waartoe zou achterhaald kunnen worden wat de belangrijkste elementen van goed functionerende stelsels voor duaal leren zijn. De gegevens die de meeste lidstaten en Cedefop over de inzetbaarheid van mensen met een afgeronde beroepsopleiding verzamelen, zouden ook gebruikt kunnen worden om verbeteringen in de stelsels — met inbegrip van het duaal onderwijs — door te voeren.

6.3.

Het aandeel van werkplekleren zou bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden als variabele in de EU-benchmark inzake inzetbaarheid. Een Europese benchmark voor duaal onderwijs zou de correlatie tussen stelsels voor duaal onderwijs en de werkgelegenheid onder jongeren kunnen belichten. De voor een dergelijke benchmark benodigde gegevens zouden jaarlijks kunnen worden vergaard via de arbeidskrachtenenquête.

6.4.

In samenwerking met Cedefop zou Eurostat (Eurobarometer) systematischer onderzoek kunnen doen naar jongeren die een beroepsopleiding afronden en beschikken over vaardigheden waar vraag naar is en naar de manier waarop duale scholing binnen bedrijven hen hebben geholpen deze vaardigheden te verwerven.

6.5.

Het kan nuttig zijn om vergelijkbare nationale gegevens te verzamelen op basis waarvan de prestaties van landen met betrekking tot de uitvoering en resultaten van de verschillende stelsels voor duaal onderwijs in Europa kunnen worden beoordeeld. Cedefop, Eurostat en de Commissie verzamelen reeds informatie als onderdeel van de ET 2020- en de Kopenhagenstrategie, maar de EU heeft behoefte aan een coherent instrument dat de vooruitgang en de gevolgen van de hervormingen die op dit moment in veel lidstaten worden doorgevoerd in kaart brengt teneinde de resultaten en de kwaliteit van nationale BOO-stelsels te verbeteren.

Het EESC stelt voor dat bij een dergelijk kwalitatief beoordelingsinstrument ten minste de volgende beleidsvragen aan de orde komen:

Hoe en waarom draagt duaal onderwijs bij tot meer werkgelegenheid?

Zorgt duaal onderwijs voor minder frictie op de arbeidsmarkt, zoals kortere perioden van werkloosheid, en voor een betere afstemming van vaardigheden?

Hoe kan duaal onderwijs bijdragen tot een verbeterde mobiliteit, zowel in als tussen verschillende sectoren?

6.6.

Tijdreeksen van relatief eenvoudige parameters kunnen dienen als springplank naar kwalitatief hoogwaardigere analyses en kunnen tegelijkertijd worden gebruikt voor het volgen van de ontwikkelingen in elk land m.b.t. de aanpassing van BOO-stelsels aan de beginselen van duaal onderwijs en de voordelen hiervan. En dergelijk gegevensplatform zal ook kunnen bijdragen aan de werkzaamheden binnen de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen en met betrekking tot het EQAVET-referentiekader.

7. Betere prestaties van nationale stelsels voor duaal onderwijs en het daarbij betrekken van ondernemingen

7.1.

Er zijn veel uitdagingen die nog steeds niet serieus worden genomen, bijvoorbeeld ten aanzien van de kwaliteit van opleidingen en de relevantie hiervan voor het bedrijfsleven.

7.2.

Leerlingplaatsen spelen een belangrijke rol bij het voorzien in de behoeften van ondernemingen aan bepaalde vaardigheden en helpen jongeren bij de overgang naar de arbeidsmarkt. Leerlingplaatsen bieden werkgevers een aantal voordelen, zoals een betere afstemming van de vaardigheden dankzij opleiding op de werkplek, nieuwe kennis en perspectieven. Volwaardige leerlingplaatsen brengen een aantal rechten en plichten met zich mee voor alle betrokkenen.

7.3.

Ondernemingen moeten dit zien als een investering in toekomstig gekwalificeerd personeel en moeten de verantwoordelijkheid nemen om daadwerkelijk een jongere op te leiden. Maar als ondernemingen — met inbegrip van kmo’s — leerlingplaatsen als investering moeten gaan zien, moeten zij meer worden betrokken bij de stelsels, ook met betrekking tot het opstellen van de curricula.

7.4.

Sommige werkgevers vrezen dat de voordelen van het opleiden van een leerling niet opwegen tegen de kosten, maar dit beeld moet worden bestreden. Uit een in Zwitserland uitgevoerde kosten-batenanalyse blijkt dat de productieve bijdrage van leerlingen meer dan 6 000 EUR per leerlingplaats hoger is dan de opleidingskosten(12) (met inbegrip van het loon van leerlingen) en BUSINESSEUROPE voert momenteel een onderzoek uit naar de kosten en baten van leerlingplaatsen.

7.5.

In sommige landen zijn fondsen opgericht om de lasten te delen, waarbij bedrijven dan een bepaalde som inleggen ter compensatie van de transportkosten of de uren die op school worden doorgebracht („arbejdsgivernes uddannelsesbidrag” in Denemarken). In Oostenrijk ontvangen bedrijven een bonus wanneer leerlingen die zij hebben opgeleid een goede beoordeling krijgen. De Oostenrijkse deelstaat Vorarlberg hanteert een model voor deling van de lasten, waarbij de ondernemingen 0,2 promille van de loonkosten van de leerlingen in een opleidingsfonds storten. Na 18 maanden wordt de opleiding beoordeeld en ontvangen goede opleidingsbedrijven een premie.

7.6.

De resultaten ten aanzien van de kosten en baten kunnen echter per sector en per BOO-stelsel verschillen. Daarom moeten nationale onderwijsstelsels voortdurend worden beoordeeld en indien nodig worden aangepast om ervoor te zorgen dat zij bijdragen tot een verbetering van het concurrentievermogen van Europese ondernemingen. Meer vergelijkbare en kwalitatief hoogwaardige beoordelingsinstrumenten kunnen de lidstaten hier ook bij helpen.

7.7.

Een goede kwaliteitsborging en beoordeling van leerlingplaatsen en andere vormen van duaal onderwijs, met inbegrip van een beoordeling van de arbeidsomstandigheden, is even belangrijk. Hierbij kunnen de sociale partners ook een rol spelen. De sociale partners moeten bovenal worden betrokken bij het opstellen van nationale bepalingen voor duaal onderwijs en kunnen tevens helpen de kwaliteit van leerlingplaatsen en andere vormen van werkplekleren te waarborgen middels passende collectieve onderhandelingen. Vakbonden en vakbondsvertegenwoordigers kunnen ook een rol spelen bij de opleiding en het bevorderen van het welzijn van jongeren in een bedrijf.

Brussel, 16 september 2015.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


EESC-advies over beroepsonderwijs en -opleiding op postsecundair niveau als aantrekkelijk alternatief voor hoger onderwijs (PB C 68 van 6.3.2012, blz. 1).

EESC-advies over een kwaliteitskader voor stages (PB C 214 van 8.7.2014, blz. 36).

EESC-advies over de inzetbaarheid van jongeren — Het afstemmen van opleidingen op de behoeften van het bedrijfsleven in een tijd van bezuinigingen (PB C 311 van 12.9.2014, blz. 7).

EESC-advies over maatregelen tegen jeugdwerkloosheid — Goede praktijken (PB C 424 van 26.11.2014, blz. 1).