Home

Resolutie van het Europees Parlement van 8 september 2015 over familiebedrijven in Europa (2014/2210(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 8 september 2015 over familiebedrijven in Europa (2014/2210(INI))

22.9.2017

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 316/57


P8_TA(2015)0290

Familiebedrijven in Europa

Resolutie van het Europees Parlement van 8 september 2015 over familiebedrijven in Europa (2014/2210(INI))

(2017/C 316/05)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de in 2003 door de Europese Commissie vastgestelde criteria voor de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's),

gezien het „Actieplan ondernemerschap 2020” van de Europese Commissie (COM(2012)0795),

gezien het verslag van de deskundigengroep voor de Europese Commissie van 2009 getiteld „Overview of family-business-relevant issues: research, policy measures and existing studies”,

gezien zijn resolutie van 5 februari 2013 over betere toegang tot financiering voor kmo's(1),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2014 over de herindustrialisering van Europa ter bevordering van concurrentievermogen en duurzaamheid(2),

gezien de mededeling van de Commissie „Denk eerst klein” Een „Small Business Act” voor Europa" (COM(2008)0394),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0223/2015),

A.

overwegende dat eigendom overeenkomstig artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt beschermd;

B.

overwegende dat familiebedrijven in het algemeen altijd een groot aandeel hebben gehad in bloeiperioden van de Europese economie en een beduidende rol spelen bij economische groei en een belangrijke factor zijn voor sociale ontwikkeling, terugdringing van werkloosheid met name onder jongeren, en investering in menselijk kapitaal; overwegende dat de multigenerationele aard van familiebedrijven de stabiliteit van de economie versterkt; overwegende dat familiebedrijven een essentiële rol spelen in de ontwikkeling van gebieden met betrekking tot werkgelegenheid, kennisoverdracht en regionale organisatie; overwegende dat gericht beleid ten behoeve van het familiebedrijf ondernemerschap kan stimuleren en Europese families kan motiveren om hun eigen familiebedrijf te starten;

C.

overwegende dat volgens het Ernst and Young Family Business Yearbook 2014 85 % van alle Europese ondernemingen familiebedrijven zijn die zorgen voor 60 % van de banen in de particuliere sector;

D.

overwegende dat familiebedrijven verschillend in omvang zijn, waardoor zij met uiteenlopende moeilijkheden en problemen worden geconfronteerd;

E.

overwegende dat familiebedrijven kleine, middelgrote of grote ondernemingen, en beursgenoteerde of niet-beursgenoteerde ondernemingen kunnen zijn; overwegende dat zij min of meer gelijkgesteld worden met kmo's, daargelaten dat er ook zeer grote multinationals bestaan die familiebedrijven zijn; overwegende dat in sommige EU-lidstaten een groot deel van de totale omzet van alle ondernemingen voor rekening komt van enkele weinige familiebedrijven die zodoende een belangrijke bijdrage leveren aan de instandhouding, ook in tijden van crisis, en het scheppen van werkgelegenheid en groei en het economische succes van die landen; overwegende dat veel familiebedrijven die niet meer onder de kmo-definitie vallen, maar ook verre van een groot concern zijn, niet in aanmerking komen voor bepaalde financieringsmogelijkheden en administratieve vrijstellingen; overwegende dat dit onvermijdelijk onnodige bureaucratie in de hand werkt, ook voor middelgrote familiebedrijven een zware belasting;

F.

overwegende dat een aanzienlijk aantal familiebedrijven actief is in meer dan één land, hetgeen betekent dat het familiebedrijf als ondernemingsvorm een transnationale dimensie heeft;

G.

overwegende dat directe belastingen en erfrecht onder de bevoegdheden van de lidstaten vallen en dat sommige lidstaten maatregelen hebben getroffen om familiebedrijven te steunen en hun problemen te verlichten;

H.

overwegende dat familiebedrijven blijk geven van een hoge integriteit ten aanzien van de waarden die ten grondslag liggen aan hun bedrijfsactiviteiten en hoge normen hanteren waar het gaat om hun verantwoordelijkheid jegens hun werknemers en het milieu, wat ook een gunstig klimaat schept voor het werk/levensevenwicht; overwegende dat familiebedrijven ervoor zorgen dat knowhow en vaardigheden worden overgedragen en overwegende dat zij in bepaalde regio's ontegenzeggelijk een maatschappelijk bindmiddel vormen;

I.

overwegende dat het familiebedrijf in de landbouw het meest gangbare bedrijfsmodel is en familiebedrijven in sterke mate bijdragen aan het voorkomen van de ontvolking van plattelandsgebieden en in veel gevallen de enige bron van werkgelegenheid vormen in achtergebleven regio's van Europa, met name in minder sterk geïndustrialiseerde regio's; overwegende dat familieboerderijen een succesvol model zijn gebleken, omdat daar het beginsel van de ecologisch-sociale kringloopeconomie actief in praktijk wordt gebracht en vrouwen als bedrijfsleidsters in landbouwbedrijven niet alleen een ondernemende geest meebrengen, maar ook beschikken over specifieke communicatieve en sociale vaardigheden;

J.

overwegende dat het werk van de deskundigengroep van de Commissie inzake familiebedrijven al meer dan vijf jaar geleden werd afgerond en sindsdien op EU-niveau geen nieuw initiatief werd ontplooid; overwegende dat er nog altijd een gebrek is aan onderzoek en gegevens op nationaal en Europees niveau om meer inzicht te krijgen in de specifieke behoeften en structuren van familiebedrijven;

K.

overwegende dat er geen Europawijde juridisch bindende, concrete, eenvoudige en uniforme definitie voor familiebedrijf bestaat;

L.

overwegende dat het door het ontbreken van een definitie niet mogelijk is om vergelijkbare gegevens te verzamelen in de EU-lidstaten en aldus de aandacht te vestigen op de bijzondere situatie en economische prestaties van familiebedrijven; overwegende dat dit gemis van betrouwbare en vergelijkbare gegevens de beleidsvorming kan belemmeren en verhinderen dat aan de behoeften van familiebedrijven wordt tegemoetgekomen;

M.

overwegende dat familiebedrijven, naast hun economische beduiding, ook een belangrijke rol in sociale zin spelen;

N.

overwegende dat niet in alle 28 EU-lidstaten verenigingen of andere structuren voor belangenvertegenwoordiging bestaan die zich nadrukkelijk inzetten voor de belangen van familiebedrijven;

O.

overwegende dat de inspanningen op EU-niveau met betrekking tot het stimuleren van ondernemerschap en startende bedrijven moeten worden versterkt en gepaard moeten gaan met meer aandacht voor het faciliteren en stimuleren van het voortbestaan op de lange termijn van familiebedrijven;

P.

overwegende dat het familiebedrijfsmodel ongelijk is verspreid over de lidstaten van de EU; overwegende dat een aanzienlijk deel van de familiebedrijven in Europa een transnationale dimensie heeft waarbij activiteiten worden ontplooid in verschillende lidstaten;

Q.

overwegende dat vrouwen in de EU per uur gemiddeld 16 % minder verdienen dan mannen, dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in leidinggevende posities en topfuncties en dat voor vrouwen en mannen niet dezelfde arbeidspraktijken en beloningsstelsels gelden, hetgeen hun financiële onafhankelijkheid, hun volwaardige participatie op de arbeidsmarkt en het evenwicht tussen werk en privéleven in de weg staat;

R.

overwegende dat vrouwen veelal een onderbelichte rol spelen of alleen in naam een belangrijke functie vervullen, en dat er onvoldoende recht wordt gedaan aan hun functie- en salarisniveau, met alle gevolgen van dien op het vlak van afdrachten, pensioenen en sociale rechten, alsmede wat betreft erkenning van kwalificaties, zoals blijkt uit gegevens over de loonkloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen(3);

Belang voor de economie

1.

benadrukt dat familiebedrijven blijk geven van een grote sociale verantwoordelijkheid jegens hun personeel en van een actief en verantwoord beheer van hulpbronnen, en zich bij de bezinning op de economische toekomst van hun onderneming in principe laten leiden door een duurzame langetermijnvisie (door zich te gedragen als „eervolle ondernemer” of verantwoordelijke eigenaar), en derhalve een belangrijke bijdrage leveren aan hun lokale gemeenschap en het concurrentievermogen van Europa en hoogwaardige werkgelegenheid scheppen en in stand houden;

2.

benadrukt dat familiebedrijven een eigen geschiedenis hebben en op grond daarvan zeer nauw verbonden zijn met hun plaats van vestiging en derhalve ook in landelijke en minder aantrekkelijke gebieden werkgelegenheid scheppen en in stand houden, waardoor ze de vergrijzing en ontvolking waarmee grote gebieden in de Europese Unie te kampen hebben, helpen bestrijden; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor de noodzakelijke kostenefficiënte infrastructuur om concurrentievermogen, innovatie, groei en duurzaamheid van de ondernemingen, en dan met name micro-ondernemingen en startende ondernemingen, te waarborgen en sectoroverschrijdende en grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen en aldus deze ondernemingen te helpen groeien en internationaliseren;

3.

erkent dat familiebedrijven de grootste bron van werkgelegenheid in de particuliere sector zijn; stelt in dit verband dat wat gunstig is voor de continuïteit, de vernieuwing en de groei van familiebedrijven ook gunstig is voor de continuïteit, de vernieuwing en de bloei van de Europese economie;

4.

stelt vast dat met name zeer gespecialiseerde familiebedrijven een belangrijke rol spelen als innovator en toeleverancier van grotere ondernemingen en de ondernemingen waaraan zij leveren materiële zekerheid bieden vanwege de langetermijn- en intergenerationele aanpak van hun economische activiteiten en dat zij zodoende een niet onaanzienlijke bijdrage leveren aan de economische groei;

5.

wijst de Commissie erop dat de meeste familiebedrijven kmo's zijn(4) en dat het daarom van cruciaal belang is dat het beginsel „Denk eerst klein” wordt toegepast teneinde de Europese wetgeving beter aan te passen aan de reële omstandigheden en behoeften van deze bedrijven en hen in staat te stellen te profiteren van de steunprogramma's en de maatregelen ter verlichting van de administratieve lasten;

6.

stelt vast dat familiebedrijven een belangrijke rol kunnen spelen bij het aanmoedigen van minderheden en ondervertegenwoordigde groepen om deel te nemen aan hun plaatselijke economie;

7.

wijst erop dat de grotere mate van vertrouwen tussen familieleden ervoor zorgt dat familiebedrijven zeer flexibel zijn en zich snel kunnen aanpassen aan veranderingen in de ecosociale omgeving; stelt tegelijkertijd vast dat het voor geruime tijd opereren in een nichemarkt familiebedrijven in staat stelt te excelleren in het vaststellen van nieuwe mogelijkheden en innovatie;

Financiering

8.

stelt vast dat familiebedrijven vaak een duidelijk hoger eigenvermogensaandeel hebben dan niet-familiebedrijven, dat dit hogere eigenvermogensaandeel bijdraagt tot de economische stabiliteit van de onderneming en de gehele economie en tegelijkertijd ruimte creëert voor verdere investeringen in de onderneming, die daarom niet verder moet worden beperkt;

9.

verzoekt de lidstaten in deze context ervoor te zorgen dat nationale regelingen inzake erf-, schenkings- en ondernemingsbelasting eerder een ondersteunend dan discriminerend effect hebben op de voor familiebedrijven zo belangrijke financiering met eigen vermogen; herinnert eraan dat directe belastingen en erfrecht onder de bevoegdheden van de lidstaten vallen; roept de lidstaten dan ook op om de bevoordeling van schulden binnen hun fiscale stelsels te onderzoeken, en daarbij het effect op de financieringsstructuur van bedrijven en het investeringspeil te beoordelen en te zorgen voor gelijke behandeling van aandelenfinanciering ten opzichte van schuldfinanciering, zodat de bedrijfsopvolging en het langetermijnperspectief van familiebedrijven niet worden belemmerd; vraagt de Commissie en de lidstaten alle fiscale discriminatie van financiering met eigen vermogen te beoordelen tegen een achtergrond van eerlijke concurrentie;

10.

benadrukt dat het waarborgen van de bedrijfsfinanciering op lange termijn een cruciale concurrentiefactor is geworden; benadrukt in dit verband het belang van internationaal stabiele financiële marktstructuren; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de regulering van de financiële markten niet leidt tot onnodige lasten voor ondernemingen;

11.

vraagt de Commissie te overwegen de begunstigden van alle bestaande instrumenten voor kmo's en/of ondernemers, met name het Cosme-programma, uit te breiden naar middelgrote familiebedrijven;

12.

onderstreept dat vanwege de financiële crisis en de ongunstige conjunctuur een groot deel van de functies van familiebedrijven ondergefinancierd zijn en dat het van belang is dat familiebedrijven open en eenvoudige toegang hebben tot alternatieve bronnen van financiering;

13.

wijst in dit kader op het belang van het stimuleren van alternatieve vormen van kredietverlening, zoals kredietunies, aan familiebedrijven;

Uitdagingen

14.

stelt vast dat 35 % van de ondernemingen die niet in buitenlandse markten investeren, dit doet vanwege een gebrek aan kennis van die markten en gemis aan ervaring met internationalisering; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve met name kleinere familiebedrijven informatie te verschaffen over de mogelijkheden van internationalisering via het internationaliseringsportaal voor kmo's en het Europese platform voor clustersamenwerking en te zorgen voor een betere uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, zoals mogelijkheden voor internationalisering per internet; verzoekt de lidstaten bovendien ondersteunende diensten voor geplande internationaliseringen aan te bieden, bijvoorbeeld in de vorm van informatie voor ondernemingen of exportkredietgaranties, handelsbelemmeringen weg te nemen en specifiek onderwijs te bevorderen voor een ondernemerschapscultuur binnen het familiebedrijf;

15.

constateert dat de toegenomen internationalisering van familiebedrijven meer kansen biedt voor economische groei en het creëren van meer werkgelegenheid; vraagt de Commissie en de lidstaten daarom kleinere familiebedrijven hulp te bieden om beter gebruik te kunnen maken van de digitale infrastructuur;

16.

erkent dat de fiscale, wettelijke en administratieve omgeving waarin familiebedrijven (en door de eigenaar geleide ondernemingen) opereren, wordt bepaald door het gecombineerde effect van vennootschaps- en privaatrecht;

17.

stelt vast dat 87 % van de familieondernemers ervan overtuigd is dat het behoud van de zeggenschap over het bedrijf een van de belangrijkste succesfactoren is(5); stelt vast dat volgens het „Actieplan ondernemerschap 2020”(6) van de Commissie de overdracht van het eigendom van een onderneming en de overdracht van het beheer daarvan aan de volgende generatie de grootste uitdaging is die een familiebedrijf kan tegenkomen;

18.

merkt op dat innoveren en mensen aantrekken met de juiste vaardigheden en aanleg voor kleine en middelgrote familiebedrijven steeds weer een opgave is; roept de Commissie en de lidstaten dan ook op kleinere familiebedrijven de nodige stimulansen te bieden om risico's aan te gaan voor groei, en hen te motiveren hun personeel op te leiden en gebruik te maken van externe kennis;

19.

vraagt de lidstaten om de administratieve procedures en fiscale stelsels te vereenvoudigen, met name rekening houdende met de specifieke uitdagingen van kleine en middelgrote ondernemingen en familiebedrijven;

20.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan actie te ondernemen om digitaal ondernemerschap en digitale vaardigheden te ontwikkelen, zodat familiebedrijven volledig kunnen profiteren van het gebruik van digitale technologieën;

21.

vraagt de lidstaten het rechtskader voor de overdracht van familiebedrijven te verbeteren alsook speciale financieringsinstrumenten voor overdrachten in het leven te roepen en zodoende liquiditeitsproblemen te voorkomen, zodat het voortbestaan van familiebedrijven wordt gewaarborgd en gedwongen verkoop wordt vermeden; vraagt de Commissie en de lidstaten specifieke opleidingen voor familiebedrijven te bevorderen op het gebied van de overdracht van ondernemingen, bestuursstructuren, eigendomsstrategieën en innovatiestrategie, met name in landen waar het concept familiebedrijf historisch gezien nog niet zo gevestigd is, die zouden bijdragen aan succes op langere termijn, vooral op het punt van bedrijfsoverdracht;

22.

onderstreept dat het belangrijk is dat familiebedrijven een directe koppeling hebben met educatieve activiteiten die hen continu informeren over de meest geavanceerde praktijken van goed bedrijfsbeheer; benadrukt dat familiebedrijven een belangrijke bijdrage leveren aan het succes van hervormingen in het beroepsonderwijs en de stijging van het aantal stageplaatsen; stelt vast dat goed werkende stelsels voor beroepsopleiding op de lange termijn kunnen bijdragen tot het aanpakken van het tekort aan vakmensen en de bestrijding van de jeugdwerkloosheid; merkt op dat de Commissie en de lidstaten beste praktijken moeten uitwisselen voor de wijze waarop beroepsopleidingsstelsels de best mogelijke kadervoorwaarden kunnen bieden om te investeren in stageplaatsen;

23.

wijst voorts op de noodzaak om andere problemen waar familiebedrijven mee kampen aan te pakken, zoals problemen bij het vinden en behouden van goed opgeleide arbeidskrachten, en op het belang van beter onderwijs in ondernemerschap en familiebedrijf-specifieke managementopleidingen;

24.

benadrukt het belang van de door de EU gefinancierde opleidingsprogramma's voor kleine ondernemers, die eigenaren van familiebedrijven in staat stellen hun bedrijven aan te passen aan een snel veranderende omgeving als gevolg van de toenemende wereldwijde economische integratie, de opkomst van nieuwe technologieën en de focus op een koolstofarme en groenere economie;

25.

merkt op dat het bevorderen van ondernemerschap op scholen en in andere educatieve contexten van cruciaal belang is voor de ontwikkeling van meer ondernemingsgeest; merkt verder op dat onderwijs ook ruimte zou moeten bieden aan specifieke kwesties met betrekking tot familiebedrijven, zoals eigendom, opvolging en familiebestuur, tezamen met meer algemene informatie zoals het belang van innovatie als middel om het bedrijf opnieuw uit te vinden;

26.

vraagt de lidstaten met klem rekening te houden met de informele en onzichtbare werkzaamheden die worden verricht door familieleden, ook binnen familiebedrijven, en spoort de lidstaten aan in een duidelijk wettelijk kader te voorzien;

27.

benadrukt dat de bijdrage van familiebedrijven aan innovatie kan worden vergroot door hun deelname aan privaat-publieke partnerschappen en clusters te bevorderen en door hun samenwerking met onderzoeksinstellingen aan te moedigen;

Vooruitzichten

28.

vraagt de Commissie om in het kader van betere regelgeving een analyse te verrichten van de bestaande wetgeving die van invloed is op familiebedrijven teneinde problemen en barrières voor groei vast te stellen;

29.

verzoekt de Commissie opdracht te geven tot het uitvoeren van periodieke en voldoende gefinancierde studies waarin het belang van eigendom voor het welslagen en het voortbestaan van een onderneming wordt geanalyseerd en wordt aangetoond met welke specifieke uitdagingen familiebedrijven te maken krijgen, en het Europees Parlement een in samenwerking met Eurostat uit te werken statistisch werkbare definitie van het begrip „familiebedrijf” voor te stellen, rekening houdende met de verschillende omstandigheden in de respectieve lidstaten; verzoekt de Commissie bovendien om gebruik te maken van de bestaande „task force small and medium-sized enterprise data” om voldoende gegevens te verkrijgen over familiebedrijven in de afzonderlijke lidstaten, aan de hand waarvan de situatie en noden van familiebedrijven van verschillende omvang onderling en die van familiebedrijven ten opzichte van niet-familiebedrijven zich laten vergelijken en de uitwisseling van kennis en goede praktijken over de gehele EU kan worden bevorderd, bijvoorbeeld door opzetten van een centraal aanspreekpunt voor familiebedrijven bij de Commissie en door een zo goed mogelijk gebruik van programma's als „Erasmus voor jonge ondernemers”, en door voorzieningen te treffen voor meer gerichte bijstand;

30.

verzoekt de Commissie om aan de hand van een effectbeoordeling na te gaan of het mogelijk is de Europese definitie van kmo's uit 2003 uit te breiden en daarbij naast louter kwantitatieve criteria ook kwalitatieve criteria te hanteren waarin ook rekening wordt gehouden met de eigendom van de onderneming en de verwevenheid tussen eigendom, zeggenschap en leiding, alsook met het feit dat het risico en de aansprakelijkheid in één hand zijn, de sociale verantwoordelijkheid van een onderneming en meer algemeen met het persoonlijke karakter van de bedrijfsvoering, ook met het oog op de inspraak van werknemers in de bedrijfsactiviteiten, alsmede na te gaan welke gevolgen een dergelijke wijziging kan hebben voor familiebedrijven, bijvoorbeeld bij overheidssteun of subsidiabiliteit;

31.

verzoekt de Commissie in de tussentijd als onderdeel van haar effectbeoordeling, een haalbaarheidsstudie te laten verrichten naar een „familiebedrijf-test” (bijvoorbeeld voor het beleid ten aanzien van eigendom, bestuursstructuur en privacy), naar voorbeeld van de kmo-test, en deze test bij gebleken haalbaarheid zo spoedig mogelijk in te voeren, om de gevolgen van bepaalde rechtshandelingen voor familiebedrijven reeds bij de voorbereiding ervan te kunnen vaststellen, onder vermijding van onnodige bureaucratie en lastige obstakels voor familiebedrijven, en zich daarbij te richten op de gecombineerde effecten van het ondernemings- en het privaatrecht;

32.

wijst erop dat verschillen in bijvoorbeeld fiscale regelgeving, subsidieregelingen of implementatie van Europese wetgeving in aan elkaar grenzende landen problemen kunnen veroorzaken in de grensstreek voor ondernemers zoals familiebedrijven; verzoekt de lidstaten daarom voorgenomen nationale regelgeving en de voorgenomen wijze van implementatie van Europese wetgeving te toetsen op de effecten op ondernemers zoals familiebedrijven in grensregio's;

33.

verzoekt de Commissie een interne permanente werkgroep op te richten die zich specifiek bezighoudt met de behoeften en bijzondere kenmerken van familiebedrijven, regelmatig verslag uitbrengt aan het Parlement en de lidstaten, de uitwisseling van goede praktijken tussen organisaties van familiebedrijven in de lidstaten aanmoedigt en richtsnoeren en standaardteksten en -oplossingen voor familiebedrijven verspreidt om specifieke problemen te overwinnen; vraagt de Commissie ook een one-stop shop te openen voor bedrijven die op Europees niveau als aanspreekpunt kan dienen voor familiebedrijven en hun belangenorganisaties en behulpzaam kan zijn bij specifieke kwesties in verband met vooral Europese wetgeving en toegang tot EU-financiering;

34.

onderstreept de rol van de vrouw als manager en leidinggevende in het familiebedrijf; vraagt de Commissie onderzoek te laten verrichten naar de aanwezigheid van vrouwen in familiebedrijven in Europa en de mogelijkheden te evalueren die door familiebedrijven worden geboden voor empowerment van vrouwen, gelijke kansen en evenwicht tussen werk en privéleven; stelt dat vrouwen evenveel recht als mannen hebben om een familiebedrijf over te nemen, waarvoor vereist is dat er een gelijkheidscultuur heerst die recht doet aan het vrouwelijk ondernemerschap en de rol van de vrouw als manager en leidinggevende in het familiebedrijf; benadrukt dat familiebedrijven moeten voldoen aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot de sociale zekerheid, pensioenbijdragen en normen voor veilige arbeidsomstandigheden voor werknemers;

35.

wijst de lidstaten en de lokale en regionale overheden andermaal op het belang van voldoende hoogwaardige en betaalbare zorg voor kinderen, ouderen en andere hulpbehoevenden en van fiscale prikkels voor ondernemingen en andere compenserende maatregelen om vrouwen en mannen die als werknemer, zelfstandige of leidinggevende in een familiebedrijf werken, te helpen om werk en gezin te combineren;

36.

wijst op de noodzaak van afzonderlijk en behoorlijk betaald moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof, afgestemd op de behoeften van werknemers, zelfstandigen en ondernemers;

37.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het Europees ambassadeursnetwerk voor vrouwelijk ondernemerschap en het Europees netwerk van mentoren voor vrouwelijke ondernemers te steunen om er meer bekendheid aan te geven;

38.

stelt vast dat de familieboerderijen, vanwege het grondbezit gebonden zijn aan een bepaalde locatie; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve ervoor te zorgen dat het voortbestaan van deze familiebedrijven met name niet door buitensporige bureaucratie in gevaar wordt gebracht; wijst op de belangrijke rol van vrouwen in familieboerderijen en dringt er bij de lidstaten op aan steun te bieden voor beroepsopleiding en na- en bijscholing, met name voor boerinnen, zodat de directe inbreng van vrouwen in familieboerderijen verder wordt bevorderd;

39.

verzoekt de Commissie de ondernemingsgeest in de gehele EU sterker te bevorderen, met in het achterhoofd het belang van familiebedrijven binnen de EU-economie, en een omgeving te creëren voor economische topprestaties;

40.

verzoekt de Commissie met spoed een mededeling uit te brengen met een analyse van de rol van het familiebedrijf, met het oog op verbetering van het concurrentievermogen van de Europese economie tegen 2020, en op een uit te stippelen stappenplan met daarin de geëigende maatregelen voor versterking van de economische positie en ontwikkeling van het familiebedrijf in de EU, bewustmaking van de specifieke uitdagingen die het familiebedrijf wachten, en vergroting van hun concurrentiekracht, internationale vooruitzichten en werkgelegenheidspotentieel;

o

o o

41.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.