Home

Eindverslag van de raadadviseur-auditeur — Rentederivaten in Zwitserse frank (Inbreuk inzake spreads) (AT.39924)

Eindverslag van de raadadviseur-auditeur — Rentederivaten in Zwitserse frank (Inbreuk inzake spreads) (AT.39924)

28.2.2015

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/13


Eindverslag van de raadadviseur-auditeur(1)

Rentederivaten in Zwitserse frank

(Inbreuk inzake spreads)

(AT.39924)

(2015/C 72/09)

Op 24 juli 2013 heeft de Europese Commissie („Commissie”) ingevolge artikel 11, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1/2003(2) de procedure ingeleid tegen The Royal Bank of Scotland Group plc, The Royal Bank of Scotland plc, UBS AG, JPMorgan Chase & Co, JPMorgan Chase Bank, National Association, Credit Suisse Group AG, Credit Suisse International en Credit Suisse Securities (Europe) Limited (samen „de partijen”).

Na schikkingsgesprekken en verklaringen met het oog op een schikking overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 773/2004(3) heeft de Commissie op 23 september 2014 een mededeling van punten van bezwaar vastgesteld waarin wordt verklaard dat de partijen van 7 mei tot 25 september 2007 aan een inbreuk op artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-overeenkomst hadden deelgenomen.

De inbreuk betreft bepaalde korte onderhandse rentederivaten in Zwitserse frank met een looptijd tot 24 maanden („ST OTC CHIRD’s”). De partijen zijn overeengekomen aan derden grotere spreads voor de betrokken ST OTC CHIRD’s af te geven, en kleinere spread voor transacties tussen henzelf aan te houden. Het doel van deze contacten was allereerst om de eigen transactiekosten van de partijen te verlagen en liquiditeit tussen elkaar in stand te houden terwijl getracht werd aan derden hogere spreads op te leggen om zo hun winsten te vergroten. In de tweede plaats beoogden de partijen te verhinderen dat andere marktspelers op dezelfde voorwaarden als zij zouden kunnen concurreren.

De partijen bevestigden in hun antwoorden op de mededeling van punten van bezwaar dat de inhoud van hun verklaringen met het oog op een schikking in de mededeling correct was weergegeven.

Overeenkomstig artikel 16 van Besluit 2011/695/EU heb ik onderzocht of het tot de partijen gerichte ontwerpbesluit enkel de bezwaren behandelt ten aanzien waarvan de partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken, en ik ben tot de conclusie gekomen dat dit inderdaad het geval was.

Gezien het bovenstaande, en gezien het feit dat de partijen mij geen verzoeken of klachten hebben doen toekomen(4), ben ik van oordeel dat de daadwerkelijke uitoefening van de procedurele rechten van alle partijen in deze zaak is geëerbiedigd.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2014.

Wouter WILS