Home

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 mei 2016 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking) (14958/2/2015 — C8-0131/2016 — 2013/0081(COD))

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 mei 2016 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking) (14958/2/2015 — C8-0131/2016 — 2013/0081(COD))

28.2.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/141


P8_TA(2016)0216

Toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling en au-pairactiviteiten ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 mei 2016 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking) (14958/2/2015 — C8-0131/2016 — 2013/0081(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

(2018/C 076/29)

Het Europees Parlement,

gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (14958/2/2015 — C8-0131/2016),

gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door het Griekse parlement en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 2013(1),

gezien het advies van het Comité van de Regio's van 28 november 2013(2),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2013)0151),

gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 76 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0166/2016),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.

hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Parlement en de Commissie die als bijlage bij de onderhavige resolutie is gevoegd;

3.

constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

5.

verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

6.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.



BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Commissie over de in artikel 20, lid 2, onder f), vermelde reden voor weigering

Het Europees Parlement en de Commissie vatten artikel 20, lid 2, onder f), van deze richtlijn zodanig op dat de lidstaten een aanvraag slechts per geval mogen afwijzen, met inachtneming van de specifieke omstandigheden van de desbetreffende onderdaan van een derde land en het beginsel van evenredigheid en op grond van bewijsstukken dan wel om ernstige en objectieve redenen. De Commissie zal erop toezien dat de lidstaten, bij de omzetting van de richtlijn, deze bepaling overeenkomstig die interpretatie ten uitvoer leggen en zal het Parlement en de Raad daarvan in kennis stellen in het kader van haar verplichtingen uit hoofde van artikel 39.

Het Europees Parlement en de Commissie zijn van oordeel dat het opnemen van deze bepaling in deze richtlijn geen precedent mag vormen voor toekomstige instrumenten inzake legale migratie.