Home

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD REFIT-evaluatie van Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD REFIT-evaluatie van Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen

Brussel, 31.3.2016

COM(2016) 168 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

REFIT-evaluatie van Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen


REFIT-evaluatie van Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen

Structuur:

1. Inleiding

1.1 Richtlijn 2000/59/EG en haar rol bij de aanpak van verontreiniging vanaf schepen

1.2 Beoordeling en controle

2. Voornaamste bevindingen van de evaluatie

2.1 Is de richtlijn relevant geweest met het oog op haar doelstellingen?

2.2 Heeft de richtlijn haar doelstellingen kunnen verwezenlijken?

2.3 Heeft de richtlijn haar doelstellingen op een efficiënte manier verwezenlijkt?

2.4 Creëert de richtlijn toegevoegde waarde op EU-niveau?

2.5 Is er samenhang tussen de richtlijn en andere relevante EU-wetgeving?

3. Standpunten van de Commissie

3.1 Beschikbaarheid van adequate havenontvangstvoorzieningen

3.2 Afgifte van afval aan havenontvangstvoorzieningen

3.2.1 Controle en handhaving

3.2.2. Gebruik van stimuli

3.3 Administratieve last

3.3.1 Inconsistente definities en formulieren

3.3.2 Verschillende vrijstellingsprocedures

3.4 Kwaliteit van het onderzoek

4. Vervolgmaatregelen

4.1 Maatregelen op korte/middellange termijn

4.1.1 Herziening van bijlage II bij de richtlijn

4.1.2 Uitwerking van interpretatierichtsnoeren

4.1.3 Ontwikkeling van het gemeenschappelijk informatie- en controlesysteem

4.2 Herziening van de richtlijn

1. Inleiding

1.1 Richtlijn 2000/59/EG en haar rol bij de aanpak van verontreiniging vanaf schepen

Bedrijfsmatige afvallozingen vanaf schepen vormen een ernstige bedreiging voor het mariene milieu. Om deze tendens te keren, heeft de Europese Unie Richtlijn 2000/59/EG1 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen aangenomen (hierna "de richtlijn havenontvangstvoorzieningen" genoemd). De richtlijn havenontvangstvoorzieningen heeft tot doel "de lozing van scheepsafval en ladingresiduen in zee, met name illegale lozingen, door schepen die gebruikmaken van havens in de EU te doen verminderen, door de beschikbaarheid en het gebruik van havenontvangstvoorzieningen te verbeteren" (artikel 1).

De richtlijn havenontvangstvoorzieningen is een belangrijk instrument om de doelstelling van afvalvrij zeevervoer te verwezenlijken, zoals bepaald in de mededeling van de Commissie inzake het zeevervoersbeleid van de Europese Unie tot 20182. De richtlijn draagt ook bij aan de correcte tenuitvoerlegging van de Europese afvalhiërarchie door de beginselen van de Europese afvalwetgeving op de ontvangst en verwerking van afval van schepen toe te passen, en helpt tevens de hoeveelheid zwerfvuil van activiteiten op zee verminderen. Als dusdanig ondersteunt de richtlijn havenontvangstvoorzieningen de doelstellingen en doelen die zijn vastgelegd in het pakket voor circulaire economie3 en in het Zevende Milieuactieprogramma4.

De richtlijn havenontvangstvoorzieningen is gebaseerd op eisen uit het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (hierna "het MARPOL-verdrag" genoemd). Het MARPOL-verdrag verlangt dat de verdragsluitende partijen5 havenontvangstvoorzieningen ter beschikking stellen voor afval van schepen dat niet in zee mag worden geloosd. Deze voorzieningen moeten adequaat zijn om zonder onnodig oponthoud te voldoen aan de behoeften van de schepen die de haven aandoen.

Naast de MARPOL-verplichtingen betreffende havenontvangstvoorzieningen bevat de richtlijn havenontvangstvoorzieningen nog enkele bijkomende eisen voor havengebruikers en -exploitanten, met name:

het uitwerken van afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen in havens;

het aanmelden van afval door schepen voordat ze de haven binnenvaren;

de verplichte afgifte van scheepsafval;

de betaling van bijdragen door schepen voor de ontvangst van hun scheepsafval;

vrijstellingen voor schepen die volgens een dienstregeling frequent en regelmatig bepaalde havens aandoen;

inspecties om te controleren of schepen aan de afgiftevoorschriften voldoen;

de ontwikkeling van een informatie- en controlesysteem.

Deze sleutelelementen moeten ervoor zorgen dat de EU-havens toereikende havenontvangstvoorzieningen bieden, zoals in de afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen is vastgelegd, en dat alle schepen hun scheepsafval en ladingresiduen in de ontvangstvoorzieningen van de havens afgeven, via verplichte afgifte en een passend kostendekkingssysteem. De rapportering van informatie over de (geplande) afgifte van afval door het schip aan de havens speelt een belangrijke rol in het doeltreffend plannen van de afvalontvangst en het controleren van de verplichte afgifte. Hiertoe verlangt de richtlijn havenontvangstvoorzieningen dat er een aanmeldingsformulier wordt gebruikt, waarop de soort en hoeveelheid af te leveren en/of aan boord te houden scheepsafval en ladingresiduen worden vermeld, op basis van de uitzondering van voldoende opslagcapaciteit. Om het vlotte verloop van het zeevervoer te waarborgen en onnodige lasten te vermijden voor schepen die volgens een dienstregeling regelmatig bepaalde havens aandoen, kunnen deze schepen onder bepaalde voorwaarden van enkele verplichtingen van de richtlijn worden vrijgesteld. De richtlijn havenontvangstvoorzieningen voorziet ook in een controle- en handhavingssysteem, grotendeels gebaseerd op inspecties. Het opzetten van een informatie- en controlesysteem moet in de eerste plaats helpen om schepen te identificeren die hun scheepsafval en ladingresiduen niet hebben afgegeven.

1.2 Beoordeling en controle

De Commissie heeft de tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen over langere tijd beoordeeld. In een eerste fase zijn van alle lidstaten rapporten over de stand van uitvoering ontvangen6. Daarna zijn verschillende workshops en besprekingen met de belanghebbenden gehouden en heeft het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA)7 na een reeks bezoeken aan lidstaten om de tenuitvoerlegging van de richtlijn te controleren, een horizontaal beoordelingsverslag opgesteld8.

In 2014 heeft de Commissie beslist om de richtlijn havenontvangstvoorzieningen aan een REFIT-evaluatie te onderwerpen en heeft ze daartoe een evaluatieonderzoek laten uitvoeren dat in mei 2015 is afgerond9. De REFIT-evaluatie had tot doel de tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen te beoordelen. In de evaluatie is de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie, toegevoegde waarde op EU-niveau en de samenhang van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen nader bekeken.

In dit verslag worden de voornaamste bevindingen van het onderzoek met betrekking tot bovenstaande punten gepresenteerd, gevolgd door de standpunten van de Commissie en de aanbevolen vervolgmaatregelen.

2. Voornaamste bevindingen van de evaluatie

De hieronder gepresenteerde bevindingen van de evaluatie zijn in sommige gevallen tot stand gekomen op basis van veronderstellingen dat de gevolgen, evenals de voordelen en kosten, volledig aan de richtlijn havenontvangstvoorzieningen kunnen worden toegeschreven. In andere gevallen was het door de beperkte beschikbaarheid van gegevens noodzakelijk vergelijkbare indicatoren voor in zee geloosd afval te gebruiken of om hoeveelheden afgegeven afval tot EU-niveau te extrapoleren. Dit heeft een impact gehad op de robuustheid van de voorgestelde gegevens en op de conclusies die op basis ervan zijn getrokken.

2.1 Is de richtlijn relevant geweest met het oog op haar doelstellingen?

De zeevervoersector draagt in belangrijke mate bij aan de aanwezigheid van oliehoudend afval, sanitair afval en vuilnis in het mariene milieu. Er wordt geraamd dat bedrijfsmatige lozingen van schepen 45 % vertegenwoordigen van de geraamde totale hoeveelheid olie die per jaar in het marine milieu terechtkomt10. Aan boord geproduceerd sanitair afval is bijzonder relevant als afvalsoort bij passagiersvervoer, met ramingen van 40-50 liter sanitair afval per passagier per dag11. Gemiddeld 20 % van het zwerfvuil (vuilnis) in het mariene milieu is afkomstig van schepen. Daarbij zijn aanzienlijke verschillen vastgesteld tussen de diverse zeegebieden12. Door de verplichting om toereikende havenontvangstvoorzieningen ter beschikking te stellen en de verplichte afgifte van afval aan die voorzieningen wil de richtlijn havenontvangstvoorzieningen het risico dat schepen hun afval op zee lozen, zo klein mogelijk maken. De combinatie van verplichte afvalafgifte en de beschikbaarstelling van toereikende havenontvangstvoorzieningen enerzijds en stimuli om havengebruikers tot afgifte aan te sporen anderzijds, is relevant gebleken met het oog op de milieudoelstellingen van de richtlijn.

De verplichting om te voorzien in toereikende havenontvangstvoorzieningen, gekoppeld aan de verplichte afgifte van afval aan havenontvangstvoorzieningen, is relevant en noodzakelijk om de algemene doelstellingen van de richtlijn te verwezenlijken, aangezien ze het aantal lozingen van scheepsafval en ladingresiduen in zee verminderen.

2.2 Heeft de richtlijn haar doelstellingen kunnen verwezenlijken?

De beschikbaarheid, werking en planning van toereikende havenontvangstvoorzieningen zijn over het algemeen verbeterd met de invoering van geregeld bijgewerkte afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen. Op basis van enquêtes onder belanghebbenden en eerdere EMSA-verslagen13 is geconcludeerd dat de capaciteit van EU-havens om de verschillende in de richtlijn genoemde soorten afval te ontvangen en te verwerken, sinds de inwerkingtreding van de richtlijn is verbeterd. Tegenwoordig kunnen havens in de EU doorgaans de verschillende afvalsoorten ontvangen en verwerken, met enkele uitzonderingen voor wat betreft oliehoudende ladingresiduen en sommige specifieke soorten gevaarlijk afval. Er is echter niet in detail beoordeeld in welke mate de vooraf bestaande toestand als gevolg van de richtlijn is verbeterd. Ondanks de algemene verbetering van de havenontvangstvoorzieningen blijven bepaalde zaken op het vlak van toereikendheid problematisch, in het bijzonder voor wat betreft de afgifte van vuilnis (scheiding van vast afval aan boord, maar geen gescheiden inzameling aan land), capaciteitsproblemen met betrekking tot sanitair afval en de ontvangst van afval dat onder bijlage VI bij het MARPOL-verdrag valt (residuen van uitlaatgasreinigingssystemen). Daarnaast is de richtlijn er niet in geslaagd de volledige medewerking van alle betrokken belanghebbenden te verzekeren via passend overleg over die plannen. Havengebruikers worden vaak onvoldoende betrokken bij de ontwikkeling, de toepassing en de herziening van de plannen, waardoor niet volledig rekening wordt gehouden met hun behoeften.

De richtlijn havenontvangstvoorzieningen heeft er mede voor gezorgd dat grotere hoeveelheden vuilnis (MARPOL-verdrag, bijlage V) in de EU-havens worden afgegeven. Uit de gegevens blijkt dat vaartuigen in 2013 meer dan dubbel zoveel vuilnis hebben afgeleverd dan in 2004. De afgegeven hoeveelheden sanitair afval (MARPOL-verdrag, bijlage IV) aan havenontvangstvoorzieningen zijn relatief stabiel gebleven. Alleen voor in havens afgegeven oliehoudend afval (MARPOL-verdrag, bijlage I) is een negatieve tendens vastgesteld, met een sterke daling van 2008 tot 2010, waarna de afgegeven hoeveelheid oliehoudend afval over het algemeen op hetzelfde niveau is gebleven. Tegelijkertijd zijn, afgaande op tendensen bij de controle en opsporing van mogelijke olielekkages, de geraamde lozingen van oliehoudend afval in zee aanzienlijk gedaald, namelijk van gemiddeld 10,77 detecties van olielekkages per 1000 km2 in 2008 tot een gemiddelde van 3,89 detecties van olielekkages in 2013. Deze trend is ook gedeeltelijk toe te schrijven aan technologische ontwikkelingen op het vlak van scheepsmotoren en -brandstoffen, die zorgen voor een daling van de hoeveelheid oliehoudend afval aan boord. De toegenomen hoeveelheid in havens afgegeven vuilnis wijst op een positief effect van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen voor wat betreft haar doelstelling om lozingen op zee te verminderen. Een externe factor die een rol speelt bij de trend inzake de afgifte van sanitair afval, is het toegenomen vermogen van cruiseschepen om sanitair afval aan boord te verwerken.

De verschillen in afvalafgifte zijn gedeeltelijk te verklaren door de kostendekkingssystemen van de havens. Deze systemen verschillen beduidend van haven tot haven en van regio tot regio voor wat betreft de minimale indirecte bijdrage om de juiste stimulus te bieden om niet in zee te lozen. Het is bewezen dat beduidend minder afval wordt afgegeven in havens die met het systeem van 100 % directe bijdragen werken, waar de bijdragen dus volledig op basis van de afgegeven hoeveelheden worden berekend. Tijdens de onderzochte periode (2004-2013) is onder die systemen maar half zo veel oliehoudend afval afgegeven als onder de andere kostendekkingssystemen, en bedragen de afgegeven vuilnishoeveelheden in havens met een direct kostensysteem niet eens een derde van de vuilnishoeveelheden die in EU-havens met andere kostendekkingssystemen zijn afgegeven. De grote verscheidenheid aan kostendekkingssystemen tussen de lidstaten, in het bijzonder de manier waarop de bijdrage voor afvalverwijdering wordt berekend, verkleint de transparantie voor havengebruikers en wekt de indruk dat de bijdragen voor het gebruik van de havenontvangstvoorzieningen te hoog zijn.

Daarnaast bestaan er tussen havens en regio's onderling grote verschillen in de manier waarop de verplichte afgifte van scheepsafval wordt geïnterpreteerd en toegepast en waarop de vrijstellingen voor schepen die volgens een dienstregeling varen, worden toegepast. Terwijl in sommige havens de verplichte afvalafgifte strikt wordt toegepast, verlangen de bevoegde instanties in andere havens niet dat alle scheepsafval wordt afgeleverd zoals bepaald in de richtlijn, en hebben ze de neiging een uitzondering te maken voor de afgifte van sanitair afval, dat volgens de operationele eisen in het MARPOL-verdrag op zee mag worden geloosd. Verschillen in de tenuitvoerlegging van vrijstellingsregelingen, in het bijzonder bij de toepassing van de criteria voor het verlenen van een vrijstelling, beïnvloeden de doeltreffendheid van het afvalbeheer en kunnen voor de schepen onnodig oponthoud veroorzaken. Uit de gegevens blijkt ook dat er onvoldoende garanties zijn dat er afgifteregelingen bestaan, zoals de richtlijn in geval van vrijstellingen vereist, waardoor de afvalafgiften aan havens dalen. Uit gegevens blijkt dat deze verschillen de algemene doeltreffendheid van de richtlijn hebben beperkt gezien de daling van de afvalafgiften, maar de gegevens zijn niet gedetailleerd genoeg om te bepalen in welke mate dit is gebeurd.

De richtlijn havenontvangstvoorzieningen is er slechts gedeeltelijk in geslaagd de geplande doelstellingen te verwezenlijken.

2.3 Heeft de richtlijn haar doelstellingen op een efficiënte manier verwezenlijkt?

Hoewel de voordelen van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen duidelijk zijn - elke afvallozing in zee die wordt vermeden, kan immers als een direct voordeel voor de samenleving worden beschouwd - is het een uitdaging te bepalen hoe groot het voordeel eigenlijk is. In de evaluatie zijn de voordelen van "niet in zee geloosd vuilnis", gebaseerd op een raming van de opruimkosten14, vergeleken met de jaarlijkse kosten voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen15. Deze kosten zijn hoofdzakelijk verbonden aan de verplichte aanmelding en de uitwerking van afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen. Uit de vergelijking is gebleken dat de voordelen ruimschoots opwegen tegen de tenuitvoerleggingskosten. Het verschil tussen de voordelen en de kosten, dat naar schatting 71 miljoen euro per jaar bedraagt, is vooral gebaseerd op het vermijden van vuilnislozingen op zee en zou beduidend groter zijn als de voordelen van het vermijden van lozingen van oliehoudend afval en sanitair afval ook werden meegerekend in de raming. Er moet ook worden opgemerkt dat dit heel algemene ramingen zijn, zoals nader wordt beschreven in het onderzoeksrapport.16

Er is echter vastgesteld dat de havens en inspectie-instanties onvoldoende gebruikmaken van de informatie op het aanmeldingsformulier en dat de informatie niet systematisch wordt uitgewisseld tussen de bevoegde instanties van de lidstaten om als basis te dienen voor een efficiënte controle en handhaving. Dit doet legitieme vragen rijzen over de evenredigheid van deze maatregel. Tegelijkertijd is het sinds juni 2015 verplicht om voor de rapportering van aanmeldingen van afval het nationaal elektronisch platform te gebruiken dat overeenkomstig Richtlijn 2010/65/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende meldingsformaliteiten voor schepen die aankomen in en/of vertrekken uit havens van de lidstaten (hierna "richtlijn meldingsformaliteiten" genoemd), is opgezet. Er wordt verwacht dat de tijd die schepen en havenautoriteiten aan de aanmeldingen besteden, met dit nationaal elektronisch platform zal dalen en dat de administratieve belasting zo zal afnemen. Daarnaast wordt ook verwacht dat het de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde instanties zal verbeteren. De uitwerking en beoordeling van de afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen wordt als een probleem gezien voor tal van kleinere havens17, die vaak niet over voldoende middelen beschikken om gedetailleerde plannen op te stellen die alle door de richtlijn vereiste aspecten dekken. Uit beoordelingen is gebleken dat minder dan de helft van de plannen van kleinere havens een beoordeling van de behoefte aan havenontvangstvoorzieningen en beschrijvingen van de soort en hoeveelheden aanvaard afval bevatte.Dit doet vragen rijzen over het vermogen van kleinere havens om aan de eisen van de richtlijn te voldoen en rechtvaardigt ook dat de impact op de positie van kleinere havens met het oog op de algemene doelstellingen van de richtlijn nader wordt bekeken.

Hoewel de voordelen van de tenuitvoerlegging van de richtlijn doorgaans opwegen tegen de eraan verbonden kosten, zijn de kosten niet altijd in verhouding tot de voordelen die inachtneming van de richtlijn oplevert.

2.4 Creëert de richtlijn toegevoegde waarde op EU-niveau?

Door de internationale (MARPOL-)vereisten in de EU-wetgeving te integreren, kan de tenuitvoerlegging daarvan in de lidstaten worden geharmoniseerd en kan binnen de EU doeltreffend worden gecontroleerd of eraan wordt voldaan. Bovendien legt de richtlijn enkele bijkomende verplichtingen op, in het bijzonder de verplichte afgifte van afval in havens. Als dusdanig is de richtlijn havenontvangstvoorzieningen bedoeld om een duidelijke meerwaarde op EU-niveau te bieden in aanvulling op het MARPOL-verdrag, door voor havens en hun lidstaten gemeenschappelijke bepalingen vast te leggen in antwoord op de MARPOL-vereisten. De bepalingen zijn niet alleen bedoeld om illegale lozingen op zee uit te sluiten, maar ook om alle bedrijfsmatige lozingen te verminderen. Dit gebeurt via de tenuitvoerlegging en handhaving van de gemeenschappelijke bepalingen van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen, alsook via de geregelde uitwisseling van goede praktijken. In de praktijk echter hebben de lidstaten sleutelelementen van de richtlijn havenontvangst–voorzieningen op verschillende manieren geïnterpreteerd, in het bijzonder het beginsel van verplichte afgifte, de eisen betreffende de kostendekkingssystemen en de inspectiebepalingen. Door deze uiteenlopende praktijken op het vlak van tenuitvoerlegging en handhaving slaagt de richtlijn havenontvangstvoorzieningen er niet in de potentiële meerwaarde op EU-niveau volledig te realiseren. Deze onderbenutting is aanzienlijk, aangezien de verschillen in tenuitvoerlegging tot verschillen in de hoeveelheden in havens afgegeven afval leiden. Bijgevolg wordt de doelstelling van de richtlijn niet in alle lidstaten in dezelfde mate verwezenlijkt, wat een negatieve impact heeft op de toegevoegde waarde van de richtlijn ten opzichte van de internationale verplichtingen.

Hoewel de richtlijn havenontvangstvoorzieningen toegevoegde waarde biedt op EU-niveau, wordt deze niet ten volle gerealiseerd zoals gepland.

2.5 Is er samenhang tussen de richtlijn en andere relevante EU-wetgeving?

De richtlijn havenontvangstvoorzieningen vormt een aanvulling op Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties, ook van strafrechtelijke aard, voor inbreuken, die illegale lozingen van stoffen die onder de bijlagen I en II van het MARPOL-verdrag vallen, verbiedt en vereist dat aan de verantwoordelijken passende sancties worden opgelegd. Daarnaast vertoont de richtlijn havenontvangstvoorzieningen over het algemeen samenhang met de doelstellingen van de milieuwetgeving van de Europese Unie, in het bijzonder Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (hierna de "kaderrichtlijn mariene strategie" genoemd) en Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (hierna de "kaderrichtlijn afvalstoffen" genoemd). De richtlijn is een belangrijk instrument om vooruitgang te boeken op het vlak van de indicatoren die door de kaderrichtlijn mariene strategie worden opgevolgd, waaronder de vermindering van zwerfvuil van activiteiten op zee. Desalniettemin bestaat er een aantal inconsistenties ten opzichte van meer specifieke bepalingen van de afvalwetgeving van de EU. Gezien de internationale evolutie naar ecologisch duurzamere praktijken aan boord van schepen hebben de andere benaderingen aan land op basis van de EU-afvalwetgeving geleid tot ondoelmatigheden bij het verzamelen en verwerken van afval in havenontvangstvoorzieningen. Daarnaast zijn er ook enkele andere inconsistenties tussen de richtlijn havenontvangstvoorzieningen en de wetgeving inzake afval van activiteiten aan land, in het bijzonder op het vlak van bevoegdheden op nationaal en lokaal/gemeentelijk niveau en van definities van de verschillende afvalsoorten. Deze hebben een negatieve invloed op de verzameling en verwerking van afval door havenontvangstvoorzieningen enerzijds en op de afvalafgifte door havengebruikers anderzijds.

Er is een specifieker probleem vastgesteld met betrekking tot Richtlijn 1999/32/EG van de Raad wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft, zoals gewijzigd door Richtlijn 2012/33/EU, die verlangt dat er toereikende ontvangstvoorzieningen beschikbaar zijn voor afval van schepen die reinigingssystemen voor uitlaatgassen gebruiken. In de richtlijn havenontvangstvoorzieningen wordt deze specifieke afvalsoort (MARPOL-verdrag, bijlage VI) niet genoemd als scheepsafval. Bijgevolg kan de richtlijn op dit vlak geen ondersteunende functie vervullen. Dit wordt als een ernstig gemis ervaren, omdat de lidstaten onder druk staan om hun MARPOL-verplichtingen na te komen en Richtlijn 2012/33/EU volledig ten uitvoer te leggen.

Ten slotte is ook de samenhang met de richtlijn meldingsformaliteiten onderzocht. Daarbij is rekening gehouden met de verplichte rapportering van aanmeldingen in SafeSeaNet via het nationaal elektronisch platform, dat sinds juni 2015 operationeel is. Door de bestaande inconsistenties in de afvaldefinities tussen de richtlijn havenontvangstvoorzieningen en het MARPOL-verdrag zijn ingewikkelde rapporteringsformulieren en -procedures ontstaan om aan de uiteenlopende internationale en EU-vereisten te voldoen. Deze zouden sterk kunnen worden vereenvoudigd als de inconsistenties zouden worden weggewerkt.

Hoewel de richtlijn havenontvangstvoorzieningen tot dezelfde doelstellingen bijdraagt als die welke door andere relevante EU-wetgeving op basis van andere wettelijke benaderingen worden nagestreefd, maken de vastgestelde inconsistenties de praktische uitvoering van de richtlijn havenontvangst–voorzieningen een heel stuk ingewikkelder, waardoor de richtlijn slechts gedeeltelijk coherent is met andere EU-wetgeving.

3. Standpunten van de Commissie

In dit hoofdstuk zet de Commissie haar standpunten over de verschillende bevindingen en conclusies van het onderzoek, de kwaliteit van het onderzoek en de juistheid van het verzamelde bewijs uiteen.

De Commissie heeft enkele belangrijke problemen vastgesteld die moeten worden aangepakt om te verzekeren dat de richtlijn haar hoofddoelstelling kan verwezenlijken: lozingen op zee verminderen om het mariene milieu te beschermen. Deze problemen kunnen ruwweg in de volgende drie categorieën worden onderverdeeld:

1.de beschikbaarheid van toereikende havenontvangstvoorzieningen;

2.de afgifte van scheepsafval aan havenontvangstvoorzieningen;

3.de administratieve belasting verbonden aan de werking van de richtlijn.

3.1 De beschikbaarheid van toereikende havenontvangstvoorzieningen

Toereikende havenontvangstvoorzieningen zijn een conditio sine qua non voor een grotere afgifte van afval aan land en minder lozingen op zee. De Commissie herinnert eraan dat de richtlijn "toereikendheid" omschrijft als "geschikt zijn voor de ontvangst van de soorten en hoeveelheden scheepsafval en ladingresiduen van de schepen welke een haven gewoonlijk aandoen". Daarmee zijn echter niet alle vragen over de precieze betekenis van dit begrip noch de problemen in termen van afvalontvangst en -verwerking opgelost. De volgende zaken vormen in het bijzonder een uitdaging om de toereikendheid van de voorzieningen te verzekeren:

-Het toegenomen gebruik van reinigingssystemen voor uitlaatgassen, ook "scrubbers" genoemd, om de verontreiniging door schepen te verminderen, zoals sinds 2012 op grond van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad voor wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft18 is vereist, maakt de toereikende ontvangst van het door deze systemen gegenereerde afval in havenontvangstvoorzieningen noodzakelijk. De verplichte afgifte uit de richtlijn is momenteel echter niet van toepassing op afval van scrubbers.

-Afval dat aan boord overeenkomstig internationale normen (hoofdzakelijk ISO-normen) wordt gescheiden, wordt aan land niet apart opgehaald. Deze inconsequente toepassing ontmoedigt de naleving van de internationale normen voor afvalscheiding aan boord.

-De afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen die de havens opstellen en de bevoegde (lokale) instanties goedkeuren, houden soms onvoldoende rekening met de afvalhiërarchie zoals vereist door de kaderrichtlijn afvalstoffen19, omdat deze niet naar behoren wordt weerspiegeld in de richtlijn havenontvangstvoorzieningen, wat ook zorgt voor inefficiënties tussen schepen en havens. De grote verschillen in grootte tussen de havens in de EU kan deze inconsequente toepassing nog versterken.

-Havengebruikers worden niet altijd naar behoren doorlopend geraadpleegd tijdens de uitwerking en tenuitvoerlegging van afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen. Hoewel de richtlijn uitdrukkelijk vereist dat er overleg wordt gepleegd met de betrokken partijen in elke fase van de uitwerking van een nieuw plan, is de richtlijn minder duidelijk over overleg bij de evaluatie ervan en bij de goedkeuring van nieuwe versies. Het gebrek aan overleg zorgt er vaak mede voor dat de havenontvangstvoorzieningen als ontoereikend worden ervaren.

3.2 De afgifte van afval aan havenontvangstvoorzieningen

De afgifte van alle scheepsafval aan havenontvangstvoorzieningen is een van de hoekstenen van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen en kan worden verzekerd door een strikte controle en handhaving van de verplichte afgifte van scheepsafval en door het gebruik van doeltreffende stimuli.

Er bestaan nog steeds grote verschillen tussen havens en tussen lidstaten in termen van interpretatie en tenuitvoerlegging van deze elementen van de richtlijn havenontvangst–voorzieningen, in het bijzonder de reikwijdte van het beginsel van verplichte afgifte en het feit of sanitair afval daar al dan niet onder valt, de verplichte beginselen van de kostendekkingssystemen en de handhavingsbepalingen.

3.2.1 Controle en handhaving

De verhouding tussen de verplichte afgifte uit de richtlijn, die op "alle" scheepsafval van toepassing is, en de MARPOL-lozingsnormen, vooral wanneer de volgende aanloophaven niet in de EU is gelegen, blijft onduidelijk. Daarnaast heeft de uitzondering op de verplichte afgifte op basis van "voldoende opslagcapaciteit" ook voor verwarring gezorgd bij havengebruikers en havenautoriteiten. De bestaande dubbelzinnigheden hebben geleid tot een inconsequente controle en handhaving van een van de hoofdelementen van de richtlijn.

Inspecties op grond van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen zouden in de eerste plaats gebaseerd moeten zijn op informatie die via het aanmeldingsformulier is meegedeeld. Omdat de lidstaten de aangemelde informatie niet altijd voor dat doeleinde gebruiken of de informatie niet met de handhavingsinstanties delen, wordt het moeilijk om schepen voor inspectie te selecteren op basis van de in de richtlijn vastgelegde criteria.

Hoewel de richtlijn bepaalt dat de inspecties op grond van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen in het kader van de richtlijn havenstaatcontrole20 mogen worden uitgevoerd, zijn ze niet identiek aan de havenstaatcontrole-inspecties (d.w.z. ze houden meer in dan een controle van de internationale eisen en certificaten). De correcte toepassing en handhaving van de richtlijn moet worden verzekerd door toepassing van specifieke criteria en gebruikmaking van checklists die op de richtlijn havenontvangst–voorzieningen zijn gebaseerd. Dit heeft rechtsonzekerheid veroorzaakt en is een belangrijke reden waarom in de praktijk minder inspecties van de naleving van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen worden uitgevoerd dan de richtlijn verlangt. Tegelijkertijd komt het minimumpercentage inspecties van 25 % uit de richtlijn niet meer overeen met de benadering van inspecties op grond van de richtlijn havenstaatcontrole, die kiest voor een doelgerichte selectie van vaartuigen op basis van hun risicoprofiel.

Ten slotte registeren niet alle havenautoriteiten de specifieke hoeveelheden afval die in hun haven worden afgegeven, omdat de elektronische middelen hiervoor doorgaans ontbreken en ze hiertoe niet wettelijk verplicht zijn. Havens die deze informatie verzamelen, handelen op basis van hun eigen informatiebehoeften en gebruiken hun eigen meeteenheden, wat de controle op de naleving en de vooruitgang in de verwezenlijking van de globale doelstellingen en eisen van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen ingewikkelder maakt. Deze informatie is in het bijzonder noodzakelijk om de naleving van de verplichte afvalafgifte uit de richtlijn te kunnen controleren en om de doeltreffendheid van de richtlijn te beoordelen in termen van hoeveelheden en soorten aan havenontvangstvoorzieningen afgegeven afval.

3.2.2. Gebruik van stimuli

Overeenkomstig de richtlijn moeten de kosten van de havenontvangstvoorzieningen worden gedekt door bijdragen van de schepen. Om te garanderen dat de kostendekkingssystemen de schepen er niet toe aanzetten hun afval op zee te lozen, moeten alle schepen in belangrijke mate bijdragen aan de kosten van de voorzieningen, ongeacht de mate waarin ze de voorzieningen werkelijk gebruiken ("de indirecte bijdrage"). Daarnaast hebben havens ook de mogelijkheid om een onderscheid te maken op basis van de categorie, het type en de grootte van het schip en van de milieuprestaties en aandrijving van het schip (verlaagde bijdragen voor schepen die minder afval produceren).

Hoewel er doorgaans behoefte is aan meer overeenstemming tussen de manieren waarop de verschillende beginselen en stimuli van artikel 8 worden geïnterpreteerd en toegepast, is de Commissie van oordeel dat door de lokale en regionale verschillen tussen havens een zekere flexibiliteit noodzakelijk is in termen van het soort gehanteerd kostendekkingssysteem, op voorwaarde dat aan de eis van indirecte bijdragen wordt voldaan.

Bovendien is de ondoorzichtige aard van de bijdragen en hun berekeningsbasis een bron van bezorgdheid, aangezien dit ertoe leidt dat de bijdragen niet worden ervaren als "billijk, niet-discriminerend en een weerspiegeling van de reële kosten", zoals de richtlijn vereist (artikel 8, lid 3). Ongeacht het soort kostendekkingssysteem dat wordt gehanteerd, moeten de havens transparant zijn in hun berekening van de kosten die bij havengebruikers voor afvalverwerking in rekening worden gebracht21. In veel gevallen is de relatie tussen de aangerekende bijdragen en de kosten van de havenontvangstvoorzieningen echter onduidelijk.

3.3 Administratieve last

De kosten voor belanghebbenden om de richtlijn havenontvangstvoorzieningen na te leven, die hoofdzakelijk bestaan uit inspectiekosten en kosten voor de aanmelding van afval, worden ruimschoots gecompenseerd door de voordelen. De administratieve last voor de belangrijkste belanghebbenden, met name de havengebruikers en de havenexploitanten/-autoriteiten, kan echter worden verlaagd.

3.3.1 Inconsistente en onvolledige definities

Er zijn verschillen tussen de definities in de richtlijn en die in het MARPOL-verdrag. Dat is in het bijzonder het geval voor de definitie van "scheepsafval" in de richtlijn, die slechts enkele van de afvalcategorieën uit het MARPOL-verdrag omvat (bijlagen I, IV en V), en voor de definitie van "ladingresiduen", die naast de ladingresiduen uit bijlage V bij het MARPOL-verdrag ook de restanten van lading omvatten die na het lossen en schoonmaken achterblijven, dus ook tankwaswater dat onder de bijlagen I en II van het MARPOL-verdrag valt.

Omdat de richtlijn en het MARPOL-verdrag momenteel niet goed op elkaar zijn afgestemd, ontstaat er verwarring bij de verschillende partijen die bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn zijn betrokken, en wordt het ook ingewikkelder om aan de MARPOL-normen en -vereisten te voldoen. De verschillen in definities vormen bijvoorbeeld een belemmering voor volledige aanpassing aan de circulaire van de IMO inzake afvalaanmelding, aangezien er grote verschillen zijn in de verschillende categorieën afval en ladingresiduen. Dit zorgt voor een onnodige administratieve belasting van de havengebruikers, die worden geconfronteerd met verschillende formulieren en meldingseisen afhankelijk van de haven die ze aandoen.

3.3.2 Verschillende vrijstellingsprocedures

Er worden binnen de EU verschillende procedures gebruikt om vrijstellingsverzoeken te beoordelen, wat de administratieve last voor de havengebruikers kan vergroten en tegelijk de mogelijkheden voor samenwerking tussen de bevoegde instanties in verschillende lidstaten kan verkleinen.

De parameters om vrijstellingen te verlenen op grond van artikel 9 van de richtlijn zijn niet goed omschreven en laten ruimte voor verschillen in interpretatie en toepassing door de lidstaten. Er worden dus binnen de EU verschillende criteria gebruikt om vrijstellingsverzoeken te beoordelen, wat de administratieve last voor de havengebruikers vergroot en tegelijk de mogelijkheden voor de bevoegde instanties in verschillende lidstaten om de aan vaartuigen verleende vrijstellingen te coördineren, verkleint. De gebrekkige coördinatie is ook te wijten aan een onvoldoende uitwisseling van informatie tussen de bevoegde instanties in de lidstaten, die voor problemen kan zorgen wanneer moet worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor vrijstelling wordt voldaan. Deze inconsequente toepassing en het gebrek aan informatie-uitwisseling leiden tot een te grote administratieve last voor zowel de havengebruikers als de instanties van de lidstaten.

3.4Kwaliteit van het onderzoek

Het evaluatieonderzoek behandelt en beantwoordt alle evaluatievragen. De beperkte beschikbaarheid van gegevens en de eruit voortvloeiende analysebeperkingen zijn duidelijk beschreven.

Voor het evaluatieonderzoek is een brede waaier van relevante onderzoeken en rapporten over de werking van de richtlijn beoordeeld en de analyse heeft ruime inzichten over de werking van de richtlijn opgeleverd. Gegevens die uit deze rapporten zijn gehaald, zijn correct weergegeven en de kwaliteit van de gegevens is gecontroleerd en geverifieerd. Alle belangrijke belanghebbenden zijn via doelgerichte raadpleging geraadpleegd. De conclusies in het onderzoek zijn gebaseerd op transparante criteria en degelijke analyses.

Voor de hoeveelheden op zee geloosd afval zijn er geen gegevens beschikbaar. Er zijn vervangingsindicatoren gebruikt om de lozing van vuilnis en olielekkages te beoordelen. Deze indicatoren hebben echter betrekking op mogelijke lozingen en lieten niet toe te bepalen in welke mate zwerfvuil op zee afkomstig is van schepen of van activiteiten aan land. Ze bieden evenmin een precieze raming van de lozing van afval, waardoor het risico ontstaat dat dit wordt overschat. Er kon geen enkele indicator worden gevonden voor de lozing van sanitair afval, met een onderschatting van de afvallozing tot gevolg. De voordelen zijn berekend op basis van de kosten om stranden afvalvrij te maken, met een mogelijke onderschatting van de kosten tot gevolg.

Er bestaan beperkingen met betrekking tot de gegevens inzake afvalafgiftehoeveelheden. Hoewel er om de afvalafgiftehoeveelheden te beoordelen is gewerkt met een representatief monster van havens qua grootte en geografische ligging, zijn de gekozen havens niet noodzakelijk representatief voor wat betreft de afgifte van afval. Dit zorgt voor een gebrek aan robuustheid van de geëxtrapoleerde afvalafgiftehoeveelheden op EU-schaal.

De kosten voor het gebruik van de havenontvangstvoorzieningen zijn in veel gevallen niet meegedeeld. Er zijn bijgevolg beperkingen voor de beoordeling van de grootste kostenfactor: de kostprijs van afgifte, ontvangst en verwerking van afval.

Bij de kosten-batenbeoordeling zijn zowel de hoeveelheden op zee geloosd afval als de hoeveelheden afgegeven afval gebruikt. Bijgevolg levert deze slechts een aanwijzing op van de kosten-batenverhouding, maar geen betrouwbare berekening van de daadwerkelijke kosten en voordelen.

Voor wat betreft de administratieve last, was het dankzij kwalitatieve gegevens uit vragenlijsten, interviews en rapporten mogelijk om de factoren te identificeren die administratieve belasting veroorzaken. Er ontbreken echter kwantitatieve gegevens om ook de omvang van de belasting te beoordelen.

4. Vervolgmaatregelen

De Commissie voorziet een tweefasenbenadering om de vastgestelde problemen aan te pakken: 1. respons op korte/middellange termijn, hoofdzakelijk via zachte wetgeving, en 2. respons op langere termijn, via een volledige herziening van de richtlijn.

4.1. Maatregelen op korte/middellange termijn

Er wordt een aantal maatregelen overwogen voor de korte en middellange termijn. Deze omvatten een herziening van het aanmeldingsformulier in bijlage II bij de richtlijn, de uitwerking van een reeks interpretatierichtsnoeren en de verdere ontwikkeling van een informatie- en controlesysteem voor de hele EU.

4.1.1 Herziening van bijlage II bij de richtlijn (aanmelding van afval)

Om het gebrek aan gegevens over de reële afgifte van afval aan havenontvangstvoorzieningen en de verouderde categorieën op het aanmeldingsformulier aan te pakken, is een richtlijn van de Commissie vastgesteld om bijlage II bij de richtlijn havenontvangstvoorzieningen te wijzigen22. Deze maatregel is gebaseerd op artikel 15 van de richtlijn, dat bepaalt dat de bijlagen bij de richtlijn kunnen worden gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met IMO-maatregelen, voor zover de wijziging de reikwijdte van de richtlijn niet verruimt. Deze herziening had tot doel bijlage II in overeenstemming te brengen met de laatste wijzigingen van bijlage V bij het MARPOL-verdrag, die een nieuwe indeling van vuilnis inhielden, en om informatie in te voegen over soorten en hoeveelheden afgegeven afval. Er moet echter worden opgemerkt dat volledige aanpassing aan het MARPOL-verdrag slechts mogelijk is door middel van een herziening, aangezien hiervoor bepaalde definities in de richtlijn moeten worden gewijzigd.

4.1.2 Uitwerking van interpretatierichtsnoeren

Om de verschillen in interpretatie en tenuitvoerlegging van de belangrijkste bepalingen van de richtlijn aan te pakken, is de Commissie enkele richtsnoeren betreffende de interpretatie van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen aan het uitwerken. In deze richtsnoeren zal de Commissie haar standpunten uiteenzetten over hoe bepaalde begrippen en verplichtingen uit de richtlijn moeten worden geïnterpreteerd. De richtsnoeren zouden in het bijzonder betrekking hebben op de toereikendheid van de havenontvangstvoorzieningen (artikel 4); de uitwerking en controle van de afvalontvangst- en afvalverwerkingsplannen (artikel 5); de tenuitvoerlegging en handhaving van de verplichte afgifte van scheepsafval (artikel 7 en artikel 11) en de toekenning van vrijstellingen (artikel 9)23.

4.1.3 Ontwikkeling van het gemeenschappelijk informatie- en controlesysteem

Met het oog op de doeltreffende uitwisseling van informatie tussen de instanties van de lidstaten en een degelijke controle en handhaving van de richtlijn heeft de Commissie aan het EMSA gevraagd om het overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de richtlijn vereiste systeem verder te ontwikkelen door zo veel mogelijk voort te bouwen op bestaande databanken, die hiervoor worden gebruikt. Concreet betreft dit zowel een verdere integratie van rapportering in het SafeSeaNet-systeem (SSN) als de ontwikkeling van een aparte module voor inspecties op grond van de richtlijn havenontvangstvoorzieningen binnen THETIS (het informatiesysteem van de richtlijn havenstaatcontrole) en de koppeling tussen deze module en SSN. De informatie die via het herziene aanmeldingsformulier van bijlage II (zie hiervoor) beschikbaar zal worden, zal naar verwachting de werking van het systeem verbeteren en de controle van de richtlijn doeltreffender maken.

4.2 Herziening van de richtlijn

Enkele van de tekortkomingen die uit de evaluatie van de richtlijn naar voren zijn gekomen, kunnen alleen worden aangepakt via een voorstel tot herziening.

Hiertoe is de Commissie de procedure gestart om een effectbeoordeling uit te voeren waarin de verschillende opties voor een dergelijk voorstel zullen worden geanalyseerd en gemeten.

(1)

PB L 332 van 28.12.2000, blz. 81.

(2)

COM(2009)8 "Strategische doelstellingen en aanbevelingen voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2018": http://eur-lex.europa.eu/procedure/NL/197854.

(3)

COM(2015) "Maak de cirkel rond - Een EU-actieplan voor de circulaire economie": http://eur-lex.europa.eu/legal-content/nl/TXT/?uri=CELEX:52015DC0614; afdeling 5.1 verwijst naar de geplande herziening van Richtlijn 2000/59/EG en naar hoe dit het zwerfvuil op zee van schepen kan verminderen.

(4)

Besluit nr. 1386/2013/EU van 20 november 2013; de EU is ook internationale verbintenissen voor minder zwerfvuil op zee aangegaan, ref: Rio+20-conferentie en verwezenlijking van doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.

(5)

Hieronder wordt verstaan de landen die partij zijn bij het MARPOL-verdrag: 152 landen, die samen 99,2 % van de wereldtonnage vertegenwoordigen.

(6)

Rapporten over de stand van uitvoering van Richtlijn 2000/59/EG, die de lidstaten in 2006 hebben ingediend.

(7)

Verslagen over de workshops kunnen worden geraadpleegd op: http://www.emsa.europa.eu/implementation-tasks/environment/port-waste-reception-facilities.html

(8)

Horizontaal beoordelingsverslag – Richtlijn havenontvangstvoorzieningen (Richtlijn 2000/59/EG), EMSA, 2010, http://ec.europa.eu/transport/modes/maritime/consultations/doc/prf/emsa-report.pdf

(9)

Ex-post evaluatie van Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen, eindverslag (Panteia/PwC, mei 2015), te raadplegen op: http://ec.europa.eu/transport/modes/maritime/studies/doc/2015-ex-post-evaluation-of-dir-2000-59-ec.pdf

(10)

GESAMP 2007, Verslag nr. 75: Estimates of oil entering the marine environment from sea-based activities.

(11)

Butt, N. 2007, "The impact of cruise ship-generated waste on home ports and ports of call: Marine policy 31.

(12)

Website DG ENV, EC: http://ec.europa.eu/environment/marine/good-environmental-status/descriptor-10/index_en.htm

(13)

EMSA (2010) Horizontal Assessment Report – Port Reception Facilities (Directive 2000/59/EC); EMSA (2012), Study on the delivery of ship-generated waste and cargo residues (Ramboll).

(14)

De opruimkosten bedragen naar schatting 297,0 miljoen euro.

(15)

De geraamde tenuitvoerleggingskosten bedragen ongeveer 226,0 miljoen euro.

(16)

Zie: http://ec.europa.eu/transport/modes/maritime/studies/doc/2015-ex-post-evaluation-of-dir-2000-59-ec.pdf p.p. 70 ++

(17)

Volgens onderzoeken van het EMSA zijn in 55 % van de lidstaten geen afvalverminderings- en afvalverwerkingsplannen uitgewerkt of ten uitvoer gelegd. Dit geldt in het bijzonder voor vissers- en plezierhavens en kleinere commerciële havens.

(18)

Richtlijn 1999/32/EG is gewijzigd door Richtlijn 2012/33/EUvan het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012.

(19)

De kaderrichtlijn afvalstoffen van de Europese Unie bepaalt dat in de afvalwetgeving en het afvalbeleid van de EU-lidstaten de afvalhiërarchie in acht moet worden genomen, wat inhoudt dat afvalpreventie, hergebruik en recycling in die volgorde de voorkeur genieten boven terugwinning en verwijdering.

(20)

Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).

(21)

Zoals ook bepaald in de Mededeling van de Commissie "Havens: een motor voor groei" (COM(2013) 295) en in het bijbehorende voorstel voor een verordening tot vaststelling van een kader voor de toegang tot de markt voor havendiensten en de financiële transparantie van havens (COM(2013) 296).

(22)

Richtlijn (EU) 2015/2087 van de Commissie van 18 november 2015 houdende wijziging van bijlage II van Richtlijn 2000/59/EG, PB L 302 van 19.11.2015, blz. 99.

(23)

Tegelijkertijd zal het EMSA bijkomende technische richtsnoeren aanreiken evenals beste praktijken die in de lidstaten zijn uitgewerkt, met betrekking tot de toepassing van de richtlijn als onderdeel van "Technische aanbevelingen inzake Richtlijn 2000/59/EG betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen".