Home

Resolutie van het Europees Parlement van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief (2015/2228(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief (2015/2228(INI))

28.2.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/93


P8_TA(2016)0235

Armoede: een genderperspectief

Resolutie van het Europees Parlement van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief (2015/2228(INI))

(2018/C 076/16)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien artikelen 8, 9, 151, 153 en 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en in het bijzonder de bepalingen ervan met betrekking tot sociale rechten en gelijkheid van mannen en vrouwen,

gezien het VN-verdrag van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),

gezien de groeistrategie van de EU, Europa 2020, en met name haar doelstelling het aantal Europeanen dat onder de nationale armoedegrens leeft uiterlijk in 2020 met 25 % te verminderen, waardoor meer dan 20 miljoen mensen niet langer in armoede zullen leven, en gezien de noodzaak om volledig gebruik te maken van de socialezekerheids- en pensioenstelsels van de lidstaten om adequate inkomenssteun te waarborgen,

gezien het pakket sociale-investeringsmaatregelen (SIP) van de Commissie van 2013,

gezien de Europese Groep voor praktijkgemeenschap aangaande gendermainstreaming (GenderCop) van het Europees Sociaal Fonds, en met name de GenderCop-werkgroep armoede en inclusie,

gezien artikel 7 van de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake de Structuurfondsen 2014-2020,

gezien de jaarlijkse bijeenkomst in 2014 van het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting,

gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep,

gezien Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG,

gezien het Stappenplan van de Commissie van augustus 2015 voor een nieuwe aanpak van de uitdagingen waarmee werkende gezinnen worden geconfronteerd bij het combineren van beroep, privéleven en gezinsleven,

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 december 2015 getiteld „Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019” (SWD(2015)0278),

gezien de resultaten van het onderzoek van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) naar ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgenderpersonen in de EU, gepubliceerd op 17 mei 2013,

gezien zijn resoluties van 13 oktober 2005 over vrouwen en armoede in de Europese Unie(1), alsmede zijn resolutie van 3 februari 2009 over de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties(2),

gezien zijn in eerste lezing op 20 oktober 2010(3) vastgestelde standpunt met het oog op de aanneming van Richtlijn 2011/…/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de richtlijn zwangerschapsverlof,

gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over armoede bij vrouwen in de Europese Unie(4),

gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen(5),

gezien zijn resolutie van 13 september 2011 over de situatie van vrouwen die de pensioengerechtigde leeftijd naderen(6),

gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over de situatie van alleenstaande moeders(7),

gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 met aanbevelingen voor de Commissie betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid(8),

gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over uitbanning en preventie van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes met het oog op de 57e Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw (CSW)(9),

gezien zijn resolutie van 12 maart 2013 over de gevolgen van de economische crisis voor de gendergelijkheid en de rechten van de vrouw(10),

gezien zijn resolutie van 10 maart 2015 over vooruitgang op het gebied van gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie in 2013(11),

gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over de EU-strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015(12),

gezien zijn resolutie van 8 oktober 2015 over de toepassing van Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep(13),

gezien de in april 2014 gepubliceerde en in opdracht van de Commissie uitgevoerde studie „Single parents and employment in Europe”,

gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken over het armoedebestrijdingsdoel halen in het licht van stijgende huishoudelijke kosten, en het bijgevoegde advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0040/2016),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0153/2016),

A.

overwegende dat de jongste Eurostatgegevens aantonen dat het aantal vrouwen in armoede permanent hoger blijft dan het aantal mannen, met momenteel zo'n 64,6 miljoen vrouwen tegenover 57,6 miljoen mannen(14); overwegende dat dit aantoont dat armoede vrouwen anders treft dan mannen; overwegende dat vooral vrouwen werden getroffen door het risico op armoede in de EU-28 in 2014, met een percentage van 46,6 % vóór sociale transfers en 17,7 % na deze transfers; overwegende dat de percentages van armoede onder vrouwen zeer verschillen van lidstaat tot lidstaat; overwegende dat ongeacht het specifieke karakter van de risicogroepen, zoals oudere vrouwen, alleenstaande vrouwen, alleenstaande moeders, lesbiennes, vrouwelijke biseksuelen, transgenders en vrouwen met een handicap, de armoede onder migrantenvrouwen en vrouwen van etnische minderheden overal in de EU even groot is; overwegende dat 38,9 % van de bevolking en 48,6 % van de alleenstaande vrouwen in de EU-28 geen onverwachte kosten kunnen dragen; overwegende dat de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN meldt dat vrouwen wereldwijd de armste bevolkingsgroep zijn en dat het aantal vrouwen op het platteland dat in armoede leeft sinds 1975 met 50 % is gestegen, dat vrouwen op mondiale schaal gezien twee derde van alle gewerkte uren en de helft van de voedselproductie voor hun rekening nemen, en dat ze daarentegen, ook weer op mondiale schaal, maar 10 % van de inkomens ontvangen en minder dan 1 % van het vermogen bezitten;

B.

overwegende dat gendergelijkheid op de arbeidsmarkt, die bewerkstelligd wordt door het sociaal en economisch welzijn te verbeteren, niet alleen vrouwen maar ook de economie en de samenleving als geheel ten goede komt; overwegende dat de doelstelling van het waarborgen van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen voor het eerst werd geformuleerd in het Verdrag van Rome van 1957;

C.

overwegende dat de regeringen zich er in het VN-verdrag inzake de rechten van het kind en in de Agenda voor duurzame ontwikkeling 2030 toe hebben verbonden te waarborgen dat alle jongens en meisjes het volledige basisonderwijs doorlopen; overwegende dat het Parlement in mei 2015 op Internationale Vrouwendag een evenement heeft georganiseerd onder de naam „Empowering girls and women through education”; overwegende dat onderwijs, zowel formeel als informeel, cruciaal is voor het uitbannen van marginalisering en meerdere vormen van discriminatie, door een dialoog tot stand te brengen, openheid en begrip tussen gemeenschappen en het versterken van de positie van gemarginaliseerde gemeenschappen;

D.

overwegende dat in tijden van economische recessie personen die reeds risico op armoede liepen, waarvan de meerderheid vrouw is, zich in een kwetsbare positie bevinden op de arbeidsmarkt en qua sociale zekerheid, voornamelijk als het gaat om mensen die behoren tot groepen die worden geconfronteerd met meervoudige discriminatie; overwegende dat uit het LGBT-onderzoek van de EU blijkt dat lesbiennes, vrouwelijke biseksuelen en vrouwelijke transgenders worden geconfronteerd met een onevenredig groot risico op discriminatie op grond van hun seksuele geaardheid of genderidentiteit, en wel op het gebied van werkgelegenheid (19 %), onderwijs (19 %), woningen (13 %), gezondheidszorg (10 %) en toegang tot sociale diensten (8 %); overwegende dat dit leidt tot onevenredige risico's voor hun economisch en sociaal welzijn;

E.

overwegende dat het bezuinigingsbeleid dat door de Commissie gevraagd wordt en door de lidstaten gevoerd wordt, naast de economische crisis van de laatste jaren, de ongelijkheid heeft doen toenemen en vooral vrouwen heeft getroffen, waardoor armoede bij vrouwen is verergerd en ze steeds verder vervreemd raken van de arbeidsmarkt; overwegende dat het netwerk van openbare diensten en infrastructuur voor de opvang van kinderen, ouderen en zieken en het aanbod van kwalitatief hoogwaardige en gratis openbare diensten op dit gebied verminderd zijn;

F.

overwegende dat eenoudergezinnen een groter risico lopen op armoede of sociale uitsluiting (49,8 % tegenover 25,2 % van de gemiddelde huishoudens met kinderen ten laste, hoewel er grote verschillen tussen lidstaten bestaan)(15); overwegende dat volgens Eurostat in 2014 vrouwen 56,6 % van de eenoudergezinnen in de Unie uitmaakten; overwegende dat armoede een grote impact heeft op de ontplooiing, de ontwikkeling en de opleiding van kinderen en dat de effecten zich een leven lang kunnen blijven manifesteren; overwegende dat de onderwijskloof tussen kinderen uit verschillende sociaaleconomische klassen is toegenomen (in elf landen bereiken het aanbod van voorschools onderwijs en de opvangmogelijkheden voor kinderen minder dan 15 % van de 0- tot 3-jarigen); overwegende dat er een grote kans bestaat dat armoede van generatie op generatie wordt overgebracht; overwegende dat een gebrek aan kwalitatief hoogwaardig onderwijs een factor is die het risico van kinderarmoede en sociale uitsluiting van kinderen aanzienlijk vergroot, en een verscheidenheid aan factoren die verband houden met het gezinsleven — zoals instabiliteit, slechte huisvestingsomstandigheden of geweld — het risico op vroegtijdig schoolverlaten aanmerkelijk verhoogt;

G.

overwegende dat vrouwen die in rurale gebieden wonen het hardst worden getroffen door armoede; overwegende dat veel vrouwen die in rurale gebieden wonen niet eens als werkzoekend of werkloos worden geregistreerd; overwegende dat de werkloosheid onder vrouwen in rurale gebieden buitengewoon hoog is en dat vrouwen met werk zeer lage inkomens hebben; overwegende dat vrouwen in rurale gebieden beperkte toegang tot onderwijs, vroegtijdige opsporing van kanker en gezondheidszorg in het algemeen hebben;

H.

overwegende dat leven met risico op armoede leidt tot sociale uitsluiting en een gebrek aan sociale participatie qua toegang tot opleiding, rechtspraak, levenslang leren, primaire gezondheidszorg, fatsoenlijke huisvesting en voeding, water en elektriciteit, toegang tot en deelname aan cultuur en informatie, sport en het openbaar vervoer; overwegende dat investeren in een beleid dat vrouwen ondersteunt ook de levensomstandigheden van hun gezin verbetert, en dan vooral van hun kinderen;

I.

overwegende dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen 16,3 % bedraagt en overwegende dat atypische en onzekere arbeidsovereenkomsten ook meer voor vrouwen dan voor mannen gelden;

J.

overwegende dat vrouwen die van plan zijn met een activiteit te starten veel moeilijker toegang hebben tot krediet omdat de traditionele financiële tussenpersonen onwillig zijn om leningen toe te kennen, daar ze van mening zijn dat vrouwelijke leners meer blootgesteld zijn aan risico's en minder geneigd zijn een bedrijf te laten groeien en investeringen te doen die geld opbrengen;

K.

overwegende dat vrouwen vaak werken als huishoudelijke hulp, en in veel gevallen buiten het nationale arbeidsrecht worden tewerkgesteld; overwegende dat vooral vrouwen zonder papieren gevaar lopen dit werk te moeten doen en te worden uitgebuit;

L.

overwegende dat vrouwen vaker dan mannen de verantwoordelijkheid van de zorg voor oudere, zieke of afhankelijke familieleden alsook voor kinderen op zich nemen, en dat ze hun loopbaan vaker onderbreken, hetgeen leidt tot een geringere participatie op de arbeidsmarkt en lange perioden van afwezigheid op de arbeidsmarkt; overwegende dat het risico op verpaupering verkleint door het opzetten van kwaliteitsvolle en betaalbare sociale diensten en infrastructuren voor opvang en onderwijs voor jonge kinderen of voor zorg voor andere afhankelijke personen zoals ouderen; overwegende dat maar weinig lidstaten de doelstellingen van Barcelona hebben gehaald of deze hebben overtroffen, terwijl de verwezenlijking ervan van essentieel belang is voor een gelijkere verdeling van zorgverantwoordelijkheden;

M.

overwegende dat armoede een intergenerationele dimensie heeft en dat de aanpak van de situatie van meisjes en jonge vrouwen die worden geconfronteerd met sociale uitsluiting en armoede, van essentieel belang is voor het bestrijden van de feminisering van armoede;

N.

overwegende dat in de hele EU-27 34 % van de alleenstaande moeders in de werkzame leeftijdsgroep aan armoede dreigt te worden blootgesteld tegenover 17 % in het geval van andere gezinnen in de werkzame leeftijdsgroep met kinderen;

O.

overwegende dat het verschil in pensioenrechten gemiddeld 39 % bedraagt als gevolg van de onevenwichtigheden die zijn ontstaan door hardnekkige ongelijkheid in lonen en toegang tot de arbeidsmarkt, discriminatie en de loonkloof tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt; overwegende dat het verschil in pensioen een obstakel is voor de economische onafhankelijkheid van vrouwen en een van de redenen is waarom vrouwen op latere leeftijd onder de armoedegrens belanden; overwegende dat actie geboden is om gelijke toegang tot fatsoenlijke pensioenregelingen voor vrouwen veilig te stellen; overwegende dat de pensioenkloof tussen 2006 en 2012 kleiner is geworden in de landen waar Richtlijn 2006/54/EG ten uitvoer is gelegd(16);

P.

overwegende dat de toename van het risico op armoede nauw verband houdt met de bezuinigingen die het onderwijs, de socialezekerheidsstelsels en opvangvoorzieningen treffen; overwegende dat vrouwen en kinderen het hardst getroffen zijn door de crisis en de bezuinigingsmaatregelen die in diverse Europese landen zijn genomen;

Q.

overwegende dat vrouwen een belangrijke drijvende kracht achter economische en sociale ontwikkeling zijn en dat een goede opleiding een van de meest effectieve strategieën is voor succes op de arbeidsmarkt en het doorbreken van de armoedecyclus; overwegende dat de aanzienlijke financiële last van niet-gratis onderwijs, door de rechtstreekse en onrechtstreekse kosten die hiermee gepaard gaan, voor mensen die in armoede leven een belangrijk obstakel vormt om betere kwalificaties te verwerven; overwegende dat meisjes op school beter presteren dan jongens, maar dat zij vaak grotere moeilijkheden ondervinden of er door familie- en andere druk vaak van worden weerhouden dit succes op school te vertalen in prestaties op het werk;

R.

overwegende dat de in de samenleving heersende stereotypen zijn geworteld in patriarchale tradities en vrouwen in een ondergeschikte rol in de samenleving drukken, en daardoor bijdragen tot feminisering van de armoede; overwegende dat deze stereotypen zich al in de jeugd ontwikkelen en van invloed blijven op de keuze van onderwijs en opleiding tot aan de arbeidsmarkt; overwegende dat vrouwen zich maar al te vaak beperken tot „vrouwvriendelijke” beroepen waarin ze nog steeds geen loon naar werken krijgen en dat ze ondervertegenwoordigd blijven op bepaalde gebieden zoals wiskunde, wetenschappen, het bedrijfsleven, ICT en technische wetenschappen, alsook in functies met verantwoordelijkheid; overwegende dat deze stereotypen, in combinatie met het feit dat door mannen gedomineerde sectoren bepalend zijn voor de loonvorming, leiden tot genderdiscriminatie;

S.

overwegende dat de Europa 2020-strategie die bedoeld is om van de Unie een slimme, duurzame en inclusieve economie te maken, ambitieuze doelstellingen nastreeft zoals een werkgelegenheidspercentage van 75 % en een reductie met ten minste 20 miljoen van het aantal personen dat te lijden heeft onder dan wel het risico loopt op armoede en sociale uitsluiting in de periode van nu tot 2020; overwegende dat de doelstellingen van de strategie onder meer een vermindering betreft van het schooluitvalpercentage tot onder 10 %;

T.

overwegende dat een van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie erop gericht is dat 40 % van de personen tussen 30 en 34 jaar een universitaire opleiding volgt, in vergelijking met het huidige gemiddelde van 37,9 %; overwegende dat het gemiddelde voor vrouwen meer dan 42,3 % bedraagt, en dat van mannen 33,6 %;

U.

overwegende dat het streefdoel inzake armoedevermindering van de Europa 2020-strategie, als een van de vijf meetbare doelstellingen van de strategie, een sterke nieuwe impuls van de politiek vereist; overwegende dat deze doelstellingen alleen kunnen worden bereikt wanneer het armoedebestrijdingsbeleid een sterke genderdimensie omvat, met de vaststelling van nationaal beleid om vrouwen tegen met name het risico op armoede te beschermen;

V.

overwegende dat armoede en sociale uitsluiting en de economische afhankelijkheid van vrouwen verergerende factoren kunnen zijn voor geweld tegen vrouwen, en ook omgekeerd, aangezien geweld gevolgen heeft voor de gezondheid van vrouwen en in vele gevallen leidt tot het verlies van werk, dakloosheid, sociale uitsluiting en armoede; overwegende dat hierdoor het risico vergroot dat vrouwen het slachtoffer van mensenhandel en seksuele uitbuiting worden; overwegende bovendien dat veel vrouwen die slachtoffer van gendergeweld zijn met de agressor blijven samenleven omdat ze economisch afhankelijk zijn;

W.

overwegende dat gendergelijkheid een instrument is in de strijd tegen armoede onder vrouwen, omdat de arbeidsproductiviteit en de economische groei er wel bij varen en de arbeidsparticipatie van vrouwen erdoor toeneemt, wat weer talrijke sociaaleconomische baten heeft;

Armoede en evenwicht tussen werk en privéleven

1.

onderstreept de cruciale rol van hoogwaardige openbare diensten voor de bestrijding van armoede, met name armoede onder vrouwen, aangezien zij meer afhankelijk zijn van dergelijke diensten;

2.

benadrukt de noodzaak van aanmoediging en betrokkenheid van mannen om gendergelijkheid op alle gebieden en op alle niveaus van de arbeidsmarkt te bevorderen;

3.

is van mening dat de lidstaten het goed kunnen combineren van privé- en beroepsleven prioriteit moeten geven door gezinsvriendelijke arbeidsregelingen in te voeren, zoals aanpasbare werktijden en de mogelijkheid tot telewerken; merkt op dat het gebrek aan betaalbare kinderopvangvoorzieningen van kwaliteit, zorg voor afhankelijke personen en oudere mensen, en in het bijzonder crèches, kinderdagverblijven en voorzieningen voor langdurige zorg, bijdraagt tot sociale uitsluiting en de kloof tussen mannen en vrouwen op het gebied van werkgelegenheid, salariëring en pensioen vergroot; benadrukt dat gelijke toegang tot gratis onderwijs van kwaliteit voor jonge kinderen en betaalbare opvang, tot formeel, informeel en niet-formeel onderwijs en tot gezinshulp van cruciaal belang zijn om vrouwen aan te sporen om te gaan en te blijven werken, om gelijke kansen te waarborgen en de armoedecyclus te doorbreken, aangezien dit vrouwen helpt autonomie te verwerven, alsook de kwalificaties die nuttig zijn voor de uitoefening van een functie;

4.

betreurt het bezuinigingsbeleid dat, samen met de economische crisis, bijdraagt tot een stijging van het armoedepercentage, vooral bij vrouwen;

5.

verzoekt de lidstaten en de Commissie uitvoering te geven en gebruik te maken van de beschikbare financiële en beleidsinstrumenten, waaronder het pakket „sociale investeringsmaatregelen”, om de doelstellingen van Barcelona te bereiken; dringt er in dit verband op aan om het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) te optimaliseren, om bij de tenuitvoerlegging van de sociale investeringen en de verordening van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) prioriteit te verlenen aan het opzetten van openbare en particuliere voorzieningen voor opvang van en hulp aan kinderen en andere afhankelijke personen; pleit bij de Commissie voor de toewijzing van specifieke middelen in het kader van een cofinancieringsmechanisme, om stimulerende maatregelen te bevorderen voor specifieke gebieden waar het ontbreekt aan voorzieningen voor opvang en onderwijs voor jonge kinderen (ECEC) en de werkgelegenheid onder vrouwen extreem laag is;

6.

verzoekt de lidstaten om beleid ten uitvoer te leggen dat gratis openbare diensten van kwaliteit zal beschermen, opwaarderen en bevorderen, vooral op de gebieden gezondheidszorg, onderwijs, sociale zekerheid en justitie; wijst erop dat het van cruciaal belang is dat er voldoende financiële en menselijke middelen worden uitgetrokken voor openbare diensten om de doelstellingen ervan te verwezenlijken;

7.

verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om de combinatie van werk en privéleven te bevorderen, zodat vrouwen, en met name vrouwen die een grotere kans lopen om tot armoede te vervallen, voltijds kunnen blijven werken, of, als ze daar de voorkeur aan geven, een deeltijdbaan of een baan met flexibele uren kunnen nemen;

8.

verzoekt de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten, met alomvattende initiatieven voor wetgevingsvoorstellen te komen om tegemoet te komen aan de behoeften van moeders en vaders betreffende de diverse soorten verlof, te weten het moederschapsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof, zorgverlof, teneinde met name mannen te steunen een actieve vaderrol op te nemen, om zo een eerlijkere verdeling van de gezinsverantwoordelijkheden mogelijk te maken en vrouwen de mogelijkheid te bieden op een gelijkwaardige participatie op de arbeidsmarkt, ter versterking van hun economische onafhankelijkheid; neemt in aanmerking dat enkele lidstaten reeds wetgeving ter zake hebben vastgesteld die verder gaat dan de wetgeving van de Unie; verzoekt de lidstaten om wetgeving te overwegen die moederschaps-, vaderschaps- en ouderschapsrechten waarborgt en versterkt; onderstreept dat slechts 2,7 % van de personen die in 2010 gebruik hebben gemaakt van hun recht op ouderschapsverlof, mannen waren, wat duidelijk maakt dat concrete maatregelen moeten worden genomen om het recht op ouderschapsverlof te garanderen;

9.

drukt nogmaals zijn teleurstelling uit over het feit dat de richtlijn moederschapsverlof is ingetrokken, nadat er jarenlang inspanningen waren geleverd om de impasse te doorbreken en Europese burgers op die manier een betere bescherming te bieden; verzoekt de Commissie met een nieuw voorstel te komen en een gegarandeerd recht op betaald vaderschapsverlof te introduceren; is van mening dat er in alle lidstaten concrete maatregelen moeten worden genomen voor een beter evenwicht tussen gezin en werk voor vrouwen; dringt er bij de Commissie op aan om zowel een meer robuuste sociale dimensie als doelstellingen inzake gendergelijkheid op de werkplek in het Europees semester te integreren;

10.

is verheugd over het voorstel voor de invoering van zorgverlof, zoals beoogd in het stappenplan van de Commissie voor een nieuwe start om de uitdagingen van de combinatie werk en gezin bij werkende gezinnen aan te pakken;

Armoede en werk

11.

verzoekt de Commissie en de lidstaten beleid ten uitvoer te leggen om de werkgelegenheid onder vrouwen en de integratie op de arbeidsmarkt van sociaal gemarginaliseerde groepen vrouwen in het licht van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verbeteren, om het onderwijs te versterken en te verbeteren, en om meer te investeren in opleiding en in informatiecampagnes, en daarbij te garanderen dat de kwalificatie heerst bij de hieruit voortvloeiende instroom van vrouwen op de arbeidsmarkt, met de nadruk op levenslang leren aangezien vrouwen hierdoor de nodige vaardigheden opdoen om een hoogwaardige baan te vinden en de kans krijgen op herscholing voor de continu veranderende arbeidsmarkt; roept op tot meer promotie van onderwijs in STEM-vakken (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde) aan jonge meisjes, teneinde de heersende onderwijsstereotypen op vroege leeftijd aan te pakken en op lange termijn de werkgelegenheids- en loonkloof aan te pakken; roept op tot de ontwikkeling van betaalbare openbare diensten voor opvang van kwaliteit, aanpasbare maar niet-precaire werktijden die zowel voor vrouwen als voor mannen gunstig zijn, en regelingen voor de bestrijding van de sectorale en beroepssegregatie van mannen en vrouwen, ook in de ondernemerswereld en in verantwoordelijke functies;

12.

benadrukt dat de toegang tot krediet, financiële diensten en advies de sleutel is tot empowerment van vrouwen die worden geconfronteerd met sociale uitsluiting in ondernemerschap, en tot het verhogen van hun vertegenwoordiging in de sector; roept de Commissie en de lidstaten op om effectieve maatregelen te nemen om de toegang tot financiering te verruimen voor vrouwen die een eigen bedrijf of een investeringsproject willen starten, en ondernemerschap van vrouwen te bevorderen, aangezien dit bijdraagt tot de algemene economische en maatschappelijke ontwikkeling, evenals om de toegang tot krediet te vergemakkelijken, ook via instrumenten van microkrediet, met name met betrekking tot kwetsbare vrouwen die worden geconfronteerd met meervoudige discriminatie, en om programma's voor zelfstandig ondernemerschap op een niet-precaire wijze te ontwikkelen en uit te breiden; onderstreept in dit verband het belang van de uitwisseling en bevordering van goede praktijken, mentoring, vrouwelijke rolmodellen en andere vormen van steun voor werkloze vrouwen;

13.

benadrukt het cruciale belang van: de hervorming van macro-economisch, sociaal en arbeidsmarktbeleid door dit af te stemmen op gendergelijkheidsbeleid teneinde economische en sociale rechtvaardigheid voor vrouwen te garanderen; een heroverweging van de methoden die worden gebruikt om armoedecijfers vast te stellen en de ontwikkeling van strategieën ter bevordering van een eerlijke verdeling van welvaart;

14.

merkt op dat vrouwen vaker onzekere of slecht betaalde banen hebben met een niet-standaardarbeidscontract; constateert dat onvrijwillig deeltijdwerk waarvan het percentage ten opzichte van de totale werkgelegenheid gestegen is van 16,7 % naar 19,6 % en dat bijdraagt aan het risico op armoede, een ander aspect van onzeker werk is; verzoekt de lidstaten zich beter in te spannen om zwartwerk, onzeker werk en het misbruik van atypische contractvormen, waaronder nulurencontracten, in een aantal lidstaten te bestrijden; legt de nadruk op het vele zwartwerk dat door vrouwen wordt verricht en dat het inkomen, de sociale zekerheid en bescherming van vrouwen negatief beïnvloedt en nadelige gevolgen heeft voor het bbp van de EU; dringt er bij de lidstaten op aan te overwegen om de aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) die gericht zijn op de vermindering van het aantal onzekere banen op te volgen(17), zoals het analyseren en beperken van de omstandigheden waarin gebruik kan worden gemaakt van tijdelijke contracten en een verkorting van de periode waarvoor werknemers met opeenvolgende tijdelijke contracten kunnen worden aangenomen, waarna ze de optie van een vast contract moeten krijgen;

15.

nodigt de lidstaten uit om toe te zien op de rechten van werkende vrouwen, die steeds vaker slecht betaald werk doen en het slachtoffer zijn van discriminatie;

16.

benadrukt dat er nieuwe categorieën van vrouwen in armoede bestaan, bevolkt door jonge vakvrouwen, en er op die manier een groot deel van de jonge gediplomeerde vrouwen veroordeeld worden tot onzekere banen, met een loon dat nauwelijks boven de armoedegrens uitkomt (nieuwe armen);

17.

herhaalt zijn oproep aan de Commissie om de bestaande wetgeving te herzien teneinde de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten en de verschillen in pensioen tussen mannen en vrouwen te verkleinen; merkt op dat maatregelen voor meer loontransparantie van fundamenteel belang zijn voor het dichten van de loonkloof, en verzoekt de lidstaten om de tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de Commissie van 7 maart 2014 over de versterking van het beginsel van gelijk loon tussen mannen en vrouwen door transparantie, met inbegrip van de omkering van de bewijslast bij het aanvechten van genderdiscriminatie op het werk;

18.

verzoekt de Commissie een studie te verrichten naar de wijze waarop procedures voor de officiële erkenning van de genderbeleving van personen, of het gebrek van dergelijke procedures, van invloed zijn op de positie van transgenders op de arbeidsmarkt, met name wat betreft hun kans op een baan, loonniveau, loopbaan en pensioen;

19.

constateert met zorg dat vrouwen vaak pensioenen ontvangen die maar net boven het bestaansminimum liggen, als gevolg van diverse oorzaken, zoals onderbreking of beëindiging van de beroepsactiviteit om voor hun gezin te zorgen, het feit dat veel vrouwen gedurende hun hele werkzame leven deeltijdcontracten hebben gehad, of het feit dat ze in het bedrijf van hun echtgenoot hebben gewerkt, in het bijzonder in de sectoren handel en landbouw, zonder salaris en zonder sociale verzekeringen;

20.

is verheugd over het feit dat de Commissie de gelijke beloning voor gelijkwaardig werk als een van de belangrijkste actievelden beschouwt in haar strategie voor gendergelijkheid; verzoekt de Commissie een mededeling aan te nemen over een nieuwe strategie voor gendergelijkheid en rechten van vrouwen voor de periode na 2015, zodat de daarin vervatte doelstellingen en beleidsmaatregelen doeltreffend ten uitvoer kunnen worden gelegd;

21.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat iedereen die tijdelijk zijn beroepsactiviteit heeft onderbroken om zich te wijden aan de opvoeding van kinderen of aan de verzorging van ouderen, zich opnieuw op de arbeidsmarkt kan begeven of zijn vroegere functie kan hervatten en professioneel promotie kan maken;

22.

verzoekt de Commissie een effectbeoordeling te maken van de minimuminkomens in de Unie en verdere stappen in overweging te nemen om rekening te houden met de economische en sociale omstandigheden in elke lidstaat alsook een beoordeling te maken van de vraag of die stelsels het huishoudens mogelijk maken om in hun basisbehoeften te voorzien; dringt bij de lidstaten opnieuw aan op de invoering van een nationaal minimumpensioen dat niet lager mag zijn dan de armoederisicodrempel;

23.

stelt vast dat gepensioneerde vrouwen de meest kwetsbare groep vormen en vaak in armoede leven of het risico lopen om tot armoede te vervallen; roept de lidstaten op de verkleining van de pensioenkloof te behandelen als een economische doelstelling; verzoekt de lidstaten hun pensioenstelsels te hervormen om altijd toereikende pensioenen te waarborgen voor iedereen en zo de pensioenkloof te kunnen dichten; is van mening dat de pensioenkloof onder andere met de volgende instrumenten kan worden aangepakt: de aanpassing van pensioenstelsels om gelijkheid van vrouwen en mannen te waarborgen, en aanpassingen in het onderwijs, loopbaanplanning, stelsels voor ouderschapsverlof en andere diensten ter ondersteuning van ouders; verzoekt de lidstaten te overwegen gedeelde pensioenrechten te verschaffen in geval van scheiding of scheiding van tafel en bed, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel; stelt vast dat bij bedrijfsregelingen voor ouderdomspensioenen in toenemende mate verzekeringsbeginselen worden gehanteerd en dat dit aanleiding kan geven tot veel ongelijkheid op het vlak van sociale bescherming(18); beklemtoont dat het Hof van Justitie van de Europese Unie duidelijk heeft gemaakt dat bedrijfspensioenregelingen als loon moeten worden beschouwd en dat het beginsel van gelijke behandeling derhalve ook op deze regelingen van toepassing is;

Armoede: algemene aanbevelingen

24.

stelt vast dat personen die in armoede leven vaak een hoger eenheidstarief betalen dan meer bemiddelde bevolkingsgroepen, en wel voor dezelfde goederen en diensten om sociaal en economisch te kunnen overleven, met name op het vlak van telecommunicatie, energie en water; roept de lidstaten op nauw samen te werken met providers en exploitanten aan de ontwikkeling van mechanismen voor steun en sociale tarifering ten behoeve van de allerarmsten, met name op het gebied van de water- en energievoorziening, met als doel om de energiearmoede van huishoudens uit te bannen;

25.

wijst nogmaals op de rol van voorlichting bij de bestrijding van genderstereotypen, waardoor de positie van vrouwen en meisjes op sociaal, economisch, cultureel en politiek gebied en in wetenschappelijke carrières verbetert, en bij het doorbreken van de armoedecyclus door de integratie van vrouwen in sectoren waar zij ondervertegenwoordigd zijn, zoals wetenschap, technologie, techniek en ondernemerschap en dringt er bij de Commissie op aan doelstellingen voor beroepsopleiding voor vrouwen op te nemen in de landenspecifieke aanbevelingen; benadrukt de rol van niet-formeel onderwijs; verzoekt de lidstaten om van investeringen in onderwijs voor meisjes en vrouwen ter vergroting van hun potentieel een integraal onderdeel van hun economieën en herstelplannen te maken; moedigt de lidstaten aan toe te werken naar het helpen van jonge vrouwen bij de overgang van het formele onderwijs naar de arbeidsmarkt; benadrukt de noodzaak dat alle onderwijsinstellingen democratische waarden meegeven met het oog op de bevordering van tolerantie, actief burgerschap, maatschappelijke verantwoordelijkheid en respect voor verschillen in geslacht, minderheden en etnische en religieuze groepen; wijst op het belang van sport en lichamelijke opvoeding om vooroordelen en stereotypen te overwinnen en hun mogelijke waarde voor maatschappelijk kwetsbare jongeren om hun levens weer op de rails te zetten;

26.

spreekt zijn bezorgdheid uit dat vrouwen met kinderen gediscrimineerd worden op de werkplek omdat zij moeders zijn en niet omdat hun werkprestaties minder zijn dan die van hun collega's; dringt er bij de lidstaten op aan een positief beeld van moeders als werknemers te bevorderen en de „moederschapssanctie” aan te pakken, een verschijnsel dat in een aantal onderzoeken wordt beschreven;

27.

verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat de structuur- en investeringsfondsen, met name het ESF en het EFSI, worden gebruikt om onderwijs en opleiding te verbeteren voor een betere toegang tot de arbeidsmarkt en de bestrijding van werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting van vrouwen; benadrukt dat het percentage van 20 % van het ESF dat is toegewezen aan maatregelen voor sociale insluiting en aan sociale innovatieprojecten, actiever kan worden gebruikt om initiatieven zoals kleinschalige lokale projecten te ondersteunen die erop gericht zijn vrouwen die kampen met armoede en sociale uitsluiting zelfstandiger te maken; dringt er bij de lidstaten op aan om meer voorlichtingscampagnes te organiseren over de mogelijkheden voor deelneming aan door de EU gefinancierde projecten;

28.

verzoekt om financieringsmechanismen die een impuls geven aan de gelijke vertegenwoordiging op gebieden waar er geen genderevenwicht is, en benadrukt de noodzaak van naar gender uitgesplitste gegevens om de situatie van meisjes, jongens, mannen en vrouwen beter te begrijpen, en op basis daarvan een meer doeltreffende respons op onevenwichtigheden te kunnen formuleren; verzoekt de Commissie in een uitsplitsing naar gender en leeftijd te voorzien inzake de deelneming aan Europese onderwijsmobiliteitsprogramma's, zoals Erasmus+, Creatief Europa en Europa voor burgers;

29.

herinnert in het bijzonder aan het recht van kinderen — zowel jongens als meisjes — van migranten en vluchtelingen op toegang tot onderwijs, aangezien dit een van de prioriteiten van Europese samenlevingen vormt; benadrukt derhalve dat, in het licht van de aanhoudende migratiecrisis, dringende maatregelen op het gebied van onderwijs aan migranten moeten worden genomen, op zowel EU- als nationaal niveau; beklemtoont dat onderwijs de sleutel is tot integratie en werk en dat wanneer nationale onderwijsstelsels deze uitdaging niet het hoofd bieden, dit een verdere culturele segregatie en grotere maatschappelijke verdeling kan veroorzaken; wijst erop dat toegang tot onderwijs, zowel in vluchtelingenkampen als gastgemeenten, die aan de vereiste kwaliteitsnormen voldoet en vergezeld gaat van taalkundige en psychologische steun, niet mag worden ondergraven door bureaucratische en administratieve kwesties in verband met de toekenning van de vluchtelingenstatus;

30.

benadrukt de bijdrage van vrijwilligersorganisaties en de tertiaire sector op dit gebied en verzoekt de lidstaten hun inspanningen te ondersteunen; herinnert aan het hoge participatieniveau van vrouwen in onderwijs van vrijwilligers en andere activiteiten, en in de ondersteuning en verbetering van onderwijskansen van bijvoorbeeld vluchtelingen en behoeftige kinderen;

31.

wijst erop dat de gevolgen van armoede en sociale uitsluiting bij kinderen een leven lang kunnen duren en resulteren in de intergenerationele overdracht van armoede; benadrukt dat het risico van armoede en sociale uitsluiting onder kinderen in alle lidstaten nauw verband houdt met het onderwijsniveau van hun ouders, en met name van hun moeders, en met de situatie van hun ouders op de arbeidsmarkt, hun maatschappelijke positie en de vormen van gezinsondersteuning die de lidstaten aanbieden; beveelt de lidstaten aan om alle jonge mensen toegang te bieden tot gratis, kwaliteitsvol openbaar onderwijs, op alle leeftijden, ook in de vroege kindertijd; benadrukt de rol van studiekeuzebegeleiding aan kinderen waardoor zij zich volledig kunnen ontplooien; onderstreept de noodzaak van begeleiding van tienermoeders met programma's die gericht zijn op het voortzetten van hun studies, omdat ze door voortijdig de school te verlaten een eerste stap richting armoede zetten; onderstreept de noodzaak om een uitgebreide reeks maatregelen vast te stellen voor de aanpak van kinderarmoede en het bevorderen van het welzijn van kinderen op basis van drie pijlers: toegang tot voldoende middelen en de combinatie van werk en gezin; toegang tot diensten van goede kwaliteit; en participatie van kinderen bij beslissingen die hen treffen alsook in culturele, recreatieve en sportieve activiteiten; herhaalt de noodzaak tot het vergemakkelijken van toegang tot informatie op basis van gelijkheid, in het bijzonder met betrekking tot sociale verzekeringen, volwassenenonderwijs, gezondheidszorg en beschikbare economische steun;

32.

wijst erop dat de niet-erkenning van LGBTI-gezinnen door tal van lidstaten in lagere inkomens en hogere kosten van het levensonderhoud voor LGBTI-personen resulteert, waardoor zij een hoger risico op armoede en sociale uitsluiting lopen; is van mening dat de wetgeving inzake gelijke behandeling een essentieel instrument is om de armoede te bestrijden die het gevolg is van marginalisering en discriminatie die seksuele en genderminderheden treffen; roept de Raad in dit verband op om het voorstel van 2008 aan te nemen voor een richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid; pleit bovendien voor de expliciete opname van een discriminatieverbod op grond van genderidentiteit in de eventueel toekomstige herschikking van de richtlijnen voor gendergelijkheid; blijft bezorgd over het feit dat het bewustzijn van rechten en het bewustzijn van het bestaan van instanties en organisaties die ondersteuning aan slachtoffers van discriminatie bieden, laag zijn; doet in dit verband een beroep op de Commissie om nauwlettend de doeltreffendheid te monitoren van de nationale klachteninstanties en procedures;

33.

verzoekt om de volledige tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/54/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep, en om de herziening ervan met een vereiste voor bedrijven om maatregelen of plannen in verband met gendergelijkheid op te stellen, met inbegrip van acties op het gebied van desegregatie, de ontwikkeling van betalingssystemen en maatregelen om de loopbanen van vrouwen te ondersteunen;

34.

bevestigt het belang van economische en financiële educatie op jonge leeftijd, aangezien is aangetoond dat dit de economische besluitvorming later in het leven verbetert, ook op het gebied van beheersing van de kosten en het inkomen; beveelt de uitwisseling van best practices aan en de bevordering van educatieve programma's gericht op vrouwen en meisjes in kwetsbare groepen en gemarginaliseerde gemeenschappen die worden geconfronteerd met armoede en sociale uitsluiting;

35.

constateert dat het ontbreken van een inkomen van een partner in aanzienlijke mate kan bijdragen tot armoede en sociale uitsluiting van vrouwen; merkt op dat de situatie van weduwen en van gescheiden vrouwen en alleenstaande moeders aan wie de rechter de kinderen heeft toegewezen vaak onzeker is en dat voor hen een passende alimentatieregeling moet worden vastgesteld; constateert dat het niet nakomen van de alimentatieplicht alleenstaande moeders in armoede kan storten; onderstreept het feit dat gescheiden vrouwen gevoelig zijn voor discriminatie en armoede, en dat dit het bewijs is dat vrouwen nog niet volledig economisch onafhankelijk zijn, wat de noodzaak aantoont voor verdere acties op het gebied van de arbeidsmarkt en het dichten van de loonkloof;

36.

benadrukt dat het verzamelen van gegevens met betrekking tot huishoudelijke kosten en opbrengsten moet worden aangevuld met geïndividualiseerde gegevens om rekening te houden met op gender gebaseerde ongelijkheden binnen huishoudens;

37.

dringt erop aan dat macro-economisch beleid verenigbaar moet zijn met het beleid voor sociale gelijkheid; herhaalt dat financiële instellingen zoals de ECB en de nationale centrale banken rekening moeten houden met sociale gevolgen bij het modelleren van en beslissen over macro-economisch monetair beleid, of financieel beleid aangaande diensten;

38.

herhaalt zijn steun voor het initiatief om een richtlijn op te stellen met betrekking tot een referentiebudget en dringt er bij de Commissie op aan om bij het ontwerpen genderspecifieke overwegingen te betrekken, onder andere met inbegrip van de genderongelijkheid die binnen de huishoudens bestaat;

39.

herhaalt de noodzaak om onderzoek te doen naar vrouwelijke dakloosheid en de oorzaken ervan, omdat het verschijnsel in de huidige gegevens niet naar behoren is vastgelegd; merkt op dat de sekse-specifieke elementen die in aanmerking genomen zouden moeten worden, de volgende elementen bevatten: economische afhankelijkheid op grond van geslacht, tijdelijke huisvesting en het vermijden van sociale diensten;

40.

benadrukt dat geweld tegen vrouwen in de EU nog steeds een groot probleem is waaronder de slachtoffers te lijden hebben, en dat er dringend behoefte is om de daders ervan te betrekken bij maatregelen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, ongeacht hun leeftijd, onderwijsniveau, inkomen of maatschappelijke positie, en dat de invloed ervan op het risico van marginalisering, armoede en sociale uitsluiting steeds toeneemt; constateert dat de economische onafhankelijkheid van vrouwen een cruciale rol speelt voor hun vermogen om zich aan situaties van gendergeweld te onttrekken door proactieve maatregelen te nemen; roept de lidstaten en regionale en lokale overheden op om socialebeschermingsstelsels in het leven te roepen om de sociale rechten te waarborgen van vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld, in welke vorm dan ook, of het nu huiselijk geweld, mensenhandel of prostitutie is, en om actie te ondernemen om hen opnieuw in het arbeidsproces te doen intreden, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van instrumenten zoals het ESF; onderstreept de noodzaak van een toename van de beschikbaarheid van informatie als het gaat om juridische diensten voor slachtoffers van geweld;

41.

beklemtoont dat huiselijk geweld, met name tegen vrouwen, op daadkrachtige wijze moet worden bestreden; merkt op dat de economische onafhankelijkheid van vrouwen een cruciale rol speelt in hun leven en hun vermogen om zich te ontworstelen aan situaties van huiselijk geweld, en dat vrouwen die geen betaald verlof meer kunnen opnemen het gevaar lopen hun baan en economische onafhankelijkheid te verliezen; merkt op dat de recente invoering van verlof wegens huiselijk geweld in Australië en de VS veel werknemers arbeidsrechtelijke bescherming heeft geboden bij het omgaan met de gevolgen van huiselijk geweld, bijvoorbeeld door de betrokkenen voldoende tijd te gunnen om doktersafspraken te maken, voor de rechter te verschijnen en andere procedures na te leven waaraan zij zich in dergelijke situaties moeten houden; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de haalbaarheid en de mogelijke resultaten van de invoering van een systeem van betaald buitengewoon verlof voor slachtoffers en overlevenden van huiselijk geweld te onderzoeken indien slachtoffers vanwege een gebrek aan betaald verlof hun baan kunnen verliezen, maar daarbij wel hun privacy te waarborgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten verdere maatregelen in te stellen om het bewustzijn omtrent het probleem van huiselijk geweld te vergroten en de slachtoffers van dergelijk geweld te helpen, een betere kennis van hun rechten en de verdediging daarvan te bevorderen en hun economische onafhankelijkheid te beschermen;

42.

herhaalt zijn verzoek aan de EU en alle lidstaten om het Verdrag van Istanbul te ondertekenen en te ratificeren en vraagt om een dringend initiatief om een EU-richtlijn vast te stellen voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen; verzoekt de Commissie eens te meer om een Europese strategie tegen gendergeweld te presenteren en een Europees Jaar voor de bestrijding van gendergeweld in te stellen;

43.

gelooft dat er behoefte bestaat om op een proactieve manier geweld tegen vrouwen te overwinnen door zich te richten op normen die geweld verheerlijken; onderstreept dat stereotypen en structuren die de basis vormen voor geweld van mannen tegen vrouwen moeten worden bestreden, door proactieve maatregelen te nemen door middel van het organiseren van campagnes en permanente voorlichting rondom het probleem van machoculturen op nationaal niveau;

44.

herinnert eraan dat nieuwe technologieën moeten worden beschouwd als een fundamenteel instrument voor de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen en als een gelegenheid om vrouwen uit de armoede te halen;

45.

spoort de lidstaten ertoe aan om in samenwerking met regionale en lokale overheden de kwaliteit van het leven van vrouwen in rurale gebieden te verbeteren teneinde het risico op armoede terug te dringen, door te zorgen voor kwalitatief goede onderwijsprogramma's die erop gericht zijn om de positie van plattelandsvrouwen te verbeteren alsook kwaliteitsbanen en fatsoenlijke inkomens voor deze groep te waarborgen; spoort de lidstaten ertoe aan om te zorgen voor een goede gemeentelijke, sociale en publieke infrastructuur om de algemene leefomstandigheden in rurale gebieden te verbeteren;

46.

is van oordeel dat talrijke aspecten van de armoede, en in het bijzonder de armoede onder vrouwen, nog steeds niet erkend worden, met name het geen toegang hebben tot cultuur en deelname aan het sociale leven, en verzoekt de lidstaten daarom de nodige ondersteuning te verlenen zodat alle vrouwen cultuur, sport en andere vrijetijdsbestedingen kunnen uitoefenen, met bijzondere aandacht voor vrouwen die in armoede leven, vrouwen met een handicap en vrouwelijke migranten; is van mening dat de bestaande indicatoren van ernstige materiële deprivatie de factoren voor toegang tot cultuur en maatschappelijke participatie uitsluiten en daarom slechts een onvolledig begrip van armoede weergeven; dringt aan op de ontwikkeling van meer indicatoren voor het beoordelen van uitsluiting in termen van sociale, culturele en politieke participatie en met name de invloed daarvan op de vicieuze armoedecirkel evenals de intergenerationele effecten ervan;

47.

merkt op dat vrouwen met een handicap vaak worden gediscrimineerd in de familiesfeer en in het onderwijs, dat hun toegang tot werk beperkt is en dat de sociale bescherming die ze ontvangen onvoldoende is om het risico van armoede te vermijden; onderstreept in dit verband dat de lidstaten en regionale en lokale overheden vrouwen met een handicap de gespecialiseerde aandacht zouden moeten geven die deze vrouwen nodig hebben om van hun rechten te kunnen genieten en aanvullende en ondersteunende maatregelen zouden moeten voorstellen om hun integratie in de arbeidsmarkt te bevorderen, met name op het gebied van onderwijs en opleiding;

48.

roept op tot het treffen van ambitieuze maatregelen om energiearmoede aan te pakken, waardoor alleenstaande vrouwen, alleenstaande ouders en vrouwen die aan het hoofd van huishoudens staan onevenredig hard getroffen worden; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om een definitie van energiearmoede op te stellen, waarbij rekening wordt gehouden met genderaspecten, en deze in de toekomstige herschikking van richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen op te nemen; benadrukt de belangrijke rol van communautaire energie-initiatieven zoals coöperaties in de empowerment van kwetsbare energieconsumenten en met name vrouwen die worden geconfronteerd met armoede, sociale uitsluiting en marginalisering;

49.

herhaalt haar oproep aan de Commissie om te streven naar de oprichting van een Garantie voor het Europese Kind dat ervoor zorgt dat ieder Europees kind met risico op armoede toegang heeft tot gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, gratis kinderopvang, fatsoenlijke huisvesting en voldoende voeding; benadrukt dat dergelijk beleid de situatie van vrouwen en meisjes, met name in kwetsbare en gemarginaliseerde gemeenschappen, moet aanpakken; merkt op dat het Jeugdgarantie-initiatief een genderperspectief moet bevatten;

50.

spoort de lidstaten en de Commissie aan om over te gaan tot de verzameling van naar gender uitgesplitste gegevens en om nieuwe individuele indicatoren voor armoede onder vrouwen in te voeren als instrument om de effecten van breder sociaal, economisch en werkgelegenheidsbeleid op vrouwen en armoede te monitoren met als doel de uitwisseling van goede praktijken inzake wetgevings- en begrotingsinstrumenten om armoede te bestrijden, met de nadruk op die groepen die een verhoogd risico lopen op armoede, ongeacht hun seksuele geaardheid of genderidentiteit;

51.

wijst op de rol van maatschappelijk ondernemen in empowerment en met inbegrip van vrouwen die te maken hebben met armoede en sociale uitsluiting en meervoudige discriminatie;

52.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om in de beleidsvorming over sociale integratie op alle niveaus bij belanghebbende partijen processen te creëren die de directe betrokkenheid van personen die risico lopen op armoede en sociale integratie, met name vrouwen en meisjes, bevorderen en vergemakkelijken;

53.

verzoekt de Commissie en de lidstaten genderbudgettering in te voeren als een instrument om te garanderen dat er in begrotingsbeslissingen rekening wordt gehouden met de genderdimensie en uiteenlopende effecten worden aangepakt;

54.

verzoekt de lidstaten om in de strijd tegen armoede samen te werken met ngo's die succesvol functioneren in gebieden waar extreme armoede heerst, en waardevolle kennis in huis hebben over lokale gemeenschappen; verzoekt de lidstaten doeltreffende samenwerking op lokaal niveau te ondersteunen;

55.

roept de lidstaten en de Commissie op de sociale partners (vakbonden en werkgevers) en het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van organisaties voor gendergelijkheid, te betrekken bij de verwezenlijking van gendergelijkheid, om gelijke behandeling te bevorderen; benadrukt dat de sociale dialoog het toezicht op en de bevordering van gendergelijkheid op de werkplek moet omvatten, met inbegrip van flexibele werkregelingen, met als doel om een beter evenwicht aan te brengen tussen werk en privéleven; benadrukt het belang van collectieve overeenkomsten bij de bestrijding van discriminatie en de bevordering van gelijkheid tussen vrouwen en mannen op het werk alsmede het belang van andere instrumenten zoals gedragscodes, onderzoek, uitwisselingen van ervaringen en goede werkwijzen op het gebied van gendergelijkheid;

o

o o

56.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.