Home

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot oprichting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot oprichting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad

Brussel, 23.8.2016

COM(2016) 528 final

2016/0254(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot oprichting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het doel van het voorstel is de oprichtingsverordening van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EUOSHA) uit 1994 te herzien. Er zijn twee redenen voor de herziening.

Met de herziening van de oprichtingsverordening van het EUOSHA worden een aantal bepalingen van de bestaande EUOSHA-verordening afgestemd op de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen. De herziening biedt ook de kans om de doelstellingen en taken van het EUOSHA te actualiseren. De nieuwe doelstellingen en taken zullen zo worden aangepast dat zij de ontwikkelingen op dit gebied en nieuwe behoeften beter weerspiegelen.

De herziening is geen initiatief in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit).

De oprichtingsverordeningen van de andere twee zogenoemde tripartiete agentschappen van de Europese Unie, nl. Eurofound en Cedefop, ondergaan tegelijkertijd ook een herziening.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De oprichtingsverordening van het EUOSHA is driemaal gewijzigd, nl. in 1995, 2003 en 2005, voornamelijk om rekening te houden met de uitbreiding van de EU of met verdragswijzigingen. Die wijzigingen hebben de fundamenten van het agentschap echter niet wezenlijk veranderd.

Met deze herziening zal een duidelijkere omschrijving worden gegeven van de rol die het EUOSHA vervult in het ondersteunen van de Commissie bij de beleidsvorming in verband met veiligheid en gezondheid op het werk. Het mandaat van het EUOSHA als centrum voor technische, wetenschappelijke, juridische en economische informatie en gekwalificeerde deskundigheid die nuttig is op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, zal hierdoor worden geactualiseerd.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De rol van het EUOSHA is informatie verstrekken en bijdragen aan betere wetenschappelijk onderbouwde beleidsvorming op de gebieden die te maken hebben met veiligheid en gezondheid op het werk. Bij de herziening wordt rekening gehouden met het bestaande beleid van de Unie inzake veiligheid en gezondheid op het werk en wordt gezorgd voor complementariteit met lopend en gepland onderzoek op dit gebied dat onder meer in het kader van het programma Horizon 2020 door de EU wordt gefinancierd.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De voorgestelde rechtsgrondslag is artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dat betrekking heeft op de activiteiten van het EUOSHA op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk waar in artikel 153, lid 2, onder a) VWEU wordt verwezen naar maatregelen die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Dit voorstel betreft bepaalde aspecten die verband houden met de interne werking van het EU-agentschap en zijn functie in het institutionele kader van de EU. Om die reden kunnen de doelstellingen van dit voorstel niet met maatregelen op nationaal niveau worden bereikt.

Evenredigheid

Wat de naleving van het evenredigheidsbeginsel betreft, moet de herziening van de oprichtingsverordening worden gezien in termen van het effect ervan op de administratieve belasting en de kosten voor de begroting. Bij de herziening zal worden uitgegaan van het algemene beginsel dat de tekst van de oprichtingsverordening eenvoudig, duidelijk en flexibel moet worden gehouden en dat deze tekst tegelijkertijd moet verwijzen naar andere regelgeving (bv. het reglement van orde) voor gedetailleerde bepalingen. Een oprichtingsverordening moet een gemiddelde levensduur hebben en voldoende flexibel zijn om mogelijke toekomstige ontwikkelingen in de organisatie toe te laten zonder dat een nieuwe herziening nodig is.

Keuze van het instrument

Het instrument is een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking en vervanging van de bestaande Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De meest recente evaluatie werd in 2011 door het Agentschap uitgevoerd en was gericht op de strategie van het Agentschap voor de periode 2009-2013.

Raadpleging van belanghebbenden

Zoals bij artikel 154 VWEU is vereist, zijn de sociale partners op het niveau van de Unie zowel geraadpleegd over de mogelijke richting van een optreden van de Unie als over de inhoud van het overwogen voorstel. Zowel werkgevers als werknemers benadrukten in hun advies dat de tripartiete aard van het Agentschap moet worden behouden en dat dit moet worden weerspiegeld in de doelstellingen van het Agentschap en in de vertegenwoordiging van alle groepen in zijn bestuursstructuren. Er zijn geen andere belangrijke suggesties gedaan in verband met de oprichtingsverordening van het EUOSHA.

De Commissie heeft de andere belanghebbenden geïnformeerd over algemene beslissingen in verband met dit herzieningsproces en heeft hen waar nodig geraadpleegd.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Niet van toepassing.

Effectbeoordeling

Gezien de beperkte herziening van de oprichtingsverordening is geen effectbeoordeling uitgevoerd.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing. Het voorstel houdt geen verband met Refit.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De gevolgen voor de begroting in termen van personele en financiële middelen, zoals gedetailleerd vermeld in het financieel memorandum, stroken met Mededeling (2013) 519 van de Commissie.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Overeenkomstig de gemeenschappelijke aanpak bevat het voorstel een bepaling in verband met de evaluatie van het Agentschap door de Commissie. Naast het indienen van dit voorstel neemt de Commissie zich voor een horizontale evaluatie uit te voeren om de doelstellingen, de mandaten, het bestuur en de taken van het Agentschap te beoordelen, ook met betrekking tot andere agentschappen die actief zijn op het gebied van de arbeidsmarkt, arbeidsomstandigheden, beroepsonderwijs en -opleiding en vaardigheden.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

NADERE TOELICHTING BIJ DE SPECIFIEKE BEPALINGEN VAN HET VOORSTEL

De herziening van de oprichtingsverordening biedt de kans om de doelstellingen en taken van het EUOSHA te actualiseren. Dankzij de herziening zal vooral een nauwkeurigere definitie kunnen worden gegeven van de rol die het EUOSHA vervult in het ondersteunen van de Commissie, andere EU-instellingen en -organen, de lidstaten, de sociale partners en de belanghebbenden die actief zijn in het ontwerpen en uitvoeren van het beleid inzake veiligheid en gezondheid op het werk, zowel op nationaal als op Europees niveau.

Voorts biedt de herziening de kans bepalingen voor fraudebestrijding, een beleid inzake belangenconflicten, evaluatie en toetsing en een zetelovereenkomst vast te stellen. Door de herziening zullen ook de bepalingen voor programmering en rapportage worden afgestemd op de vereisten van de herziene financiële kaderregeling. De terminologie voor de beheersstructuur zal worden afgestemd op de gemeenschappelijke aanpak. In afwachting van een nadere evaluatie worden bepaalde elementen van de oprichtingsverordening in het kader van dit voorstel niet herzien in het licht van de gemeenschappelijke aanpak.

2016/0254 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot oprichting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité1,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's2,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EUOSHA) werd opgericht bij Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad3 om de verbetering van het arbeidsmilieu te bevorderen teneinde de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen, door middel van acties ter ontwikkeling en verspreiding van de kennis die deze verbetering kan bevorderen.

(2)Sinds de oprichting in 1994 speelt het EUOSHA een belangrijke ondersteunende rol in de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk in de hele Europese Unie. Tegelijkertijd hebben ontwikkelingen plaatsgevonden op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk (OSH). In het licht daarvan zijn een aantal aanpassingen nodig in de beschrijving van de in Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad vermelde doelstellingen en taken van het EUOSHA.

(3)Verordening (EG) nr. 2062/94 is meermaals gewijzigd. Aangezien verdere wijzigingen nodig zijn, moet de verordening omwille van de duidelijkheid worden vervangen en ingetrokken.

(4)Het bestuur en de werking van het Agentschap moeten zo veel mogelijk in overeenstemming zijn met de beginselen van de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie van 19 juli 2012 over de gedecentraliseerde agentschappen. Dit voorstel doet geen afbreuk aan verdere wijzigingen van de oprichtingsverordening van het EUOSHA die de Commissie zou wensen voor te stellen na nadere evaluatie, uit hoofde van deze verordening of op eigen initiatief. De Commissie evalueert de doelstellingen, het mandaat, het bestuur en de taken van alle EU-agentschappen die actief zijn op het gebied van de arbeidsmarkt, arbeidsomstandigheden, beroepsonderwijs en -opleiding en vaardigheden.

(5)Aangezien de drie tripartiete agentschappen, nl. het EUOSHA, het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) en de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsvoorwaarden (Eurofound), thema's behandelen die verband houden met de arbeidsmarkt, werkomgeving, beroepsonderwijs en -opleiding en vaardigheden, is een nauwe samenwerking tussen de drie agentschappen nodig en moeten de manieren om efficiëntie en synergieën te verbeteren, worden benut. Daarnaast moet het Agentschap, waar mogelijk, streven naar efficiënte samenwerking met de interne onderzoeksinstanties van de Europese Commissie.

(6)Er zijn al organisaties in de Europese Unie en de lidstaten die dit soort informatie en diensten verstrekken. Om het werk dat die organisaties al geleverd hebben optimaal te benutten op EU-niveau is het passend het bestaande, goed functionerende netwerk dat door het EUOSHA uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2062/94 is opgezet en dat de nationale knooppunten van de lidstaten en hun nationale tripartiete netwerken omvat, te behouden. Het is tevens van belang dat het Agentschap zeer nauwe functionele banden onderhoudt met het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats4 om een goede coördinatie en synergieën te waarborgen.

(7)De financiële bepalingen en de bepalingen voor programmering en verslaglegging van Verordening (EG) nr. 2062/94 moeten worden afgestemd op Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie5.

(8)De bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2062/94 inzake het personeel van het EUOSHA moeten worden afgestemd op het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie ("het statuut") en op de bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad vastgestelde regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie ("RAP")6.

(9)Het Agentschap moet de nodige maatregelen nemen om de veilige behandeling en verwerking van vertrouwelijke informatie te waarborgen. Waar nodig stelt het EUOSHA beveiligingsvoorschriften vast zoals bepaald in Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie7 en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie8.

(10)Het is noodzakelijk te voorzien in overgangsbepalingen inzake de begroting en inzake de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en het personeel om de voortzetting van de activiteiten van het Agentschap te waarborgen in afwachting van de inwerkingtreding van deze verordening,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOELSTELLINGEN EN TAKEN VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 1 — Oprichting en doel van het Agentschap

1.Het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk ("het Agentschap"), ook "het EUOSHA" genoemd, wordt hierbij opgericht als een agentschap van de Europese Unie.

2.Het Agentschap heeft als doel de instellingen en organen van de Europese Unie, de lidstaten, de sociale partners en de belanghebbenden die actief zijn op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk te voorzien van technische, wetenschappelijke, juridische en economische informatie en gekwalificeerde deskundigheid die nuttig is op dat gebied.

Artikel 2 — Taken

1.Het Agentschap voert de volgende taken uit in verband met de in artikel 1, lid 2, vermelde beleidsterreinen:

a)het verzamelen, analyseren en verspreiden van technische, wetenschappelijke en economische informatie over veiligheid en gezondheid op het werk in de lidstaten om deze door te geven aan de Europese instellingen en organen, aan de lidstaten en belanghebbende partijen; die informatie wordt verzameld om risico's, goede praktijken, bestaande nationale prioriteiten en programma's in kaart te brengen en de nodige inbreng te leveren voor de prioriteiten en programma's van de Europese Unie;

b)het verzamelen en analyseren van technische, wetenschappelijke en economische informatie over onderzoek op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk en over andere onderzoeksactiviteiten waaraan aspecten vastzitten die verband houden met veiligheid en gezondheid op het werk, en het verspreiden van de resultaten van het onderzoek en de onderzoeksactiviteiten;

c)het bevorderen en ondersteunen van samenwerking en uitwisseling van informatie en ervaring tussen de lidstaten op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, met inbegrip van informatie over opleidingsprogramma's;

d)het organiseren van conferenties en studiebijeenkomsten, alsmede van de uitwisseling van deskundigheid van de lidstaten op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk;

e)het verstrekken, aan de instellingen en organen van de Europese Unie en de lidstaten, van de beschikbare objectieve technische, wetenschappelijke, juridische en economische informatie en gekwalificeerde deskundigheid die nodig zijn om een oordeelkundig en doeltreffend beleid ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers te formuleren en uit te voeren; daartoe met name de Commissie voorzien van de technische, wetenschappelijke, juridische en economische informatie en gekwalificeerde deskundigheid die nodig zijn om de volgende van haar taken te vervullen: wetgeving en maatregelen op het gebied van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in kaart brengen, opstellen en beoordelen, met name wat betreft het effect van de wetgeving, de aanpassing van de wetgeving aan technische, wetenschappelijke of juridische vooruitgang, en de praktische toepassing van de wetgeving in bedrijven en in het bijzonder in micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen;

f)het oprichten, in samenwerking met de lidstaten, en het coördineren van het in artikel 12 bedoelde netwerk, rekening houdend met de organen en organisaties op nationaal, internationaal en Unieniveau die dit soort informatie en diensten verstrekken;

g)het verzamelen en ter beschikking stellen van informatie over veiligheid en gezondheid van en aan derde landen en internationale organisaties;

h)het verstrekken van technische, wetenschappelijke en economische informatie over de methoden en instrumenten om preventieactiviteiten te verwezenlijken, het in kaart brengen van goede praktijken en het bevorderen van preventieve maatregelen, met bijzondere aandacht voor de specifieke problemen van kleine en middelgrote bedrijven. Wat de goede praktijken betreft, legt het Agentschap zich met name toe op praktijken die praktische instrumenten vormen, die gebruikt kunnen worden bij het opstellen van de beoordeling van de risico's voor de veiligheid en de gezondheid op het werk en bij het in kaart brengen van de maatregelen om deze risico’s aan te pakken;

i)het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van strategieën en actieprogramma’s van de Europese Unie ter bevordering van de veiligheid en de gezondheid op het werk, onverminderd de bevoegdheden van de Commissie;

j)het opzetten van bewustmakings- en voorlichtingscampagnes en -acties rond thema's inzake veiligheid en gezondheid op het werk.

2.Het Agentschap zorgt ervoor dat de verspreide informatie op maat is gesneden van de gebruikers voor wie zij is bestemd. Daartoe werkt het Agentschap overeenkomstig artikel 12, lid 2, nauw samen met de in artikel 12, lid 1, bedoelde nationale knooppunten.

3.Bij de uitvoering van zijn taken onderhoudt het Agentschap een nauwe dialoog voornamelijk met gespecialiseerde instanties, zowel publieke als private, overheden en werknemers- en werkgeversorganisaties. Zonder daarbij afbreuk te doen aan zijn eigen doelstellingen waarborgt het Agentschap de samenwerking met andere agentschappen van de Europese Unie, vooral met de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding en, zo nodig, met andere EU-agentschappen. Het doel van deze samenwerking is overlappingen te voorkomen en de synergie en het complementaire karakter van hun activiteiten te versterken.

HOOFDSTUK II

ORGANISATIE VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 3 — Administratieve en bestuurlijke structuur

De administratieve en bestuurlijke structuur van het Agentschap omvat:

a)een raad van bestuur, die de in artikel 5 vastgestelde taken uitvoert;

b)een uitvoerend comité, dat de in artikel 10 vastgestelde taken uitvoert;

c)een uitvoerend directeur, die de in artikel 11 vastgestelde verantwoordelijkheden draagt;

d)een netwerk, dat de in artikel 12 vastgestelde functies uitoefent.

AFDELING 1: RAAD VAN BESTUUR

Artikel 4 — Samenstelling van de raad van bestuur

1.De raad van bestuur bestaat uit:

a)een lid per lidstaat dat de regering van die lidstaat vertegenwoordigt;

b)een lid per lidstaat dat de werkgeversorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;

c)een lid per lidstaat dat de werknemersorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;

d)drie leden die de Commissie vertegenwoordigen.

Alle onder a) tot en met d) bedoelde leden zijn stemgerechtigd.

De onder a), b) en c) bedoelde leden worden door de Raad benoemd uit de gewone en de plaatsvervangende leden van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats9.

De onder a) bedoelde leden worden op voordracht van de lidstaten benoemd.

De onder b) en c) bedoelde leden worden op voordracht van de woordvoerders van de respectieve groepen in het Comité benoemd.

De voorstellen van de drie groepen in het Comité worden aan de Raad voorgelegd; de voorstellen worden ook ter informatie naar de Commissie gestuurd.

De vertegenwoordigers van de Commissie worden door de Commissie benoemd.

2.Ieder lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is. De plaatsvervanger wordt benoemd volgens de in lid 1 vermelde procedure.

3.De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, met inachtneming van hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. Alle partijen in de raad van bestuur streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen en trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen.

4.De leden en de plaatsvervangers worden voor vier jaar benoemd. Die termijn is verlengbaar. Na afloop van hun ambtstermijn of in het geval van aftreden, blijven de leden van de raad van bestuur tot hun herbenoeming of vervanging in functie.

5.In de raad van bestuur vormen de vertegenwoordigers van de regeringen, van de werknemersorganisaties en van de werkgeversorganisaties ieder een afzonderlijke groep. Elke groep wijst een coördinator aan om de besprekingen in de groep en tussen de groepen efficiënter te maken. De coördinatoren van de groep werkgevers en de groep werknemers zijn vertegenwoordigers van hun respectieve organisaties op Europees niveau en hoeven niet te worden aangewezen uit de benoemde leden van de raad. Coördinatoren die geen benoemde leden van de raad van bestuur in de zin van lid 1 zijn, wonen de vergaderingen van de raad van bestuur zonder stemrecht bij.

Artikel 5 — Functies van de raad van bestuur

1.De raad van bestuur:

a)zorgt voor de algemene aansturing van de activiteiten van het Agentschap en stelt ieder jaar het programmeringsdocument van het Agentschap vast met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden en in overeenstemming met artikel 6;

b)stelt met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden de jaarbegroting van het Agentschap vast en oefent andere functies uit met betrekking tot de begroting van het Agentschap overeenkomstig hoofdstuk III;

c)keurt het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van het Agentschap goed en zendt dit elk jaar uiterlijk op 1 juli samen met zijn beoordeling van de activiteiten van het Agentschap toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Europese Rekenkamer. Het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag wordt openbaar gemaakt;

d)stelt overeenkomstig artikel 17 de financiële regels vast die van toepassing zijn op het Agentschap;

e)stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast die evenredig is met de frauderisico’s en houdt daarbij rekening met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

f)stelt regels vast voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden en onafhankelijke deskundigen;

g)stelt communicatie- en verspreidingsplannen vast en werkt deze regelmatig bij op basis van een behoeftenanalyse;

h)stelt zijn reglement van orde vast;

i)oefent overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van het Agentschap de bevoegdheden uit die het statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag ("de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag");

j)stelt passende uitvoeringsregels vast ten behoeve van de uitvoering van het statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden overeenkomstig artikel 110 van het statuut;

k)benoemt de uitvoerend directeur en verlengt in voorkomend geval zijn ambtstermijn of ontheft hem uit zijn functie overeenkomstig artikel 19;

l)benoemt een rekenplichtige, die onderworpen is aan het statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;

m)zorgt voor een passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties en uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);

n)neemt alle beslissingen in verband met de oprichting van de interne structuren van het Agentschap en, waar nodig, de wijziging ervan, rekening houdend met de activiteitenbehoeften van het Agentschap en met het oog op een gezond begrotingsbeheer.

o)geeft machtiging tot het opstellen van werkregelingen overeenkomstig artikel 30, lid 1.

2.De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het statuut een beslissing die is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het statuut en artikel 6 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

3.Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die deze laatste op zijn beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 6 — Jaarlijkse en meerjarige programmering

1.Elk jaar stelt de uitvoerend directeur in overeenstemming met artikel 11, lid 5, onder c), en rekening houdend met de richtsnoeren van de Commissie, een programmeringsdocument op dat de meerjarige en jaarlijkse programmering bevat overeenkomstig artikel 32 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie10.

2.De raad van bestuur stelt elk jaar uiterlijk op 30 november het in lid 1 bedoelde programmeringsdocument vast en stuurt het elk jaar uiterlijk op 31 januari toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; dit gebeurt ook met alle daarna bijgewerkte versies van dat document.

Het programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.

3.Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en de beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat voorts een beschrijving van de te financieren acties en een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere actie worden toegewezen overeenkomstig de beginselen betreffende activiteitsgestuurde begroting en beheer. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het in lid 5 bedoelde meerjarige werkprogramma. Het vermeldt duidelijk de taken die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt ten opzichte van het vorige begrotingsjaar. In de jaarlijkse en/of meerjarige programmering wordt de strategie opgenomen voor de betrekkingen met derde landen of internationale organisaties, zoals bedoeld in artikel 30, en de acties in het kader van die strategie.

4.De raad van bestuur past het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma aan wanneer het Agentschap een nieuwe taak krijgt toegewezen. De raad van bestuur kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om niet-wezenlijke wijzigingen door te voeren in het jaarlijkse werkprogramma.

Iedere wezenlijke wijziging van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld door middel van dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma geldt.

5.Het meerjarige werkprogramma omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van de doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren. Het behelst ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen. In het programma wordt ook een strategie opgenomen voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties, met een vermelding van de bijbehorende middelen.

6.Deze programmering van de middelen wordt jaarlijks bijgewerkt. De strategische programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd, met name om rekening te houden met de resultaten van de in artikel 28 bedoelde evaluatie.

Artikel 7 — Voorzitter van de raad van bestuur

1.De raad van bestuur kiest als volgt een voorzitter en drie vicevoorzitters: één uit de groep leden die de lidstaten vertegenwoordigt, één uit de groep leden die de werkgeversorganisaties vertegenwoordigt, één uit de groep leden die de werknemersorganisaties vertegenwoordigt en één uit de groep leden die de Commissie vertegenwoordigt. De voorzitter en vicevoorzitters worden door de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur gekozen met een tweederdemeerderheid.

2.De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitters bedraagt twee jaar. Hun ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Indien tijdens hun ambtstermijn hun lidmaatschap van de raad van bestuur echter eindigt, loopt hun ambtstermijn op dezelfde datum als die van deze eindiging automatisch af.

Artikel 8 — Vergaderingen van de raad van bestuur

1.De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.

2.De uitvoerend directeur van het Agentschap neemt zonder stemrecht deel aan de beraadslagingen.

3.De raad van bestuur houdt ten minste één gewone vergadering per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of van ten minste één derde van zijn leden.

4.De raad van bestuur kan elkeen van wie het advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.

5.Het Agentschap vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.

Artikel 9 — Stemprocedure in de raad van bestuur

1.Onverminderd artikel 5, lid 1, onder a) en b), en artikel 19, lid 7, neemt de raad van bestuur beslissingen met een meerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

2.Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid mag zijn plaatsvervanger diens stemrecht uitoefenen.

3.De voorzitter neemt aan de stemming deel.

4.De uitvoerend directeur neemt aan de beraadslagingen deel, maar heeft geen stemrecht.

5.In het reglement van orde van de raad van bestuur wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name betreffende de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid.

AFDELING 2

UITVOEREND COMITE

Artikel 10 — Uitvoerend comité

1.De raad van bestuur wordt bijgestaan door een uitvoerend comité.

2.Het uitvoerend comité:

a)stelt de besluiten op die ter goedkeuring aan de raad van bestuur worden voorgelegd;

b)zorgt samen met de raad van bestuur voor een passende follow-up van de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties alsmede uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);

c)onverminderd de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur als omschreven in artikel 11 ondersteunt en adviseert het uitvoerend comité hem bij de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur om het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken.

3.Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, kan het uitvoerend comité namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige beslissingen nemen, met name op het gebied van administratief beheer, met inbegrip van de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en begrotingskwesties.

4.Het uitvoerend comité bestaat uit de voorzitter van de raad van bestuur, de drie vicevoorzitters, de coördinatoren van de drie in artikel 4, lid 5, vermelde groepen en een vertegenwoordiger van de Commissie. Elke in artikel 4, lid 5, vermelde groep mag ten hoogste twee plaatsvervangers aanwijzen om de vergaderingen van het uitvoerend comité bij te wonen indien de vaste leden afwezig zijn. De voorzitter van de raad van bestuur is ook de voorzitter van het uitvoerend comité. De uitvoerend directeur neemt deel aan de vergaderingen van het uitvoerend comité, maar heeft geen stemrecht.

5.De ambtstermijn van de leden van het uitvoerend comité bedraagt twee jaar. Deze termijn kan worden verlengd. De ambtstermijn van de leden van het uitvoerend comité eindigt wanneer hun lidmaatschap van de raad van bestuur eindigt.

6.Het uitvoerend comité komt ten minste driemaal per jaar bijeen. Daarnaast komt het uitvoerend comité bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van zijn leden.

7.De raad van bestuur stelt het reglement van orde van het uitvoerend comité vast.

AFDELING 3

UITVOEREND DIRECTEUR

Artikel 11 — Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur

1.De uitvoerend directeur beheert het Agentschap. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2.Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en het uitvoerend comité is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt of aanvaardt hij geen instructies van een regering of andere instantie.

3.De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn taken. De Raad kan de uitvoerend directeur uitnodigen verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.

4.De uitvoerend directeur treedt op als wettelijke vertegenwoordiger van het Agentschap.

5.De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die bij deze verordening aan het Agentschap zijn toegekend. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met:

a)het dagelijks bestuur van het Agentschap;

b)de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur;

c)het opstellen van het programmeringsdocument en het indienen ervan bij de raad van bestuur na raadpleging van de Commissie;

d)het uitvoeren van het programmeringsdocument en het uitbrengen van verslag over de uitvoering ervan aan de raad van bestuur;

e)het voorbereiden van het geconsolideerd jaarverslag over de activiteiten van het Agentschap en het ter goedkeuring indienen ervan bij de raad van bestuur;

f)het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en het uitbrengen van verslag over de geboekte vooruitgang, twee keer per jaar aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van bestuur en het uitvoerend comité;

g)de bescherming van de financiële belangen van de Unie door toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen; waar nodig legt hij ook doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties op;

h)het opstellen van een fraudebestrijdingsstrategie voor het Agentschap en het ter goedkeuring voorleggen ervan aan de raad van bestuur;

i)het opstellen van een ontwerp van financiële regeling die van toepassing is op het Agentschap;

j)het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van het Agentschap en het uitvoeren van de begroting van het Agentschap.

6.Het is ook de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur te beslissen of het voor de efficiënte en effectieve uitvoering van de taken van het Agentschap noodzakelijk is een of meer lokale kantoren op te richten in een of meer lidstaten. Dergelijke beslissingen moeten vooraf worden goedgekeurd door de Commissie, de raad van bestuur en de lidstaat waar het lokale kantoor wordt opgericht. In die beslissingen wordt het toepassingsgebied gespecificeerd van de activiteiten die in dat lokale kantoor moeten worden uitgevoerd, op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van het Agentschap worden vermeden.

AFDELING 4

NETWERK

Artikel 12 — Netwerk

1.Het Agentschap zet een netwerk op bestaande uit:

de voornaamste componenten van de nationale informatienetwerken, waaronder de nationale organisaties van de sociale partners, overeenkomstig de nationale wetgeving en/of gebruiken;

de nationale knooppunten.

2.De lidstaten delen het Agentschap regelmatig mee wat de voornaamste componenten van hun nationale informatienetwerken op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk zijn, alsmede welke instellingen volgens hen aan de werkzaamheden van het Agentschap zouden kunnen bijdragen. Daarbij houden zij er rekening mee dat hun grondgebied zo volledig mogelijk moet worden bestreken.
De bevoegde nationale instanties of een door hen als nationaal knooppunt aangewezen nationale instelling dragen zorg voor de coördinatie en/of het doorsturen van de op nationaal niveau bijeengebrachte informatie naar het Agentschap, in het kader van een overeenkomst tussen ieder knooppunt en het Agentschap op basis van het door het Agentschap goedgekeurde werkprogramma.
De nationale instanties raadplegen de nationale sociale partners en houden rekening met hun standpunt overeenkomstig de nationale wetgeving en/of gebruiken.

3.De thema's van bijzonder belang worden vermeld in het jaarlijkse werkprogramma van het Agentschap.

4.In het licht van de opgedane ervaring onderwerpt het Agentschap de in lid 2 bedoelde voornaamste componenten van het netwerk aan een periodieke heroverweging en brengt het daarin de wijzigingen aan waartoe de raad van bestuur eventueel heeft beslist, met inachtneming van eventuele nieuwe aanwijzingen door de lidstaten.

HOOFDSTUK III

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 13 — Begroting

1.Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van het Agentschap geraamd en vervolgens in de begroting van het Agentschap opgenomen.

2.De ontvangsten en uitgaven van het Agentschap moeten in evenwicht zijn.

3.Onverminderd andere middelen bestaan de ontvangsten van het Agentschap uit:

a)een in de algemene begroting van de Europese Unie opgenomen bijdrage van de Unie;

b)eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;

c)vergoedingen voor publicaties en andere door het Agentschap verrichte diensten;

d)eventuele bijdragen van derde landen die aan de werkzaamheden van het Agentschap deelnemen op grond van artikel 30.

4.De uitgaven van het Agentschap omvatten de bezoldiging van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur en werkingskosten.

Artikel 14 — Vaststelling van de begroting

1.Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een voorlopige ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar, waarin de personeelsformatie is opgenomen, en zendt hij deze naar de raad van bestuur.

2.Op basis van dit voorlopig ontwerp stelt de raad van bestuur een ontwerpraming vast van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar.

3.De ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap wordt elk jaar uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toegezonden.

4.De Commissie zendt de ontwerpraming, samen met het ontwerp van algemene begroting van de Unie, toe aan de begrotingsautoriteit.

5.Op basis van de ontwerpraming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor de personeelsformatie en de bijdrage ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

6.De begrotingsautoriteit keurt de kredieten goed voor de bijdrage aan het Agentschap.

7.Zij stelt de personeelsformatie voor het Agentschap vast.

8.De begroting van het Agentschap wordt door de raad van bestuur vastgesteld. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.

9.Op bouwprojecten die significante gevolgen kunnen hebben voor de begroting van het Agentschap zijn de bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van toepassing.

Artikel 15 — Uitvoering van de begroting

1.De uitvoerend directeur voert de begroting van het Agentschap uit.

2.De uitvoerend directeur zendt de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toe.

Artikel 16 — Indiening van de rekeningen en kwijting

1.Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van het Agentschap de voorlopige rekeningen toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Europese Rekenkamer.

2.Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt het Agentschap het verslag over het budgettair en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Europese Rekenkamer.
Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Agentschap die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, toe aan de Rekenkamer.

3.Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Agentschap krachtens artikel 148 van het Financieel Reglement maakt de uitvoerend directeur van het Agentschap onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen op en legt hij deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

4.De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Agentschap.

5.Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op elk begrotingsjaar dient de rekenplichtige de definitieve rekeningen en het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

6.De definitieve rekeningen worden uiterlijk op 15 november van het volgende jaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

7.De uitvoerend directeur geeft de Europese Rekenkamer uiterlijk op 30 september antwoord op haar opmerkingen. De uitvoerend directeur zendt dit antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.

8.De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op zijn verzoek, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van het Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.

9.Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

Artikel 17 — Financiële regels

De financiële regels die van toepassing zijn op het Agentschap worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze regels wijken niet af van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 tenzij dit in verband met de werking van het Agentschap specifiek vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

HOOFDSTUK IV

PERSONEEL

Artikel 18 – Algemene bepalingen

1.Het statuut, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de voorschriften die in onderling overleg zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie ter uitvoering van dit statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn van toepassing op het personeel van het Agentschap.

2.Overeenkomstig artikel 110 van het statuut stelt de raad van bestuur passende bepalingen vast voor de uitvoering van het statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 19 — Uitvoerend directeur

1.De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt aangeworven als tijdelijk functionaris van het Agentschap uit hoofde van artikel 2, onder a), van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten.
Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het Agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

3.De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Aan het einde van die termijn stelt de Commissie een beoordeling op waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de door de uitvoerend directeur bereikte resultaten en de toekomstige taken en uitdagingen van het Agentschap.

4.Op grond van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in lid 3 bedoelde beoordeling, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.

5.Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

6.De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn functie worden ontheven bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie.

7.De raad van bestuur neemt besluiten over de benoeming van de uitvoerend directeur, de verlenging van diens ambtstermijn en de ontheffing van de uitvoerend directeur uit zijn functie met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

Artikel 20 – Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1.Het Agentschap kan gebruikmaken van gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van het Agentschap.

2.Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap.

HOOFDSTUK V

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 21 — Rechtspositie

1.Het Agentschap is een orgaan van de Unie. Het heeft rechtspersoonlijkheid.

2.Het Agentschap beschikt in alle lidstaten over de ruimste handelingsbevoegdheid die volgens de geldende wetgeving aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

3.Het Agentschap heeft zijn zetel in Bilbao, Spanje.

4.Het Agentschap kan in de lidstaten plaatselijke kantoren oprichten voor zover de lidstaten hiermee instemmen en in overeenstemming met artikel 11, lid 6.

Artikel 22 — Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op het Agentschap en zijn personeel.

Artikel 23 — Talenregeling

1.De bepalingen van Verordening nr. 1 zijn van toepassing op het Agentschap.

2.De raad van bestuur kan beslissen over de talen die het Agentschap voor zijn interne werking gebruikt.

3.De voor het functioneren van het Agentschap vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 24 — Transparantie

1.Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad11 is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van het Agentschap. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de gedetailleerde regels ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

2.Op de verwerking van persoonsgegevens door het Agentschap is Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de eerste vergadering maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 45/2001 door het Agentschap, onder meer betreffende de benoeming van de functionaris voor gegevensbescherming van het Agentschap. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 25 — Fraudebestrijding

1.Om de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad12 te vereenvoudigen, treedt het Agentschap binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening toe tot het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) en stelt het op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften vast voor alle werknemers van het Agentschap.

2.De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Agentschap Uniemiddelen hebben ontvangen, audits te verrichten, zowel op basis van documenten als ter plaatse.

3.OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door het Agentschap gefinancierde overeenkomst.

4.Onverminderd de leden 1, 2 en 3 omvatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Agentschap bepalingen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 26 — Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

Indien nodig stelt het Agentschap zijn eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als vermeld in Besluit (EU, Euratom) 2015/443 en Besluit (EU, Euratom) 2015/444. De beveiligingsvoorschriften van het Agentschap hebben onder andere en indien nodig betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

Artikel 27 — Aansprakelijkheid

1.De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap wordt beheerst door de wet die op het betrokken contract van toepassing is.

2.Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in door het Agentschap gesloten overeenkomsten.

3.In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn diensten of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4.Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.Op de persoonlijke aansprakelijkheid van zijn personeelsleden jegens het Agentschap zijn de bepalingen van toepassing van het statuut of van de regeling waaronder zij vallen.

Artikel 28 — Evaluatie

1.Uiterlijk vijf jaar na de in artikel 35 bedoelde datum en daarna om de vijf jaar voert de Commissie een evaluatie uit in overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie om de prestaties van het Agentschap te toetsen aan zijn doelstellingen, mandaat en taken. Deze evaluatie richt zich in het bijzonder op de vraag of het mandaat van het Agentschap moet worden gewijzigd en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen.

2.Als de Commissie van oordeel is dat het voortbestaan van het Agentschap niet langer gerechtvaardigd is in het licht van zijn doelstellingen, mandaat en taken, kan zij voorstellen om deze verordening dienovereenkomstig te wijzigen of in te trekken.

3.De Commissie brengt bij het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur verslag uit van haar evaluatiebevindingen. De bevindingen van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

Artikel 29 — Administratieve onderzoeken

Overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag zijn de activiteiten van het Agentschap onderworpen aan onderzoeken door de Europese Ombudsman.

Artikel 30 — Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1.Voor zover noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de instellingen van de Unie, kan het Agentschap samenwerken met de bevoegde autoriteiten van derde landen en/of met internationale organisaties.

Daartoe mag het Agentschap, onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring door de Commissie, werkregelingen treffen met die autoriteiten en internationale organisaties. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en haar lidstaten.

2.Het Agentschap staat open voor deelname van derde landen die met de Unie overeenkomsten in die zin hebben gesloten.

Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten worden regelingen uitgewerkt voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van de betrokken derde landen aan de werkzaamheden van het Agentschap, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van het Agentschap, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft, voldoen deze regelingen in elk geval aan het statuut.

3.De raad van bestuur stelt een strategie op voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties inzake aangelegenheden waarvoor het Agentschap bevoegd is.

Artikel 31 — Zetelovereenkomst en voorwaarden voor de werking

1.De regelingen betreffende de huisvesting van het Agentschap in de lidstaat van vestiging en de voorzieningen die deze lidstaat moet treffen, alsmede de bijzondere regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de werknemers van het Agentschap en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen het Agentschap en de lidstaat waar de zetel is gevestigd.

2.De lidstaat van vestiging biedt de gunstigst mogelijke voorwaarden voor de werking van het Agentschap, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

HOOFDSTUK VI

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 32 — Overgangsbepalingen in verband met de raad van bestuur

1.De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur van het Agentschap zoals aangesteld op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2062/94 loopt af op ... [date of entry into force of this Regulation].

2.De op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2062/94 opgerichte raad van bestuur oefent tijdens de periode van ...[date of entry into force of this Regulation] tot … [date of application of this Regulation] de functies van de in artikel 5 van deze verordening bedoelde raad van bestuur uit.

Artikel 33 — Overgangsbepalingen in verband met het personeel

1.De directeur van het Agentschap die is benoemd op grond van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2062/94 vervult voor de resterende duur van zijn ambtstermijn de taken van de uitvoerend directeur als bepaald in artikel 11 van deze verordening. De andere voorwaarden in zijn arbeidsovereenkomst blijven ongewijzigd.

Artikel 34 — Overgangsbepalingen inzake de begroting

De kwijtingsprocedure met betrekking tot de begrotingen die zijn goedgekeurd op grond van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2062/94 wordt uitgevoerd overeenkomstig de bij die verordening vastgestelde voorschriften.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 35 - Intrekking

Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad wordt met ingang van [date of application of this Regulation] ingetrokken en alle verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 36 — Het van kracht blijven van door het Agentschap vastgestelde interne voorschriften

De door de raad van bestuur op grond van Verordening (EG) 2062/94 vastgestelde interne voorschriften blijven van kracht na [date of application of this Regulation], tenzij de raad van bestuur bij de uitvoering van deze verordening anders bepaalt.

Artikel 37 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van XXX.

De artikelen 32, 33 en 34 zijn echter van toepassing vanaf [the date of entry into force of this Regulation].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees ParlementVoor de Raad

De voorzitterDe voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

1.3.Aard van het voorstel/initiatief

1.4.Doelstelling(en)

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.6.Duur en financiële gevolgen

1.7.Beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de personele middelen van het EUOSHA

3.2.3.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

3.2.4.Bijdragen van derden

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EUOSHA)

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur13

04: Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie

04.03: Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie

04 03 12: Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EUOSHA)

1.3.Aard van het voorstel/initiatief

◻Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

◻Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie14

⌧Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

◻Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Doelstellingen/toegevoegde waarde voor de EU overeenkomstig de Europa 2020-strategie

Een nieuwe stimulans voor banen, groei en investeringen

Een diepere en billijkere economische en monetaire unie

1.4.2.Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

Specifieke doelstelling nr. 1

Het Agentschap heeft ten doel de instellingen van de Unie, de lidstaten en de belanghebbende partijen te voorzien van technische, wetenschappelijke en economische informatie die nuttig is op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk.

Dit krediet dient ter dekking van de maatregelen die nodig zijn om de taken van het Agentschap uit te voeren en in het bijzonder voor:

- bewustmakings- en voorlichtingsacties met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen;

- de werking van de Europese waarnemingspost voor risico's op basis van voorbeelden van goede praktijken in ondernemingen of specifieke sectoren;

- de voorbereiding en de verstrekking van passende instrumenten waarmee kleinere ondernemingen de gezondheid en de veiligheid op het werk kunnen beheren;

- de werking van het netwerk, bestaande uit de voornaamste componenten van de nationale informatienetwerken, waaronder de nationale organisaties van de sociale partners, overeenkomstig de nationale wetgeving en/of gebruiken, alsook de nationale knooppunten;

- de organisatie van uitwisseling van ervaringen, informatie en goede praktijken, onder meer in samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie en andere internationale organisaties;

- de integratie van de kandidaat-lidstaten in deze informatienetwerken en de ontwikkeling van aan hun specifieke situatie aangepaste instrumenten;

- de organisatie en het beheer van de Europese campagnes voor gezondheid op de werkplek en van de Europese week over gezondheid en veiligheid, waarbij de nadruk wordt gelegd op specifieke risico's en behoeften van gebruikers en eindbegunstigden.

Betrokken AMB/ABB-activiteit(en)

04 03 12 - Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk – Subsidie onder de titels 1, 2 en 3

1.4.3.Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen.

De missie van het EUOSHA is betrouwbare en relevante informatie, analysen en instrumenten te ontwikkelen, te verzamelen en te verstrekken om ten dienste van belanghebbenden die actief bezig zijn met veiligheid en gezondheid op het werk (OSH) de kennis uit te breiden, de bewustwording te bevorderen en informatie en goede praktijken rond OSH uit te wisselen.

De rol van het Agentschap is vastgesteld in de oprichtingsverordening van 1994:

Het Agentschap heeft als doel de communautaire instanties, de lidstaten en de belanghebbende kringen alle dienstige technische, wetenschappelijke en economische informatie op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk te verstrekken, zulks om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen, ten einde de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen, zoals in het Verdrag en in de achtereenvolgende actieprogramma's inzake de veiligheid en de gezondheid op het werk is bepaald.

Het EUOSHA wil de toon aangeven in het bevorderen van veilige en gezonde werkplekken in Europa op basis van tripartiet overleg, participatie en de ontwikkeling van een cultuur van risicopreventie op het gebied van OSH om te zorgen voor een slimme, duurzame, productieve en inclusieve economie.

Het EUOSHA is een tripartiete organisatie die de beginselen van behoorlijk bestuur in acht neemt. Behoorlijk bestuur omvat een aantal elementen zoals openheid en responscapaciteit, transparantie, naleving van regels, doeltreffendheid, efficiëntie en verantwoording.

1.4.4.Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

De doelstellingen van het Agentschap zijn duidelijk omschreven en worden indien nodig geactualiseerd. De doelstellingen zijn zodanig geformuleerd dat erop kan worden toegezien of zij worden bereikt. Er zijn essentiële prestatie-indicatoren vastgesteld om het bestuur te helpen de vooruitgang met betrekking tot de doelstellingen te evalueren en erover te rapporteren.

Het EUOSHA heeft evaluatieprogramma's uitgevoerd om na te gaan of de activiteiten van het Agentschap relevant zijn voor de gebruikers en duurzaam en of de doelstellingen zijn bereikt.

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

De zes prioriteiten in de strategie van het Agentschap zijn momenteel:

- op veranderingen anticiperen via toekomstgerichte projecten;

- feiten en cijfers verzamelen en informatie voor onderzoekers en beleidsmakers verspreiden via Esener, OSH-overzichten en opiniepeilingen;

- instrumenten voor het beheer van OSH;

- bewustmaking rond OSH via de campagnes voor gezondheid op de werkplek en andere bewustmakingsactiviteiten;

- kennisuitwisseling, voornamelijk via de ontwikkeling van OSHwiki;

- netwerkvorming en bedrijfscommunicatie.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

Het Agentschap heeft als doel de organen van de Unie, de lidstaten en de belanghebbenden te voorzien van alle nuttige technische, wetenschappelijke en economische informatie op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Het EUOSHA is sinds 1995 actief. Het Agentschap houdt zich voornamelijk bezig met het verzamelen en verspreiden van informatie op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk en met bewustmakingsinitiatieven. Het EUOSHA kan het best bijdragen door voort te bouwen op de kerngebieden van deskundigheid die het heeft ontwikkeld. Het Agentschap staat bekend voor zijn solide kennisbasis op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk.

Het Agentschap streeft ernaar wetenschappelijk verantwoorde en objectieve informatie van de hoogst mogelijke kwaliteit te bieden in zijn deskundigheidsgebieden. Het idee van het EUOSHA is dat die kennis wordt benut voor de ontwikkeling van doeltreffend beleid dat leidt tot de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk in een concurrerend en billijk Europa.

1.5.4.Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten

Het EUOSHA werkt samen met andere EU-agentschappen die in aanverwante domeinen actief zijn. Er bestaan samenwerkingsovereenkomsten met de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA). Die overeenkomsten voorzien voornamelijk in vroegtijdig overleg over de ontwikkeling van het werkprogramma en worden aangevuld met de jaarlijkse actieplannen waarin aanvullende uitwisseling en, waar nodig, gezamenlijke activiteiten worden overeengekomen. Op die manier vullen de activiteiten elkaar aan en wordt het mogelijk synergieën te bereiken.

1.6.Duur en financiële gevolgen

◻Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

◻Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

◻Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ

⌧Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Beheersvorm(en)

◻Direct beheer door de Commissie via

◻uitvoerende agentschappen

◻Gedeeld beheer met de lidstaten

⌧Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;

⌧ de in de artikelen 208 en 209 bedoelde organen;

◻ publiekrechtelijke organen;

◻ privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Opmerkingen

n.v.t.

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Alle agentschappen van de EU werken onder een strikt controlesysteem met een interne controlecoördinator, de dienst Interne Audit van de Commissie, de raad van bestuur, de Commissie, de Rekenkamer en de begrotingsautoriteit. Het stelsel als omschreven in de oprichtingsverordening van het EUOSHA blijft van toepassing.

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.2.1.Mogelijke risico's

geen

2.2.2.Controlemiddel(en)

n.v.t.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

De huidige oprichtingsverordening van het EUOSHA voorzag niet uitdrukkelijk in maatregelen ter voorkoming van fraude, maar de directeur en de raad van bestuur hebben passende maatregelen genomen overeenkomstig de internecontrolenormen die in alle EU-instellingen worden toegepast. Overeenkomstig de gemeenschappelijke aanpak heeft het Agentschap in november 2014 een fraudebestrijdingsstrategie vastgesteld.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort
uitgave

Bijdrage

Rubriek 1A – Concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid

GK/NGK15

van EVA-landen16

van kandidaat-lidstaten17

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

04 03 12: Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EUOSHA)

GK

JA

JA

NEE

Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen: n.v.t.

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort
uitgave

Bijdrage

Nummer
[Rubriek…...….]

GK/NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement

[XX.YY.YY.YY]

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

De hieronder vermelde gevolgen voor de uitgaven stroken met Mededeling (2013) 519 van de Commissie.

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële
kader:

1A

Concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid

Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

TOTAAL

• Beleidskredieten

Nummer begrotingsonderdeel

Vastleggingen

(1)

14,678

14,095

14,679

14,679

14,679

14,973

15,273

15,579

103,957

Betalingen

(2)

14,678

14,095

14,679

14,679

14,679

14,973

15,273

15,579

103,957

Nummer begrotingsonderdeel

Vastleggingen

(1a)

Betalingen

(2 a)

Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten18

Nummer begrotingsonderdeel

(3)

TOTAAL kredieten

voorDG Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie

Vastleggingen

=1+1a +3

14,678

14,095

14,679

14,679

14,679

14,973

15,273

15,579

103,957

Betalingen

=2+2a

+3

14,678

14,095

14,679

14,679

14,679

14,973

15,273

15,579

103,957






3.2.2.Geraamde gevolgen voor de personele middelen van het EUOSHA

3.2.2.1.Samenvatting

◻Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

⌧Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

2016

2017

2018

2019

2020

TOTAAL

Ambtenaren (AD)

0

0

0

0

0

Ambtenaren (AST)

0

0

0

0

0

Arbeidscontractanten

24

24

24

24

24

Tijdelijke functionarissen

41

40

40

40

40

Gedetacheerde nationale deskundigen

0

0

0

0

0

TOTAAL

65

64

64

64

64

3.2.2.2.Geraamde behoefte aan personele middelen voor het verantwoordelijke DG

◻Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

⌧Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

2016

2017

2018

2019

2020

Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

0,8

0,8

0,8

0,8

0,8

XX 01 01 02 (delegaties)

XX 01 05 01 (onderzoek door derden)

10 01 05 01 (eigen onderzoek)

•Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)19

XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen")

XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties)

XX 01 04 jj20

- zetel21

- delegaties

XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden)

10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Coördinatie en vertegenwoordiging van het standpunt van de Commissie ten aanzien van het Agentschap.

Extern personeel

3.2.3.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

⌧Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader.

◻Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader.

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

◻Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader22.

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.4.Bijdragen van derden

Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden.

Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar
N

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

... invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron

TOTAAL medegefinancierde kredieten



3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

⌧Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

◻Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

voor de eigen middelen

voor de diverse ontvangsten

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief23

Jaar
N

Jaar
N+1

Jaar
N+2

Jaar
N+3

... invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel …......

Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

(1)PB C van , blz. .
(2)PB C van , blz. .
(3)Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad van 18 juli 1994 tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (PB L 216 van 20.8.1994, blz. 1).
(4)Besluit van de Raad van 22 juli 2003 tot oprichting van een Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (PB C 218 van 13.9.2003, blz. 1).
(5)Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).
(6)Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1), als laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 15).
(7)Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).
(8)Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).
(9)Besluit van de Raad van 22 juli 2003 tot oprichting van een Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (PB C 218 van 13.9.2003, blz. 1).
(10)Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).
(11)Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
(12)Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1).
(13)ABM: activiteitsgestuurd management (activity-based management); ABB: activiteitsgestuurde begroting (activity-based budgeting).
(14)In de zin van artikel 54, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.
(15)GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
(16)EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(17)Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaten van de Westelijke Balkan.
(18)Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(19)AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JED = Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties).
(20)Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).
(21)Voornamelijk voor de structuurfondsen, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ElFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF).
(22)Zie de artikelen 11 en 17 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020.
(23)Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.