Verschillende klachten geregistreerd onder kenmerk CHAP(2015) 2880
Verschillende klachten geregistreerd onder kenmerk CHAP(2015) 2880
9.4.2016 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 127/2 |
Verschillende klachten geregistreerd onder kenmerk CHAP(2015) 2880
(2016/C 127/02)
De Europese Commissie heeft een reeks klachten ontvangen dat grensarbeiders in Slovenië met een discriminerende belasting worden geconfronteerd. Zij heeft deze klachten onder kenmerk CHAP(2015) 2880 geregistreerd.
Om de betrokkenen snel te kunnen informeren en tegelijkertijd spaarzaam om te gaan met de administratieve middelen waarover zij beschikt, heeft de Commissie, gezien het grote aantal klachten over deze kwestie, een ontvangstbevestiging gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie C 74 van 26 februari 2016, blz. 26 en op de website http://ec.europa.eu/eu_law/complaints/receipt/index_en.htm. Zij doet nu hetzelfde met dit antwoord.
1. De klachten
De klachten hebben betrekking op de onevenredig hoge inkomstenbelasting in Slovenië waaraan grensarbeiders die in Slovenië wonen maar in Oostenrijk werken, worden onderworpen en die volgens hen in strijd is met het vrije verkeer van personen en werknemers zoals gewaarborgd bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De betrokkenen voeren aan dat zij in Slovenië nog eens inkomstenbelasting moeten betalen, terwijl zij in Oostenrijk al inkomstenbelasting betaald hebben, en dat zij door deze extra belastingdruk, waarmee collega’s uit andere lidstaten niet geconfronteerd worden, uiteindelijk slechter af zijn. Tot slot vragen zij de Commissie om na te gaan of de bestreden Sloveense wetgeving verenigbaar is met het EU-recht, om de status te regelen van belastingplichtigen die hun inkomsten in het buitenland verwerven, en om deze in overeenstemming te brengen met de wetgeving van andere lidstaten.
2. Succesvolle aanpak van discriminerende belastingmaatregelen voor grensarbeiders door de Commissie
Om te beginnen wordt opgemerkt dat de mobiliteit van werknemers als één van de krachtigste motoren voor groei en werkgelegenheid in Europa wordt beschouwd. Deze mobiliteit draagt ook bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vastgesteld in de economische EU 2020-strategie ter bevordering van groei en werkgelegenheid en in de mededeling „Naar een banenrijk herstel”(1). Fiscale belemmeringen vormen nog altijd een van de belangrijkste obstakels voor personen die werk zoeken in een andere lidstaat. Daarom worden de nationale systemen van directe belastingen al sinds 2012 door de Commissie doorgelicht, om na te gaan of werknemers die in één lidstaat wonen en in een andere lidstaat werken(2), er geen onbillijke nadelen van ondervinden. Waar er inbreuken op de EU-verdragsvrijheden werden vastgesteld, heeft zij de nationale autoriteiten de knelpunten voorgelegd en, indien geen maatregelen werden genomen om de nationale wetgeving te corrigeren, inbreukprocedures ingeleid. Dankzij het optreden van de Commissie zijn bijna alle nationale belastingregels van de lidstaten in overeenstemming gebracht met het EU-recht en is er met succes een einde gemaakt aan een groot aantal schendingen van de rechten van grensarbeiders.
3. Beperkte EU-wetgeving op het gebied van directe belastingen
Wat de klachten in onderhavige zaak betreft, neemt de Commissie kennis van de situatie die wordt beschreven in de talrijke brieven van grensarbeiders die in Slovenië wonen en in Oostenrijk werken. Zij is echter van mening dat er geen sprake is van discriminatie die door het EU-recht wordt verboden, om de volgende redenen.
Allereerst zij erop gewezen dat er bij de huidige ontwikkelingsstand van het EU-recht slechts beperkte wetgeving op het gebied van de directe belastingen bestaat. Door dat gebrek aan harmonisatie vallen de directe belastingen (met inbegrip van de sluiting en de handhaving van dubbelbelastingverdragen) in wezen onder de bevoegdheid van de lidstaten. Bij de uitoefening van die bevoegdheid moeten zij echter rekening houden met hun verplichtingen uit hoofde van het VWEU zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie van de EU. Zij mogen niet discrimineren op basis van nationaliteit noch enige vorm van discriminatie invoeren of handhaven jegens onderdanen van lidstaten, waaronder hun eigen onderdanen, die hun verdragsrechtelijke vrijheden uitoefenen. Het is hun ook niet toegestaan deze vrijheden zonder rechtvaardigingsgrond of in onevenredige mate te beperken.
Ten tweede bestaat er geen EU-wetgeving waarin het heffingsrecht aan één lidstaat wordt toegewezen wanneer een belastingplichtige fiscale banden heeft met verschillende lidstaten, zoals in onderhavige zaak. De toewijzing van heffingsrechten wordt geregeld in dubbelbelastingverdragen die bilateraal tussen de lidstaten worden gesloten. De toepassing en de interpretatie van deze verdragen valt niet onder het EU-recht. De bevoegdheid berust dus nog altijd bij de lidstaten, die de voorwaarden voor de uitoefening van hun heffingsrechten vrij kunnen bepalen. Hieraan moet worden toegevoegd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU dubbele belastingheffing als zodanig niet in strijd is met het EU-recht(3).
Ten derde is het in het internationale belastingrecht een algemeen beginsel dat de zogenaamde woonstaat (in dit geval Slovenië) normaliter het wereldinkomen van zijn inwoners, met inbegrip van het inkomen uit de zogenaamde bronstaat (in dit geval Oostenrijk), in de heffing betrekt, maar vervolgens voorkoming verleent voor de binnenlandse belasting die verschuldigd wordt over dat buitenlandse inkomen. Dit gebeurt door ofwel i) de buitenlandse inkomsten niet opnieuw te belasten (door deze volledig buiten beschouwing te laten (onbeperkte vrijstelling) dan wel door er alleen rekening mee te houden voor de vaststelling van het belastingtarief (vrijstelling met progressievoorbehoud)) ofwel ii) die inkomsten in aanmerking te nemen voor de vaststelling van de belasting die verschuldigd is uit hoofde van de nationale wetgeving en vervolgens de daadwerkelijk in het buitenland geheven belasting af te trekken van de totale verschuldigde belasting (verrekening). Het Hof van Justitie van de EU heeft verklaard dat beide methoden om dubbele belasting ongedaan te maken, in overeenstemming zijn met het EU-recht(4).
Kortom, gelet op het hierboven genoemde gebrek aan harmonisatie van de inkomstenbelasting in de EU, zijn het nog altijd de lidstaten die bevoegd zijn om de criteria vast te stellen voor de verdeling van hun respectieve heffingsbevoegdheden en voor de methode ter voorkoming van dubbele belasting.
4. Dubbelbelastingverdrag (DBV) tussen Slovenië en Oostenrijk(5)
Wanneer een fiscaal inwoner van Slovenië in Oostenrijk werkt, heeft laatstgenoemde staat het recht om de daar verworven inkomsten te belasten. Op grond van artikel 15, lid 1, DBV heeft Slovenië zich evenwel ook het recht voorbehouden om de inkomsten van zijn fiscaal inwoners uit „niet-zelfstandige arbeid” verricht in Oostenrijk in de heffing te betrekken. Aangezien zowel Slovenië als Oostenrijk het inkomen uit dienstbetrekking in de heffing kan betrekken, mogen deze inkomsten in beide landen worden belast. Eventuele dubbele belasting wordt in Slovenië evenwel voorkomen door artikel 24, lid 2, DBV, waarin is bepaald dat „indien een inwoner van Slovenië inkomsten […] verwerft die in overeenstemming met de bepalingen van dit verdrag in Oostenrijk mogen worden belast, Slovenië een aftrek op de belasting over de inkomsten van die inwoner verleent ten belope van een bedrag dat gelijk is aan de in Oostenrijk over deze inkomsten betaalde belasting”. Om dubbele belasting te voorkomen, past Slovenië volgens het DBV dus de hierboven beschreven verrekeningsmethode toe.
Wanneer de in Oostenrijk verschuldigde belasting lager is dan de overeenkomstige belasting in Slovenië, zal de belastingplichtige bijgevolg altijd het verschil moeten bijbetalen. Dat betekent dat hij uiteindelijk hetzelfde totale bedrag aan belastingen (de som van de Oostenrijkse en de Sloveense belasting) betaalt als het bedrag dat hij had moeten betalen indien hij uitsluitend in Slovenië was belast. Hij is dus niet slechter af dan wanneer hij al zijn inkomsten uit dienstbetrekking in Slovenië had verworven. Hieruit volgt dat er geen sprake is van een schending van de vrijheid van werknemers.
Tevens volgt uit het hierboven genoemde gebrek aan harmonisatie van de inkomstenbelasting in de EU en uit de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat het feit dat andere lidstaten een dubbelbelastingverdrag met Oostenrijk hebben gesloten dat verschilt van dat tussen Oostenrijk en Slovenië, in die zin dat de heffingsrechten anders zijn verdeeld of dat dubbele belasting wordt voorkomen door middel van een vrijstelling, niet leidt tot een inbreuk op het EU-recht door Slovenië of een andere lidstaat.
5. Voorstel tot sluiting van deze zaak
Rekening houdend met de bovenstaande elementen zullen de diensten van de Commissie deze zaak sluiten, tenzij de klagers haar binnen vier weken na de publicatie van dit bericht nieuwe informatie verstrekken die nader onderzoek rechtvaardigt.