Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling — Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst (COM(2016) 740 final)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling — Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst (COM(2016) 740 final)

28.7.2017

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 246/71


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling — Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst

(COM(2016) 740 final)

(2017/C 246/11)

Rapporteur:

Ionuț SIBIAN

Corapporteur:

Mihai MANOLIU

Raadpleging

Commissie, 27.1.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van de voltallige vergadering

26.4.2017

Bevoegde afdeling

Externe Betrekkingen

Goedkeuring door de afdeling

4.4.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

26.4.2017

Zitting nr.

525

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

166/1/3

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met het Commissievoorstel voor een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling — Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst. Het voorstel sluit aan bij de aanbevelingen die het EESC in zijn advies REX/461 getiteld „De Agenda 2030 — Een Europese Unie die zich inzet voor wereldwijde duurzame ontwikkeling” heeft geformuleerd en waarin het volgende wordt verklaard: „De EU-instellingen en de lidstaten moeten dringend overeenstemming bereiken over de te volgen koers op het hoogste politieke niveau aan de hand van een interinstitutionele overeenkomst tussen de Commissie, de Raad en het Parlement, teneinde een stevige basis te leggen voor verdere politieke actie. Deze overeenkomst over de uitvoering van de SDG’s moet de basis vormen van een overkoepelende strategie om de Agenda 2030 te mainstreamen zodat van de EU een duurzame-ontwikkelingsunie kan worden gemaakt.”. Volgens hetzelfde EESC-advies moet de Commissie bovendien „de Agenda 2030 volledig integreren en toepassen in de Europese consensus inzake ontwikkeling”.

1.2.

Het EESC erkent de rol die de Europese consensus over ontwikkeling van het jaar 2006 heeft gespeeld in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Europese Unie en haar lidstaten(1). De meerwaarde ervan bestond voornamelijk in de vaststelling van een gedeelde visie van de EU en haar lidstaten, alsmede een kader voor tenuitvoerlegging op EU-niveau, die vervolgens zijn vertaald naar een aantal begeleidende, beleids- en actiedocumenten, zowel op het niveau van de EU als op het niveau van de lidstaten. De verwachting is dat de nieuwe consensus een soortgelijke rol zal blijven spelen.

1.3.

Het EESC is verheugd dat de consensus expliciet is gericht op het algemene doel van uitbanning van de armoede op basis van een benadering van ontwikkelingssamenwerking die uitgaat van rechten en gendergelijkheid, en dat er tegelijkertijd in het kader van de Agenda 2030 op wordt gelet dat niemand buiten beschouwing wordt gelaten, ongeacht zijn woonplaats, etnische afkomst, geslacht, leeftijd, handicap, godsdienst of overtuigingen, seksuele geaardheid, migrantenstatus of elke andere overweging.

1.4.

Door de verwijzingen naar de Agenda 2030 en doordat de uitbanning van armoede centraal staat, zorgt de consensus ervoor dat ontwikkelingssamenwerking de erkenning krijgt die zij verdient en beter zichtbaar wordt als afzonderlijk beleidsterrein van de Europese Unie. Terwijl het ontwikkelingsbeleid als een van de pijlers van het externe optreden van de EU moet worden beschouwd, moet de consensus worden gezien als een garantie dat deze evolutie op voet van gelijkheid plaatsvindt ten opzichte van andere EU-beleidsterreinen, waaraan het niet ondergeschikt mag zijn (veiligheid, handel, justitie en binnenlandse zaken, etc.).

1.5.

De consensus wordt herzien op een uiterst lastig moment, namelijk in een tijd waarin de Europese waarden en beginselen (zoals vermeld in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie) en zelfs het voortbestaan van de EU steeds meer worden bedreigd. Diverse crises hebben een negatieve invloed op het vermogen en de bereidheid van regeringen om de noodzakelijke middelen voor de implementatie van Agenda 2030 uit te trekken. Het is dus van cruciaal belang dat alle EU-lidstaten en -instellingen zich er via een Europese consensus voor ontwikkeling ten volle voor inzetten dat de Agenda geïmplementeerd en in acht genomen wordt, met name wat de financiële gevolgen ervan betreft.

1.6.

Met de consensus moet worden getracht de respectieve rollen van de Commissie en de lidstaten te omschrijven en daarbij rekening te houden met hun specifieke comparatieve voordelen op het gebied van ontwikkeling. Dit is des te belangrijker geworden nu we ervan mogen uitgaan dat het totale ontwikkelingsbudget van de EU en haar lidstaten na de brexit en vanwege een veranderend binnenlands politiek klimaat kleiner zal worden. In een verslag dat in 2013 werd opgesteld in opdracht van de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement(2) werden de kosten van het ontbreken van doeltreffende coördinatie tussen de lidstaten en de Europese Commissie op het gebied van ontwikkelingshulp geraamd op circa 800 miljoen EUR. Dit is het bedrag dat elk jaar op de transactiekosten kan worden bespaard als de donoren hun inspanningen met betrekking tot ontwikkelingshulp op een beperkter aantal landen en activiteiten richten. Ook is geraamd dat er nog eens 8,4 miljard EUR zou kunnen worden bespaard als de verdeling van de middelen tussen de landen wordt verbeterd.

1.7.

De EU en haar lidstaten zouden ontwikkelingshulp niet als hefboom mogen gebruiken om hun partners te dwingen tot samenwerking inzake doelstellingen op het vlak van economisch, buitenlands, veiligheids- en migratiebeleid. Integendeel: ontwikkelingssamenwerking moet gericht blijven op het centrale doel ervan: uitbanning van armoede, gelijke kansen, waardigheid voor iedereen en het garanderen van milieuduurzaamheid.

1.8.

Het EESC wijst in het bijzonder op de rol van de landbouw in het ontwikkelingsbeleid. Om armoede te kunnen uitbannen en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen in de armste landen van de wereld te kunnen verwezenlijken is het belangrijk dat de basis voor de lokale voedselproductie wordt versterkt, dat de positie van vrouwen in landelijke gebieden wordt verbeterd en dat landbouwers samenwerkingsverbanden opzetten.

1.9.

In de consensus wordt erkend dat de sociale partners en maatschappelijke organisaties een rol spelen door eraan bij te dragen dat Agenda 2030 bevorderd en ten uitvoer gelegd wordt. De EU zou ervoor moeten ijveren dat ze krachtig politiek worden gesteund zodat er een gunstig klimaat ontstaat waarin zij hun rol volwaardig kunnen spelen. Daarnaast zou de EU zich ook moeten inzetten voor de erkenning, ondersteuning en bescherming van mensenrechtenorganisaties, organisaties die als waakhond fungeren en vakbonden die in lastige omstandigheden moeten werken. Voorts zou de EU moeten proberen beter afgestemde financiële mechanismen te creëren om een bredere waaier van maatschappelijke organisaties te helpen, zodat meer en ook kleinere lokale organisaties toegang krijgen tot de programma’s van de EU. In dit verband heeft het EESC in zijn advies REX/461 getiteld „De Agenda 2030 — Een Europese Unie die zich inzet voor wereldwijde duurzame ontwikkeling” een aantal belangrijke aanbevelingen geformuleerd.

1.10.

De sociale dialoog moet worden erkend als instrument voor de tenuitvoerlegging van de ontwikkelingsagenda. Sociale dialoog vereist een daartoe geschikt klimaat en een efficiënt institutioneel kader. Dit begint met respect voor de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen. De EU zou met onafhankelijke werkgevers- en werknemersorganisaties (sociale partners) moeten samenwerken om goede praktijken inzake arbeidsverhoudingen en functionerende arbeidsinstanties te bevorderen.

1.11.

EU-trustfondsen kunnen een nuttig instrument vormen, maar er zijn niet genoeg onderzoeken waaruit blijkt dat ermee kan worden voorzien in de behoeften van ontwikkelingslanden aan eigen verantwoordelijkheid en afstemming. Terwijl de helft van de EU-lidstaten de ontwikkelingshulp aan de particuliere sector opvoert, blijven de investeringen die de commerciële sector met overheidsgeld realiseert grotendeels ondoorzichtig en oncontroleerbaar(3). Sociale partners en maatschappelijke organisaties moeten worden ondersteund en moeten controle kunnen uitoefenen op de voor ontwikkelingsbeleid uitgetrokken financiële middelen, ook die welke voor de particuliere sector zijn bestemd. Ze dienen daadwerkelijk te worden betrokken bij de ontwikkeling, uitvoering, follow-up en evaluatie van ontwikkelingsprogramma’s, opdat deze aan de reële behoeften van zo veel mogelijk mensen tegemoetkomen.

1.12.

Het scheppen van banen vormt een grote uitdaging in ontwikkelingslanden, en hierbij komt de particuliere sector een belangrijke rol toe. In EESC-advies REX/386 over „Betrokkenheid van de particuliere sector bij het ontwikkelingskader na 2015” wordt benadrukt dat de „particuliere sector […] een belangrijke rol [kan] spelen in de strijd tegen de armoede in de wereld: dankzij deze sector is er werkgelegenheid, komen goederen en diensten tot stand, worden winst en inkomsten gegenereerd en kunnen openbare behoeften mede via belastingbijdragen worden gefinancierd”. Het creëren van werkgelegenheid moet echter geen doel op zich zijn, tenzij hiermee normen op het gebied van arbeid en milieu, alsmede fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, met name voor vrouwen en jongeren, kunnen worden gegarandeerd, in overeenstemming met het programma voor fatsoenlijk werk van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), de IAO-arbeidsnormen en andere internationale documenten (zoals de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen).

1.13.

Het EESC is van mening dat duurzame integratie staat of valt met fatsoenlijke en stabiele banen (met name voor vrouwen en jongeren) die voldoende inkomsten en duurzame waardeketens voor een hele reeks versterkte openbare diensten genereren. Er moeten nieuwe productie- en consumptiemodellen worden bevorderd in het kader van de circulaire economie. Kwetsbare categorieën zullen beter worden beschermd en toegang krijgen tot financiële diensten, en een eerlijke, rechtvaardige en duurzame bedrijfssector zal nieuwe bedrijfsmodellen (sociale ondernemingen die lokale diensten leveren) en nieuwe, naar behoren gereglementeerde kleine en middelgrote ondernemingen ontwikkelen.

2. Achtergrond

2.1.

Het ontwikkelingsbeleid is een essentieel onderdeel van het externe optreden van de EU zoals omschreven in artikel 21, lid 2, onder d) van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en is opgezet ter „ondersteuning van de ontwikkeling van de ontwikkelingslanden op economisch, sociaal en milieugebied, met uitbanning van de armoede als voornaamste doel”, in overeenstemming met de omschrijving die tevens in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt gegeven.

2.2.

Met het voorstel voor een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling wordt beoogd een kader te vormen voor een gemeenschappelijke aanpak voor het ontwikkelingsbeleid die door de EU en haar lidstaten zal worden gehanteerd.

2.3.

Tegelijkertijd vormt de consensus een duidelijke verklaring aan de wereld, waarbij de nadruk wordt gelegd op de vastberadenheid van de EU om op het wereldtoneel geloofwaardig en geëngageerd te blijven en verantwoordelijkheid te nemen, en om het goede voorbeeld te geven. In de consensus zijn de beginselen en prioriteiten van de Unie vastgesteld voor wat betreft de ernstige problemen in de wereld en de middelen om de doelstellingen te verwezenlijken die de EU in het kader van de Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs heeft vastgesteld.

2.4.

Het EESC merkt op dat de herziening van de Europese consensus over ontwikkeling wenselijk en uiterst belangrijk is, aangezien deze tot doel heeft om zowel de EU en haar lidstaten ertoe te brengen de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling ten uitvoer te leggen als een bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de prioriteiten van het externe optreden van de EU zoals vermeld in de algemene strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie.

2.5.

De aanhoudende economische crisis, de brexit, de politieke veranderingen in de VS, de groeiende onrust in het Oosten, het conflict in Syrië en de humanitaire gevolgen daarvan, de opkomst van populisme en xenofobie in de lidstaten en de economische gevolgen van de klimaatverandering vormen allemaal samen de grootste uitdaging waar de Unie de afgelopen vijftig jaar mee te maken heeft gehad.

2.6.

Zoals in de nieuwe algemene strategie voor de Europese Unie op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid getiteld „Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: een sterker Europa” (2016) is benadrukt, heeft de nieuwe interne en mondiale context de instabiliteit en onveiligheid vergroot. Daarom moet de EU ten overstaan van deze existentiële bedreigingen sterker en meer verenigd zijn dan ooit.

2.7.

De EU is collectief de verbintenis aangegaan om 0,7 % van haar bruto nationaal inkomen (bni) aan ontwikkelingshulp te besteden op basis van de Agenda 2030. Om de ambities van de consensus te verwezenlijken, moeten de EU en haar lidstaten hun doelstellingen op het gebied van ontwikkelingshulp halen. Op dit moment bestaan er gezien de politieke context in Europa ernstige twijfels over de bereidheid van de huidige en toekomstige regeringen om deze financiële verbintenis te handhaven. De ontwikkeling van de politieke situatie in de EU-lidstaten kan de verbintenissen van de nationale regeringen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking in gevaar brengen, omdat populistische politieke bewegingen er sterk op aandringen de mondiale solidariteit en de uitgaven aan ontwikkelingshulp te verminderen.

2.8.

Aangezien het Verenigd Koninkrijk binnen de EU de grootste leverancier van ontwikkelingshulp was (met meer dan 14 miljard EUR in 2015), zal de brexit een directe uitwerking hebben op de positionering van de EU en in het bijzonder op haar capaciteit op dit beleidsterrein, doordat de middelen die zij beoogde in te zetten om de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) ten uitvoer te leggen, zullen worden ingeperkt. Door de brexit zal de EU aan niet-financiële capaciteit inboeten, maar bovendien naar schatting ook circa 15 % van haar ontwikkelingsbudget kwijtraken. Het is van het grootste belang dat de EU-lidstaten solidair blijven en zich aan hun doelstellingen op het gebied van ontwikkelingshulp houden.

2.9.

De EU moet ervoor zorgen dat de officiële ontwikkelingshulp toegespitst blijft op armoedebestrijding in de ontwikkelingslanden, nagaan of de middelen efficiënt worden besteed ten behoeve van deze landen, en samenhang in het EU-beleid voor ontwikkeling (PCD — Policy Coherence for Development) waarborgen. Uit het verslag AidWatch 2016 van het Europese platform van ngo’s Concord blijkt dat sinds 2015 17 % van de EU-hulp geen daadwerkelijke overdracht van middelen naar ontwikkelingslanden meer vormde, aangezien het ging om uitgaven voor vluchtelingen binnen de donorlanden, schuldverlichting, studenten, gebonden hulp en rentebetalingen. Sommige EU-lidstaten hebben de bedragen van de opgegeven hulp verhoogd. Het gaat daarbij bijna uitsluitend om bedragen die aan vluchtelingen in eigen land zijn toegekend, die zodoende hun belangrijkste begunstigden worden.

2.10.

Gezien haar aard en haar ontstaansgeschiedenis is de EU er alles aan gelegen om multilateralisme, een op regels gebaseerde mondiale orde, de vrede in de wereld en de mensenrechten te bevorderen en te verdedigen. In de loop der jaren is de Unie een noodzakelijke, verantwoordelijke, op waarden gebaseerde mondiale partner geworden die de onderliggende oorzaken van conflicten en armoede aanpakt, opkomt voor de universele rechten van de mens, het goede voorbeeld geeft en haar invloed aanwendt om positieve veranderingen in de wereld teweeg te brengen.

2.11.

De inzet van de EU en haar lidstaten als vooraanstaande speler op het wereldtoneel op het gebied van ontwikkelingssamenwerking is thans onlosmakelijk verbonden met de identiteit van de Unie en haar externe imago.

2.12.

De EU is de meest open markt ter wereld en kent royale kortingen op invoerrechten toe aan ontwikkelingslanden die de voornaamste internationale verdragen op het vlak van mensenrechten, arbeidsrecht, milieu en goed bestuur ratificeren en ten uitvoer leggen.

2.13.

Naast de financiële stromen is de EU voor ontwikkelingslanden een onmisbare politieke partner, aangezien zij positieve politieke en sociale ontwikkelingen bevordert en hen helpt om eerlijker en volwaardiger deel te nemen aan wereldwijde politieke en economische processen.

2.14.

De EU heeft een belangrijke rol gespeeld bij de formulering en tenuitvoerlegging van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG’s) (2005-2015) en was een essentiële drijvende kracht achter de goedkeuring van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) (2016-2030), want zij heeft er op doorslaggevende wijze toe bijgedragen dat Europese waarden zoals mensenrechten, democratie, rechtsstaat en sociale rechtvaardigheid een plaats hebben gekregen in het nieuwe wereldwijde ontwikkelingsprogramma.

2.15.

De EU is een vooraanstaande mondiale speler die voor vooruitgang zorgt op het gebied van klimaatveranderingsbeleid, en een belangrijke rol heeft gespeeld bij de vorming van een brede coalitie van ontwikkelde en ontwikkelingslanden die de ondertekening van de Overeenkomst van Parijs in december 2015 mogelijk hebben gemaakt. Ter ondersteuning van de Overeenkomst van Parijs heeft de EU toegezegd 20 % van haar begroting te besteden aan maatregelen ten gunste van het klimaat, zowel wat afzwakking van als aanpassing aan de klimaatverandering betreft.

2.16.

Uit de in februari 2016 gehouden Eurobarometer-enquête van de EU over internationale samenwerking en ontwikkeling blijkt dat bijna negen van de tien burgers in de EU (89 %) voorstander is van ontwikkelingshulp (wat neerkomt op een toename van 4 procentpunten t.o.v. 2014). In de nieuwe lidstaten liggen deze cijfers over het algemeen iets lager dan in de oudere. De cijfers duiden op een toename van het aantal burgers dat vindt dat armoedebestrijding in ontwikkelingslanden een van belangrijkste prioriteiten van de EU (met 5 procentpunten, oftewel 69 %) en van de nationale regeringen (met 5 procentpunten, oftewel 50 %) moet vormen. Bijna zeven van de tien deelnemers waren voor het uitbreiden van de door de EU toegekende ontwikkelingshulp (68 %), wat een toename is ten opzichte van de voorgaande jaren. Bijna drie kwart (73 %) van de deelnemers aan deze enquête was het ermee eens dat ontwikkelingshulp een efficiënt hulpmiddel is om illegale migratie tegen te gaan, en 80 % van de Europeanen is van mening dat de ontwikkeling in het belang van de EU zelf is, terwijl 52 % vindt dat de EU zich aan haar belofte moet houden om de hulp aan ontwikkelingslanden op te voeren.

3. Opmerkingen

3.1.

Interconnectiviteit is de belangrijkste pijler van de Agenda 2030, een actiekader voor de ontwikkeling van algemene nationale strategieën op het gebied van duurzame ontwikkeling dat op evenwichtige wijze de economische, sociale en milieudimensies zal integreren teneinde positieve effecten te bereiken in de gebieden die ermee verbonden zijn, rekening houdend met horizontale factoren: gendergelijkheid, jeugd, mobiliteit, migratie, investeringen en duurzame energie. De in de Agenda 2030 vastgestelde prioriteiten zijn gericht op de volgende thema’s: mensen, de planeet, welvaart, vrede en partnerschap.

3.2.

Het aantal mensen dat in extreme armoede leeft is tussen 1990 en 2015 met meer dan de helft afgenomen, maar er zijn nog altijd ruim 800 miljoen mensen die moeten rondkomen met minder dan 1,25 USD per dag, en 80 % van hen woont in Afrika bezuiden de Sahara en in Zuid-Azië. In de consensus wordt de aandacht gevestigd op de noodzaak om de armoede in zeer arme, kwetsbare of door conflicten getroffen landen uit te bannen en de weerbaarheid te vergroten, met name die van kwetsbare bevolkingsgroepen die met milieuproblemen, economische schokken, door de natuur of de mens veroorzaakte rampen en mondiale bedreigingen voor de gezondheid te maken hebben.

3.3.

In 2030 zullen arme bevolkingsgroepen vooral geconcentreerd zijn in instabiele landen die de gevolgen ondervinden van conflicten waardoor de armoede nog verergerd wordt. Als men in deze omstandigheden de armen wil helpen, zijn verschillende benaderingen nodig. Hoewel een groter aantal mensen aan extreme armoede ontsnapt, zijn de ongelijkheden tussen de landen en binnen de landen groter geworden. Afgezien van armoede, conflicten en klimaatverandering is ongelijkheid in het grootste deel van de wereld de belangrijkste oorzaak van instabiliteit geworden.

3.4.

Centraal in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zullen elementen staan zoals de bestrijding van discriminatie en ongelijkheid, het streven om niemand aan zijn lot over te laten, en de focus op uitbanning van armoede. Dit zijn wezenlijke elementen die aan duurzame ontwikkeling ten grondslag liggen. Ook wordt beoogd vooruitgang te boeken op het gebied van de menselijke waardigheid: uitbanning van honger, universele toegang tot onderwijs en opleiding, gezondheidszorgstelsels, fatsoenlijk werk voor iedereen, transitie van de informele naar de formele economie, toereikende en adequate sociale bescherming, en een gezond milieu. Deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt als er wordt uitgegaan van een geconsolideerd beleid dat op nationaal niveau wordt toegepast, en als er een pijler voor de bescherming van kwetsbare personen bestaat.

3.5.

Het gemeenschappelijke optreden op lange termijn zal bevolkingsgroepen die in chronische armoede leven ten goede komen, economische groei creëren, de ongelijkheid verminderen en kansen omzetten in resultaten. Concrete economische resultaten moeten gepaard gaan met maatregelen voor de herverdeling van openbare uitgaven, waardoor meer mensen kunnen profiteren van hoogwaardige diensten, met name onderwijs, gezondheidszorg en sanitaire voorzieningen.

3.6.

Bovendien kunnen er hierdoor efficiënte, duurzame en rechtvaardige socialezekerheidsdiensten worden opgezet waarmee via inkomstengenererende arbeid gezorgd wordt voor solidariteit. Als basisdienst kan (als nieuw instrument) ook een gegarandeerd minimuminkomen worden ingevoerd, teneinde een vangnet te creëren waarmee wordt voorkomen dat mensen opnieuw in extreme armoede vervallen. De sociale structuren moeten op middellange en lange termijn worden versterkt. De sociale structuren moeten op middellange en lange termijn worden versterkt.

3.7.

Hoewel dit niet expliciet in de consensus wordt vermeld, is het de bedoeling om vast te houden aan de in het kader van de Agenda voor verandering aangegane verbintenis om steun te blijven verlenen voor sociale integratie en menselijke ontwikkeling, die goed zijn voor ten minste 20 % van de ontwikkelingshulp van de EU.

3.8.

Een cruciaal aspect is de bescherming en de toepassing van de rechten van vrouwen en meisjes, rekening houdend met seksuele en reproductieve gezondheid en de daarmee verband houdende rechten, een essentieel element van menselijke ontwikkeling. Tegelijkertijd is het zaak om kwetsbare bevolkingsgroepen weerbaarder te maken tegen economische schokken en milieuproblemen, met name natuurrampen en door de mens veroorzaakte catastrofes. Er moet een coherent en geïntegreerd systeem voor humanitaire hulpverlening worden opgezet om ontheemden (met bijzondere aandacht voor minderjarigen en andere kwetsbare personen) terzijde te staan door onderwijs en kwaliteitsbanen toegankelijker te maken.

3.9.

Om te kunnen overleven moet de mens toegang hebben tot gevarieerde, toereikende, voedzame, veilige en betaalbare levensmiddelen. Het is absoluut noodzakelijk arme gemeenschappen te helpen betere toegang te krijgen tot grond, water (inclusief drinkwater) en sanitaire voorzieningen, alsook tot een continue levering van schone energie voor een eerlijke en rechtvaardige prijs en met een zo beperkt mogelijke milieu-impact. Door deze toegang te garanderen kunnen gevallen van slechte voeding, ondervoeding en groeiachterstand worden verminderd en kan het zelfstandig worden van kinderen worden bevorderd, ook wat betreft hun geestelijke gezondheid. Voorts kan de toegang tot betere diensten (technologische vooruitgang en digitale innovatie) de levenskwaliteit van inwoners van snel groeiende landelijke en stedelijke gebieden verhogen, door bij te dragen aan een verbetering van de gezondheid, de welvaart en de waardigheid van de burgers, en door in hun behoeften te voorzien.

3.10.

Veerkracht en duurzaamheid zijn essentiële elementen die onmisbaar zijn om in de huidige mondiale context, die complex, dynamisch en onvoorspelbaar is, haalbare oplossingen te kunnen uitwerken. Kwetsbaarheid verergert de acute effecten van armoede, en extreme kwetsbaarheid die verband houdt met de terugkeer van structurele crises blijft humanitaire noodsituaties creëren, waardoor de ontwikkeling van bepaalde gemeenschappen wordt belemmerd. Door aanhoudende conflicten zijn er meer hulpbronnen nodig dan er voorhanden zijn, wordt de bescherming van de fundamentele mensenrechten verhinderd en neemt het aantal vluchtelingen en ontheemden toe. Vooruitgang wordt ondermijnd door de voortdurende moeilijkheden op het gebied van volksgezondheid.

3.11.

De toegang tot betaalbare en duurzame energievoorzieningen (energieproductie met hernieuwbare hulpbronnen, bestrijding van energiearmoede) blijft beperkt en vormt een obstakel voor de economische groei en voor een passende en efficiënte industrialisering die is afgestemd op de omstandigheden, behoeften en mogelijkheden ter plaatse (met inachtneming van de bescherming van het milieu). De toegang tot natuurlijke hulpbronnen is beperkt, omdat niet-duurzame vormen van exploitatie ertoe leiden dat ze uitgeput raken.

3.12.

Duurzame landbouw, doordachte voedingssystemen en duurzame visserij genereren producten die op doeltreffende wijze in de behoeften van de bevolking kunnen voorzien, met een exponentiële groei en een geringe druk op het milieu. Waterstress en de (onhoudbare) vraag naar water hebben gevolgen voor de klimaatverandering.

3.13.

Met de consensus wordt beoogd bijzondere aandacht te besteden aan de kansen die voortvloeien uit het grote aantal jongeren in ontwikkelingslanden. Hierbij moet worden gedacht aan het benutten van het volledige potentieel van de 1,3 miljard personen die de motor van inclusieve groei en duurzame ontwikkeling vormen, het creëren van nieuwe, kwalitatief goede banen en het bevorderen van de onafhankelijkheid van jongeren en hun deelname aan de economie, de samenleving, de lokale besluitvorming en het lokale bestuur.

3.14.

Er is een overgang naar een circulaire economie nodig om een efficiënt gebruik van de beschikbare hulpbronnen mogelijk te maken en het brede proces richting een adequate en duurzame ontwikkeling te schragen. Nieuwe spelers in de particuliere sector bieden reële kansen om partnerschappen en innovatieve oplossingen voor te stellen, alsook doeltreffende, levensvatbare en ethische financiële mechanismen die modellen voor vooruitgang kunnen worden. Samenwerking en communicatie- en informatietechnologieën (veerkrachtige en efficiënte netwerken en infrastructuren) zijn sleutelfactoren voor succes, maar dan moeten de middelen en investeringen wel op de verwezenlijking van de SDG’s worden gericht, teneinde de problemen in de wereld beter te kunnen aanpakken.

3.15.

Om armoede uit te bannen en voor duurzame ontwikkeling te zorgen, zijn een duurzaam milieu en een stabiel klimaat nodig en moeten kwetsbare groepen in de samenleving kansen krijgen. Onevenwichtige economische processen kunnen de vrede en stabiliteit bedreigen en grootschalige migratiestromen teweegbrengen. Milieukwesties moeten worden meegewogen in preventieve maatregelen, waarbij met name het beginsel „de vervuiler betaalt” strenger moet worden toegepast. Verantwoord opererende particuliere bedrijven kunnen een essentiële rol spelen door bij de overgang naar een circulaire economie een efficiënt gebruik van hulpbronnen en duurzame consumptie en productie te bevorderen, waardoor economische groei en aantasting van het milieu van elkaar kunnen worden losgekoppeld.

3.16.

De rol van het particuliere bedrijfsleven bij de uitvoering van Agenda 2030 zou geëvalueerd moeten worden aan de hand van de vraag in hoeverre het kan bijdragen aan de verwezenlijking van de ontwikkelingsdoelstellingen in de begunstigde landen, uitgaande van de beginselen van het mondiaal partnerschap voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking (GPEDC). Nieuwe financieringsinstrumenten waarin particuliere actoren een rol spelen, kunnen een doeltreffend middel vormen om economische ontwikkeling, werkgelegenheid en overheidsinkomsten te genereren. Van cruciaal belang is echter wel dat bij deze instrumenten dezelfde voorwaarden inzake transparantie en evaluatie gelden als bij overheidsfinanciering. De EU en haar lidstaten zouden transparante en onafhankelijke evaluaties moeten bekostigen waarmee het voor de belanghebbenden, met name op lokaal niveau, mogelijk wordt om de kosteneffectiviteit en de impact van de financieringsactiviteiten van de particuliere en commerciële sector op het gebied van ontwikkeling in te schatten. De EU en haar lidstaten zouden het eens moeten worden over een samenhangende visie op de rol van de particuliere sector in de ontwikkelingssamenwerking, zodat er geen hulpbehoevende regio’s of landen uit de boot vallen. Innovatieve mechanismen voor de financiering van ontwikkeling, zoals publiek-private partnerschappen (PPP’s), zouden beoordeeld moeten worden aan de hand van beginselen van doeltreffende ontwikkeling en kostenefficiëntie, om gebonden hulp te vermijden en om een regelgevingsklimaat te waarborgen dat de overheid in staat stelt de openbaredienstverlening in goede banen te leiden.

3.17.

De EU moet krachtige internationale instrumenten op het gebied van een verantwoorde economie bevorderen om verantwoorde praktijken en toeleveringsketens aan te moedigen. Nu er steeds meer aandacht is voor de particuliere sector als speler op ontwikkelingsgebied, moet er aan bestaande instrumenten voor verantwoorde bedrijfsvoering extra belang worden toegekend. De aanvaarding en inachtneming van internationaal erkende richtsnoeren en beginselen voor zakelijk gedrag en van bedrijfsinstrumenten om verantwoording af te leggen, zou een essentiële voorwaarde moeten worden voor het verlenen van steun aan particuliere bedrijven uit hoofde van de ontwikkelingssamenwerking. Naleving ervan zou noodzakelijk moeten zijn om voor steun in aanmerking te komen, en in geval van niet-naleving zou een adequaat monitoringsysteem ertoe moeten leiden dat de financiële steun wordt herbeoordeeld.

3.18.

Verantwoorde handelspraktijken, inachtneming van de mensen- en arbeidsrechten en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden (overeenkomstig het verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie en andere internationaal erkende richtsnoeren en beginselen betreffende het optreden van ondernemingen), maatschappelijk verantwoord ondernemen (waar het gaat om arbeidsnormen en fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden), financiële integriteit, corruptiebestrijding en milieunormen moeten krachtig worden ondersteund. Op die manier kunnen misbruik en corruptie worden voorkomen, wat de overgang van een informele naar een formele economie zal bevorderen.

3.19.

Het EESC is van mening dat niet-discriminerende toegang tot levenslang leren van hoge kwaliteit, waarmee wordt gewaarborgd dat elke burger de vereiste kennis en vaardigheden verwerft, een fundamentele voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling. Een beter, waardiger en meer betrokken leven op basis van ieders capaciteiten zal ertoe leiden dat volwassenen bewuster en verantwoordelijker gaan handelen en dat er meer rechten komen in een rechtvaardige samenleving die gestoeld is op sociaal welzijn en economische welvaart.

3.20.

Een andere essentiële factor voor duurzame ontwikkeling is het ontwerp, de aanleg, de invoering en het gebruik van efficiënte infrastructuurvoorzieningen in steden: duurzame, onderling verbonden en veilige vervoersnetwerken, en andere schokbestendige infrastructuur. Steden moeten groei- en innovatiecentra worden die inclusie bevorderen, omgeven door plattelandsgemeenschappen met degelijke basisvoorzieningen. Deze doelstellingen maken deel uit van een visie op ruimtelijke ordening, rechtvaardig beheer van financiële markten en stedelijke mobiliteit.

3.21.

Ongelijkheid, het ontbreken van een rechtsstaat, uitsluiting en schending van mensenrechten en menselijke behoeften zijn de belangrijkste oorzaken van armoede, kwetsbaarheid en conflicten met gedwongen ontheemding van bevolkingsgroepen als gevolg. Democratisch bestuur is een garantie voor de uitoefening van burgerlijke, politieke, economische, sociale, culturele (culturele verscheidenheid) en religieuze rechten. Politieke dialoog maakt verandering mogelijk; de hervorming van justitie, toegang tot de rechter voor iedereen, en een onafhankelijke, open, verantwoorde en doeltreffende rechtspraak kunnen de druk op kwetsbare maatschappelijke groepen verlichten. Het is zaak om de rechtsstaat te bestendigen, geweld en criminaliteit in steden te bestrijden, de veiligheid voor de burgers te optimaliseren, de overheidscapaciteit te versterken en meer werk te maken van verantwoordelijkheid, transparantie en conflictpreventie. Dit zal ook het vertrouwen tussen de overheid en de bevolking ten goede komen.

3.22.

Duurzame ontwikkeling vereist een samenleving die integratie bevordert en democratische instellingen die universele waarden voorstaan: goed bestuur op meerdere niveaus, de rechtsstaat, transparante besluitvormingsprocessen, initiatieven ter bestrijding van corruptie, mensenrechten, een vrije, rechtvaardige en open samenleving en een transparant maatschappelijk middenveld dat de integratie ten goede komt en bestand is tegen interne en externe schokken.

3.23.

In verband met de toekomstige EU-strategie voor internationale culturele betrekkingen (JOIN 2016/29 en het in voorbereiding zijnde advies REX/480) wijst het EESC op het belang van cultuur als vierde pijler van de ontwikkelingsagenda. Het pleit er dan ook voor om cultuur op te nemen onder de prioriteiten van de nieuwe Europese consensus over ontwikkeling.

3.24.

Het EESC stelt in zijn advies SOC/268 uit 2007 over „Immigratie en ontwikkelingssamenwerking” dat migratie „een goede zaak voor gast- én herkomstlanden” is. In dit verband moet echter wel worden onderstreept dat een slecht beheer van migratiestromen ertoe kan leiden dat mensenrechten niet worden geëerbiedigd en dat de toegang tot onderwijs en gezondheidszorg wordt ontzegd. Migranten dreigen slachtoffer van mensenhandel en dwangarbeid te worden. Hiertegen moet worden opgetreden: er moeten snel krachtige maatregelen worden genomen, zowel in de herkomst- en doorreislanden als in de landen van bestemming. Er is behoefte aan systematische en gestructureerde coördinatie en synergie om positieve effecten te optimaliseren en illegale migratie terug te dringen. Deze gecoördineerde aanpak moet vergezeld gaan van humanitaire hulp. De oplossing is de toepassing van een beleid voor duurzame ontwikkeling met voortdurende inspanningen in de landen waar emigratie haar oorsprong heeft. Politieke dialoog is een onderdeel van het Europees buitenlands beleid en een hefboom waarmee migratiestromen kunnen worden verminderd.

3.25.

Uit de in februari 2016 gehouden Eurobarometer-enquête over internationale samenwerking en ontwikkeling blijkt dat meer dan een derde (36 %) van de EU-burgers ten minste van de duurzame-ontwikkelingdoelstellingen heeft gehoord, al weet slechts een op de tien (10 %) wat ze inhouden. De percentages van de EU-burgers die over deze doelstellingen hebben gehoord of erover hebben gelezen, liggen het hoogst in de noordelijke en centrale regio’s. Het is duidelijk dat de EU zich meer moet inzetten om de Europese burgers voor te lichten over ontwikkelingssamenwerking, en daarbij speciale aandacht moet besteden aan de zuidelijke en oostelijke EU-lidstaten. Het EESC heeft dit ook in zijn advies REX/461 getiteld „De Agenda 2030 — Een Europese Unie die zich inzet voor wereldwijde duurzame ontwikkeling” aanbevolen: „De Europese Commissie moet bewustwordingsactiviteiten en -campagnes organiseren en uitvoeren om van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling een Europese agenda te maken. De Europese Commissie moet periodieke Eurobarometer-enquêtes houden om te meten in hoeverre de EU-burgers op de hoogte zijn van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en in hoeverre zij deze begrijpen. Maatschappelijke organisaties hebben in dit proces een belangrijke rol te vervullen.”.

3.26.

De EU beschikt over het vermogen om ten aanzien van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling een vooraanstaande rol te spelen, en is in staat deze rol te vervullen dankzij de kracht van haar solidariteit, haar sociaal beleid en haar economische en handelspartnerschappen met alle betrokken spelers die dezelfde waarden delen. De EU beschikt ook over een uitgebreid diplomatiek netwerk, waardoor een coherent en logisch optreden wordt gewaarborgd, haar geloofwaardigheid en legitimiteit worden vergroot en ze een meerwaarde kan creëren, met een positief effect. De verscheidenheid van Europese ervaringen, de verschillende benaderingen, de toegevoegde waarde en de eenheid in verscheidenheid zijn specifieke elementen van het externe optreden van de Unie en vormen in dit kader een concurrentievoordeel.

Brussel, 26 april 2017.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS