Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „bevordering van het mkb in Europa, met bijzondere aandacht voor een horizontale wetgevende benadering van het mkb en de naleving van het „denk eerst klein”-beginsel van de Small Business Act” (verkennend advies)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „bevordering van het mkb in Europa, met bijzondere aandacht voor een horizontale wetgevende benadering van het mkb en de naleving van het „denk eerst klein”-beginsel van de Small Business Act” (verkennend advies)

8.6.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 197/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „bevordering van het mkb in Europa, met bijzondere aandacht voor een horizontale wetgevende benadering van het mkb en de naleving van het „denk eerst klein”-beginsel van de Small Business Act”

(verkennend advies)

(2018/C 197/01)

Rapporteur:

Milena ANGELOVA

Corapporteur:

Panagiotis GKOFAS

Raadpleging

Bulgaars voorzitterschap van de Raad, 5.9.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Goedkeuring door de afdeling

18.12.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.1.2018

Zitting nr.

531

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

241/5/8

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) benadrukt dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) bijzondere aandacht verdient (1) en verzoekt de Europese Commissie om de „Small Business Act” (SBA) en haar beginselen juridisch bindend te maken. Dit moet gepaard gaan met snelle, zorgvuldig opgezette en gecoördineerde gezamenlijke acties van de Europese Unie (EU), de lidstaten — ook op regionaal en lokaal niveau — en bedrijfsverenigingen, om de situatie voor het mkb in reële termen te verbeteren. Alle partijen moeten zich inzetten voor de uitvoering van hetgeen zij gezamenlijk zijn overeengekomen en hun verantwoordelijkheid nemen op het vlak van maatschappelijke ontwikkeling en economische vooruitgang.

1.2.

De sociale partners en de organisaties die het mkb vertegenwoordigen moeten nauwer bij het Europees Semester worden betrokken, onder meer door een consistente rapportage en monitoring van de uitvoering en de resultaten van de partnerschapsovereenkomsten van de lidstaten. Het EESC verzoekt de Commissie en de Raad om de uitvoering van de SBA, in nauwe samenwerking met de organisaties die het mkb vertegenwoordigen, een permanent onderdeel te maken van het Europees Semester en de jaarlijkse groeianalyse.

1.3.

Het EESC pleit voor een inclusief, samenhangend en doeltreffend horizontaal Europees mkb-beleid dat ook rekening houdt met de behoeften van alle verschillende subgroepen van het mkb, zoals waardescheppende bedrijven, micro-, kleine, familie- en traditionele bedrijven en bedrijven in afgelegen gebieden, zelfstandigen en ambachtslieden, en acht het van essentieel belang dat er voor elk van hen een definitie wordt opgesteld (2). De vrijheid van ondernemerschap op basis van vormen van economische democratie die inherent zijn aan het sociale en marktmodel van de EU — zoals erkend in het Handvest van de grondrechten — moet doeltreffend worden gewaarborgd en de ondernemingsgeest en -cultuur alsook het ondernemerschapsonderwijs in Europa moeten worden bevorderd.

1.4.

Het EESC beveelt het Bulgaarse, Oostenrijkse en Roemeense roulerende voorzitterschap van de Raad van de EU aan om samen met de belangenorganisaties van het mkb een permanente interinstitutionele „adviesgroep voor het mkb” op te richten. Deze groep moet beginnen met het geven van een follow-up aan en het uitbrengen van verslag over de specifieke plannen voor 2014-2020 met betrekking tot horizontaal en sectoroverschrijdend mkb-beleid en bijbehorende programma’s.

1.5.

Het EESC wijst erop dat de concrete voorstellen in dit document snel moeten worden uitgevoerd en roept de Commissie, het Europees Parlement en de Raad op om met het oog hierop snel maatregelen te nemen.

2. Achtergrond en stand van zaken

2.1.

In september 2017 kwam er een verzoek van het aanstaande Bulgaarse voorzitterschap van de Raad om een verkennend advies op te stellen over de bevordering van het midden- en kleinbedrijf (mkb) in Europa en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan een horizontale wetgevende benadering van het mkb en eerbiediging van het „denk eerst klein”-beginsel. Het EESC waardeert dit initiatief ten zeerste, omdat het aansluit bij de vele, in zijn adviezen geformuleerde verzoeken om de „Small Business Act” (SBA) en de daarin vastgelegde beginselen juridisch bindend te maken.

2.2.

In juni 2017 heeft de Commissie een stappenplan (3) gepubliceerd voor overleg over de relevantie en noodzaak van een actualisering van de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo’s). Uit de eerste reacties bleek dat een meerderheid van de respondenten — 18 van de 22 — de definitie achterhaald vindt en pleit voor actualisering en aanpassing (4).

2.3.

In 2011 publiceerde de Commissie een evaluatie van de SBA voor Europa (5) met als doel de uitvoering ervan te bespoedigen (6). In 2014 startte zij een openbare raadpleging over de wijze waarop de SBA moet worden herzien (7), maar helaas zijn er verder geen beleidsmaatregelen genomen om hieraan gevolg te geven. De jaarlijkse vooruitgang van de SBA wordt beoordeeld door het netwerk van mkb-gezanten, maar er moet nog veel werk worden verzet om ervoor te zorgen dat deze informatie daadwerkelijk bij het mkb en zijn belangenorganisaties terechtkomt.

2.4.

Het EESC waardeert de gerichte inspanningen van de Commissie om het „denk eerst klein”-beginsel toe te passen, en met name haar inzet voor het behartigen van de belangen van het mkb, zoals tot uiting komt in het Refit-programma en het starters- en opschalinginitiatief (8).

3. Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC betreurt dat er nog niet overal en in dezelfde mate vooruitgang is geboekt met een betere toepassing van het „denk eerst klein”-beginsel. Dit leidt tot een hachelijke situatie, omdat het mkb op dit moment voor meer uitdagingen staat dan ooit tevoren: harde concurrentie, gebrek aan geschoolde arbeidskrachten, nieuwe vormen van werk en consumptie, een groeiende en steeds ingewikkelder informatiestroom, beperkte middelen voor innovatie, constante uitholling van de rol van de ondernemer, volatiele financiële markten, lastige toegang tot financiering en grote afhankelijkheid van externe partijen, zwakke onderhandelingspositie (9). En alsof dat allemaal nog niet genoeg is, wordt het mkb getergd door veel te ingewikkelde technische normalisatieprocedures, regels voor de bescherming van intellectuele eigendom en algemene regels inzake gegevensbescherming, marktmisbruik door mondiale spelers en de moeizame deelname aan Europese of nationale overheidsopdrachten en mondiale waardeketens. Er moeten efficiëntere oplossingen worden gevonden, met name daar waar de bedrijven in deze sector gebukt gaan onder structurele problemen en marktfalen.

3.2.

Digitalisering en de technologische ontwikkelingen die daarmee gepaard gaan, waaronder ook e-handel, bieden kleine, middelgrote en micro-ondernemingen niet alleen waardevolle kansen, maar confronteren hen ook met grote uitdagingen, waardoor ze hun cultuur, activiteiten en bedrijfsmodellen zullen moeten veranderen. Het zou een goede zaak zijn als de economische sectoren en regio’s die het meest cruciaal zijn voor kmo’s, nauwer bij Industry 4.0 worden betrokken.

4. Betere beleidsvorming en effectievere uitvoering van het beleid

4.1.

Het EESC ziet een nieuwe definitie van het begrip „kmo” niet als antwoord op alle problemen van die ondernemingen, maar als een instrument om eerder in aanmerking te komen voor ondersteunende maatregelen. Voordat wordt overgegaan tot aanpassing van de definitie, moet worden gekeken welk effect de voorgestelde wijzigingen hebben op het beleid en de programma’s van de EU voor kmo’s, en met name op de bijdrage daarvan aan groei en werkgelegenheidsschepping. Bij die aanpassing moet rekening worden gehouden met wat op basis van de resultaten van het overleg en het besluit van het Hof van Justitie van de EU (10) raadzaam wordt geacht. Het EESC verzoekt verder na te gaan of er bij een dergelijke aanpassing in elk geval voor kan worden gezorgd (11) dat: kmo’s voortaan zelf mogen kiezen aan welke twee van de drie criteria van artikel 2 van de bijlage bij de aanbeveling (12) zij voldoen, in plaats van dat er alleen wordt uitgegaan van het „aantal werkzame personen” (13); er maatregelen worden genomen om, waar nodig, de drempels van artikel 2 te actualiseren, onder meer door ze aan te passen aan de meest recente benadering zoals uiteengezet in Richtlijn 2013/34/EU (14); de restrictieve bepalingen in artikel 3 opnieuw worden beoordeeld en herzien (15). Indien de Commissie de definitie van het begrip „kmo” aanpast, dan moet zij dit doen in nauwe samenwerking met de betrokken belangenorganisaties op Europees, nationaal en regionaal niveau.

4.2.

Er moet een meer gedetailleerde, gedifferentieerde aanpak worden gehanteerd bij het bedenken van maatregelen ter ondersteuning van kmo’s, waarbij rekening moet worden gehouden met de heterogeniteit en diversiteit van deze ondernemingen en de verschillende vormen van marktfalen waarmee zij worden geconfronteerd. Daarnaast moet onderzoek worden gedaan naar de specifieke behoeften van verschillende subgroepen (16) die van meerwaarde kunnen zijn voor het proces van economische ontwikkeling (17), met hun verschillende rechtsvormen en werkwijzen (18), zulks om tot een adequaat pakket beleidsmaatregelen te komen waarmee de groei van deze bedrijven wordt gestimuleerd. Ook moet er een definitie worden opgesteld voor elk van deze groepen (19). Tot slot moet gebruik worden gemaakt van doeltreffende marketing en moeten er elk jaar op EU-niveau, in het kader van het Europees Semester, objectieve studies en kwantitatieve analyses van de ondersteunende en stimuleringsmaatregelen in de lidstaten worden uitgevoerd en geëvalueerd.

5. Financiering van kmo’s

5.1.

De meeste kmo’s zijn zeer kleine en microbedrijven, veelal in de categorie zelfstandigen en vrije beroepen. Deze bedrijven hebben zeer specifieke financieringsbehoeften: het gaat om relatief lage bedragen, geen zakelijk onderpand en een zeer beperkt vermogen om administratieve formaliteiten te vervullen. Aangezien kmo’s over een behoorlijk potentieel beschikken waar het gaat om het scheppen van duurzame banen, met name in relatief kleine en afgelegen steden, verzoekt het EESC de Commissie om vooral eenvoudige en vlot toegankelijke financieringsinstrumenten te bedenken.

5.2. Schulden

5.2.1.

Nu het Handvest voor het mkb en de SBA tot de prioriteiten van de EU-bankenunie behoren, dringt het EESC erop aan om uitgebreider, grondiger en consequenter na te gaan hoe het „denk eerst klein”-beginsel is of kan worden toegepast op het bancaire beleid van de EU en op de uiteenlopende nationale bancaire en financiële wetgeving in de lidstaten. Het EESC verzoekt de Europese Bankautoriteit om ook vertegenwoordigers van het EESC te laten deelnemen aan de Stakeholdergroep Bankwezen en andere relevante technische fora.

5.2.2.

Daarnaast zouden de lidstaten in EU-verband een netwerk van „kredietombudsmannen” moeten oprichten om voor een soepeler en evenwichtiger dialoog tussen kmo’s en kredietinstellingen te zorgen.

5.2.3.

Om de informatiekloof tussen banken en kmo’s te verkleinen en hun financiële kennis te verbeteren, stelt het EESC voor om kwalitatieve gegevens op te vragen en te analyseren om erachter te komen hoe de financiële instrumenten door intermediaire banken worden gebruikt om de meest kapitaalbehoeftige kmo’s te bereiken (20), en wat de redenen zijn voor het feit dat hun geen krediet wordt verleend, overeenkomstig de beginselen van feedback van banken (21).

5.2.4.

Het EESC maakt zich grote zorgen over de meldingen van bankfaillissementen die ertoe leiden dat sommige kleine ondernemingen failliet gaan vanwege eenvoudige cashflowproblemen, en verzoekt de Commissie om snel maatregelen te nemen om dit in de toekomst te voorkomen. Een bedrijfskredietkaart die gekoppeld is aan de kredietgeschiedenis en waarvan de kredietlimiet wordt verhoogd in geval van zorgvuldig handelen (22) zou een oplossing kunnen zijn.

5.2.5.

De innovatieve platforms voor „peer to peer”-lenen hebben een groot potentieel als alternatieve financieringsbron voor kmo’s, waardoor niet-bancaire vormen van financiële bemiddeling mogelijk worden. Het grote potentieel van deze nieuwe kredietvormen wordt echter nog steeds beknot door onduidelijke wet- en regelgeving. Het EESC dringt erop aan dat beleidsmakers, regelgevers en belanghebbende partijen zich internationaal inspannen om de regels voor belangrijke financiële intermediairs op dit gebied te verduidelijken, zonder dat dit tot grote regelgevingslasten leidt.

5.2.6.

De goede praktijken van de lidstaten op het gebied van gemakkelijke en betaalbare toegang van kmo’s tot financiering moeten worden bestudeerd en verspreid, en hun navolging moet worden gestimuleerd.

5.2.7.

Kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in Europa hebben weinig of geen toegang tot de markt voor bedrijfsobligaties vanwege een gebrek aan liquiditeit, hoge emissiekosten en strenge informatievereisten. Het EESC is van mening dat evenredige noterings- en openbaarmakingsvereisten voor deze ondernemingen, de invoering van specifieke stimuleringsmaatregelen en de oprichting van gespecialiseerde kapitaalmarkten voor het mkb op lidstaatniveau deze belemmeringen zullen helpen wegnemen.

5.3. EU-middelen

5.3.1.

De staatssteunregels moeten worden vereenvoudigd en geactualiseerd om alle onzekerheden voor kmo’s weg te nemen, met name die welke verband houden met natuurlijke personen, staats- en gemeentelijke eigendom, holdingstructuren en andere moeilijk te traceren beperkingen. Het EESC schaart zich achter de conclusies m.b.t. gold plating in de ESIF-studie die in 2017 is gepubliceerd door DG Intern beleid van het Europees Parlement, en met name achter de oproep tot verdere vereenvoudiging van de regels, alsook betere afstemming op de omstandigheden ter plaatse en flexibeler toepassing, omdat de complexiteit ervan de administratieve lasten verzwaart, het risico van dubbele eisen vergroot en tot een voorkeur voor de naleving van regels boven goede resultaten van de uitgevoerde projecten leidt (23).

5.3.2.

Wanneer er steunmaatregelen en programma’s op EU-niveau worden opgezet, moeten deze criteria bevatten die een redelijk geografisch evenwicht garanderen.

5.3.3.

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om het COSME-programma als belangrijk instrument ter ondersteuning van het mkb te handhaven en verder te ontwikkelen (24).

5.3.4.

Het EESC betreurt dat er zeer weinig gegevens beschikbaar zijn over de duidelijke impact van de middelen die in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 aan mkb-beleidsmaatregelen worden besteed. Het Comité verzoekt de Commissie om hier snel iets aan te doen en, bij de beoordeling van deze impact, verslag uit te brengen over en toezicht te houden op zowel kwalitatieve als kwantitatieve criteria.

5.3.5.

Het EESC dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om bij de vaststelling van het kader voor het volgend MFK het partnerschapsbeginsel (25) doeltreffender toe te passen. Hoewel de deelname van de sociale partners aan het besluitvormingsproces verplicht is, zijn er in de praktijk allerlei factoren die voorkomen dat zij daadwerkelijk invloed uitoefenen op de besluitvorming.

5.3.6.

De steun aan kmo’s is doorgaans gericht op het bevorderen van onderzoek en innovatie en het helpen van startende bedrijven. Zonder het belang van dit beleid ter discussie te stellen, wil het EESC benadrukken dat slechts een zeer klein deel van alle kmo’s hiervan profiteert, en daarom dringt het aan op meer gediversifieerde steuninstrumenten, die zich op alle soorten ondernemingen richten en alle fasen van hun levenscyclus bestrijken.

5.4. Kapitaal

5.4.1.

Door de ontwikkeling van de kapitaalmarktunie, de uitbreiding van durfkapitaalfondsen en private equity-markten, met inbegrip van informele markten, business angels en crowdfunding, is de toegang tot risicokapitaal voor bepaalde categorieën kmo’s verbeterd. Het is echter onwaarschijnlijk dat een zeer groot deel van deze ondernemingen hier veel baat bij zal hebben. Zelfs voor innovatieve bedrijven, startende bedrijven en middelgrote bedrijven zijn de nieuwe instrumenten niet eenvoudig toe te passen, en er blijven grote verschillen bestaan tussen landen vanwege het ontwikkelingsniveau van de lokale kapitaalmarkten en een gebrek aan goede wetgeving.

5.4.2.

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om kmo’s meer informatie en begeleiding te bieden zodat zij de reikwijdte van hun strategische visie kunnen verruimen en beter gebruik kunnen maken van aandelenfinanciering. Aangezien kmo’s van oudsher vooral op schuldfinanciering hebben vertrouwd, is hun kennis van en inzicht in alternatieve instrumenten beperkt en staan zij terughoudend tegenover aandelenfinanciering. Het EESC erkent de recente inspanningen van de Commissie om de kennis over individuele financiële instrumenten te vergroten, maar beklemtoont dat dit niet voldoende is en dringt erop aan dat bedrijfsorganisaties worden gesteund en gestimuleerd om een strategische langetermijnbenadering van bedrijfsfinanciering voor het mkb te ontwikkelen. Aangezien zij dagelijks in contact staan met de bedrijven in deze sector, kunnen zij hen helpen beter te begrijpen hoe verschillende instrumenten in specifieke stadia van hun levenscyclus in hun verschillende financieringsbehoeften kunnen voorzien.

6. Behoefte aan praktische, empirisch onderbouwde maatregelen ter ondersteuning van het mkb

6.1.

Ondanks het mogelijke nut ervan (26) is helaas niet bewezen dat het netwerk van mkb-gezanten werkelijk meerwaarde heeft in een aantal landen, en het is erg moeilijk na te gaan wat het resultaat is van zijn werkzaamheden. Om dit netwerk, dat overigens een voortreffelijk idee is, nieuw leven in te blazen, moet het een belangrijkere rol krijgen; zo kan het bijv. nauwer en rechtstreeks contacten onderhouden met de nationale en lokale mkb-organisaties en goede praktijken en verslagen uitwisselen. Het EESC zou graag zien dat er onder de paraplu van dit netwerk een platform voor de uitwisseling van goede praktijken in het leven wordt geroepen dat in samenwerking met de mkb-organisaties in de EU en de lidstaten jaarlijks een verslag opstelt over de doeltreffendheid van de toepassing van het „denk eerst klein”-beginsel. Ook zou tegenover de nationale mkb-gezant een door de mkb-organisaties aangestelde vertegenwoordiger kunnen staan.

6.2.

Het EESC vindt het nuttig dat de gezanten deelnemen aan de jaarlijkse „SME Performance Review” en dat de Commissie algemene richtsnoeren opstelt voor een meer systematische en gestructureerde samenwerking met mkb-organisaties.

6.3.

De „mkb-vergadering” wordt gepromoot als „de algemene assemblee van het midden- en kleinbedrijf” en het EESC staat volledig achter het idee van een forum waar kmo’s elkaar kunnen ontmoeten, urgente kwesties aan de orde stellen en oplossingen zoeken. Om de mkb-vergadering naar een hoger plan te tillen en haar rol als discussie- en besluitvormingsplatform te versterken, pleit het EESC ervoor dat:

de mkb-organisaties nauwer worden betrokken bij de jaarlijkse voorbereiding en follow-up van de algemene vergadering en een echte adviserende rol krijgen;

de algemene vergaderingen van het mkb meer analytisch materiaal met belangrijke feiten opleveren, en trends en verwachtingen van neutrale onderzoekers, voornamelijk academische instellingen, in kaart brengen;

goede voorbeelden en succesvolle benchmarking van soortgelijke fora op vergelijkbare schaal snel ten uitvoer worden gelegd (27);

er een transparante en inclusieve procedure wordt vastgesteld voor uitnodigingen tot deelname, waarbij een goede mix van ondernemers, mkb-organisaties, intermediairs, academische en onderzoeksinstellingen en beleidsmakers uit alle lidstaten wordt gegarandeerd (28);

er concrete resultaten worden bereikt op basis van de discussies en werkzaamheden van de vergadering, zoals actiepunten, to-do-lijsten enz. Elk jaar moet er een verslag worden opgesteld en beschikbaar gesteld over de tenuitvoerlegging van de besluiten van het voorgaande jaar;

kmo’s en hun vertegenwoordigers worden geraadpleegd wanneer het programma en de reikwijdte van de onderwerpen die tijdens de vergadering worden besproken, worden vastgesteld.

6.4.

Het EESC is er stellig van overtuigd dat representativiteit de doeltreffendheid van het beleid en de maatregelen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau verhoogt en een extra impuls kan geven aan de sociale dialoog op sectoraal niveau, en dringt daarom aan op een betere vertegenwoordiging van het mkb door te investeren in gezamenlijke acties van sterke en representatieve mkb-organisaties, evenals in de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken.

6.5.

Sommige voor het mkb belangrijke portaalsites van de Commissie worden niet in alle EU-talen vertaald, wat nadelig is voor de bedrijven in deze sector. Dat geldt ook voor de meeste openbare raadplegingen.

6.6.

Het EESC vreest dat te veel studies en enquêtes van de Commissie worden uitbesteed aan particuliere consultants, die geen diepgaande kennis hebben van het mkb-beleid en de gevolgen daarvan, omdat zij niet dagelijks in contact staan met kmo’s en hen niet vertegenwoordigen. Er zijn dringend samenwerkingsverbanden tussen onafhankelijke wetenschappelijke instanties en mkb-organisaties evenals publiek-private partnerschappen met die organisaties nodig om op EU-niveau een reële toegevoegde waarde voor het mkb te creëren.

7. Administratieve en regelgevingslasten

7.1.

Buitensporige Europese, nationale, regionale en lokale regelgevingslasten blijven een groot obstakel voor kmo’s, omdat ze vaak slecht zijn toegerust om dit soort problemen het hoofd te bieden. Het EESC is voorstander van het beperken van de kosten en lasten voor kleine, middelgrote en microbedrijven en burgers. De Commissie zou meer oog voor kwaliteit in plaats van kwantiteit moeten hebben en prioriteit moeten geven aan vermindering van de administratieve lasten, die niet alleen kosten inhouden voor ondernemingen, maar ook hun concurrentievermogen aantasten en innovatie en nieuwe banen in de weg staan. Het spreekt voor zich dat daarbij rekening moet worden gehouden met het streven en de doelstellingen die aan de invoering van verplichtingen ten grondslag liggen. Het EESC vindt dat nalevingsprocedures niet onnodig duur of langdurig mogen zijn. Bij het opstellen van wetgeving op Europees, nationaal en regionaal niveau moet zo veel mogelijk worden uitgegaan van het beginsel van stilzwijgende instemming. De lidstaten moeten worden aangemoedigd om de administratieve belastingen op een niveau te houden dat niet hoger ligt dan de administratieve kosten.

7.2.

Het eenmaligheidsbeginsel en de mkb-toets moeten grondiger en systematischer worden toegepast door de desbetreffende diensten van de Commissie (29) en juridisch bindend worden gemaakt. De praktische toepassing ervan is momenteel immers uiterst beperkt omdat deze aan de goede wil van de lidstaten wordt overgelaten. Dit moet gelden voor zowel de wetgeving als de administratieve procedures die van toepassing zijn op kmo’s (bijv. door uit te gaan van één gesprekspartner en minder verslagleggingsverplichtingen op te leggen (30)). Terwijl voorkomen moet worden dat allerlei overbodige informatie wordt verlangd, vereist een goed openbaar bestuur wel dat de nodige essentiële informatie en gegevens voorhanden zijn in de overheidsregisters om beleidsmaatregelen te kunnen invoeren, controleren en evalueren.

7.3.

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om haar toezeggingen inzake de beoordeling van hangende of vertraagde wet- en regelgeving te herzien en snel verder te gaan met de maatregelen die betrekking hebben op het mkb. Het Comité verzoekt de Commissie om de administratieve capaciteit te versterken en op te voeren en een speciaal directoraat voor het mkb op te richten.

7.4.

De Commissie moet ervoor zorgen dat in de effectbeoordeling en het Refit-programma, indien van toepassing, bijzondere aandacht wordt besteed aan de behoeften van het mkb. Dat geldt ook voor de lidstaten. Het voornemen dat de Commissie in haar evaluatie van de SBA heeft aangekondigd, nl. om de lidstaten te helpen met het vermijden van overregulering (gold plating) voor het mkb, moet in praktijk worden gebracht (31), mede door de lidstaten aan te moedigen om een specifiek centraal orgaan met het toezicht te belasten. Dit moet gebeuren overeenkomstig de mededeling betreffende slimme regelgeving, die betekent dat men zich niet mag onttrekken aan de regelgeving inzake de bescherming van burgers, consumenten en werknemers, de normen inzake gendergelijkheid of de milieuvoorschriften (32). Dit zou een vroegtijdige waarschuwingsdienst kunnen zijn, die toezicht houdt op de samenhang van de omzetting van EU-wetgeving op nationaal, regionaal en lokaal niveau, teneinde overregulering of onnodige administratieve lasten te voorkomen. Het EESC stelt ook voor om kwesties die op de EU-regelgevingsagenda staan, verplicht op de agenda van mkb-gezanten te zetten.

7.5.

Het EESC roept de Europese en nationale beleidsmakers op om ervoor te zorgen dat nieuwe regelgeving en de tenuitvoerlegging ervan systematisch worden gecontroleerd door vertegenwoordigers van Europese, nationale, regionale en lokale bedrijfsorganisaties. De vermindering van onnodige kosten en lasten moet worden gebaseerd op gegevens die zijn verkregen uit een individuele beoordeling.

7.6.

Het EESC is zich bewust van het cruciale belang van bedrijfsoverdrachten voor kmo’s, en met name voor familiebedrijven, en dringt erop aan dat er snel maatregelen worden genomen om deze overdrachten tegen redelijke kosten te vergemakkelijken en te stroomlijnen.

7.7.

Er moet een cultuur worden bevorderd waarin de bereidheid tot het nemen van risico’s centraal staat, onder meer door een gunstiger wettelijk tweedekanskader te creëren. Projecten zoals PRE-SOLVE en „Early Warning Europe” moeten verder worden ontwikkeld en uitgebreid om alle lidstaten te bestrijken.

8. Personele middelen

8.1.

Hoewel de meeste nieuwe banen in de EU worden geschapen door kmo’s, hebben zij de laatste tijd de grootste moeite om geschoolde arbeidskrachten te vinden, vooral werknemers met IT-vaardigheden, onder meer als gevolg van de demografische ontwikkeling en de vergrijzing in veel regio’s.

8.2.

Zelfs in regio’s met een groeiende bevolking is het voor kmo’s moeilijk om hooggekwalificeerde arbeidskrachten in dienst te nemen en te houden en aan de toenemende regelgeving en bureaucratische eisen van de arbeidsmarktinstanties te voldoen. Kmo’s hebben hulp nodig bij het vinden, aantrekken en opleiden van personeel. Er zijn maatregelen nodig om kmo’s te ondersteunen op het gebied van gezondheid en veiligheid en gezondheidszorg voor werknemers; dergelijke diensten kunnen bijv. via een cluster of groep kmo’s worden aangeboden om de kosten te drukken en de technische formaliteiten te beperken.

8.3.

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om ondersteunende maatregelen te nemen in de vorm van opleidingsprogramma’s buiten het seizoen en op maat gesneden opleidingsprogramma’s om het personeel de vereiste vaardigheden bij te brengen, en de lidstaten aan te moedigen tot het ontwikkelen van systemen voor het op regelmatige basis aanbieden van dit soort programma’s, aangezien kleine bedrijven een groter verloop kennen. Deze maatregelen zullen kmo’s helpen bij het overwinnen van de arbeidsmarkttekortkomingen die hun vooruitzichten belemmeren.

8.4.

Om de jeugdwerkloosheid aan te pakken is het noodzakelijk dat het aantal leerlingplaatsen wordt uitgebreid en dat er speciale mentorschaps- en begeleidingsprogramma’s komen. Dit moet gepaard gaan met zo min mogelijk administratieve lasten voor kmo’s.

8.5.

Het EESC stelt vast dat de stijging van de werkgelegenheid zich vooral bij kmo’s, en meer bepaald in de middelgrote bedrijven, heeft voorgedaan. Dat is meteen ook een goede gelegenheid om op zoek te gaan naar aangepaste methoden om het sociaal overleg tussen werkgevers en werknemers in deze bedrijven een eigen kans en structuur te geven. Een initiatief om op basis van best practices uit diverse landen innovatieve voorbeelden te verzamelen kan daartoe een bijdrage leveren.

9. Ondernemerschap

9.1.

Net als in eerdere adviezen (33) toont het EESC zich ook nu weer bezorgd over het feit dat uit recente gegevens blijkt dat „ondernemerschap uit noodzaak” prevaleert boven „vrijwillig ondernemerschap”, en roept het de Commissie en de lidstaten op om maatregelen te nemen om deze trend te keren (34) en een sterkere ondernemerscultuur in Europa aan te moedigen.

9.2.

Het actieplan Ondernemerschap (35) is nog lang niet ten uitvoer gelegd. Het EESC is van mening dat elke verdere vertraging bijzonder schadelijk is, aangezien de ondernemingsgeest in Europa achterblijft bij die in andere delen van de wereld en de bestaande maatregelen slechts een beperkt effect hebben (36).

9.3.

Een belangrijk punt van zorg is de geringe mate waarin kleine en middelgrote ondernemingen, en met name microbedrijven, gebruikmaken van de digitale interne markt in hun grensoverschrijdende handelsbetrekkingen. Zij moeten worden aangemoedigd om onder dezelfde marktvoorwaarden en op gelijke voet met grote internationale en Europese onlinehandelaren hiervan gebruik te maken. Kleine en middelgrote ondernemingen moeten de garantie krijgen dat zij zelf kunnen kiezen in welke markt zij opereren en dat vrij zijn om contracten te sluiten, teneinde het vertrouwen in het online uitvoeren van grensoverschrijdende transacties te herstellen.

9.4.

Het EESC dringt aan op het scheppen van een algemeen positief klimaat dat bevorderlijk is voor alle ondernemers, zonder dat daarbij de nadruk wordt gelegd op specifieke groepen ondernemers. Met het oog hierop is er dringend behoefte aan een actieplan voor ondernemerschapsbevorderend onderwijs.

9.5.

Gezien het belang van culturele en sociale normen dringt het EESC er bij de Commissie en de lidstaten op aan om innovatiever te werk te gaan bij het zoeken naar manieren om de cultuur van risicomijding aan te pakken. De waarde van ondernemers en bedrijven en hun cruciale rol bij het scheppen van werkgelegenheid en groei moeten beter voor het voetlicht worden gebracht, onder meer door het opzetten van een speciale pijler voor de rechten van ondernemers (37), die alle bijzondere vormen van ondernemerschap moet omvatten, en door het uitroepen van een Jaar van de Ondernemer. De Commissie en de lidstaten moeten de randvoorwaarden voor ondernemerschap verbeteren, zoals toegang tot financiering, een regelgevingskader en ondernemerschapsonderwijs.

9.6.

Het EESC verzoekt de Commissie om adviesdiensten en -programma’s voor verbetering van het beheer van traditionele kleine en familiebedrijven te ondersteunen en te bevorderen, aangezien alles in deze bedrijven hiermee rechtstreeks verband houdt, alsook voor levenslang leren, onder meer door online-onderwijsmiddelen aan te bieden op gebieden als bedrijfsplannings- en productienormen, consumentenwetgeving of andere regelgeving.

10. Markttoegang

10.1.

Uit sommige studies blijkt dat een zeer klein deel van de kmo’s (38) de interne markt als hun thuismarkt beschouwt. Hoewel de meeste kmo’s lokaal actief zijn, zijn hun bedrijfsactiviteiten sterk afhankelijk van de regelgeving voor de interne markt. Het EESC dringt erop aan dat de interne markt voor producten en diensten wordt uitgediept, dat de belemmeringen in de regelgeving en de administratieve lasten worden verminderd en dat er instrumenten in het leven worden geroepen om een uitbreiding van de activiteit van kmo’s op de interne markt te ondersteunen.

10.2.

Het EESC verzoekt de Commissie om na te gaan welke specifieke instrumenten in de verschillende sectoren kmo’s kunnen helpen om actiever deel te nemen aan handelsovereenkomsten en handelsbeschermingsonderhandelingen, en zich in te spannen voor verdere bevordering van de meest doeltreffende instrumenten door het „denk eerst klein”-beginsel centraal te stellen in het handelsbeleid van de EU.

10.3.

Het EESC onderstreept dat kmo’s voor de EU steeds belangrijker worden en dringt aan op snelle actie om hun internationalisering te bevorderen, zodat zij gebruik kunnen maken van de mogelijkheden die buitenlandse markten bieden.

10.4.

Het EESC verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de mkb-centra — die bedoeld zijn om kmo’s te helpen bij het betreden van belangrijke markten, zoals China en Japan — beter en efficiënter functioneren. Het verzoekt de Europese Commissie te zorgen voor betere en effectievere samenwerking tussen de mkb-organisaties en de normeringsinstituten waar het gaat om bestaande en nieuwe technische EU-normen.

10.5.

Sommige lidstaten maken melding van oneerlijke handelspraktijken door de grote handelsketens die kmo’s buitensporig zware handelsvoorwaarden opleggen. Deze kwestie moet verder worden bestudeerd en adequaat worden aangepakt.

10.6.

Het EESC roept de Commissie ook op om zich via haar Europese en nationale programma’s meer in te zetten voor het vergroten van het aandeel van kleine bedrijven in openbaar aanbestede overheidscontracten (39).

10.7.

Het EESC acht het van belang dat mkb-organisaties worden betrokken bij partnerschappen zodat zij, via training en betere coördinatie, de gevolgen van natuur- en andere rampen op EU-niveau kunnen opvangen.

Brussel, 17 januari 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS