Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 1093/2010 (COM(2017) 790 final — 2017/0359 (COD)) en over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2013/36/EU en 2014/65/EU (COM(2017) 791 final — 2017/0358 (COD))

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 1093/2010 (COM(2017) 790 final — 2017/0359 (COD)) en over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2013/36/EU en 2014/65/EU (COM(2017) 791 final — 2017/0358 (COD))

25.7.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 262/35


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 1093/2010

(COM(2017) 790 final — 2017/0359 (COD))

en over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2013/36/EU en 2014/65/EU

(COM(2017) 791 final — 2017/0358 (COD))

(2018/C 262/06)

Rapporteur:

Jarosław MULEWICZ

Raadpleging

Europees Parlement: COM(2017) 790 final: 18.1.2018 en COM(2017) 791 final: 18.1.2018

Raad van de Europese Unie: COM(2017) 790 final: 14.2.2018 en COM(2017) 791 final: 14.2.2018

Rechtsgrondslag

Artikelen 114 en 304 VWEU

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

26.3.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

19.4.2018

Zitting nr.

534

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

193/2/3

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is ingenomen met de voorstellen van de Europese Commissie en hoopt dat deze op doeltreffende wijze zullen bijdragen tot de verwezenlijking van de door haar geformuleerde doelstellingen.

1.1.1.

De EU heeft stevigere kapitaalmarkten nodig om investeringen te bevorderen, bestaande financieringsbronnen voor bedrijven te ontsluiten en nieuwe aan te boren, huishoudens betere kansen te bieden en de economische en monetaire unie te versterken. De Commissie is stellig van plan om alles te doen wat nodig is voor de voltooiing van de kapitaalmarktenunie tegen 2019.

1.1.2.

De tweede doelstelling betreft de brexit en de noodzaak om de EU aantrekkelijk te maken voor beleggingsondernemingen. Door het besluit van het Verenigd Koninkrijk om uit de Unie te stappen dringt de behoefte aan aanpassing van het regelgevingskader in de EU zich op, teneinde financiële ondernemingen aan te trekken. Als belangrijk centrum voor kapitaalmarkten en beleggingsactiviteiten heeft het Verenigd Koninkrijk het grootste aantal beleggingsondernemingen van de Europese Economische Ruimte (EER); ongeveer de helft van de EER-beleggingsondernemingen is daar gevestigd. Andere belangrijke financiële centra bevinden zich in Duitsland, Frankrijk, Nederland en Spanje. De meeste beleggingsondernemingen in de EER zijn kleine of middelgrote ondernemingen. Volgens ramingen van de Europese Bankautoriteit (EBA) hebben ongeveer acht in het Verenigd Koninkrijk gevestigde beleggingsondernemingen zeggenschap over circa 80 % van de activa van alle beleggingsondernemingen in de EER.

1.1.3.

De derde doelstelling is de totstandbrenging van een specifiek rechtskader voor beleggingsondernemingen. De huidige prudentiële regels zijn gericht op kredietinstellingen en de risico's waarmee zij worden geconfronteerd. Beleggingsondernemingen trekken geen deposito's aan en verstrekken geen leningen. Dit betekent dat zij veel minder blootgesteld zijn aan kredietrisico's en aan het risico dat depositohouders hun geld op korte termijn opvragen. Hun dienstverlening betreft vooral financiële instrumenten die, anders dan deposito's, niet tegen nominale waarde betaalbaar zijn, maar in waarde fluctueren volgens de marktschommelingen. Wel concurreren zij met kredietinstellingen waar het gaat om het verlenen van beleggingsdiensten, die kredietinstellingen hun cliënten kunnen aanbieden in het kader van hun bankvergunning. Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen zijn derhalve verschillende soorten instellingen. Systeemrelevante beleggingsondernemingen vallen echter ook onder het toepassingsgebied van de Verordening kapitaalvereisten (VKV) en de Richtlijn kapitaalvereisten (RKV IV) en worden behandeld als financiële instellingen (1). Omdat dergelijke ondernemingen worden beschouwd als gelijkwaardig aan kredietinstellingen, moeten zij zich ook houden aan Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU en onderwerpen aan het toezicht van de voor kredietinstellingen bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de Europese Centrale Bank (ECB) in het kader van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme.

1.1.4.

De vierde doelstelling van de Commissie is de invoering van één totaalpakket met regels voor beleggingsondernemingen. Vanwege de verschillende bedrijfsprofielen van beleggingsondernemingen bestaan er voor hen per land veel wettelijke uitzonderingen, waardoor de regelgeving voor veel ondernemingen, vooral ondernemingen die in meerdere landen actief zijn, behoorlijk complex wordt. Dit brengt extra risico met zich mee. De toepassing van de huidige regelgeving door de lidstaten leidt tot een versplinterd regelgevingslandschap voor beleggingsondernemingen, waardoor ruimte ontstaat voor schadelijke regelgevingsarbitrage. Dit zou een bedreiging kunnen vormen voor de zuiverheid en het functioneren van de eengemaakte markt. De door de Commissie voorgestelde prudentiële regels voor beleggingsondernemingen zijn van toepassing op een meerderheid van kleine en middelgrote beleggingsondernemingen in alle EU-lidstaten.

1.2.

Het EESC merkt op dat de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde beleggingsondernemingen zich wellicht, zij het onbedoeld, naar andere lidstaten van de bankenunie of de eurozone zullen verplaatsen, en met name naar financiële centra in eurozonelanden als Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Ierland. Lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone, zullen buiten de boot vallen.

1.3.

Het EESC is verheugd dat de richtlijn en de verordening waarschijnlijk vooral de kleine en middelgrote ondernemingen ten goede zullen komen. Met prudentiële regels die evenrediger en meer gepast zijn, zou het voor hen gemakkelijker moeten zijn om zaken te doen en de markt te betreden. Dit geldt met name voor kapitaalvereisten en administratieve lasten. Het EESC stelt vast dat de regels een stimulans kunnen zijn voor bedrijven die langs digitale weg willen groeien. Daarbij kan worden gedacht aan het vergemakkelijken van de toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen die zelf geen banken of beleggingsondernemingen zijn. Een passender prudentieel kader moet ervoor helpen zorgen dat er geen kapitaal meer verloren gaat door onproductieve regelgevende procedures en dat kleine beleggingsondernemingen hun cliënten, met inbegrip van andere kleine en middelgrote ondernemingen, betere diensten kunnen aanbieden. Dit moet ertoe bijdragen dat beleggingsondernemingen als intermediair gaan optreden bij het mobiliseren van investeringen van spaarders in de hele EU, waardoor Europese ondernemingen gemakkelijker aan niet-bancaire financieringsbronnen worden geholpen.

1.4.

In de voorgestelde verordening en richtlijn betreffende resp. de prudentiële vereisten voor en het prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen worden de nodige normen en voorschriften vastgesteld voor aanvangs- en bestaand kapitaal, toezichtbevoegdheden, publicatie en beloning. Dit vermindert het risico dat inherent is aan de financiële activiteiten van beleggingsmaatschappijen. De vraag is echter in hoeverre het risico voor beleggingsmaatschappijen wordt afgewenteld op de individuele beleggers en ondernemingen die hun cliënten zijn. Indien ondernemingen uitsluitend optreden als agenten voor hun cliënten en hun diensten beperken tot beleggingsadvies of portefeuillebeheer, ligt het risico dat inherent is aan de financiële instrumenten meestal bij de cliënt.

1.5.

Het valt nog te bezien of de eenzijdige Europese invoering van een specifiek rechtskader voor beleggingsondernemingen in de EU — zonder rekening te houden met de markten in onder meer de VS, Japan, China en India en in het licht van globalisering en elektronische markten — niet zal leiden tot een beleggersvlucht uit Europa. Door de complexiteit van MiFID II en de verplichte registratie van financiële producten wordt 20 à 50 % van die producten niet meer aangeboden. Daarom zouden de met een specifiek rechtskader voor beleggingsondernemingen gepaard gaande nieuwe regels gemonitord moeten worden en op flexibele wijze moeten worden aangepast als de financiële markten negatief reageren. Het EESC deelt de vrees dat financiële transacties (die goed zijn voor 54 % van het mondiale bbp) een aanzienlijk risico vormen. Ze bieden echter ook grote mogelijkheden voor economische ontwikkeling. Als het rechtskader niet op flexibele wijze wordt aangepast, dan zullen ondanks alle goede bedoelingen beleggingsondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk zich niet naar de EU maar naar de VS verplaatsen.

2. Achtergrond

2.1.

Er zijn veel verschillende soorten beleggingsondernemingen in de EU, met verschillende diensten en cliënten. Uit gegevens van de Europese Bankautoriteit (EBA) blijkt dat de Europese Economische Ruimte (EER) eind 2015 maar liefst 6 051 beleggingsondernemingen telde. De meeste beleggingsondernemingen zijn kleine of middelgrote ondernemingen. De EBA schat dat ongeveer acht beleggingsondernemingen zeggenschap hebben over 80 % van de activa in de EER. Die ondernemingen zijn gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Volgens informatie van de EBA mag ongeveer 40 % van de beleggingsondernemingen in de EER uitsluitend beleggingsadvies verstrekken. 80 % van de beleggingsondernemingen in de EER houdt zich uitsluitend bezig met beleggingsadvies, het ontvangen en doorgeven van orders, portefeuillebeheer en de uitvoering van orders. Ongeveer 20 % is bevoegd om voor eigen rekening te handelen en financiële instrumenten over te nemen — diensten waarvoor momenteel de strengste prudentiële voorschriften gelden.

2.2.

Als belangrijk centrum voor kapitaalmarkten en beleggingsactiviteiten heeft het Verenigd Koninkrijk het grootste aantal beleggingsondernemingen van de EER; ongeveer de helft van alle beleggingsondernemingen is daar gevestigd. Andere belangrijke financiële centra bevinden zich in Duitsland, Frankrijk, Nederland en Spanje. De meeste beleggingsondernemingen in de EER zijn kleine of middelgrote ondernemingen. Momenteel zijn als systeemrelevant aangemerkte beleggingsondernemingen doorgaans dochterondernemingen van bankconcerns of broker-dealers in de VS, Zwitserland of Japan.

2.3.

De EBA splitst beleggingsondernemingen tot nu toe op in elf categorieën, hoofdzakelijk op basis van de beleggingsdiensten die zij op grond van de Richtlijn markten voor financiële instrumenten (2) mogen verrichten en afhankelijk van de vraag of zij geld en effecten van hun cliënten beheren. Voor beleggingsondernemingen die een breed scala van diensten verrichten gelden dezelfde voorschriften als voor kredietinstellingen op het gebied van de kapitaalvereisten voor krediet, markt- en operationeel risico en eventuele regels voor liquiditeit, beloningen en governance; voor ondernemingen met een beperkte vergunning (meestal ondernemingen die als minder risicovol worden beschouwd, d.w.z. ondernemingen die beleggingsadvies verstrekken of voor de ontvangst en doorgifte van orders zorgen), daarentegen, gelden de meeste van deze voorschriften niet. De EBA stelt een nieuwe indeling van beleggingsondernemingen voor: in plaats van elf categorieën zouden er voortaan nog maar drie grote categorieën zijn. Volgens de oorspronkelijke aanbevelingen behoren systeemrelevante beleggingsondernemingen tot klasse 1 en zouden zij onder de VKV/RKV IV blijven vallen. Ondernemingen van klasse 2 zijn ondernemingen met één of meer van de volgende kenmerken: zij handelen voor eigen rekening en lopen markt- en tegenpartijkredietrisico; zij bewaren en beheren activa van cliënten; zij houden geld van cliënten aan of komen boven een bepaalde drempelwaarde uit (activa onder beheer, zowel discretionair portefeuillebeheer als niet-discretionaire (advies)regelingen voor meer dan 1,2 miljard EUR; zij handelen orders van cliënten af t.w.v. ten minste 100 miljoen EUR per dag voor contante transacties en/of ten minste 1 miljard EUR per dag voor derivaten; zij hebben een balanstotaal van meer dan 100 miljoen EUR en totale bruto-inkomsten van meer dan 30 miljoen EUR. Deze ondernemingen moeten hun kapitaalvereisten berekenen aan de hand van de nieuwe risicofactoren (K-factoren). Ondernemingen van klasse 3 zijn ondernemingen die de bovengenoemde activiteiten niet uitoefenen en onder alle bovengenoemde drempels blijven. Klasse 3-ondernemingen hoeven niet te voldoen aan kapitaalvereisten die voor de K-factoren gelden.

2.4.

Het EU-regelgevingskader voor beleggingsondernemingen bestaat uit twee grote onderdelen: ten eerste de Richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID) en, vanaf januari 2018, MiFID II/MiFIR (3), waarin de voorwaarden voor vergunningverlening en organisatorische en bedrijfsvoorschriften voor beleggingsondernemingen zijn vastgelegd. Ten tweede zijn zij net als kredietinstellingen onderworpen aan de prudentiële regels van de Verordening kapitaalvereisten (VKV) en de Richtlijn kapitaalvereisten (RKV IV). Dit is omdat zij kunnen concurreren met kredietinstellingen bij het verrichten van beleggingsdiensten die kredietinstellingen hun cliënten kunnen aanbieden in het kader van hun bankvergunning. Kredietinstellingen zijn op hun beurt weer onderworpen aan de belangrijkste MiFID-bepalingen, waardoor de voorwaarden voor het verrichten van beleggingsdiensten door beleggingsondernemingen en kredietinstellingen op één lijn worden gebracht, zowel wat betreft de bepalingen inzake beleggersbescherming en gedragsregels van de MiFID als wat de essentiële prudentiële vereisten van de VKV/RKV IV betreft.

2.5.

Zoals vereist krachtens de bepalingen van de VKV, is in overleg met de EBA, de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de bevoegde nationale autoriteiten een herziening van de prudentiële regels voor beleggingsondernemingen uitgevoerd. De EBA heeft in december 2015, na een call for advice van de Commissie in december 2014, een verslag uitgebracht over de bestaande prudentiële regels voor beleggingsondernemingen, waarin zij opriep tot wijziging van de huidige aanpak. Na een tweede call for advice van de Commissie in juni 2016 heeft de EBA in november 2016 een discussiestuk gepubliceerd, waarin het ging om een mogelijk nieuwe prudentiële regeling voor de grote meerderheid van beleggingsondernemingen. De termijn om op dit stuk te reageren was drie maanden. De EBA heeft de feedback en de bijkomende gegevens die zij bij beleggingsondernemingen en nationale bevoegde autoriteiten had verzameld meegenomen in haar definitieve aanbevelingen, die zij in september 2017 heeft bekendgemaakt, en heeft de belanghebbenden om commentaar verzocht. Om de aanbevelingen voor nieuwe kapitaalvereisten zorgvuldig te kunnen beoordelen werd met behulp van beleggingsondernemingen een hoeveelheid gedetailleerde gegevens verzameld. Dit gebeurde in 2016 en 2017, in twee fasen, door de nationale bevoegde autoriteiten namens de EBA.

2.6.

Het EBA-verslag bevat een uitgebreide en voor het publiek toegankelijke analyse van de status quo, met gegevens over aantallen en soorten beleggingsondernemingen in de lidstaten. In dit verslag wordt ook een nieuwe regeling voorgesteld waarbij het merendeel van de beleggingsondernemingen volledig uit het VKV/RKV IV-kader wordt gelicht en alleen systeemrelevante beleggingsondernemingen hieronder blijven vallen, in overeenstemming met de voorgestelde nieuwe aanpak om hen als systeemrelevant aan te merken. Het voorstel is ook verenigbaar met MiFID en MiFID II/MiFIR. Door prudentiële vereisten vast te stellen die zijn toegesneden op de activiteiten en risico's van beleggingsondernemingen komt er meer duidelijkheid over de vraag wanneer en waarom deze vereisten van toepassing zijn. Dit zou een oplossing kunnen bieden voor bepaalde gevallen van willekeurige toepassing van prudentiële vereisten die zich momenteel voordoen, omdat de vereisten betrekking hebben op de in MiFID genoemde bancaire beleggingsdiensten in plaats van op de activiteiten van beleggingsondernemingen.

2.7.

Over de door de EBA voorgestelde herziening (4) vond met de lidstaten overleg plaats: in maart en oktober 2017 in het Comité financiële diensten en in juni en september 2017 binnen de deskundigengroep banken, betalingen en verzekeringen. Voorts is ook de input van belanghebbenden naar aanleiding van de door de Commissie in maart 2017 gepubliceerde aanvangseffectbeoordeling meegenomen. Ten slotte hield de Commissie ook rekening met de input die zij eerder had ontvangen tijdens de brede call for evidence over de doelmatigheid, consistentie en coherentie van het algemene EU-regelgevingskader voor financiële diensten. Gezien de uitgebreide openbare raadpleging en de gegevensverzameling door de EBA achtte de Commissie het niet nodig om parallel hieraan nog een algemene openbare raadpleging te organiseren. In plaats daarvan hebben haar diensten zich tot specifieke belanghebbenden gericht. Die raadpleging omvatte:

een rondetafelconferentie met belanghebbenden uit de sector (beleggingsondernemingen, beleggers, advocatenkantoren, consultants) op 27 januari 2017 over ontwerpvoorstellen van de EBA voor een toekomstige regeling;

een workshop over de kosten van de bestaande regeling op 30 mei 2017;

een workshop over het ontwerp van definitieve aanbevelingen van de EBA op 17 juli 2017.

2.8.

De EBA schat dat de kapitaalvereisten voor alle niet-systeemrelevante beleggingsondernemingen in de EU door de nieuwe regels met in totaal 10 % zouden toenemen ten opzichte van de huidige vereisten, en dat deze met 16 % zouden dalen ten opzichte van de totale vereisten zoals van kracht als gevolg van de add-ons van pijler 1. In welke mate deze effecten worden gevoeld door de verschillende beleggingsondernemingen hangt af van hun omvang, de beleggingsdiensten die zij verrichten en de wijze waarop de nieuwe kapitaalvereisten op hen van toepassing zullen zijn. Wat het beschikbare eigen vermogen betreft, is de EBA van mening dat slechts enkele ondernemingen — slechts een klein aantal beleggingsadviseurs, handelsondernemingen en multiservicebedrijven — wellicht niet over voldoende kapitaal beschikken om ruim aan de nieuwe vereisten te voldoen. Voor ondernemingen in deze groep die te maken zouden krijgen met vereisten die meer dan twee keer zo streng zijn als de huidige vereisten zou echter gedurende een paar jaar een plafond kunnen worden gehanteerd.

2.9.

Krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft de EU de bevoegdheid om passende maatregelen vast te stellen die de instelling en de werking van de interne markt betreffen (art. 114 VWEU). Ook kunnen richtlijnen worden vastgesteld om de toegang tot en de uitoefening van commerciële activiteiten door personen in de hele EU te vergemakkelijken (artikel 53 VWEU). Dit omvat ook wetgeving betreffende het prudentieel toezicht op aanbieders van financiële diensten, in dit geval beleggingsondernemingen. De bepalingen van het onderhavige voorstel voor een richtlijn vervangen die van RKV IV, die ook op artikel 53 VWEU zijn gebaseerd, aangezien ze betrekking hebben op beleggingsondernemingen. De bepalingen van het voorstel voor een verordening vervangen die van Verordening (EU) nr. 575/2013, die ook op artikel 114 VWEU zijn gebaseerd, aangezien ze betrekking hebben op beleggingsondernemingen.

2.10.

De nieuwe regels zullen geen gevolgen hebben voor de EU-begroting.

3. Opmerkingen en commentaar

3.1.

Het EESC is ermee ingenomen dat het voorstel vereisten bevat voor de aanstelling van prudentiële toezichthoudende autoriteiten, het aanvangs- en bestaand kapitaal van beleggingsondernemingen, liquiditeit, concentratierisico, de toezichtbevoegdheden en instrumenten voor het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen door de bevoegde autoriteiten, rapportage- en publicatievereisten en openbaarmakingsverplichtingen, toezicht en beoordeling van toezichthouders, corporate governance en beloning. De richtlijn bevat derhalve regels voor het toezicht en de controle op beleggingsondernemingen en verkleint alle soorten risico's die inherent zijn aan de bedrijfsactiviteiten van beleggingsondernemingen. De richtlijn geldt voor alle beleggingsondernemingen die vanaf januari 2018 onder MiFID II vallen.

3.2.

Het EESC wijst erop dat de lidstaten volgens het voorstel een autoriteit moeten aanstellen die bevoegdheden van prudentieel toezicht uitoefent in het kader van de richtlijn. Lidstaten kunnen deze bevoegdheden aan een bestaande autoriteit in het kader van RKV IV of aan een nieuwe autoriteit toevertrouwen. Bevoegde autoriteiten dienen over de bevoegdheid te beschikken om de prudentiële situatie van beleggingsondernemingen te toetsen en te evalueren en om, waar nodig, veranderingen te eisen op het gebied van onder meer interne governance en controle en risicobeheersingsprocessen en -procedures, evenals, waar nodig, bevoegdheden om extra eisen te stellen, vooral kapitaal- en liquiditeitseisen.

3.3.

Het EESC vindt het belangrijk dat de bevoegde autoriteiten nauw moeten samenwerken met de overheidsinstanties of -organen die in hun lidstaat verantwoordelijk zijn voor het toezicht op financiële en kredietinstellingen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten, als partijen bij het Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS), samenwerken bij het waarborgen van de stroom van passende en betrouwbare informatie tussen henzelf en andere partijen bij het ESFS. Zij moeten met name informatie uitwisselen over: de beheers- en eigendomsstructuur, de naleving van kapitaalvereisten, het concentratierisico en de liquiditeit van de beleggingsonderneming, de administratieve en boekhoudkundige procedures en interne controlemechanismen van de beleggingsonderneming, en alle andere relevante factoren die van invloed kunnen zijn op het aan de belegging verbonden risico. Dit alles zal de Europese beleggingsmarkt er volgens het EESC transparanter op maken.

3.4.

De bevoegde autoriteiten kunnen de EBA, de ESMA, het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB), de centrale banken van de lidstaten, het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) en de ECB in hun hoedanigheid van monetaire autoriteiten en, in voorkomend geval, overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het toezien op betalings- en afwikkelingssystemen, van vertrouwelijke informatie in kennis stellen indien die informatie nodig is voor de uitvoering van hun taken. Volgens het EESC zal er op die manier een Europees informatiesysteem over beleggingsondernemingen worden gecreëerd, waardoor het voor malafide ondernemingen theoretisch onmogelijk wordt financiële verrichtingen uit te voeren.

3.5.

De aanvangskapitaalvereisten, met name voor kleine en middelgrote beleggingsondernemingen die geen geld of effecten van cliënten aanhouden, stijgen licht van 50 000 naar 75 000 EUR. De vereisten voor het aanvangskapitaal van systeemrelevante beleggingsondernemingen worden geregeld in de VKV en de RKV IV. Het EESC wijst er nogmaals op dat het voorstel voor een richtlijn betreffende het prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen kleine en middelgrote ondernemingen kansen biedt, met name die welke met behulp van digitale middelen groeien.

3.6.

Op basis van gegevens van meer dan 1 200 bedrijven voldoet 80 % van de ondernemingen aan de voorgestelde liquiditeitsvereisten. Ongeveer 70 % van de ondernemingen beschikt over meer dan driemaal het beschikbare bedrag. Daarom meent het EESC dat de nieuwe regels de grote meerderheid van de momenteel bestaande beleggingsondernemingen niet van de markt zullen uitsluiten.

3.7.

Het beloningsbeleid van beleggingsondernemingen moet transparant zijn en gekoppeld zijn aan de risico's die zij dragen en de winsten die zij maken. Beloningssystemen moeten worden gecontroleerd en goedgekeurd door de toezichthoudende organen. De lidstaten zouden beleggingsondernemingen moeten verplichten hun beloningsbeleid openbaar te maken en zouden ervoor moeten zorgen dat beleggingsondernemingen de bevoegde autoriteiten informatie verstrekken over het aantal natuurlijke personen dat een beloning geniet van 1 miljoen EUR of meer per boekjaar. In dergelijke gevallen moeten de autoriteiten worden voorzien van informatie over hun taakomschrijving, de bedrijfssector waarin zij werken en de voornaamste onderdelen van hun salaris, bonussen, vergoedingen op lange termijn en pensioenbijdragen. De informatie moet worden doorgestuurd naar de EBA en worden gepubliceerd. Dit zijn volgens het EESC gerechtvaardigde maatregelen om beloningen te koppelen aan de economische resultaten van beleggingsondernemingen.

3.8.

Tot tevredenheid van het EESC zijn filialen van buitenlandse beleggingsondernemingen onderworpen aan controles en zouden ze jaarlijks informatie moeten verstrekken over de naam, de aard van de activiteiten en de locatie van eventuele dochterondernemingen en filialen, de omzet, het aantal werknemers uitgedrukt in voltijdsequivalenten, de winst of het verlies vóór belasting, de belasting op winst of verlies en de ontvangen overheidssubsidies.

3.9.

Het EESC kan zich er ook in vinden dat krachtens artikel 33 van het voorstel voor een richtlijn de bevoegde autoriteiten passende maatregelen moeten nemen wanneer uit de in lid 1, onder e), van dat artikel bedoelde beoordeling en evaluatie blijkt dat de economische waarde van het eigen vermogen van een beleggingsonderneming met meer dan 15 % van haar kapitaal is gedaald. Dit zou in het algemeen moeten worden gedaan door de beleggingsonderneming die haar eigen kapitaal verhoogt.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1.

Het EESC merkt op dat met de uitbreiding van de MiFID tot alle derivatenmarkten in 2007 sommige gespecialiseerde ondernemingen die in grondstoffenderivaten handelen volledig uit het MiFID- en prudentiële kader zijn gelicht. Veel van deze ondernemingen die financiële instrumenten gebruiken, houden zich voornamelijk bezig met het afdekken van de risico's van hun moedermaatschappijen in verband met de fysieke productie, het vervoer, de opslag of aankoop van de onderliggende fysieke grondstoffen. Afhankelijk van de sector (bijv. energie, landbouw) kan de omvang van hun afdekkingsactiviteiten aanzienlijk zijn, wat een grote impact kan hebben op de thans geldende kapitaalvereisten. Deze ondernemingen vallen voortaan onder de voorgestelde richtlijn betreffende het prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen.

4.2.

Voor het EESC is het van belang dat in de voorstellen voor een richtlijn en een verordening nieuwe risicomaatstaven (K-factoren) worden geïntroduceerd, evenals de mogelijkheid om geleidelijk strengere vereisten in te voeren en de vereisten te maximeren. K-factoren brengen de risico's in beeld voor klanten („Risk to Customer”, RtC) evenals, voor ondernemingen die handelen voor eigen rekening en klantenorders in eigen naam uitvoeren, risico's voor de markt („Risk to Market”, RtM) en risico's voor de onderneming („Risk to Firm”, RtF).

4.3.

Het EESC wijst erop dat het in zijn adviezen over Hervorming van de banksector — Wijzigingen kapitaalvereisten en afwikkelingskader (ECO/424) (5) en MiFID & MiFIR (INT/790) (6), evenals in eerdere adviezen over VKV/RKV IV, steeds heeft gepleit voor prudentiële regels voor de EU-kapitaalmarkten.

Brussel, 19 april 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER