Home

Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over toekomstige perspectieven voor technische bijstand in het kader van het cohesiebeleid (2016/2303(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over toekomstige perspectieven voor technische bijstand in het kader van het cohesiebeleid (2016/2303(INI))

30.8.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 307/103


P8_TA(2017)0223

Toekomstige perspectieven voor technische bijstand in het kader van het cohesiebeleid

Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2017 over toekomstige perspectieven voor technische bijstand in het kader van het cohesiebeleid (2016/2303(INI))

(2018/C 307/15)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name titel XVIII,

gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1) (hierna „de GB-verordening”),

gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (2),

gezien Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (3),

gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (4),

gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (5),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (6),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017-2020 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1305/2013 (COM(2015)0701),

gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 over „Investeren in banen en groei — naar een optimale inzet van de Europese structuur- en investeringsfondsen, een evaluatie van het verslag uit hoofde van artikel 16, lid 3, van de GB-Verordening” (7),

gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over „Investeringen ter bevordering van banen en groei: bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie” (8),

gezien zijn resolutie van 10 mei 2016 over „Nieuwe instrumenten voor territoriale ontwikkeling in het cohesiebeleid 2014-2020: geïntegreerde territoriale investeringen (ITI) en door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling (CLLD)” (9),

gezien het speciaal verslag van de Rekenkamer van 16 februari 2016 getiteld „Meer aandacht voor resultaten nodig om de verlening van technische bijstand aan Griekenland te verbeteren”,

gezien de grondige analyse van zijn directoraat-generaal Intern Beleid (beleidsondersteunende afdeling B: Structuur- en Cohesiebeleid) van september 2016 over technische bijstand op initiatief van de Commissie,

gezien de brief van de Begrotingscommissie,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0180/2017),

A.

overwegende dat technische bijstand, ongeacht of die op initiatief van de Commissie of van de lidstaten wordt verleend, een belangrijke rol speelt in alle stadia van de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid en een belangrijk instrument is voor het aantrekken en behouden van kwalitatief goede medewerkers in de administratie, het creëren van een stabiel systeem voor het beheer en het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) en het oplossen van knelpunten bij de tenuitvoerlegging en het bijstaan van gebruikers om kwaliteitsprojecten te ontwikkelen; overwegende dat opties voor het gebruik van technische bijstand in de voorbereidingsfase van de programma’s moeten worden onderzocht;

B.

overwegende dat het lokale, regionale en nationale autoriteiten vaak ontbreekt aan de noodzakelijke capaciteit om de ESI-fondsen efficiënt en doeltreffend ten uitvoer te leggen en een partnerschap aan te gaan met andere overheidsinstanties, met inbegrip van stedelijke overheden, economische en sociale partners en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, in overeenstemming met artikel 5 van de GB-Verordening; overwegende dat de administratieve capaciteit sterk verschilt per lidstaat en per regio;

C.

overwegende dat partners die betrokken zijn bij de voorbereiding en tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid ook in aanmerking moeten komen voor maatregelen voor technische bijstand, met name op het gebied van capaciteitsopbouw, netwerken en communicatie-uitingen over het cohesiebeleid;

D.

overwegende dat de nationale, lokale en regionale autoriteiten moeite hebben om gekwalificeerd personeel te behouden, aangezien die vaak liever beter betaalde banen in de particuliere sector of lucratievere functies bij de nationale overheid aannemen; overwegende dat dit een aanzienlijke belemmering vormt voor het vermogen van overheidsinstanties om de ESI-fondsen met succes ten uitvoer te leggen en de cohesiedoelstellingen te halen;

E.

overwegende dat er ruimte voor verbetering van de monitoring en evaluatie van technische bijstand is, ondanks de nadruk op een meer resultaatgerichte aanpak in de programmeringsperiode 2014-2020 en ondanks het feit dat bijna de helft van deze periode al verstreken is;

F.

overwegende dat de samenhang tussen technische bijstand op initiatief van de Commissie en maatregelen voor technische bijstand op nationaal en regionaal niveau moet worden geoptimaliseerd;

Technische assistentie op initiatief van de Commissie (artikel 58 van de GB-Verordening)

1.

constateert dat de middelen die beschikbaar zijn voor technische bijstand op initiatief van de Commissie in vergelijking met de voorgaande programmeringsperiode gestegen zijn tot 0,35 % van de jaarlijkse toewijzing van het EFRO, het ESF en het CF, na aftrek van de steun voor de Connecting Europe Facility (CEF) en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD);

2.

is ingenomen met de activiteiten van de Commissie die met middelen voor technische bijstand worden gefinancierd, met name haar werkzaamheden met betrekking tot het instrument „Taiex Regio Peer 2 Peer”, het competentiekader en het instrument voor zelfevaluatie, de integriteitspacten, de handleiding voor beroepsbeoefenaren over hoe de 25 meest voorkomende fouten inzake overheidsopdrachten voorkomen kunnen worden en de studie over de inventarisatie van de administratieve capaciteit inzake overheidsopdrachten in alle lidstaten; verzoekt de lidstaten gebruik te maken van deze initiatieven; benadrukt dat dergelijke instrumenten een grotere rol moeten gaan spelen in het cohesiebeleid na 2020 en dringt er bij de Commissie dan ook op aan meer bewustzijn te kweken op lokaal en regionaal niveau, waaronder eilanden, met betrekking tot het gebruik ervan; beveelt aan om de reikwijdte van het instrument „Taiex Regio Peer 2 Peer” uit te breiden tot alle partners, in overeenstemming met artikel 5 van de GB-Verordening, en zodoende een uitgebreide uitwisseling van informatie te garanderen, bij te dragen aan capaciteitsopbouw en het benutten van goede werkmethoden te vergemakkelijken;

3.

acht het noodzakelijk dat de Commissie het initiatief neemt voor een beoordeling van de doeltreffendheid en de toegevoegde waarde van de tenuitvoerlegging van de „integriteitspacten — civiel controlemechanisme ter waarborging van EU-fondsen”;

4.

neemt kennis van het werk van de taskforce voor Griekenland en de steungroep voor Cyprus met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de ESI-fondsen in die twee landen, en met name met de opnamepercentages, maar merkt daarbij op dat dit slechts een van de indicatoren is voor een positieve beoordeling van de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid; stelt echter vast dat er volgens het speciale verslag van de Europese Rekenkamer met de titel „Meer aandacht voor resultaten nodig om de verlening van technische bijstand aan Griekenland te verbeteren”, sprake was van wisselende resultaten bij de bewerkstelliging van doeltreffende en duurzame hervormingen; verzoekt de Commissie dan ook verslag uit te brengen over de resultaten van de activiteiten van de ondersteuningsdienst voor structurele hervormingen in Griekenland; benadrukt dat de werkzaamheden van de taskforce voor een betere tenuitvoerlegging moeten worden voortgezet en verbeterd, op basis van de ervaringen van de programmaperiode 2007-2013, ter ondersteuning van andere lidstaten die moeilijkheden ondervinden bij de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid;

5.

neemt kennis van de vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP) en ziet een aantal potentiële voordelen daarvan voor het cohesiebeleid en andere terreinen; pleit ervoor dat dit programma meer samenhang en consistentie vertoont met de landenspecifieke aanbevelingen op het vlak van het cohesiebeleid; is echter van mening dat een eventuele verlenging van het programma niet mag afwijken van de thematische doelstellingen van het cohesiebeleid en dat de middelen daarvoor niet mogen worden onttrokken aan de technische bijstand uit de ESI-fondsen; verzoekt de Commissie in samenwerking met de lidstaten te zorgen voor maximale coördinatie en voltooiing van de maatregelen die uit hoofde van het SRSP worden gefinancierd en de technische bijstand die in het kader van de ESI-fondsen wordt verleend, om de inspanningen te richten op een zo doeltreffend mogelijke verwezenlijking van de doelstellingen van het cohesiebeleid;

6.

neemt kennis van de strategie inzake technische bijstand, die is opgesteld door het DG Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling van de Commissie; stelt voor dat er een bredere strategie inzake technische bijstand wordt uitgewerkt die een betere coördinatie waarborgt van alle DG’s die te maken hebben met ESI-fondsen en van de activiteiten van de ondersteuningsdienst voor structurele hervormingen die verband houden met cohesiebeleid, teneinde de verleende steun te stroomlijnen, overlappingen te vermijden en zoveel mogelijk synergie en complementariteit teweeg te brengen;

7.

benadrukt het belang van technische bijstand op het gebied van financieringsinstrumenten waarvan steeds vaker gebruik wordt gemaakt terwijl zij van nature vrij complex zijn; is in dit verband ingenomen met het partnerschap tussen de Commissie en de Europese Investeringsbank voor het opzetten van het platform fi-compass; verzoekt de Commissie de technische bijstand beter te stroomlijnen om de gebieden te dekken waar de managementautoriteiten en begunstigden de meeste problemen ondervinden; is ingenomen met de technische verbeteringen van de Europese investeringsadvieshub voor het combineren van de ESI-fondsen en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI); benadrukt echter dat de grotere capaciteit en vereenvoudiging op dit specifieke gebied uiteindelijk tot uiting moeten komen in een verminderde behoefte aan technische bijstand op het vlak van financieringsinstrumenten; wijst tevens op de noodzakelijke complementariteit met maatregelen voor technische bijstand die worden uitgevoerd op het lagere nationale en regionale niveau;

8.

is ingenomen met de steun die aan de lidstaten wordt verleend uit hoofde van de faciliteit voor technische bijstand „Gezamenlijke Ondersteuning van projecten in de Europese regio’s” (Jaspers), in het kader waarvan expertise wordt aangeboden aan de lidstaten om hen te helpen bij de voorbereiding van grote projecten die medegefinancierd worden door het EFRO en het CF; ziet uit naar het voor 2017 geplande speciale verslag van de Europese Rekenkamer, waarin moet worden beoordeeld of Jaspers geleid heeft tot een betere ontwikkeling van grote, door de EU medegefinancierde projecten en aldus heeft bijgedragen tot een hogere kwaliteit van de projecten en tot vergroting van de administratieve capaciteit van de lidstaten; benadrukt in dit verband de noodzaak van een zorgvuldige analyse van de manier waarop de activiteiten in het kader van Jaspers voor de periode 2007-2013 met behulp van onafhankelijke kwaliteitsbeoordelingen (IQR) de projectkwaliteit hebben verbeterd en de tijd die de Commissie nodig heeft om grote projecten goed te keuren hebben teruggebracht;

9.

merkt op dat sinds de technische bijstand voor het eerst gebruikt werd in het kader van het cohesiebeleid, er nog geen globale analyse van de werkelijke bijdrage ervan is uitgevoerd; wijst erop dat het dus moeilijk is een gedetailleerde beoordeling uit te voeren van het belang van de technische bijstand en de bijdrage ervan aan de administratieve capaciteitsopbouw en de institutionele inspanningen zodat de ESI-fondsen op doeltreffende wijze worden beheerd; dringt daarom aan op meer informatie over en een grotere transparantie van de activiteiten op het vlak van technische bijstand, een grotere rol voor het Parlement bij de follow-up en controle, alsmede op de verrichting van een algehele uitgebreide studie naar de bijdrage ervan aan het cohesiebeleid;

10.

herinnert aan het belang van adequate en gerichte indicatoren die geschikt zijn voor het meten van de resultaten en effecten van de uitgaven van de ESI-fondsen en de beschikbaarheid van technische bijstand voor de controle daarvan; is van mening dat de invoering van gemeenschappelijke indicatoren een eerste stap in deze richting was, die echter gepaard ging met een aantal tekortkomingen, waaronder een overmatige nadruk op output, een gebrek aan perspectief op de lange termijn en de discrepantie tussen gepersonaliseerde informatiebehoeften; roept de Commissie dringend op te investeren in de verbetering van het rapportage- en evaluatiesysteem door meer passende indicatoren te ontwikkelen die klaar zijn voor gebruik in de volgende programmeringsperiode;

11.

verzoekt de Commissie maatregelen en middelen voor te bereiden om technische bijstand op te zetten voor de tenuitvoerlegging van macroregionale strategieën van de EU, waarbij rekening is gehouden met de verschillende ervaringen en slagingspercentages van de uitvoering van dergelijke strategieën, evenals met het feit dat zich onder de deelnemers van de strategieën ook niet-lidstaten en landen met beperkte middelen en onvoldoende personeel bevinden; is van mening dat dit doeltreffender zou zijn om bij te dragen aan de voorbereiding van grote projecten op macroregionaal niveau die in aanmerking komen voor financiering in het kader van het cohesiebeleid;

12.

beklemtoont dat er specifieke maatregelen inzake technische bijstand moeten worden genomen om de herindustrialisatie van achtergebleven gebieden te bevorderen en zo industriële investeringen in innovatieve en hightechsectoren met beperkte gevolgen voor het milieu aan te trekken;

13.

roept de Commissie op technische bijstand oftewel werkgroepen in de lidstaten op te zetten, om vertragingen te voorkomen bij de inrichting van de instanties en de operationele programma’s die na 2020 nodig zullen zijn voor het cohesiebeleid in de lidstaten;

Technische bijstand op initiatief van de lidstaten (artikel 59 van de GB-Verordening)

14.

benadrukt dat de beschikbare cofinanciering van de EU voor technische bijstand waarover de lidstaten kunnen beschikken in het kader van de vijf ESI-fondsen voor de programmeringsperiode 2014-2020 ongeveer 13,4 miljard euro bedraagt;

15.

benadrukt dat technische bijstand in wezen verschilt van andere door de ESI-fondsen gefinancierde maatregelen en dat het bijzonder lastig en complex is om de resultaten ervan te meten; is echter van mening dat er vanwege de noodzakelijkheid van die bijstand, de hoeveelheid middelen die daarvoor beschikbaar zijn en het potentieel ervan een sterke behoefte bestaat aan een strategische en transparante aanpak die wordt gecoördineerd op de diverse bestuurlijke niveaus, en aan flexibiliteit om aan de behoeften te voldoen die door de managementautoriteiten in de lidstaten zijn vastgesteld;

16.

benadrukt dat de prestatiebeoordeling in 2019 licht zal werpen op de resultaten van het gebruik van technische bijstand in de programmeringsperiode 2014-2020 en dat erop wordt toegezien dat die resultaten niet te laat zullen komen voor de besprekingen over de periode na 2020; pleit daarom voor een breder debat en voor een tussentijdse analyse van de efficiëntie en de resultaten van de technische bijstand;

17.

vindt het zorgelijk dat de technische bijstand in sommige lidstaten de lokale en regionale autoriteiten, die meestal over de laagste administratieve capaciteit beschikken, niet in toereikende mate en op doeltreffende wijze bereikt; benadrukt dat het van essentieel belang is degelijke en transparante communicatiekanalen op te zetten tussen de diverse bestuurlijke niveaus, om de ESI-fondsen met succes ten uitvoer te kunnen leggen en de doelstellingen van het cohesiebeleid te halen, maar tegelijkertijd het vertrouwen in de doeltreffende werking van de EU en haar beleid te herstellen; is van mening dat alle partners in het cohesiebeleid in dit verband een belangrijke rol spelen, en stelt voor dat de Commissie zich er in de volgende financiële programmeringsperiode hard voor maakt om partners zeggenschap te geven; verzoekt de lidstaten hun inspanningen beduidend op te voeren om de tenuitvoerlegging van de regelgeving uit hoofde van het cohesiebeleid te vereenvoudigen, waaronder met name de bepalingen over technische bijstand; is daarom ingenomen met het voorbeeld van het gelaagde systeem waarmee in Polen het cohesiebeleid ten uitvoer wordt gelegd (3 pijlers van technische bijstand), waardoor er een meer resultaatgerichte, gecoördineerde strategische en transparante benadering tot stand komt en er een grotere toegevoegde waarde wordt gegenereerd; pleit voor een strenger toezicht op de resultaten van de activiteiten van particuliere ondernemingen die technische bijstand verlenen aan overheidsinstanties, om mogelijke belangenconflicten te voorkomen;

18.

benadrukt dat technische bijstand die gericht is op de ontwikkeling van menselijk potentieel moet worden ingezet in dienst van de behoeften die eerder waren vastgesteld in de plannen voor de ontwikkeling van medewerkers en gespecialiseerde trainingen voor werknemers;

19.

benadrukt dat de capaciteit van de lagere bestuurlijke niveaus ook essentieel is voor het welslagen van de nieuwe instrumenten voor territoriale ontwikkeling, zoals de door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling (CLLD) en de geïntegreerde territoriale investeringen (ITI); pleit voor de verdere decentralisatie van de tenuitvoerlegging van CLLD; merkt op dat, hoewel het misschien moeilijk is om de effecten van technische bijstand te meten, dit zeker niet onmogelijk is, vooral als we kijken naar de kosten-batenverhouding; benadrukt dat in sommige lidstaten de technische bijstand die wordt verleend voor de totstandbrenging van een compleet systeem voor de tenuitvoerlegging van het EFRO en de ontwikkeling van een systeem voor de tenuitvoerlegging van ITI’s, een negatieve kosten-batenverhouding vertoont; stelt wel vast dat eventuele hoge kosten deels verklaard kunnen worden door specifieke omstandigheden die grotere inspanningen vergen, zoals de ontwikkeling van een nieuw systeem; pleit dan ook voor de invoering van duidelijke controlemechanismen, met name wat betreft niet-transparante onderhandelingen over technische bijstand; herinnert aan de belangrijke rol van lokale actiegroepen, in het bijzonder voor de tenuitvoerlegging van CLLD, en is van mening dat de lidstaten technische bijstand moeten verlenen ter ondersteuning van hun waardevolle bijdrage aan duurzame lokale ontwikkeling in de Unie;

20.

wijst erop dat maatregelen voor technische bijstand steun voor technisch en economisch haalbare projecten moeten omvatten, zodat lidstaten strategische projecten kunnen aanwijzen die in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het cohesiebeleid;

21.

constateert met bezorgdheid dat bij de uitvoering van geïntegreerde maatregelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling taken worden gedelegeerd aan stedelijke autoriteiten die optreden als bemiddelende instanties terwijl die vaak niet de nodige technische bijstand krijgen om hun capaciteit uit te breiden; is in dit verband van mening dat de technische bijstand moet worden verbeterd op het niveau van stedelijke gebieden, waarbij rekening moet worden gehouden met de rol van stedelijke autoriteiten in het cohesiebeleid, en met de noodzaak om een sterke capaciteit te creëren voor de verdere tenuitvoerlegging van de Europese stedelijke agenda en het Pact van Amsterdam;

22.

stelt vast dat in de programmeringsperiode 2014-2020 een grotere betrokkenheid van de lokale autoriteiten gepland staat; beklemtoont dat hiervoor meer technische en bestuurlijke vaardigheden vereist zijn; verzoekt de Commissie initiatieven en mechanismen onder de loep te nemen waarmee lokale spelers de programmeringsmogelijkheden uit de verordeningen inzake de ESI-fondsen ten volle kunnen benutten;

23.

vestigt de aandacht op de Europese gedragscode voor partnerschap, waarin gesteld wordt dat de betrokken partners geholpen moeten worden bij het versterken van hun institutionele capaciteit met het oog op de voorbereiding en tenuitvoerlegging van programma's; benadrukt dat veel lidstaten de Europese gedragscode voor partnerschap niet toepassen; is bovendien van mening dat de belangrijkste beginselen en goede werkmethoden die zijn vastgelegd in artikel 5 van bovengenoemde gedragscode en die verband houden met de betrokkenheid van de relevante partners bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomst en -programma’s, daadwerkelijk moeten worden uitgevoerd, met bijzondere aandacht voor de tijdige bekendmaking en goede toegankelijkheid van relevante informatie; benadrukt de noodzaak van duidelijke EU-richtlijnen om de consistentie te verhogen en onzekerheid over de regelgeving weg te nemen;

24.

benadrukt dat de technische bijstand en de financiering daarvan moeten worden toegewezen aan gekwalificeerde nationale actoren die permanente ondersteuning kunnen bieden; onderstreept echter dat deze middelen in geen geval in de plaats mogen komen van nationale financiering op dit vlak en dat er een geleidelijke strategische verschuiving moet plaatsvinden naar activiteiten die een grotere meerwaarde opleveren voor het cohesiebeleid in het algemeen, zoals capaciteitsopbouw, communicatie en het delen van ervaringen;

25.

benadrukt dat hier instellingen bij betrokken moeten worden die geen deel uitmaken van het beheerssysteem maar die een directe impact hebben op de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid; herinnert eraan dat deze instellingen bijgestaan moeten worden bij de uitbreiding en verbetering van hun administratieve capaciteiten en normen door middel van onderwijs, kennisuitwisseling, capaciteitsopbouw, netwerken en het opzetten van de IT-systemen die nodig zijn voor het beheer van de projecten; onderstreept dat een betere communicatie over en de zichtbaarheid van de resultaten en successen die geboekt zijn met behulp van de ESI-fondsen kan bijdragen aan het herstel van het vertrouwen en het geloof van de burgers in het Europese project; dringt daarom aan op een apart budget voor communicatie binnen de technische bijstand, op initiatief van de lidstaat in kwestie; roept de Commissie op de fungibiliteit van maatregelen voor technische bijstand te bevorderen om schaalvoordelen te kunnen behalen en de gemeenschappelijke maatregelen voor de verschillende ESI-fondsen te kunnen financieren;

26.

benadrukt dat, om overmatige procedurele complicaties te beperken, technische bijstand in de toekomst steeds meer gericht moet zijn op het niveau van de begunstigde en/of het project, ongeacht of die bijstand betrekking heeft op de publieke of particuliere sector of het maatschappelijk middenveld, teneinde het aanbod van innovatieve en goed ontworpen projecten te waarborgen die aansluiten bij bestaande strategieën en af te zien van standaardoplossingen; dringt er bij de lidstaten op aan mechanismen te ontwikkelen die begunstigden van de ESI-fondsen betrekken bij de tenuitvoerlegging en monitoring van technische bijstand; stelt voor dat de lidstaten een netwerk van infopunten opzetten waarmee potentiële begunstigden meer te weten kunnen komen over de beschikbare bronnen van financiering, operationele programma’s en open oproepen, en kunnen leren hoe ze aanvraagformulieren moeten invullen en projecten ten uitvoer moeten leggen;

27.

benadrukt dat de technische bijstand moet worden beschouwd als een eenvoudig en flexibel instrument dat kan worden aangepast aan veranderende omstandigheden; is van mening dat de technische bijstand moet bijdragen aan de duurzaamheid van projecten, d.w.z. hoe lang ze meegaan, waarbij de nadruk op de belangrijkste terreinen van het cohesiebeleid moet worden gelegd en de langetermijnresultaten moeten worden bevorderd, bijvoorbeeld projecten die duurzame werkgelegenheid creëren; benadrukt dat technische bijstand in dat verband kan worden gebruikt voor het testen van innovatieve oplossingen en proefprojecten;

28.

wenst dat de lidstaten in de programmeringsperiode na 2020 beter verslag uitbrengen over de soorten maatregelen die met technische bijstand worden gefinancierd, alsook over de behaalde resultaten; benadrukt dat er meer transparantie nodig is om de zichtbaarheid van de technische bijstand te vergroten en te traceren hoe en waar de desbetreffende middelen worden besteed, met als doel tot meer verantwoordingsplicht te komen, met inbegrip van een duidelijk audittraject; is van mening dat in dit verband moet worden gedacht aan regelmatig bijgewerkte en openbaar beschikbare databanken van de geplande en genomen maatregelen van de lidstaten, op basis van de ervaringen met het opendataportaal van de Commissie voor de ESI-fondsen;

29.

wijst erop dat de lidstaten in de huidige programmeringsperiode konden kiezen of zij de technische bijstand als prioritaire as wilden opnemen in een operationeel programma of een specifiek operationeel programma voor technische bijstand wilden hebben; verzoekt de Commissie te analyseren welke optie de beste resultaten heeft opgeleverd en de beste monitoring en evaluatie mogelijk heeft gemaakt, rekening houdend met de verschillende institutionele structuren van de lidstaten;

30.

wenst dat er meer gebruik wordt gemaakt van technische bijstand op het gebied van Europese territoriale samenwerking (ETS) en aanverwante programma’s, en in het bijzonder op het vlak van grensoverschrijdende samenwerking, aangezien die terreinen hun eigen specifieke kenmerken hebben en in alle stadia van de tenuitvoerlegging steun vereisen om die samenwerking en de stabiliteit van de programma’s in kwestie te vergroten;

31.

verzoekt de Commissie al deze aspecten in aanmerking te nemen bij de voorbereiding van haar wetgevingsvoorstellen voor het cohesiebeleid na 2020, d.w.z. de ervaring van de huidige en de vorige programmeringsperiode;

32.

verzoekt de Commissie een evaluatie achteraf uit te voeren van zowel centraal beheerde technische bijstand als van technische bijstand onder gedeeld beheer;

o

o o

33.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.