Home

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de EU-instellingen (2015/2041(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de EU-instellingen (2015/2041(INI))

20.9.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/120


P8_TA(2017)0358

Transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de EU-instellingen

Resolutie van het Europees Parlement van 14 september 2017 over transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de EU-instellingen (2015/2041(INI))

(2018/C 337/18)

Het Europees Parlement,

gezien zijn besluit van 15 april 2014 over de wijziging van het Interinstitutioneel akkoord over het transparantieregister (1),

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 9 en 10,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 mei 2008 over de ontwikkeling van het kader voor de activiteiten van de belangenvertegenwoordigers (lobbyisten) bij de instellingen van de Europese Unie (2),

gezien het besluit van de Commissie van 25 november 2014 om geen lobbyisten te ontmoeten die niet zijn geregistreerd en om informatie over lobbybijeenkomsten openbaar te maken,

gezien zijn resolutie van dinsdag 11 maart 2014 over de toegang van het publiek tot documenten (artikel 104, lid 7) voor de periode 2011-2013 (3),

gezien de beginselen van transparantie en integriteit voor lobbyisten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO),

gezien zijn besluit van 13 december 2016 over de algemene herziening van het Reglement van het Europees Parlement (4),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie juridische zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0133/2017),

A.

overwegende dat de Unie „in al haar activiteiten het beginsel van gelijkheid van haar burgers, die gelijke aandacht genieten van haar instellingen [eerbiedigt]” (artikel 9 van het VEU); overwegende dat „iedere burger het recht [heeft] aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen” en „de besluitvorming [plaatsvindt] op een zo open mogelijke wijze, en zo dicht bij de burgers als mogelijk” (artikel 10, lid 3, van het VEU en op soortgelijke wijze geformuleerd in overweging 13 van de preambule hierbij en in de artikel 1, lid 2, en artikel 9 hiervan); overwegende dat „de instellingen, organen en instanties van de Unie in een zo groot mogelijke openheid [werken]” (artikel 15, lid 1, van het VWEU);

B.

overwegende dat EU-instellingen al voortgang hebben geboekt en opener zijn geworden en in veel opzichten reeds voorlopen op nationale en regionale politieke instellingen wat betreft transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit;

C.

overwegende dat de dialoog tussen wetgevers en de samenleving een essentieel onderdeel van democratie vormt, net als de vertegenwoordiging van belangen, en overwegende dat de adequate vertegenwoordiging van verschillende belangen in het wetgevingsproces parlementsleden informatie en deskundigheid verschaft en cruciaal is voor de correcte werking van pluralistische samenlevingen;

D.

overwegende dat de EU-instellingen, gezien de groeiende afstand tussen de EU en haar burgers, en de noodzaak om de media-aandacht voor EU-aangelegenheden te bevorderen, moeten streven naar de hoogst mogelijke normen op het gebied van transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit; overwegende deze beginselen van essentieel belang zijn en elkaar aanvullen om goed bestuur in de EU-instellingen te bevorderen en voor meer openheid te zorgen ten aanzien van de werking van de EU en haar besluitvormingsproces; overwegende dat zij moeten gelden als de leidende beginselen voor de cultuur binnen de instellingen;

E.

overwegende dat het vertrouwen van de burgers in de EU-instellingen van fundamenteel belang is voor de democratie, goed bestuur en doeltreffende beleidsvorming; overwegende dat leemten in de verantwoordingsplicht binnen de EU moeten worden weggewerkt en dat werk moet worden gemaakt van toezichtsmethoden die meer op samenwerking zijn gestoeld en waarbij democratisch toezicht, controles en auditactiviteiten worden gecombineerd alsook meer transparantie wordt betracht;

F.

overwegende dat niet-transparant, eenzijdig lobbyisme een risico op corruptie met zich mee kan brengen en een aanzienlijke bedreiging en serieuze uitdaging kan vormen voor de integriteit van beleidsmakers, het openbaar belang en het vertrouwen van burgers in EU-instellingen; overwegende dat corruptie grote financiële gevolgen heeft en een ernstige bedreiging vormt voor de democratie, de rechtsstaat en overheidsinvesteringen;

G.

overwegende dat een rechtshandeling als nieuwe basis voor een verplicht transparantieregister een juridische definitie vereist van de activiteiten die onder het toepassingsgebied van het register vallen, hetgeen zou helpen om de bestaande vage definities en interpretaties van transparantie, integriteit en verantwoordingsplicht te verduidelijken;

H.

overwegende dat in sommige lidstaten reeds nationale transparantieregisters zijn opgezet;

I.

overwegende dat alle burgers van de Unie op grond van het in artikel 15, lid 3, van het VWEU verankerde transparantievereiste in combinatie met artikel 42 van het Handvest van de grondrechten en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) recht op toegang tot documenten van de instellingen, organen en instanties van de Unie hebben (5);

Het transparantieregister zo verplicht mogelijk maken

1.

is ingenomen met het besluit van het Bureau om zijn bestuur te vragen een model te ontwikkelen voor alle rapporteurs en rapporteurs voor advies om een vrijwillige wetgevingsvoetafdruk op te stellen, waaruit blijkt welke lobbyisten en organisaties zij hebben geraadpleegd; dit model zou eveneens als IT-tool moeten worden verstrekt;

2.

herinnert aan zijn herziening van het Reglement van 13 december 2016, op grond waarvan de leden als vaste praktijk dienen te hanteren dat zij slechts belangenvertegenwoordigers ontmoeten die in het transparantieregister zijn ingeschreven, en dringt erop aan dat dit ook betrekking heeft op ontmoetingen tussen belangenvertegenwoordigers en secretarissen-generaal, directeuren-generaal en secretarissen-generaal van fracties; verzoekt de leden en hun medewerkers na te gaan of de belangenvertegenwoordigers die zij voornemens zijn te ontmoeten geregistreerd zijn en om, indien dit niet het geval is, hen te verzoeken dit zo snel mogelijk en vóór de ontmoeting te doen; dringt er bij de Raad op aan een soortgelijke bepaling in te voeren die ook betrekking heeft op permanente vertegenwoordigingen; acht het noodzakelijk om personen die in het transparantieregister worden geregistreerd ertoe te verplichten documenten over te leggen die staven dat de verstrekte informatie correct is;

3.

herinnert aan de definities van een „bijeenkomst met belangenvertegenwoordigers” die zijn opgenomen in het besluit van de Commissie van 25 november 2014 over de publicatie van informatie over vergaderingen; herinnert aan de bepalingen inzake de vraag welke informatie mag worden achtergehouden krachtens Verordening (EG) nr. 1049/2001; is van mening dat de bepalingen inzake dergelijke bijeenkomsten niet beperkt moeten blijven tot „bilaterale” ontmoetingen, maar ook betrekking moeten hebben op ontmoetingen met internationale organisaties;

4.

is van mening dat rapporteurs, schaduwrapporteurs en commissievoorzitters hun bijeenkomsten met belangenbehartigers die onder het toepassingsgebied van het Transparantieregister vallen over dossiers die onder hun bevoegdheden ressorteren openbaar moeten maken door middel van een wetgevingsvoetafdruk, en dat eventuele uitzonderingen in dienst moeten staan van de bescherming van het leven en de vrijheid van informanten die te goeder trouw handelen;

5.

dringt er bij het Bureau op aan te zorgen voor de noodzakelijke middelen om leden in staat te stellen om, indien zij dit wensen, hun vergaderingen met belangenvertegenwoordigers op hun onlineprofiel van het Parlement te publiceren;

6.

dringt er bij de Commissie op aan om de praktijk om uitsluitend organisaties of als zelfstandige werkzame personen te ontmoeten die in het transparantieregister zijn geregistreerd, uit te breiden naar alle relevante medewerkers van de Commissie (vanaf de rang van eenheidshoofd en daarboven);

7.

dringt er bij de Commissie op aan om de ontmoetingen van alle relevante Commissiemedewerkers die betrokken zijn bij het beleidsvormingsproces van de EU met externe organisaties openbaar te maken, en daarbij de noodzakelijke gegevensbeschermingsregels in acht te nemen; wijst erop dat voor andere bij deze ontmoetingen aanwezige personeelsleden de eenheid of dienst openbaar moet worden gemaakt;

8.

ondersteunt de oproep van de Commissie aan de EU-instellingen en hun personeelsleden en de agentschappen, om geen niet-geregistreerde belangenvertegenwoordigers, die onder het toepassingsgebied van het transparantieregister vallen, als spreker uit te nodigen, geen beschermheerschap te verlenen aan hun evenementen of deze evenementen te organiseren in de gebouwen van de EU, en hen evenmin te laten deelnemen aan adviesorganen van de Commissie;

9.

dringt er bij de Commissie op aan alle informatie over belangenvertegenwoordiging bij de EU-instellingen, belangenverklaringen, vastgestelde belangenconflicten en deskundigengroepen gemakkelijk toegankelijk te maken voor het publiek door middel van één centraal online-informatiepunt;

10.

spoort de Commissie aan maatregelen te ontwikkelen om een beter evenwicht te bereiken door de positie van ondervertegenwoordigde belangen te verbeteren;

11.

is van mening dat leden van het Europees Parlement die worden benoemd tot rapporteur, schaduwrapporteur, of commissievoorzitter gezien hun rol bij de EU-wetgeving een bijzondere verantwoordelijkheid hebben om transparantie te betrachten over hun contacten met belangenvertegenwoordigers;

12.

is van mening dat in het transparantieregister geregistreerde entiteiten verplicht moeten worden om de informatie in het register over uitgaven voor activiteiten die binnen de bevoegdheid van het register vallen tijdig te actualiseren, wanneer deze uitgaven het voor de desbetreffende categorie vastgestelde niveau overschrijden;

13.

is van mening dat alle geregistreerde entiteiten verplicht moeten worden om in het transparantieregister een lijst te publiceren van alle donoren en hun desbetreffende donaties van meer dan 3 000 euro, waarbij zowel de aard als de waarde van de jaarlijkse individuele donaties moeten worden vermeld; wijst erop dat individuele donaties van meer dan 12 000 euro onmiddellijk moeten worden vermeld;

14.

herinnert aan zijn reeds lang geleden uitgesproken wens om het EU-transparantieregister te baseren op een rechtshandeling indien het niet mogelijk is alle mazen af te dekken en een volledig verplicht register voor alle belangenvertegenwoordigers tot stand te brengen in het kader van een interinstitutioneel akkoord; is van mening dat in het voorstel voor deze rechtshandeling rekening kan worden gehouden met de vooruitgang die is geboekt als gevolg van wijzigingen van het interinstitutioneel akkoord en de gedragscode van het Parlement; herinnert de Commissie eraan dat het in zijn besluit van 15 april 2014 de wens heeft uitgesproken dat de Commissie uiterlijk eind 2016 met een op artikel 352 VWEU gebaseerd wetgevingsvoorstel voor een bindend transparantieregister komt;

15.

herhaalt zijn oproep aan de Raad en zijn voorbereidende organen om zo spoedig mogelijk mee te werken aan het transparantieregister; dringt er bij de lidstaten op aan wetgeving door te voeren om de transparantie met betrekking tot belangenvertegenwoordiging te bevorderen; verzoekt de lidstaten regels in te voeren om belangenvertegenwoordigers te verplichten transparant te zijn over hun contacten met nationale politici en overheidsinstanties die gericht zijn op beïnvloeding van Europese wetgeving;

Transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit bij de omgang met belangenvertegenwoordigers

16.

herinnert aan zijn besluit van 13 december 2016 om de privileges in te trekken van degenen die niet bereid zijn mee te werken aan onderzoeken of hoorzittingen en vergaderingen van commissies die een onderzoeksmissie uitvoeren; dringt er bij de Commissie op aan de gedragscode voor geregistreerde entiteiten verder aan te passen teneinde hen te stimuleren om gedurende dergelijke hoorzittingen of commissievergaderingen, te goeder trouw, geen onvolledige of misleidende informatie te verstrekken; is van mening dat het de in het transparantieregister geregistreerde entiteiten in de gedragscode moet worden verboden om individuen of organisaties in te huren met als doel de belangen of partijen die zij dienen te verhullen;

17.

is van mening dat professionele adviesbureaus, advocatenkantoren en zelfstandige adviseurs moeten vermelden wat de precieze omvang is van de activiteiten die onder het register vallen, waarbij onderkend moet worden dat bepaalde personen wegens nationale wetgeving in sommige lidstaten niet in staat zijn om aan de vereisten van het transparantieregister te voldoen;

18.

benadrukt dat geregistreerde entiteiten, met inbegrip van advocatenkantoren en adviesbureaus, in het transparantieregister alle cliënten dienen te vermelden voor wie zij onder het register vallende belangenvertegenwoordigingsactiviteiten verrichten; is ingenomen met de besluiten van de diverse ordes van advocaten en juristen waarin de verschillen worden erkend tussen gerechtelijke activiteiten van advocaten en overige activiteiten die onder het toepassingsgebied van het transparantieregister vallen; verzoekt de Raad van de balies van de Europese Unie bovendien om zijn leden aan te sporen soortgelijke maatregelen te treffen, waarbij onderkend moet worden dat bepaalde personen wegens nationale wetgeving in sommige lidstaten niet in staat zijn om aan de vereisten van het transparantieregister te voldoen;

19.

stelt vast dat in een aantal lidstaten wettelijk voorgeschreven beroepscodes gelden die het met name advocatenkantoren objectief onmogelijk maken zich in het transparantieregister in te schrijven vanwege de informatie die zij daartoe over hun cliënten zouden moeten prijsgeven; constateert echter ook dat het gevaar bestaat dat deze wettelijke bepalingen ten onrechte worden ingeroepen om de voor een correcte inschrijving in het register vereiste informatie niet openbaar te maken; is in dit kader verheugd over de bereidheid van beroepsverenigingen van advocaten mee te helpen waarborgen dat het achterhouden van dergelijke informatie, in het belang van de beroepsgroep, beperkt zal blijven tot wat de wet objectief toestaat; verzoekt de Commissie en de Voorzitter van het Europees Parlement deze bereidheid in een concrete vorm te gieten en dit resultaat zo snel mogelijk op te nemen in het gewijzigde akkoord;

20.

verzoekt het Bureau om overeenkomstig artikel 15 van het VWEU en artikel 11 van het VEU niet-geregistreerde organisaties of personen die activiteiten ontplooien die onder het transparantieregister vallen, te verplichten zich te registreren alvorens zij toegang tot gebouwen van het Parlement krijgen; is van mening dat bezoekersgroepen hiervan uitgezonderd moeten worden; benadrukt dat het Parlement, als de kamer die de Europese burgers vertegenwoordigt, een opendeurbeleid voor burgers moet handhaven en dat er geen onnodige obstakels moeten worden opgeworpen die burgers ervan kunnen weerhouden de gebouwen van het Parlement te bezoeken;

21.

betreurt dat volgens Transparency International meer dan de helft van de vermeldingen in het EU-lobbyregister in 2015, onnauwkeurig, onvolledig of niet-relevant was;

22.

verzoekt zijn Bureau en zijn secretaris-generaal het reactiveringsproces dat nodig is voor toegangspasjes van lobbyisten te vergemakkelijken door een speciale faciliteit voor het reactiveren in te richten teneinde buitensporige wachttijden om de gebouwen binnen te komen, te vermijden; verzoekt de beperking tot maximaal vier houders van toegangspasjes die tegelijk toegang kunnen krijgen tot de gebouwen van het Parlement, te schrappen;

23.

herinnert aan zijn besluit van 13 december 2016 inzake „Entourage”-pasjes, en verzoekt zijn secretaris-generaal de regels inzake toegangspasjes en toegangsrechten voor de gebouwen van het Europees Parlement van 13 december 2013 te wijzigen zodat eenieder die ouder is dan 18 en die een aanvraag indient voor een „Entourage”-pasje een document moet ondertekenen waarin hij verklaart geen activiteiten te verrichten die onder het transparantieregister vallen;

24.

acht het noodzakelijk om zo snel mogelijk een deugdelijk systeem op te zetten voor de controle van de vermeldingen, teneinde ervoor te zorgen dat de door geregistreerde personen verstrekte informatie betekenisvol, nauwkeurig, actueel en alomvattend is; dringt er in dit verband op aan de middelen van de afdeling Transparantie binnen het Europees Parlement en het gezamenlijke secretariaat voor het transparantieregister aanzienlijk te verhogen;

25.

is van mening dat de verklaringen van geregistreerde entiteiten jaarlijks door de afdeling Transparantie en het gezamenlijke secretariaat voor het transparantieregister moeten worden geverifieerd op basis van steekproeven van toereikende omvang zodat betekenisvolle, nauwkeurige, actuele en alomvattende gegevens worden verstrekt;

26.

is van mening dat, onder verwijzing naar artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2, VEU, democratische gekozen en gecontroleerde overheidsinstellingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau en hun vertegenwoordigingen bij de EU-instellingen, alsook hun interne organen en formele en informele federaties en overkoepelende organisaties, die uitsluitend daaruit zijn samengesteld, niet onder het EU-transparantieregister moeten vallen wanneer zij in het openbaar belang optreden, aangezien zij deel uitmaken van het meerlagig bestuur van de EU;

Integriteit beschermen tegen belangenconflicten

27.

roept die EU-instellingen en -organen die nog steeds geen gedragscode hebben dringend op zo spoedig mogelijk alsnog een dergelijk document op te stellen; betreurt het dat de Raad en de Europese Raad nog steeds geen gedragscode voor hun leden hebben aangenomen; dringt er bij de Raad op aan een specifieke gedragscode in te voeren, waarin ook sancties zijn opgenomen, voor de aanpak van de specifieke risico's die samenhangen met de leden van nationale delegaties; stelt met klem dat de Raad even verantwoordingsplichtig en transparant moet zijn als de overige instellingen; dringt voorts aan op een gedragscode voor de leden en medewerkers van de twee adviesorganen van de EU, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité; verzoekt de EU-agentschappen richtsnoeren vast te stellen voor een coherent beleid inzake de voorkoming van en de omgang met belangenconflicten bij leden van raden van bestuur, directeuren, deskundigen in wetenschappelijke comités en leden van raden van beroep, en een helder beleid vast te stellen en ten uitvoer te leggen inzake belangenconflicten, conform de routekaart van de Commissie voor de follow-up van de gemeenschappelijke aanpak van gedecentraliseerde EU-agentschappen;

28.

is van mening dat alle EU-ambtenaren, met inbegrip van tijdelijke functionarissen, geaccrediteerde parlementaire medewerkers, arbeidscontractanten en nationale deskundigen, moeten worden aangemoedigd een opleiding te volgen in de omgang met belangenvertegenwoordigers en belangenconflicten;

29.

onderstreept dat de integriteit moet worden vergroot en het ethische kader moet worden versterkt via duidelijke, versterkte gedragscodes en ethische beginselen, om zo de ontwikkeling van een gedeelde en effectieve cultuur van integriteit voor alle instellingen en agentschappen van de EU mogelijk te maken;

30.

erkent dat het draaideur-effect schadelijk kan zijn voor betrekkingen tussen de instellingen en belangenvertegenwoordigers; dringt er bij de EU-instellingen op aan om een systematische en evenredige aanpak van dit probleem te ontwikkelen; is van mening dat alle regelgeving inzake „draaideur-constructies” ook van toepassing moet zijn op de voorzitter van de Raad;

31.

dringt erop aan de beperkingen voor oud-Commissarissen aan te scherpen door de „afkoelperiode” uit te breiden tot drie jaar en deze te laten gelden voor ten minste alle activiteiten die onder het transparantieregister vallen;

32.

is van mening dat besluiten met betrekking tot de nieuwe taken van hoge ambtenaren en oud-commissarissen moeten worden genomen door een autoriteit die is aangewezen met de grootst mogelijke onafhankelijkheid ten aanzien van degenen op wie haar besluiten betrekking hebben;

33.

verlangt dat alle EU-instellingen, overeenkomstig de gegevensbeschermingsregels van de EU, jaarlijks informatie bekend moeten maken over hoge ambtenaren die het EU-bestuur hebben verlaten en de taken die zij sindsdien vervullen;

34.

is van mening dat moet worden overwogen een afkoelperiode van 18 maanden te hanteren na afloop van de benoeming van externe en ad-hocleden van de Raad voor regelgevingstoetsing in het kader van betere wetgeving, en van directieleden van de Europese Investeringsbank, gedurende welke zij geen lobbyactiviteiten mogen verrichten bij de leden van de bestuursorganen van de EIB en het bankpersoneel, ten behoeve van hun bedrijf, hun cliënt of hun werkgever;

Integriteit en een evenwichtige samenstelling van deskundigengroepen

35.

is verheugd over het voornemen van de Commissie om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Ombudsman ter voorkoming van belangenconflicten in deskundigengroepen en steunt uitdrukkelijk de openbaarmaking van een voldoende gedetailleerd cv en een belangenverklaring van iedere op persoonlijke titel benoemde deskundige in het deskundigengroepsregister;

36.

steunt de oproep van de Ombudsman om inschrijving in het transparantieregister als voorwaarde te stellen voor benoeming als lid in een deskundigengroep, voor die leden die geen regeringsfunctionarissen zijn en niet hun gehele salaris of het merendeel daarvan van staatsinstellingen zoals universiteiten ontvangen, ervan uitgaande dat laatstgenoemden geen financiering ontvangen van belangenvertegenwoordigers en economische en commerciële belanghebbenden;

37.

is van mening dat een bepaling met algemene criteria voor de afbakening van economische en niet-economische belangen, zoals aanbevolen door de Ombudsman, en gebaseerd op de belangenverklaringen van deskundigen, de Commissie zou helpen bij de selectie van deskundigen die de verschillende belangen in een betere verhouding vertegenwoordigen;

38.

dringt er bij de Commissie op aan alle notulen van deskundigengroepsvergaderingen op haar website openbaar te maken, met inbegrip van de verschillende vertegenwoordigde standpunten;

39.

dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat bij raadplegingen open vragen worden onderzocht in plaats van dat zij uitsluitend uitnodigen tot bevestiging van een reeds gekozen beleidsrichting;

Integriteit van de Europese verkiezingen

40.

is van mening dat uit hoofde van het Europese kiesrecht, de kandidaten binnen een partij in een geheime stemming en met voldoende inspraak van de leden moeten worden voorgedragen, en dat personen die bij een definitieve rechterlijke beslissing zijn veroordeeld voor corruptie die de financiële belangen van de EU schaadt of voor corruptie in een lidstaat, gedurende een gezien de ernst van het strafbare feit passende periode het passief kiesrecht moeten verliezen; wijst erop dat deze uitsluitingsprocedure reeds in enkele lidstaten wordt toegepast; is van mening dat middels een nieuw instrument, zoals een richtlijn, gemeenschappelijke minimumnormen kunnen worden vastgesteld voor verschillende praktijken en rechtskaders in de diverse lidstaten met betrekking tot uitsluiting wegens corruptie;

Versterking van de verantwoordingsplicht van commissarissen

41.

verzoekt de Commissie om, naar het voorbeeld van lidstaten met een wet inzake ministers, met een wetgevingsvoorstel te komen tot vaststelling van de transparantieverplichtingen en -rechten van commissarissen, in overeenstemming met de medebeslissingsprocedure;

42.

verlangt dat de vergoedingen van de commissarissen, waaronder hun bezoldiging, die sinds de oprichting van de Europese Gemeenschappen uitsluitend door de Raad worden bepaald, voortaan via de medebeslissingsprocedure worden vastgesteld;

43.

wijst erop dat het in sommige lidstaten ontbreekt aan een wet inzake ministers, waarin wordt uitgesloten dat ambtsdragers een gehele onderneming of delen daarvan bezitten;

Belangenconflicten bij gedeeld beheer en in derde landen bij het beheer van EU-gelden

44.

ziet een ernstig belangenconflict in de mogelijkheid dat ondernemingen die eigendom zijn van EU-ambtsdragers EU-middelen kunnen aanvragen of deze middelen als onderaannemer kunnen ontvangen, terwijl de eigenaar en ambtsdrager zelf tegelijkertijd verantwoordelijk is voor de behoorlijke besteding van deze middelen en de controle daarop;

45.

dringt er bij de Commissie op aan voortaan in alle EU-wetgeving inzake subsidies de bepaling op te nemen dat ondernemingen in een EU-lidstaat of een derde land die eigendom van ambtsdragers zijn, geen EU-middelen kunnen aanvragen of ontvangen;

Verwezenlijking van de doelstelling van volledige toegang tot documenten en transparantie met het oog op verantwoordingsplicht in het wetgevingsproces

46.

herinnert aan zijn oproep aan de Commissie en de Raad in zijn resolutie van 28 april 2016 over de publieke toegankelijkheid van documenten voor de periode 2014-2015 (6), waarin het:

opriep om het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1049/2001 uit te breiden tot alle Europese instellingen die daar nog niet onder vallen, zoals de Europese Raad, de Europese Centrale Bank, het Hof van Justitie, en alle organen en agentschappen van de EU,

aandrong op de volledige naleving van de verplichting van de instellingen, agentschappen en andere organen om een register van alle documenten bij te houden, overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 1049/2001,

erop wees dat documenten die in het kader van trialogen worden opgesteld, zoals agenda's, overzichten van resultaten, notulen en algemene oriëntaties in de Raad, verband houden met wetgevingsprocedures en in beginsel niet anders dan andere wetgevingsdocumenten mogen worden behandeld, en rechtstreeks toegankelijk moeten worden gemaakt via de website van het Parlement,

aandrong op een gemeenschappelijk interinstitutioneel register, met inbegrip van een gezamenlijke databank over de stand van zaken met betrekking tot wetgevingsdossiers, waar aan wordt gewerkt zoals overeengekomen in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven,

de Raad opriep de notulen van de vergaderingen van de werkgroepen van de Raad en andere documenten openbaar te maken,

er bij de Commissie op aandrong een uniek register van alle niveau 2-wetgeving op te zetten, met name voor gedelegeerde handelingen, en erop wees dat daar aan wordt gewerkt zoals overeengekomen in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven,

de overtuiging uitsprak dat een onafhankelijke toezichtsautoriteit belast moet worden met het toezicht op de classificatie en declassificatie van documenten,

verzocht de agenda's en feedbacknota's van de vergaderingen van de coördinatoren, het Bureau en de Conferentie van voorzitters van het Parlement openbaar te maken, evenals, in beginsel, alle documenten waarnaar wordt verwezen in deze agenda's, door deze op de website van het Parlement te publiceren;

Transparantie van de externe vertegenwoordiging en onderhandelingen van de EU

47.

is verheugd over de recente jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie waarmee het recht van het Parlement op informatie over internationale overeenkomsten wordt versterkt, en over de toezegging van de instellingen om gevolg te geven aan punt 40 van het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven door te onderhandelen over betere samenwerking en deling van informatie; wijst erop dat de onderhandelingen eind 2016 van start zijn gegaan en dringt er in dit verband bij de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden op aan zich oprecht in te zetten en al het nodige te doen om zo snel mogelijk een overeenkomst met het Parlement te bereiken voor de volledige duur van internationale overeenkomsten, aangezien dit de legitimiteit van en democratische controle op het extern optreden van de EU zou vergroten;

48.

merkt op dat, hoewel er een interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst bestaat tussen het Parlement en de Commissie, er geen overeenkomstige regeling bestaat tussen het Parlement en de Raad;

49.

onderstreept de recente inspanningen van de Commissie voor meer transparantie bij handelsbesprekingen; is er desondanks van overtuigd dat de Raad en de Commissie hun werkmethodes nog moeten verbeteren om beter met het Parlement samen te werken wat betreft toegang tot documenten, informatie en besluitvorming over alle thema's en onderhandelingen die te maken hebben met het gemeenschappelijk handelsbeleid (zoals informatie over de onderhandelingen — bijvoorbeeld over de verkennende fase, de mandaten en het verloop van de onderhandelingen — de gemengde of exclusieve aard van handelsovereenkomsten en de voorlopige toepassing van ervan, activiteiten en besluiten van organen die in het kader van handels- en/of investeringsovereenkomsten opgericht zijn, vergaderingen van deskundigen, en gedelegeerde en uitvoeringshandelingen); betreurt in dit verband dat de Raad de leden van het Europees Parlement en het publiek nog steeds geen inzage heeft gegeven in de onderhandelingsmandaten voor alle op dit moment lopende onderhandelingen, maar is verheugd over het feit dat er, nadat de Commissie en het Parlement een jaar hebben onderhandeld over toegang tot documenten over de onderhandelingen over het Trans-Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen (TTIP), eindelijk een operationeel akkoord is bereikt om alle EP-leden inzagerecht te geven, zodat de onderhandelingen over het TTIP de tot dusver meest transparante onderhandelingen ooit zijn; is in dit verband ingenomen met de ambitie van het directoraat-generaal Handel van de Commissie om het huidige transparantie-initiatief voor het TTIP als model voor alle handelsbesprekingen te gebruiken, zoals aangekondigd in de handelsstrategie „Handel voor iedereen”, en dit te verwezenlijken;

50.

benadrukt in navolging van het Europees Hof van Justitie dat vanwege de democratische aard van het bestuur in de EU transparantie een vereiste is, en dat wanneer vertrouwelijke informatie niet publiekelijk vrijgegeven mag worden, zoals bij handelsbesprekingen, de informatie wel beschikbaar moet zijn voor parlementsleden die namens de burgers toezicht houden op het handelsbeleid; is daarom van mening dat toegang tot vertrouwelijke informatie cruciaal is voor het toezicht door het Parlement, dat op zijn beurt ook de verplichting moet naleven om correct met deze informatie om te gaan; is van mening dat er duidelijke voorwaarden moeten zijn om documenten als „vertrouwelijk” te beschouwen, teneinde ambiguïteit en willekeurige besluitvorming te voorkomen, en dat anderzijds het document moet worden vrijgegeven zodra er geen noodzaak tot geheimhouding meer bestaat; dringt er bij de Commissie op aan te beoordelen of een onderhandelingsdocument openbaar gemaakt kan worden zodra het document in kwestie intern is afgehandeld; merkt op dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie duidelijk blijkt dat wanneer voor een document van een EU-instelling een uitzondering op het recht op toegang voor het publiek geldt, de instelling duidelijk moet uitleggen in welk opzicht de toegang tot dat document een concrete en daadwerkelijke ondermijning zou vormen van het belang dat door de uitzondering wordt beschermd, en dat dit risico redelijkerwijs voorzienbaar en niet louter hypothetisch moet zijn; roept de Commissie op om de aanbevelingen van de Europese Ombudsman van juli 2014 te implementeren, met bijzondere aandacht voor toegang tot documenten voor alle besprekingen, en de openbaarmaking van de agenda's en de notulen van vergaderingen met personen en organisaties die onder het transparantieregister vallen; dringt er bij de Commissie op aan om ten behoeve van het Parlement en het publiek voorafgaand aan de onderhandelingen gedetailleerde agenda's van de onderhandelingsronden en gedetailleerde verslagen van de ronden na afloop ervan te publiceren;

51.

meent dat de EU het voortouw moet nemen bij het bevorderen van transparantie rond handelsbesprekingen, niet alleen bij bilaterale maar, waar mogelijk, ook bij plurilaterale en multilaterale besprekingen, met ten minste evenveel transparantie als de onderhandelingen die in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) worden georganiseerd; benadrukt echter dat de Commissie ook haar onderhandelingspartners ervan moet overtuigen om van hun kant voor meer transparantie te zorgen, teneinde een wederkerig proces te waarborgen waarbij de onderhandelingspositie van de EU niet wordt ondermijnd, en vraagt haar om het nagestreefde transparantieniveau aan te kaarten in de verkennende gesprekken met potentiele onderhandelingspartners; onderstreept dat meer transparantie in het belang van alle onderhandelingspartners van de EU en belanghebbende partijen overal ter wereld is en de mondiale steun voor op regels gebaseerde handel kan versterken;

52.

brengt in herinnering dat het voor het wetgevingsproces van het gemeenschappelijk handelsbeleid belangrijk is om rekening te houden met de EU-statistieken overeenkomstig artikel 338, lid 2, VWEU, en met effect- en duurzaamheidsbeoordelingen die beantwoorden aan de hoogste normen voor neutraliteit en betrouwbaarheid, een beginsel dat zou moeten gelden voor alle betreffende herzieningen in het kader van het beleid van de Commissie voor „betere regelgeving”; meent dat de handelsovereenkomsten van de EU door effectbeoordelingen per sector aan betrouwbaarheid en legitimiteit zouden winnen;

53.

herinnert aan zijn oproep aan de Commissie in zijn resolutie van 12 april 2016 (7) om een Europese gedragscode inzake transparantie, integriteit en verantwoordingsplicht op te stellen, die moet dienen als richtsnoer voor het optreden van EU-vertegenwoordigers in internationale organisaties/organen; dringt aan op betere beleidscoherentie en coördinatie tussen de mondiale instellingen door middel van de invoering van veelomvattende normen voor democratische legitimiteit, transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit; is van mening dat de EU haar afvaardiging in multilaterale organisaties/organen moet stroomlijnen en codificeren om de betrokkenheid en de invloed van de Unie in deze organen, evenals de wetgeving die zij via democratische weg heeft aangenomen, transparanter te maken en de integriteit en verantwoordingsplicht te vergroten; dringt aan op de vaststelling van een interinstitutioneel akkoord ter formalisering van de dialogen tussen EU-vertegenwoordigers en het Parlement met als doel richtsnoeren op te stellen voor de vaststelling en coherentie van de Europese standpunten in de aanloop naar grote internationale onderhandelingen;

Transparantie en verantwoordingsplicht op het gebied van overheidsuitgaven

54.

is van mening dat de gegevens over de begroting en uitgaven binnen de EU transparant en controleerbaar moeten zijn door ze openbaar te maken, onder meer op het niveau van de lidstaten wat betreft gedeeld beheer;

Transparantie en verantwoordingsplicht inzake economische governance in de eurozone

55.

is van mening dat besluiten die worden genomen in het kader van de Eurogroep, het Economisch en Financieel Comité, „informele” vergaderingen van de Ecofin-Raad en Eurotoppen waar nodig moeten worden geïnstitutionaliseerd, transparanter moeten worden en dat hierover meer verantwoording moet worden afgelegd, onder meer door publicatie van de desbetreffende agenda's en notulen, waarbij een evenwicht wordt bewerkstelligd tussen de gewenste transparantie en de noodzakelijke bescherming van het financiële, monetaire of economische beleid van de Unie of een lidstaat;

Transparantie en verantwoordingsplicht betreffende de EU-begroting

56.

wijst erop dat in 2014 in het totaal 40 zaken met betrekking tot EU-medewerkers en leden van de instellingen werden afgerond; onderstreept dat dit een gering aantal is waaruit blijkt dat fraude en corruptie binnen de EU-instellingen niet endemisch van aard is (8);

57.

wijst erop dat het grootste aantal door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) gemelde mogelijke fraudezaken in 2014 betrekking hebben op het gebruik van Europese structuurfondsen (549 van de 1 417 aantijgingen); onderstreept dat OLAF in 2014 de financiële terugvordering heeft aanbevolen van 476,5 miljoen EUR aan structuurfondsen; wijst erop dat naar aanleiding van OLAF's aanbevelingen in 2014 22,7 miljoen EUR door de bevoegde autoriteiten werd teruggevorderd; roept de lidstaten op prioriteit te geven aan de deugdelijke toewijzing van EU-middelen en er alles aan te doen om deze middelen terug te vorderen wanneer zij niet correct zijn toegewezen (9);

58.

dringt er bij de Commissie op aan met een herziening van de zogenoemde sixpack en twopack te komen teneinde het Parlement meer controlebevoegdheden toe te kennen met betrekking tot de goedkeuring van de belangrijkste documenten van het Europees Semester, en in het bijzonder doeltreffende middelen om te waarborgen dat het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel worden geëerbiedigd;

59.

dringt er bij de Eurogroep op aan het Parlement te betrekken bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de contractuele voorwaarden die zijn overeengekomen met begunstigden van door het Europees Stabiliteitsmechanisme verstrekte financiële bijstand;

Bescherming van klokkenluiders en corruptiebestrijding

60.

is ingenomen met het onderzoek dat de Europese Ombudsman heeft verricht om na te gaan of de EU-instellingen voldoen aan de verplichting om interne regels betreffende klokkenluiders in te voeren; betreurt de bevinding van de Ombudsman dat enkele EU-instellingen de regels ter bescherming van klokkenluiders nog niet naar behoren ten uitvoer hebben gelegd; wijst erop dat tot op heden alleen het Parlement, de Commissie, de Ombudsman en de Europese Rekenkamer dergelijke regels hebben vastgesteld; dringt aan op een studie door het Parlement naar een mechanisme om geaccrediteerde parlementaire medewerkers te beschermen wanneer zij klokkenluiders worden;

61.

is van mening dat een doeltreffende bescherming van klokkenluiders een belangrijk wapen in de strijd tegen corruptie vormt en herinnert derhalve aan zijn oproep van 25 november 2015 (10) aan de Commissie „om uiterlijk in juni 2016 met een voorstel te komen voor een EU-wetgevingskader om klokkenluiders en dergelijke doeltreffend te beschermen” (11), rekening houdend met de evaluatie van de regels op nationaal niveau, teneinde tot minimumregels voor de bescherming van klokkenluiders te komen;

62.

dringt er bij de Commissie op aan om de maatregelen ten aanzien van discretie en uitsluiting met betrekking tot openbare aanbestedingen strikt toe te passen, waarbij telkens een grondig antecedentenonderzoek dient te worden verricht, en om de uitsluitingscriteria toe te passen om ondernemingen te weren als er sprake is van een belangenconflict, aangezien dit van essentieel belang is om de geloofwaardigheid van de instellingen te beschermen;

63.

is van mening dat klokkenluiders zelfs binnen de EU-instellingen te vaak met vervolging werden geconfronteerd in plaats van steun te ontvangen; dringt er bij de Commissie op aan een wijziging van de regelgeving betreffende de Ombudsman voor te stellen en haar eveneens de taak toe te kennen als een contactpunt te fungeren voor klokkenluiders die het slachtoffer van slechte behandeling zijn; verzoekt de Commissie met een voorstel te komen om de begroting van de Ombudsman op passende wijze te verhogen om de uitvoering van deze nieuwe veeleisende taak mogelijk te maken;

64.

verzoekt de EU om zo spoedig mogelijk het lidmaatschap aan te vragen van de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) van de Raad van Europa, en het Parlement voortdurend op de hoogte te houden van de stand van zaken met betrekking tot dit toetredingsverzoek; verzoekt de Commissie in het verslag een overzicht op te nemen van de grootste problemen op corruptiegebied in de lidstaten, beleidsaanbevelingen voor de aanpak ervan en follow-upmaatregelen die door de Commissie moeten worden genomen, met name rekening houdend met de schadelijke impact van corruptieactiviteiten op de werking van de gemeenschappelijke markt;

65.

is van mening dat personen die in de EU rechtsgeldig zijn veroordeeld voor corruptie, of ondernemingen die worden geleid door of in het bezit zijn van personen die zich in het belang van hun onderneming schuldig hebben gemaakt aan corruptie of verduistering van publieke middelen en die daarvoor rechtsgeldig zijn veroordeeld, gedurende ten minste drie jaar effectief moeten worden uitgesloten van overheidsopdrachten van de Europese Unie en geen EU-subsidies mogen ontvangen; verzoekt de Commissie haar systeem van uitsluiting te herzien; benadrukt dat ondernemingen die door de Commissie worden uitgesloten van mededinging naar EU-middelen automatisch op een openbare lijst moeten komen te staan teneinde de financiële belangen van de EU beter te beschermen en controle door het brede publiek mogelijk te maken;

66.

wijst erop dat de Europese Unie, sinds zij op 12 november 2008 is toegelaten als lid van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC), niet heeft deelgenomen aan de evaluatie van het in het verdrag voorziene mechanisme noch de eerste stap heeft gezet om een zelf-evaluatie uit te voeren met betrekking tot de vraag hoe zij haar uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen vervult; dringt er bij de Europese Unie op aan de verplichtingen uit hoofde van het UNCAC na te komen door een zelf-evaluatie uit te voeren over de vraag hoe zij haar uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen vervult en door deel te nemen aan het mechanisme voor collegiale toetsing; dringt er bij de Commissie op aan haar volgende EU-corruptiebestrijdingsverslag zo spoedig mogelijk te publiceren en in de EU-corruptiebestrijdingsverslagen een hoofdstuk over de EU-instellingen op te nemen; vraagt de Commissie om meer analyses te verrichten van het klimaat waarbinnen beleid wordt uitgevoerd, zowel in de EU-instellingen als in de lidstaten, om inherente kritieke factoren, kwetsbare domeinen en risicofactoren die tot corruptie kunnen leiden te identificeren;

67.

herinnert aan zijn standpunt van 16 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (12) en dringt aan op een spoedige beslissing in dit verband;

Integriteit in EU-wetgeving

68.

verzoekt de Commissie op zoek te gaan naar systematische waarborgen om belangenconflicten op het gebied van beleidshandhaving en de regulering van industriële producten te voorkomen; verzoekt de Commissie iets te doen aan het huidige structurele belangenconflict bij de risicobeoordeling van overheidswege van gereguleerde producten, namelijk de situatie waarin de beoordeling van deze producten grotendeels of volledig op studies berust die door de aanvragers zelf of door hen betaalde derden zijn uitgevoerd, terwijl onafhankelijk onderzoek maar al te vaak wordt veronachtzaamd of terzijde wordt geschoven; houdt eraan vast dat producenten nog wel studies moeten blijven aanleveren, waarbij de kosten eerlijkheidshalve tussen grote ondernemingen en kmo's naargelang hun relatief marktaandeel moeten worden verdeeld, maar dat alle beoordelaars moeten worden verplicht ook intercollegiaal getoetst, onafhankelijk onderzoek volledig in hun beoordeling te betrekken; verzoekt de Commissie in het bijzonder om een herziening van haar mededeling van 2002 over algemene beginselen en normen voor raadpleging van betrokken partijen; oppert dat voorafgaande registratie van wetenschappelijke studies en proeven, met vermelding van hun onderzoeksterrein en de verwachte datum van voltooiing, als voorwaarde kan worden gesteld om die studies in het regelgevings- en beleidsvormingsproces te laten meewegen, als manier om het probleem van het selectief weglaten van ongunstige onderzoeksresultaten aan te pakken; benadrukt, in het belang van betrouwbaar en onafhankelijk wetenschappelijk advies voor de beleidsvorming, hoe cruciaal het is afdoende middelen uit te trekken voor de ontwikkeling van eigen deskundigheid binnen de gespecialiseerde EU-agentschappen, met daarbij de gelegenheid om publiceerbaar onderzoek en publiceerbare proeven te verrichten, wat een overheidsfunctie voor advies inzake regelgeving aantrekkelijker kan maken zonder dat het de academische loopbaan van wetenschappers hoeft te verstoren;

Versterking van de verantwoordingsplicht van de Commissie en haar agentschappen jegens het Parlement

69.

dringt er bij de Commissie op aan een voorstel voor een verordening met betrekking tot alle EU-agentschappen op te stellen, op grond waarvan het Parlement medebeslissingsbevoegdheid krijgt inzake de benoeming of het ontslag van de directeuren van dergelijke agentschappen en een rechtstreeks recht om hen te ondervragen en te horen;

70.

wijst erop dat er onafhankelijke deskundigen nodig zijn in de EU-agentschappen en dat het wegnemen van belangenconflicten binnen het bestuur van die agentschappen meer gewicht moet krijgen; wijst erop dat deskundigen van een aantal agentschappen, met inbegrip van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), momenteel niet worden betaald; dringt erop aan dat deskundigen in regelgevende agentschappen die bijvoorbeeld non-profitorganisaties of academici vertegenwoordigen een toereikende vergoeding ontvangen; benadrukt hoe belangrijk het is toereikende middelen uit te trekken voor de ontwikkeling van eigen deskundigheid binnen de gespecialiseerde EU-agentschappen;

71.

roept de EFSA, het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) op om zo spoedig mogelijk hun onafhankelijkheidsbeleid te herzien teneinde hun strikte onafhankelijkheid ten opzichte van de economische sectoren waar zij regelgeving voor opstellen expliciet te waarborgen en belangenconflicten onder medewerkers en deskundigen te voorkomen;

72.

is er voorstander van dat nationale parlementen commissarissen uitnodigen om hen te ondervragen;

73.

brengt in herinnering dat de bevoegdheid om enquêtecommissies in te stellen een kenmerk is van parlementaire systemen wereldwijd, en dat het Verdrag van Lissabon, met name in artikel 226, lid 3, VWEU, voorziet in een bijzondere wetgevingsprocedure voor de goedkeuring van een verordening betreffende het enquêterecht; benadrukt dat, krachtens het beginsel van loyale samenwerking, het Parlement, de Raad en de Commissie hun goedkeuring moeten hechten aan de invoering van een nieuwe verordening;

74.

dringt aan op een spoedig besluit van de Raad en de Commissie betreffende het voorstel van het Parlement van 23 mei 2012 voor een verordening van het Europees Parlement tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Parlement (13);

o

o o

75.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.