Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de strategische ontwikkeling van het industriebeleid tot 2030 met het oog op de versterking van het concurrentievermogen en de diversificatie van de industriële basis van Europa en gericht op duurzaamheid in mondiale waardeketens (verkennend advies op verzoek van het Oostenrijkse voorzitterschap)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de strategische ontwikkeling van het industriebeleid tot 2030 met het oog op de versterking van het concurrentievermogen en de diversificatie van de industriële basis van Europa en gericht op duurzaamheid in mondiale waardeketens (verkennend advies op verzoek van het Oostenrijkse voorzitterschap)

15.2.2019

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 62/16


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de strategische ontwikkeling van het industriebeleid tot 2030 met het oog op de versterking van het concurrentievermogen en de diversificatie van de industriële basis van Europa en gericht op duurzaamheid in mondiale waardeketens

(verkennend advies op verzoek van het Oostenrijkse voorzitterschap)

(2019/C 62/03)

Rapporteur:

Carlos TRIAS PINTÓ

Corapporteur:

Gerald KREUZER

Raadpleging

Oostenrijks voorzitterschap van de Raad, 12.2.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegd orgaan

Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI)

Goedkeuring door de CCMI

25.9.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

17.10.2018

Zitting nr.

538

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

158/9/4

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het industriebeleid moet de toekomstige kansen voor wereldwijde duurzame en inclusieve groei in kaart brengen en mogelijk maken. Niemand mag worden achtergelaten.

1.2.

Europa moet vasthouden aan zijn ambitie om het aandeel van de industriële productie weer op het vroegere niveau te brengen en deze doelstelling verfijnen door middel van kernprestatie-indicatoren. Het Europese industriebeleid (tussen DG’s, lidstaten, regio’s) moet worden verbeterd, aangezien het deel uitmaakt van complexe grensoverschrijdende waardeketens in een markt die steeds meer globaliseert. Er is een holistische benadering nodig waarmee de uitdagingen op het gebied van groei, klimaat en milieu, alsook maatschappelijke problemen op evenwichtige wijze kunnen worden aangepakt door het ontwerpen van een „eerlijke transitie” waarbij bepalende factoren op nationaal en EU-niveau doeltreffend op elkaar worden afgestemd.

1.3.

Met rEUnaissance moet een volwaardig masterplan voor de Europese industrie worden uitgewerkt dat het industriebeleid in alle EU-beleidsterreinen integreert en de industrie daarmee in staat stelt een dusdanige transformatie te ondergaan dat Europa de grootste kenniseconomie wordt, industriële toegevoegde waarde wordt gecreëerd door middel van creativiteit en slim ontwerpen, sociale innovatie en nieuwe duurzame en inclusieve industriële modellen worden bevorderd (het merk „Made in Europe”).

1.4.

Wil het beleid van de EU op het gebied van het klimaat en de circulaire economie banen in Europa opleveren, dan is het van cruciaal belang dat de essentiële onderdelen van de waardeketen die dit beleid mogelijk maken, zich in Europa bevinden. Daarom is het belangrijk dat in de EU-strategie het belang van waardeketens wordt erkend en ambitieuze maatregelen worden uitgewerkt om deze verder te ontwikkelen. In plaats van zich op afzonderlijke sectoren te concentreren moet de strategie zorgen voor een aantrekkelijk ondernemingsklimaat in Europa. Om te waarborgen dat Europa blijft meespelen in de wereldeconomie moet succes worden afgemeten aan het potentieel van afzonderlijke Europese schakels om in mondiale waardeketens te worden geïntegreerd, d.w.z. dat Europese leveranciers in staat moeten zijn om niet alleen op Europees maar ook op mondiaal niveau de concurrentie het hoofd te bieden.

1.5.

Verbeteringen in onderwijs en opleidingen voor nieuwe banen en diensten moeten ook nauw verbonden zijn met het O & O&I-beleid en met de invoering van werkplekleren, waarbij de Agenda voor vaardigheden (1) moet worden uitgebreid naar belangrijke industriële sectoren, zoals de bouw-, staal- en papiersector, groene technologieën en hernieuwbare energie, de verwerkende industrie en de zeevaart.

1.6.

Om de technologische voorsprong van Europa te behouden moet volgens het EESC ook meer worden geïnvesteerd in baanbrekende en disruptieve technologieën, zoals kunstmatige intelligentie en robotica, het internet van de dingen, gegevensanalyse, 3D-printen, nieuwe en nanomaterialen, verbeterde virtuele realiteit, bio-economie, duurzame voeding, digitale technologieën, neurotechnologieën, nano-elektronica en oceaan- en ruimteonderzoek.

1.7.

Het meerjarig financieel kader 2021-2027 moet zo specifiek en gedetailleerd mogelijk voorzien in de aanvullende begrotingsmiddelen die moeten worden toegewezen aan iedere afzonderlijke sector, in het bijzonder O & O&I en het cohesiebeleid.

1.8.

Het EESC benadrukt dat het institutioneel bestuur moet worden verbeterd, waaronder de effectbeoordeling daarvan, niet alleen van de economische, maar ook van de maatschappelijke en milieugevolgen voor de gehele waardeketen.

1.9.

Om de hele industriële waardeketen duurzamer te maken is het EESC een sterk voorstander van het stappenplan van de Commissie voor de financiering van duurzame groei (2), het creëren van een taxonomie voor duurzame financiering die verantwoord sparen vervangt door duurzame beleggingen, en verbetering van de Europese strategische investeringen (goede combinatie van het geplande InvestEU-fonds en private financieringsbronnen).

1.10.

Het EESC blijft groot voorstander van de gouden regel voor overheidsinvesteringen, niet alleen bij de cofinanciering van de strategische investeringsprojecten, maar ook bij alle duurzame investeringsprojecten die verband houden met de vorderingen rond het EU-classificatiesysteem (of taxonomie) voor duurzame activiteiten om nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden te bieden aan de Europese landen die het hardst door de crisis zijn getroffen.

1.11.

Financieringsinstrumenten: creëren van een gelijk speelveld, verstrekken van overheidsfinanciering voor projecten op industriële schaal (tot 75 % van de investeringskosten, of meer indien dat verantwoord is), ruimer gebruik van preferentiële leningen en betere toegang tot krediet. Toegang tot overheidssubsidies voor acties die gericht zijn op de risicoverlaging van baanbrekende projecten die inherent risicovol zijn.

1.12.

De meest productieve sectoren (met de grootste toegevoegde waarde) zijn ook de sectoren met de meeste innovatie. Daarnaast karakteriseren de sectoren met de strengste milieuwetgeving zich ook door een hoger percentage octrooien, wellicht als gevolg van de hoge regeldruk (3).

1.13.

Een belangrijke factor die bijdraagt aan de kosten van regelgeving is de uitvoering van EU-beleid door middel van gedelegeerde of uitvoeringshandelingen. Technocratische handhavingsprocedures die geen rekening houden met de meest kosteneffectieve manier om de door de regelgeving beoogde resultaten te bereiken, werken remmend op het innovatieve vermogen van industriële marktpartijen, met name kmo’s.

1.14.

Duurzame ontwikkeling en concurrentievermogen moeten hand in hand gaan. Het EESC dringt erop aan dat er in de EU productnormen worden vastgesteld waaraan zowel binnenlandse als buitenlandse producenten moeten voldoen en die afdwingbaar zijn aan de grens. Door de invoer van producten die sociale en milieuvoorschriften niet in acht nemen, worden de industriële sectoren in de EU geconfronteerd met ernstige belemmeringen wanneer zij proberen tegemoet te komen aan maatschappelijke behoeften en eisen op het gebied van duurzaamheid.

1.15.

De Commissie zou streng toezicht moeten houden op de goede toepassing van de vrijhandelsovereenkomsten van de EU, met inbegrip van eenvoudige en duidelijke regels. De hoofdstukken over duurzaamheid in de vrijhandelsovereenkomsten moeten de toepassing bevorderen van de arbeidsnormen van de IAO en deVN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten(4) door sectoroverschrijdende minimumvoorwaarden te stellen waarvan niet kan worden afgeweken (rechten van kwetsbare personen, goed fiscaal bestuur enz.). In de handelsbetrekkingen moet wederkerigheid gegarandeerd worden (bijv. investeringen, overheidsopdrachten, subsidies).

1.16.

Een bredere sociale dialoog op verschillende niveaus is noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van de gezamenlijke respons die moet worden geboden op wereldwijde waardeketens in duurzame bedrijven waarin werknemers een stem hebben.

1.17.

Het EESC roept de Commissie op om het concurrentievermogen en de leiderschapspositie van de industrie aan te merken als topprioriteit en een programma voor een industriële strategie van de EU op te zetten. Het dringt er bij de Commissie op aan om jaarlijks een verslag over de resultaten van de industriële strategie van de EU te publiceren, waarin alle relevante beleidsterreinen van de Commissie aan bod komen.

2. Megatrends — slechts één wereld

2.1.

Gezien de enorme reikwijdte van de digitale transformatie en de koolstofarme economie staat de industrie een ingrijpende transformatie te wachten. Hernieuwbare energie zal fossiele brandstoffen vervangen, gegevens zijn de nieuwe dominante grondstof aan het worden en het internet (van de dingen) is de belangrijkste manier van communiceren geworden. Lineaire productiemodellen zullen plaatsmaken voor meer circulaire productie-consumptie-recycling-systemen, terwijl massaproductie zal worden vervangen door processen om producten en diensten op maat te maken. In een moderne industrie vinden productie en innovatie plaats in een netwerk van nauw samenwerkende actoren — grote, middelgrote en kleine ondernemingen — dat zich uitstrekt tot aanverwante diensten in de waardeketen. Kennis heeft de plaats van arbeid of kapitaal als belangrijkste factor ingenomen. Europa’s industriële strategie voor de lange termijn moet al deze (disruptieve) uitdagingen omvatten, nu we op het punt staan een tijdperk in te gaan dat in de geschiedenis van de mens slechts te vergelijken is met de overgang van het paleolithicum naar het neolithicum: het infolithicum (5).

2.2.

Het meeste wetenschappelijk onderzoek waarschuwt ervoor dat 20-50 % van de banen, afhankelijk van de betreffende sector, rond 2030 zal zijn vervangen door technologieën en robotica-toepassingen (6). Er zullen ook nieuwe banen worden gecreëerd, die echter diverser van aard zullen zijn, zowel qua geografische locatie als qua sector en vaardigheden. De uitdaging waar het Europese industriebeleid zich voor gesteld ziet, is te voorkomen dat de EU, haar regio’s en burgers buiten de boot vallen.

2.3.

De digitale transformatie heeft gevolgen voor alle productiefactoren: natuurlijke en ecologische hulpbronnen, arbeid en kapitaal (fysiek, technologisch en institutioneel). Om de sociale gevolgen ervan in goede banen te kunnen leiden is voor ieder land en iedere sector afzonderlijk een alomvattende visie en een nieuwe beoordeling nodig van de belangrijkste middelen of kapitaalvoorraden die de grootste inkomensstromen zullen opleveren.

2.4.

Grote delen van de Europese industrie zijn in toenemende mate afhankelijk van externe export of maken deel uit van complexe grensoverschrijdende waardeketens in een markt die steeds meer globaliseert. Tegelijkertijd wordt de EU geconfronteerd met de verspreiding van het „America First”-beleid, met als gevolg een groter gevaar voor handelsoorlogen, die geen winnaars, maar alleen verliezers zouden opleveren. Ook de naoorlogse multilaterale economische orde wordt hierdoor bedreigd. Tot slot is er ook de opmars van centraal geleide economische modellen.

2.5.

Om voor 2050 een eerlijke transitie naar een duurzamere industrie te kunnen bewerkstelligen (7), moet Europa de volgende uitdagingen het hoofd bieden:

de voortschrijdende klimaatverandering en de verslechterende milieuomstandigheden;

de uitputting van de natuurlijke hulpbronnen van de aarde en het verlies aan biodiversiteit;

de digitalisering van de meeste industriële sectoren zal de grenzen tussen de industrieën en tussen de fysieke en de virtuele wereld doen vervagen, sectoren openstellen voor nieuwkomers, met een vermindering van manueel werk als gevolg;

sociale ongelijkheid, de toenemende polarisatie op arbeidsmarkten, jeugdwerkloosheid, mensen die aan hun lot zijn overgelaten in regio’s met achtergebleven industrieën;

het verlies aan vertrouwen van het publiek in de overheid, het politieke establishment, de EU en haar bestuursstructuren, en andere instellingen;

demografische veranderingen: vergrijzing, migratie, sterke groei van de wereldbevolking en nieuw milieubewustzijn;

concentratie van de bevolking in megasteden, met integratie van infrastructuurnetwerken, kunstmatige intelligentie, machinaal leren en deep learning;

verschuiving in consumentenvoorkeuren (verandering van consumentengedrag, meer milieubewustzijn, regulering van consumentengedrag door de overheid).

Al deze trends moeten worden ondergebracht in een langetermijnvisie. Inzicht in de uitdagingen en de wijze waarop deze kunnen worden omgezet in kansen is een belangrijke prioriteit voor het Europese industriebeleid. De complexe vormgeving van de oplossingen vergt betrokkenheid van alle relevante belanghebbenden en gedeelde verantwoordelijkheid. Het succes daarvan hangt af van de inspanningen en samenwerking van de EU-instellingen, lidstaten, regio’s en bovenal van de actieve rol van de industrie zelf.

3. De transitie: een EU die kiest voor duurzaamheid om haar concurrentievermogen te behouden

3.1.

Om de diverse en ongekende uitdagingen voor de industrie het hoofd te kunnen bieden heeft Europa ervoor gekozen zijn concurrentievermogen te vergroten door de kwaliteit van zijn producten en diensten te verbeteren en een strategie van differentiatie naar regio en industriële sector ten uitvoer te leggen, met als doel groei en werkgelegenheid te genereren door de toegevoegde waarde van creativiteit en slim ontwerpen, sociale innovatie en nieuwe duurzame en inclusieve industriële modellen.

3.2.

Er vallen in Europa al een aantal hoopgevende indicatoren waar te nemen, zoals het aandeel van 40 % in de wereldwijde octrooien voor hernieuwbare technologieën. Er is echter ook sprake van een nieuw en ernstig gebrek aan afstemming tussen het onderwijs- en opleidingsaanbod, de initiatieven van het bedrijfsleven en de door de industrie benodigde vaardigheden.

3.3.

Een andere belangrijke remmende factor voor de industriële ontwikkeling in heel Europa is het gefragmenteerde beleid van de Europese Unie, zowel in geografische als sectorale zin. Om van de huidige situatie, waarbij 28 lidstaten verschillend beleid voeren voor iedere industriële sector, over te stappen op een algemene benadering van het industriebeleid van de EU moet er een afstemming plaatsvinden met de maatregelen voor de voltooiing van de EMU (in het bijzonder de begrotingsunie en de bankenunie), de ontwikkeling van een Europese markt voor durfkapitaal en de vaststelling van een model voor duurzame financiering, om te zorgen voor een evenwichtige en harmonieuze groei in heel de Europese Unie.

3.4.

Inzicht in de vraag of meer groene innovatie de innovatie in andere sectoren bevordert en ook in de effecten ervan op de industriële inputprijzen, is een belangrijke stap op weg naar het beoordelen van de gevolgen van het milieubeleid voor het concurrentievermogen van landen en bij het beter plannen van milieubeleid.

3.5.

Dit vergt ook veel aandacht voor het potentieel van kmo’s in branches die hoogwaardige, innovatieve, kennisintensieve diensten leveren. Innovatie vindt in Europa doorgaans plaats bij kleinschalige bedrijven en de uitvoer van hoogwaardige, kennisintensieve diensten speelt een voortrekkersrol bij de marktpositionering van aanverwante industriële sectoren.

3.6.

Wil Europa zijn leiderschapspositie op het vlak van de kennisindustrie of immaterieel kapitaal weer innemen, dan is industriële samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten in het kader van de ontwikkeling van Europese innovatie van cruciaal belang. Het EESC wijst op de betekenis van gemeenschappelijk Europees belang, innovatieve publiek-private partnerschappen en regionale samenwerking in het kader van strategieën voor slimme specialisatie.

4. Wereldwijde en holistische strategie

4.1.

Economieën die intensiever deelnemen aan mondiale waardeketens zijn beter in het creëren van toegevoegde waarde. De EU moet zich daarom met meer overtuiging verzetten tegen neoprotectionisme, dat ertoe kan leiden dat deze deelname nog verder wordt afgeremd dan nu al het geval is.

4.2.

De mogelijkheid bestaat om mondiale waardeketens te koppelen aan het lokale bedrijfsleven, waarbij de ontwikkeling van de lokale economie onder meer wordt gestimuleerd door het gebruik van disruptieve technologieën (blockchain, 3D-printers, robotica, het internet van de dingen, energieopslag, hernieuwbare energie, big data, genetische biologie, nanotechnologie enz.) met een inclusieve benadering: zij kunnen ook het pad effenen voor lokale productie met goedkopere productiemiddelen, vooral als deelname van prosumenten wordt ingevoerd (en goed wordt gereguleerd) en de ontwikkeling van productieve en inclusieve micro-ondernemingen wordt aangemoedigd, als aanvulling op de grote mondiale waardeketens.

4.3.

Het nieuwe paradigma van duurzaamheid als concurrentiefactor, gericht op de lange termijn, beoogt voldoende publieke en private middelen aan te trekken, zeker te stellen en in te zetten om de in het EU-beleid vastgestelde doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Het beschikbaar stellen van voldoende middelen is essentieel om tot een eerlijke, evenwichtige en inclusieve transformatie te komen, waarbij niemand achterblijft of van deelname wordt uitgesloten, en waarbij publieke belangen zoals consumentenbescherming, gezondheid, veiligheid en kwaliteit belangrijke prioriteiten blijven.

4.4.

De sectorale initiatieven en samenwerkingsverbanden van de Europese industrie om vorm te geven aan de nieuwe Agenda voor vaardigheden en een catalogus samen te stellen van goed georganiseerde initiatieven waarmee bestaande programma’s (Erasmus+, de nieuwe Europese agenda voor cultuur enz.) kunnen worden versterkt of bijgesteld en nieuwe programma’s kunnen worden uitgevoerd, moeten zo snel mogelijk in heel de EU-27 worden gerealiseerd, waarbij de geografische diversiteit in acht moet worden genomen en de lokale autoriteiten nauw moeten worden betrokken.

4.5.

Daarnaast is het EESC een sterk voorstander van multistakeholder-overlegforums, de gezamenlijke ontwikkeling van innovatieve strategieën en proefprogramma’s met een voorbeeldfunctie, gezamenlijke experimenten, de uitwisseling van beste praktijken en bereidheid om projecten nauwlettend op te volgen en te evalueren. Het wijst er tevens op dat zowel alle partijen uit de industriële waardeketen als de consument daarbij moeten worden betrokken. In dit verband moet melding worden gemaakt van de industriële rondetafelconferentie op hoog niveau, de groep op hoog niveau over energie-intensieve industrieën en de groep op hoog niveau inzake concurrentievermogen en groei.

4.6.

Het is van essentieel belang om de investeringscapaciteit van de EU te verbeteren en de kloof tussen de formulering van sectorbeleid en de gedane financiële investeringen te dichten door meer middelen uit te trekken voor het EFSI 2.0 en de investeringsgerelateerde structuurfondsen om die regio’s en bevolkingsgroepen te bereiken die tijdens de crisisjaren een achterstand hebben opgelopen, en door het recente externe overschot van de EU en dat van overheden te gebruiken voor investeringen die de industriële infrastructuur moderniseren en zo bijdragen tot de productiviteit en economische groei.

5. Institutioneel bestuur van de industrie in de EU

5.1.

EU-actieplannen voor de lange termijn (EU2020, klimaatplannen enz.) moeten worden weerspiegeld in industriële actieplannen. Het creëren van synergieën tussen verschillende beleidsinitiatieven (circulaire economie, innovatie, vervoersbeleid, handel, vaardigheden, regionaal beleid) zou zeker bijdragen tot het maximaliseren van het effect ervan.

5.2.

Transparantie is een bepalende factor voor het welslagen van dit proces. De industrie moet als geheel „handelen en communiceren” door hoogwaardige informatie (relevant, controleerbaar en vergelijkbaar) te verstrekken die het mogelijk maakt om de financiële en niet-financiële gevolgen in de mondiale waardeketen van een product nauwkeurig te meten.

5.3.

De VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (17 SDG’s en 169 subdoelstellingen) en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering zijn gericht op het algemeen belang, maar het is dringend noodzakelijk om de indicatoren aan te passen en uit te breiden door middel van een gemeenschappelijke methodologie die kwantitatieve en kwalitatieve parameters combineert en externaliteiten in geld uitdrukt. Deze nieuwe reeks indicatoren moet onder meer indicatoren omvatten die betrekking hebben op de dimensie van de mondiale waardeketen en een uitdrukking vormen van de waarden van de EU.

5.4.

Het EESC dringt aan op de invoering van gedragscodes voor geïnternationaliseerde segmenten van Europese waardeketens van producten of diensten, zoals duurzame voeding, waarvan zich een groot aantal nog altijd buiten het bereik van de wetgever bevindt. Het dringt ook aan op strenger markttoezicht en de invoering van afschrikkende maatregelen of sancties voor praktijken die in strijd zijn met duurzaamheid, zoals geplande veroudering.

5.5.

Versterking van verantwoord onderzoek en innovatie in het kader van een bottom-upbenadering. Nauwkeurigere prognoses per regio voor specifieke sectoren, en afstemming van investeringen op de strategische doelstellingen van de EU voor 2030 en de vooruitzichten voor 2050 (8). De EU moet ook garanderen dat de eerste toepassing van door de overheid gefinancierde O & O plaatsvindt binnen de EU. Uiteindelijk moet de doelstelling van 3 % voor O & O-investeringen worden bereikt (momenteel bedraagt het aandeel slechts 1,9 %, minder dan de 2,2 % van China). Voor disruptieve technologieën moeten routekaarten worden opgesteld die betrekking hebben op de desbetreffende uitdagingen en voorwaarden (met inbegrip van de economische, regelgevende en sociale gevolgen).

5.6.

In het meerjarig financieel kader 2021-2027 moeten zo specifiek en gedetailleerd mogelijke bepalingen worden vastgelegd of aanvullende begrotingsmiddelen worden uitgetrokken voor iedere sector, met name voor O & O&I en het cohesiebeleid. In alle stadia van de innovatiecyclus moet meer overheidssteun worden gegeven, met inbegrip van steun voor startende ondernemingen, demonstratie- en proefprojecten, gezamenlijke OTO-projecten, technologieverspreiding enz.

5.7.

De kapitaalmarktunie en de industriële ontwikkeling in de EU moeten het mogelijk maken publieke en particuliere besparingen te mobiliseren via veilige methoden, variërend van maatschappelijk verantwoord beleggen tot maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dankzij EMAS-certificering zou het financieel rendement geoptimaliseerd kunnen worden en in evenwicht kunnen worden gebracht met duurzaamheidsvariabelen.

5.8.

Een eerlijke beleidstransitie voor 2030 betekent niet alleen innoveren voor mensen en investeren voor werknemers, maar ook innoveren mét mensen en mét werknemers, om hun fatsoenlijk nieuw werk te kunnen bieden. Het EESC beklemtoont in dit verband dat de productie technologieneutraal moet blijven.

6. Meer ambitie in het actieplan voor de Europese industrie

6.1.

Het opbouwen van een cognitieve samenleving is een basisvoorwaarde voor een innovatieve en concurrerende industrie. Europa kan niet concurreren met opkomende economieën op basis van lonen; het moet slimmer zijn. Vaardigheden zijn voor werknemers van essentieel belang, niet alleen om hun inzetbaarheid te vergroten, maar ook voor hun werkzekerheid, sociale integratie en kansen in het leven. Er moet dan ook worden geïnvesteerd in permanente bij- en omscholing van werknemers en in onderwijs, opleiding en professionele ontwikkeling gedurende het hele beroepsleven. Er is een ambitieuzere „Nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa” nodig, waarbij het Europese kader van sleutelcompetenties wordt herzien om ervoor te zorgen dat mensen de kennis en vaardigheden verwerven die de industrie nodig heeft om de economische veerkracht van Europa te versterken, alsook om duurzame ontwikkeling te bevorderen (subdoelstelling 4 van de SDG’s van de Verenigde Naties).

6.2.

Verbeterde mechanismen voor kennisoverdracht tussen universiteiten + onderzoekscentra en industriële sectoren + werknemers.

6.3.

Kleine en middelgrote ondernemingen zijn voorlopers op het vlak van hoogwaardige innovatieve goederen en diensten, maar ontberen vaak de middelen om die innovaties op een grotere markt af te zetten. In overeenstemming met de prioriteiten van het EU-industriebeleid tot 2030 is een uitgebreid scala aan stimulansen en voordelen nodig, waarbij gebruik wordt gemaakt van de kracht van het beloningsgerichte pan-Europese openbare kader, en die met name bedoeld zijn voor kmo’s, maar ook voor vrije beroepen, als pioniers bij het verstrekken en exporteren van innovatieve hoogwaardige kennisintensieve diensten.

Strategische overheidsopdrachten vormen een belangrijke speerpunt van het industriebeleid. Het potentieel ervan moet ten volle worden benut door innovatieve, groene en sociale criteria op te nemen in openbare aanbestedingen, en niet alleen te kijken naar de laagste prijs. De EU moet overheden in dit verband ondersteunen door begeleiding te bieden, een helpdesk op te zetten, de planning van grote infrastructuurprojecten te ondersteunen en de uitwisseling van beste praktijken te bevorderen.

steun voor internationalisering

een „sandbox” voor multistakeholder-experimenten, ondersteuning bij de voorafgaande validatie van innovatieve oplossingen

clustering (sectoraal, horizontaal en verticaal) en incubators voor startende bedrijven, het versterken van de banden tussen industriële partijen met het oog op het delen en uitwisselen van middelen

gespecialiseerde begeleiding met grote toegevoegde waarde, regelmatige bijeenkomsten van startende en gevestigde bedrijven in de sector om plannen en initiatieven af te stemmen

belastingvoordelen en overheidsgaranties ter ondersteuning van investeringen

enz.

6.4.

Stimuleren van kennis en consolidatie van de nieuwe duurzame economische modellen(9) die maatschappelijke innovatie bevorderen (nieuwe mensgerichte benaderingen om in maatschappelijke behoeften te voorzien) door de toepassing van nieuwe methoden.

6.5.

Bijzondere aandacht moet uitgaan naar minder ontwikkelde en industriële overgangsregio’s. Lokale ontwikkelingsmaatschappijen en de diverse instrumenten waarover zij beschikken, dienen als aanjagers voor de creatie van „microklimaten” of „ecosystemen” waarin de toenemende synergieën tussen productie en dienstverlening bijeenkomen en tot stand worden gebracht, uitgaande van de behoeften van individuele personen en gebieden.

6.6.

De rol van de internationale handel is cruciaal om de uitdagingen voor de duurzame industrie het hoofd te bieden. Herziening en verbetering van preferentiële vrijhandelsverdragen en -overeenkomsten (van GATT tot TTIP), onder invoering van een zekere conditionaliteit met betrekking tot duurzaamheidsafspraken. Vaststellen van rode lijnen: juridisch en fiscaal bestuur, beslechting van offshore-geschillen, minimumdrempels op sociaal en milieugebied. In de handelsbetrekkingen moet wederkerigheid gegarandeerd worden (bijv. investeringen, overheidsopdrachten, subsidies).

6.7.

Opstellen van een sectorale agenda voor een evenwichtig beheer van de transitie naar een koolstofarme, circulaire economie: vaststellen van sectorale en geografische streefdoelen, opstellen van stappenplannen op basis van reële omstandigheden, het effect van de kosten van energie en andere productiemiddelen.

6.8.

Met de aanpassing aan het digitale tijdperk zal de Europese industrie transformeren in een zeer informatie- en kennisintensief productiesysteem. In dat verband zijn de volgende prioriteiten van belang:

het ten volle bevorderen van de toepassing van informatietechnologieën om maatschappelijke uitdagingen aan te pakken

ontwikkeling van een EU-brede „high performance” digitale infrastructuur

aanpak van de grote verschillen in digitalisering tussen regio’s en tussen grote en kleine bedrijven

snellere ontwikkeling van ict-normen

aandacht voor de sociale dimensie van de digitalisering: gevolgen voor de kwaliteit en kwantiteit van banen, regulering van de deeleconomie om oneerlijke concurrentie te voorkomen

digitale intelligentie moet op alle beroepsniveaus worden vergroot; digitale vaardigheden moeten op alle onderwijsniveaus (van school tot levenslang leren) worden bevorderd

vaststelling van nieuwe regels voor het belasten van de digitale economie

zorgen voor cyberveiligheid.

6.9.

Veilige, toereikende en duurzame energie is een belangrijke prioriteit voor de industrie en de samenleving. Hernieuwbare energie moet beschikbaar zijn tegen een concurrerende prijs. Dit vergt ook enorme investeringen in slimme netwerken en interconnectiviteit en in baanbrekende technologieën voor energieopslag. Door middel van slim koolstofgebruik kan koolstof- en waterstofafval, dat momenteel wordt verbrand, worden hergebruikt om stroom op te wekken, om synthetische brandstoffen en chemicaliën te vervaardigen. Het gebruik van deze producten zou in het algemeen aanzienlijk geïntensiveerd kunnen worden. CO2-reductie in de gecombineerde staal-/chemie-/vervoersector. Deze synthetische brandstoffen of grondstoffen moeten in de richtlijn hernieuwbare energie gepromoot worden.

6.10.

Het EESC wijst op het belang van actieplannen voor sectoren en waardeketens met een sterk groeipotentieel, voor de structurele modernisering van traditionele industrieën en voor de ondersteuning van het koolstofarm maken van energie-intensieve industrieën.

6.11.

Binnen het industriebeleid zal bijzondere aandacht moeten worden geschonken aan de vervoerssector, waar een volledig nieuw paradigma aan het ontstaan is, aangezien er veel technologische omwentelingen tegelijk plaatsvinden: elektrificatie, digitalisering van de productie, geconnecteerde en geautomatiseerde auto’s, integratie van particulier en collectief vervoer.

Brussel, 17 oktober 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER