Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (COM(2018) 171 final — 2018/0081 (COD))

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (COM(2018) 171 final — 2018/0081 (COD))

6.12.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/145


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk

(COM(2018) 171 final — 2018/0081 (COD))

(2018/C 440/24)

Rapporteur:

János WELTNER

Raadpleging

Europees Parlement: 16.4.2018

Raad: 23.4.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 153, leden 1 en 2, en artikel 304, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van het bureau

17.4.2018

Bevoegde afdeling

Afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

19.7.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

19.9.2018

Zitting nr.

537

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

191/4/11

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de voorgestelde wijziging van de richtlijn betreffende carcinogene en mutagene agentia (CMD), aangezien ze objectieve gegevens omvat ten behoeve van veiligere arbeidsomstandigheden.

1.2.

Net als in zijn voorgaande advies (1) verzoekt het EESC de Commissie nogmaals om te beoordelen wat het effect is van een mogelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van de CMD tot reprotoxische stoffen.

1.3.

Gezien de reprotoxische gevolgen van verschillende carcinogene en mutagene agentia acht het EESC het van belang dat er bij herzieningen en wijzigingen van de CMD in de nabije toekomst meer aandacht wordt besteed aan beroepsmatige blootstelling van mannen en vrouwen waar het gaat om voortplanting, in het bijzonder — in het geval van vrouwen — blootstelling tijdens het eerste trimester van een zwangerschap.

1.4.

In deze wijziging worden bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling vastgesteld op basis van wetenschappelijk en statistisch bewijs, wat het EESC toejuicht. Zoals blijkt uit de achtergronddocumentatie kunnen belanghebbenden een op risico’s gebaseerde aanpak gemakkelijk begrijpen. Een dergelijke aanpak vormt dus een goede basis voor een sociaal compromis.

1.5.

Het EESC is ingenomen met de op bewijsmateriaal gebaseerde procedure in het kader waarvan de Commissie het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (SCOEL) (2) en het Comité risicobeoordeling (RAC) (3) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (4) om advies heeft gevraagd.

1.6.

Het EESC benadrukt dat het noodzakelijk is om proefprogramma’s voor onderzoek op te zetten en, in een tweede fase, om in het kader van nationale socialezekerheidsstelsels of gezondheidszorgstelsels EU-brede programma’s op te zetten voor levenslange medische controle voor alle personen die zijn blootgesteld aan carcinogene en mutagene agentia en reprotoxische stoffen. In overeenstemming met de algemene verordening inzake gegevensbescherming (5) moeten deze controles anoniem worden uitgevoerd.

1.7.

Om werknemers beter te beschermen tegen carcinogene, mutagene en reprotoxische agentia op de werkplek moeten de lidstaten ervoor zorgen dat arbeidsinspectiediensten over voldoende financiële en personele middelen beschikken om hun taken uit te voeren.

1.8.

Het EESC beveelt aan dat alle stoffen waarvan het vermoeden bestaat dat ze carcinogeen, mutageen en/of reprotoxisch zijn aan een wetenschappelijke analyse worden onderworpen, en dat ze indien nodig worden opgenomen in de CMD.

2. Achtergrond van het advies

2.1.

Dit advies houdt verband met het advies van het EESC over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk” (6), dat is opgesteld naar aanleiding van de wijziging van de CMD in 2017 (7). Alle aanbevelingen van het EESC, behalve de aanbevelingen die in onderhavige wijziging zijn opgenomen, zijn nog steeds relevant (8).

2.2.

De doelstellingen van het voorstel zijn in overeenstemming met artikel 2 (Recht op leven) en artikel 31 (Rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

2.3.

Het waarborgen van een veilige en gezonde werkomgeving is, zoals vermeld in het „Strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2014-2020” (9), een strategisch doel van de Europese Commissie.

2.4.

Kanker is het voornaamste arbeidsgerelateerde gezondheidsprobleem in de EU-28 en berokkent bijna evenveel schade aan het leven en de gezondheid van werknemers als de twee volgende gezondheidsproblemen (spier- en skeletaandoeningen en hart- en vaatziekten) samen. De negatieve gevolgen van kanker zijn veel groter dan die van arbeidsongevallen (10). Kanker brengt lijden met zich mee voor werknemers, hun vrienden en familie, alsook een slechte levenskwaliteit, verminderd welzijn en in het ergste geval overlijden (11).

2.5.

De Commissie is van start gegaan met een continu proces om de CMD (12) te actualiseren, teneinde nieuwe wetenschappelijke en technische ontwikkelingen bij te houden. Dit proces is in overeenstemming met de strategie van de EU voor duurzame ontwikkeling. Een van de doelstellingen van deze strategie is om ervoor te zorgen dat in 2020 chemische stoffen op zodanige wijze worden geproduceerd en gebruikt dat de menselijke gezondheid en het milieu hierdoor niet ernstig worden bedreigd. Het uiteindelijke doel is om zorgwekkende stoffen te vervangen door passende alternatieve stoffen of technologieën (13).

3. Voorstel van de Commissie

3.1.

In overeenstemming met dit proces en op basis van SWD(2018) 87 en 88 heeft de Commissie in het document COM(2018) 171 een nieuwe wijziging voorgesteld van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (14). Eerder in 2017 was het EESC voorstander van een wijziging van deze richtlijn; de huidige wijziging betreft vijf stoffen (15):

3.1.1.

Cadmium en de anorganische verbindingen daarvan, binnen het toepassingsgebied van de richtlijn: beroepen waarin werknemers worden blootgesteld aan deze stoffen, zijn onder andere cadmiumproductie en -verwerking, vervaardiging van nikkel-cadmiumbatterijen, vervaardiging en formulering van cadmiumpigment, productie van cadmiumlegeringen, mechanisch plateren, smelting van koper en zink, winning van non-ferrometaalertsen, solderen met soldeer van een zilver-cadmium-zilverlegering, compounding van polyvinylchloride en recyclen van metaalschroot en Ni-Cd-batterijen. Volgens de Commissie lopen naar schatting circa 10 000 werknemers risico.

3.1.2.

Beryllium en de anorganische verbindingen daarvan, binnen het toepassingsgebied van de richtlijn: er is een lijst van tien industriële sectoren opgesteld waarin werknemers het risico lopen blootgesteld te worden aan beryllium, zoals de metaalgieterij, de glassector en laboratoria. Koper, aluminium, magnesium en nikkel worden vaak vermengd met beryllium. Ongeveer 80 % van alle beryllium wordt gebruikt in koperlegeringen. Blootstelling aan beryllium veroorzaakt longkanker en ongeneeslijke chronische berylliose. Volgens de Commissie lopen naar schatting 54 000 werknemers risico.

3.1.3.

Arseenzuur en de zouten daarvan, alsook anorganische arseenzuurverbindingen, binnen het toepassingsgebied van de richtlijn: blootstelling aan arseenzuurverbindingen komt voor bij bijvoorbeeld koper- en zinkproductie, evenals in de glas-, elektronica- en chemische sector. Volgens de Commissie lopen naar schatting tussen de 7 900 en de 15 300 werknemers risico.

3.1.4.

Formaldehyde: komt voor bij de vervaardiging van formaldehyde, en in een reeks producten (kleefstoffen en afdichtingsmiddelen, coatings, polymeren, biociden en laboratoriumchemicaliën); blootstelling aan formaldehyde kan ook voorkomen tijdens activiteiten als bouwwerkzaamheden en bij het vervaardigen van leer en bont, pulp, papier en papierproducten, textiel, hout en houten producten. Formaldehyde wordt ook gebruikt voor het bewaren van weefsels en als ontsmettingsmiddel in pathologieafdelingen en autopsiezalen. Volgens de Commissie lopen naar schatting 1 miljoen werknemers risico.

3.1.5.

4,4’-methyleen-bis(2-chlooraniline) („MOCA”): werknemers die hieraan blootgesteld worden, werken in de plasticsector. MOCA wordt op 89 plaatsen in de EU gebruikt voor het modelleren van onderdelen uit polyurethaanelastomeren. Volgens de Commissie lopen naar schatting 350 werknemers risico.

3.2.

De lidstaten hanteren verschillende benaderingen. Sommige lidstaten hebben voor een groot aantal carcinogene, mutagene en/of reprotoxische chemicaliën bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling vastgesteld; andere lidstaten hebben voor slechts enkele chemicaliën dergelijke grenswaarden vastgesteld. In het voorstel worden vijf stoffen genoemd; voor geen van deze stoffen is een EU-grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling vastgesteld. Twaalf lidstaten (BE, BG, CY, CZ, DE, EE, ES, HU, LT, LV, NL, SE) hebben geen grenswaarde voor een van de vijf stoffen, en in drie lidstaten (IT, LU, MT) is voor geen van de vijf stoffen een grenswaarde vastgesteld. Het niveau van deze grenswaarden kan van land tot land aanzienlijk verschillen. Het Comité is dan ook ingenomen met het voorstel tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG, waarin minimale bindende Europese grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling worden vastgesteld; bovendien zullen de arbeidsvoorwaarden na de inwerkingtreding van de richtlijn gelijk zijn voor alle werknemers die in een lidstaat aan deze schadelijke stoffen worden blootgesteld.

3.3.

Uit schattingen op basis van een studie van Risk & Policy Analysts Limited (RPA) (16) uit 2018 blijkt dat als dit voorstel wordt aangenomen, de arbeidsomstandigheden van meer dan 1 miljoen werknemers in de EU zullen verbeteren op de lange termijn en dat 22 000 gevallen van arbeidsgerelateerde gezondheidsproblemen kunnen worden vermeden. De huidige ziektelast is geschat op basis van de voorbije 40 jaar en omvat 24 770 gevallen van werkgerelateerde gezondheidsproblemen. Indien geen actie wordt ondernomen zullen daar de komende 60 jaar 24 689 nieuwe gevallen bijkomen.

3.4.

Volgens het werkdocument van de Commissie is het daarom nodig te overwegen om op basis van de hierboven vermelde informatie de CMD te actualiseren. De beginselen zijn dezelfde als in de CMD en in de vorige wijziging. Met deze wijziging wordt de vorige lijst in de bijlage van de CMD uitgebreid met de vijf hierboven vermelde stoffen.

3.5.

Voor cadmium, beryllium en formaldehyde is wetenschappelijk advies ingewonnen bij het SCOEL, en voor arseenzuur en MOCA bij het RAC. Het tripartiete Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats heeft over alle vijf de stoffen een advies uitgebracht.

3.6.

De grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor deze vijf carcinogene en mutagene agentia zijn vastgesteld op basis van wetenschappelijke gegevens en onder verwijzing naar de toekomstige gevolgen voor de gezondheid. Er is ook rekening gehouden met verschillende economische gevolgen.

4. Algemene opmerkingen

4.1.

De belangrijkste doelstelling van deze wijziging is om de lijst in de CMD uit te breiden. Deze lijst is momenteel beperkt tot carcinogene en mutagene agentia. Zoals vermeld in het advies van het EESC (17) moet een mogelijke uitbreiding worden overwogen om reprotoxische stoffen of stoffen die andere lichaamsfuncties aantasten ook onder het toepassingsgebied van de CMD te laten vallen.

4.2.

Dit advies wordt ondersteund door het monitoringverslag van Eurostat van 2017 inzake de vooruitgang op het vlak van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen in een EU-context (18): In 2015 werden in de EU 350 miljoen ton chemische stoffen verbruikt. Hiervan is 127 miljoen ton geclassificeerd als gevaarlijk voor het milieu en 221 miljoen ton als schadelijk voor de menselijke gezondheid. Hoewel het verbruik van giftige chemische stoffen op korte en lange termijn is afgenomen, bleef het aandeel van de meest giftige chemische stoffen in het totale verbruik van chemische stoffen vrijwel onveranderd. (Aandeel van kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen in het totale verbruik van chemische stoffen in de EU: 2004: 10,7 %, 2015: 10,3 %.)

4.3.

In de EU-strategie tegen beroepsgerelateerde kanker moet meer aandacht zijn voor vrouwen.

4.3.1.

Het patroon van de blootstelling en het patroon van de locatie van de kanker kan bij mannen en vrouwen verschillen. Zo is borstkanker bij mannen erg zeldzaam, terwijl dit bij vrouwen de meest voorkomende vorm van kanker is. Er zijn allerlei soorten beroepsmatige blootstellingen die mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van borstkanker. Teneinde gegevens te verzamelen die relevant zijn voor de besluitvorming, moet de incidentie van voornamelijk genderspecifieke kankers apart worden geanalyseerd voor mannen en vrouwen, en niet voor alle werknemers samen.

4.3.2.

Het Comité dringt er bij de Commissie op aan dat zij bij toekomstige herzieningen van de richtlijn systematischer rekening houdt met de beroepsmatige blootstelling aan carcinogene agentia bij vrouwen. Vele soorten werk waar veel vrouwen actief zijn (gezondheidszorg, schoonmaak, kapperszaken enz.), brengen blootstelling aan carcinogene agentia mee. In dit opzicht moeten bindende preventieve maatregelen worden genomen (bijvoorbeeld negatievedrukkasten in gezondheidszorginstellingen voor de bereiding door het personeel van voor injectie bestemde cytostatische producten).

4.4.

Met betrekking tot de eengemaakte markt is het EESC van mening dat het belangrijk is dat de Commissie in de CMD een methodologie definieert voor het vaststellen van bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling. Bij dit proces moeten de sociale partners, de lidstaten en andere belanghebbenden, met inbegrip van ngo’s, uitvoerig worden geraadpleegd. Volgens het EESC moet bijzondere aandacht worden besteed aan twee elementen: ten eerste aan de consistentie van bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling met betrekking tot het risiconiveau van de verschillende stoffen; ten tweede aan de behoefte om bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling vast te stellen op basis van wetenschappelijke bewijzen, met inbegrip van de follow-up van veranderingen in de incidentie van arbeidsgerelateerde ziekten. Voor de grenswaarden moeten verschillende factoren in overweging worden genomen, zoals de haalbaarheid en de mogelijkheid om blootstellingsniveaus te meten. Om werkgevers te helpen bij het vaststellen van prioriteiten voor hun preventiemaatregelen moeten de grenswaarden expliciet verwijzen naar het risiconiveau dat met het blootstellingsniveau in verband wordt gebracht.

4.5.

Voor de meeste stoffen is er een lange latentieperiode tussen de eerste blootstelling en het ontstaan van kanker. Het is volgens het EESC dan ook noodzakelijk dat werknemers worden beschermd door alle werknemers die een blootstellingsrisico lopen in het kader van socialezekerheidsstelsels of nationale gezondheidszorgstelsels levenslange medische controles aan te bieden. Deze gegevens kunnen door Eurostat worden verschaft om de strategie voor duurzame ontwikkeling te helpen verfijnen.

4.6.

Governance op het gebied van de volksgezondheid moet uitsluitend gebaseerd zijn op empirisch onderbouwde regelgeving. Bewijsmateriaal kan worden verkregen via wetenschappelijke analyses op basis van statistisch evalueerbare gegevens van goede kwaliteit. Deze vereiste wordt ondersteund door artikel 9 van de algemene verordening inzake gegevensbescherming (19) zelf, dat betrekking heeft op de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens (20). Overeenkomstig Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (21) moet ook rekening worden gehouden met andere juridische aspecten.

4.7.

Het EESC beveelt opnieuw aan om meer inspanningen te richten op wetenschappelijke en statistische studies. Arbeidsgerelateerde kanker kan meerdere oorzaken hebben. Onderzoek naar de gevolgen en mogelijke interactie van gecombineerde blootstelling aan verschillende factoren moet meer aandacht en middelen krijgen.

4.8.

Een betere controle op de tenuitvoerlegging en toepassing van de CMD is een van de belangrijkste taken op het gebied van de bescherming van werknemers tegen carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen op de werkplek. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de arbeidsinspectiediensten beschikken over toereikende financiële en menselijke middelen om hun taken uit te voeren en moeten tegelijkertijd bedrijven, en dan met name kleine en middelgrote ondernemingen, helpen om aan deze bepalingen te voldoen. Zij dienen hun samenwerking met het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk te versterken. Een wijdverspreid gebruik van het OiRA-webplatform (Online interactive Risk Assessment) kan helpen bij risicobeoordelingen op dit gebied.

5. Specifieke opmerkingen

5.1.

Met de Europese wetgeving wordt ingespeeld op de cruciale vereiste van preventie en bescherming van de gezondheid op het werk en de noodzaak om het werk aan te passen aan de mensen, maar daarnaast wijst het Comité op het gevaar dat ondoeltreffende preventie van blootstelling aan carcinogene, mutagene en reprotoxische agentia negatieve gevolgen heeft voor het bedrijfsleven, zoals hogere kosten en lagere productiviteit als gevolg van absenteïsme, schadevergoedingen, expertise die verloren gaat en verstoorde concurrentie. Bovendien kunnen er negatieve gevolgen zijn voor de lidstaten als gevolg van hogere socialezekerheidskosten en misgelopen belastinginkomsten.

5.2.

De autoriteiten van de lidstaten en de werknemers- en werkgeversorganisaties hebben in het kader van het tripartiete Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats bevestigd dat ze bijzonder ingenomen zouden zijn met de juridische duidelijkheid en de betere bescherming die lagere grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor deze stoffen zouden meebrengen.

Brussel, 19 september 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER