Home

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (2018/2157(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (2018/2157(INI))

28.10.2020

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 363/36


P8_TA(2018)0451

Wapenuitvoer: uitvoering van gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB

Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2018 over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (2018/2157(INI))

(2020/C 363/05)

Het Europees Parlement,

gezien de in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) vastgelegde beginselen, met name de bevordering van de democratie en de rechtsstaat, de handhaving van de vrede, de voorkoming van conflicten en de versterking van de internationale veiligheid,

gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (1) (“het gemeenschappelijk standpunt”),

gezien het negentiende jaarverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt (2),

gezien Besluit nr. 101/2309/GBVB van de Raad van 22 januari 2018 betreffende het bevorderen van doeltreffende controle op de wapenuitvoer (3) en Besluit nr. 915/915/GBVB van de Raad van 29 mei 2017 over activiteiten van de Unie ter ondersteuning van de uitvoering van het Wapenhandelsverdrag (4),

gezien de bijgewerkte gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen die op 26 februari 2018 door de Raad is goedgekeurd (5),

gezien de gids voor de gebruiker bij het Gemeenschappelijk Standpunt tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie,

gezien het Wassenaar Arrangement van 12 mei 1996 betreffende exportcontrole voor conventionele wapens en goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik, alsmede de in 2017 bijgewerkte lijsten van deze goederen en technologieën en munitie (6),

gezien het strategisch EU-kader en EU-actieplan voor mensenrechten en democratie van 25 juni 2012, en met name resultaat 11, onder e), van het actieplan, en het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019) van 20 juli 2015, en met name doelstelling 21, onder d),

gezien het Wapenhandelsverdrag (WHV), dat op 2 april 2013 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen (7) en op 24 december 2014 in werking is getreden,

gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (8),

gezien Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (9), als gewijzigd in Verordening (EU) nr. 599/2014 van 16 april 2014, en de lijst van goederen en technologie voor tweeërlei gebruik in bijlage I (“verordening tweeërlei gebruik”),

gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, met name doelstelling 16 ter bevordering van vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling,

gezien de agenda voor ontwapening van de Verenigde Naties, getiteld “Securing our common future”,

gezien Verordening (EU) 2016/2134 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (10),

gezien het verslag van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens van de VN aan de Mensenrechtenraad over het effect van wapenleveringen op het genot van mensenrechten (11),

gezien zijn eerdere resoluties over deze kwestie, met name die van 13 september 2017 (12) en 17 december 2015 (13) over de tenuitvoerlegging van gemeenschappelijk standpunt,

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de EU (EDIDP) (COM(2017)0294) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds (COM(2018)0476),

gezien zijn resoluties over de humanitaire situatie in Jemen van 25 februari 2016 (14), 15 juni 2017 (15) en 30 november 2017 (16),

gezien zijn resolutie van 27 februari 2014 over de inzet van gewapende drones (17),

gezien het verslag van de Mensenrechtenraad van 17 augustus 2018 over de mensenrechtensituatie in Jemen, met inbegrip van schendingen en misbruiken sinds september 2014 (A/HRC/39/43),

gezien artikel 52 en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0335/2018),

A.

overwegende dat in artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties wordt voorzien in het natuurlijke recht op individuele of collectieve zelfverdediging;

B.

overwegende dat wapenuitvoer en -overdracht ontegenzeggelijk gevolgen hebben voor de mensenrechten, de veiligheid van mensen, de sociaal-economische ontwikkeling en de democratie; overwegende dat wapenuitvoer ook bijdraagt tot omstandigheden die mensen dwingen hun land te ontvluchten; overwegende dat dit redenen zijn om een streng, transparant, doeltreffend en algemeen aanvaard en gedefinieerd wapenbeheersingssysteem op te zetten;

C.

overwegende dat het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad een juridisch bindend kader is waarin acht criteria zijn vastgelegd; overwegende dat indien niet aan deze criteria wordt voldaan, de afgifte van een uitvoervergunning moet worden geweigerd (criteria 1 t/m 4) of op zijn minst moet worden overwogen een uitvoervergunning te weigeren (criteria 5 t/m 8); overwegende dat het besluit om militaire goederen of technologie over te dragen dan wel die overdracht te weigeren, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt tot de nationale bevoegdheid van de lidstaten behoort;

D.

overwegende dat uit de meest recente cijfers (18) blijkt dat de EU-28 in de periode 2013-2017 verantwoordelijk was voor 27 % van de totale wereldwijde wapenuitvoer, wat betekent dat de EU-28 de op een na grootste wapenleverancier ter wereld is, na de Verenigde Staten (34 %) en met Rusland op de derde plaats (22 %); overwegende dat sinds de EU gegevens verzamelt, de meeste wapenuitvoervergunningen (cijfers in waarde) zijn verleend in 2015 en 2016, met een totale waarde van 195,95 miljard EUR in 2015 en, volgens het meest recente verslag van de Groep export van conventionele wapens (Coarm), 191,45 miljard EUR in 2016 (19); overwegende dat de cijfers voor 2015 en 2016 helaas misleidend en onnauwkeurig zijn, aangezien het volume vergunningen deels eerder een uitdrukking van intenties is dan een nauwkeurig cijfer over de werkelijke uitvoer die in de nabije toekomst kan worden verwacht;

E.

overwegende dat de jaarverslagen van de Groep Coarm tot nog toe het enige instrument zijn dat tot doel heeft de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt te evalueren; overwegende dat deze verslagen tot grotere transparantie over de wapenuitvoer van de lidstaten hebben bijgedragen en dat het volume aan richtsnoeren en toelichtingen in de gids voor de gebruiker sterk is toegenomen; overwegende dat de hoeveelheid informatie over de afgifte van wapenuitvoervergunningen dankzij het gemeenschappelijk standpunt is toegenomen;

F.

overwegende dat zowel de mondiale als de regionale veiligheidssituatie ingrijpend is veranderd, met name wat de buurlanden ten zuiden en ten oosten van de Unie betreft, waaruit blijkt dat de methoden voor het produceren van informatie ten behoeve van risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen dringend moeten worden verbeterd en zekerder moeten worden gemaakt;

G.

overwegende dat overeenkomstig artikel 3 van het gemeenschappelijk standpunt in deze acht criteria slechts minimumnormen worden vastgesteld en dat de lidstaten restrictievere wapenbeheersingsmaatregelen mogen treffen; overwegende dat het besluitvormingsproces voor de afgifte of weigering van een wapenuitvoervergunning uitsluitend tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort;

H.

overwegende dat niet alle lidstaten volledige gegevens aan de Groep Coarm doorgeven; overwegende dat de afzonderlijke lidstaten uiteenlopende gegevensverzamelingsregelingen en indieningsprocedures hebben en de acht criteria op uiteenlopende wijze interpreteren, waardoor de gegevenssets onvolledig zijn en variëren, en dat de wapenuitvoerpraktijken sterk uiteenlopen; wijst erop dat bij de uitwisseling van informatie de nationale wetgeving en administratieve procedures van elk land moeten worden nageleefd;

I.

overwegende dat er momenteel geen mechanisme bestaat voor gestandaardiseerde, onafhankelijke verificatie en rapportage van de naleving van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt;

J.

overwegende dat er de laatste jaren maatregelen zijn genomen tegen de handel in handvuurwapens en lichte wapens, met een geactualiseerde lijst van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik in het kader van het Wassenaar Arrangement; overwegende dat kwesties zoals toezicht op de tussenhandel in wapens, productie onder licentie buiten de EU en eindgebruikerscontrole op de agenda zijn gezet en tot op zekere hoogte in het gemeenschappelijk standpunt zelf zijn opgenomen, maar dat veel producten, met name op het gebied van goederen voor tweeërlei gebruik, cybertechnologie en surveillance, nog steeds niet onder het controlesysteem vallen;

K.

overwegende dat uit het negentiende jaarverslag blijkt dat 40,5 % van de wapenuitvoervergunningen is verleend voor landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, voor een waarde van 77,5 miljard EUR, en dat Saudi-Arabië, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) het grootste deel van deze uitvoer voor hun rekening nemen, voor een waarde van 57,9 miljard EUR;

L.

overwegende dat de wapens die naar bepaalde landen zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld naar Saudi-Arabië, de VAE en leden van de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië, in sommige gevallen zijn gebruikt bij conflicten, zoals in Jemen; overwegende dat dergelijke uitvoer duidelijk in strijd is met het gemeenschappelijk standpunt;

M.

overwegende dat het Europees Parlement op 25 februari 2016 de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) in een resolutie over de humanitaire situatie in Jemen heeft verzocht het initiatief te nemen om een EU-wapenembargo tegen Saudi-Arabië in te stellen;

N.

overwegende dat wapens met een vergunning voor overdracht door EU-lidstaten die daarna worden gebruikt in het huidige conflict in Jemen een rampzalige invloed hebben gehad op duurzame ontwikkeling in Jemen;

O.

overwegende dat de defensiesector een aandachtspunt van het EU-beleid is geworden, zoals blijkt uit de integrale EU-strategie, waarin staat dat een “duurzame, innovatieve en concurrerende Europese defensie-industrie […] van wezenlijk belang [is] voor de strategische autonomie van Europa en voor een geloofwaardig GDVB” (20); overwegende dat wapenuitvoer van essentieel belang is voor de versterking van de Europese industriële en technologische defensiebasis en dat de defensiesector in de eerste plaats zorgt voor de verdediging en veiligheid van de EU-lidstaten en zo bijdraagt aan de tenuitvoerlegging van het GBVB; overwegende dat de hoofdtaak van het Europees Defensiefonds en, als voorloper, het onlangs opgezette EDIDP “het versterken van het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie” (21) is;

P.

overwegende dat mede dankzij de transparantiemaatregelen zoals de controle op wapenuitvoer, het onderling vertrouwen tussen de lidstaten toeneemt;

Q.

overwegende dat in artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt duidelijk staat dat de naleving van de acht criteria prevaleert boven eventuele economische, sociale, commerciële en industriële belangen van de lidstaten;

Het gemeenschappelijk standpunt schragen en beter ten uitvoer leggen

1.

onderstreept dat landen het legitieme recht hebben om ter zelfverdediging militaire technologie te verwerven; merkt op dat het behoud van de defensiesector bijdraagt tot de zelfverdediging van de lidstaten;

2.

stelt vast dat een Europese defensiemarkt dient als instrument om de veiligheid en defensie van de lidstaten en burgers van de Unie te waarborgen en bijdraagt aan de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en met name het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); verzoekt de lidstaten het huidige gebrek aan doeltreffendheid in de defensie-uitgaven ten gevolge van duplicatie, fragmentatie en een gebrek aan interoperabiliteit te verhelpen en er zorg voor te dragen dat de EU een verschaffer van veiligheid wordt door betere controle over wapenuitvoer uit te oefenen;

3.

erkent dat de EU de enige unie van staten is die beschikt over een juridisch bindend kader om de controle op wapenuitvoer te verbeteren, ook in crisisgebieden en landen met een twijfelachtige staat van dienst op het gebied van de mensenrechten; verheugt zich er in dit verband over dat Europese en niet-Europese derde landen zich hebben aangesloten bij het systeem voor de controle op wapenuitvoer op grond van het gemeenschappelijk standpunt; moedigt ook landen die de procedure doorlopen om de status van kandidaat-lidstaat te verwerven of op enige andere manier toetreding tot de EU nastreven, aan om de bepalingen van het gemeenschappelijk standpunt toe te passen;

4.

benadrukt dat de EU-delegaties dringend een grotere rol moeten gaan spelen door de lidstaten en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) bij te staan bij hun risicobeoordelingen van uitvoervergunningen, hun eindgebruikercontroles, controles na verzending en inspecties ter plaatse;

5.

stelt vast dat de acht criteria op uiteenlopende wijze worden toegepast door de lidstaten; vraagt dat de acht criteria op uniforme, consistente en gecoördineerde wijze worden toegepast en dat het gemeenschappelijk standpunt met al zijn verplichtingen volledig wordt uitgevoerd;

6.

is van mening dat de methoden voor risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen een voorzorgsbeginsel dienen te bevatten en dat lidstaten niet alleen moeten beoordelen of bepaalde militaire technologie wordt gebruikt voor binnenlandse onderdrukking of andere ongewenste doeleinden, maar ook risico's moeten beoordelen op basis van de algehele situatie in het land van bestemming, rekening houden met factoren zoals de staat van de democratie, de rechtsstaat en de sociaaleconomische ontwikkeling;

7.

vraagt de lidstaten en de EDEO, overeenkomstig zijn aanbevelingen van 13 september 2017, de huidige evaluatie aan te grijpen om mechanismen voor informatie-uitwisseling te versterken door kwalitatief en kwantitatief betere informatie uit te wisselen voor risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen, door:

a)

tijdig en systematisch meer informatie ter beschikking te stellen over uitvoervergunningen en daadwerkelijke uitvoer, onder andere over eindgebruikers die een potentieel risico vormen, gevallen van omleiding, vervalste of onbetrouwbare eindgebruikerscertificaten en verdachte makelaars of transportbedrijven, in overeenstemming met het nationaal recht;

b)

een lijst van entiteiten en individuen bij te houden die veroordeeld zijn wegens schending van de wetgeving inzake wapenuitvoer, van gevallen waarbij omleiding is vastgesteld en van personen van wie is vastgesteld of wordt vermoed dat ze betrokken zijn bij illegale wapenhandel of activiteiten die een bedreiging vormen voor de internationale en nationale veiligheid;

c)

de aangenomen best practices met betrekking tot de toepassing van de acht criteria te delen;

d)

de huidige gids voor de gebruiker online beschikbaar te stellen als interactieve gids;

e)

de EU-jaarverslagen vóór eind 2019 om te zetten in een open en openbare onlinedatabank (met daarin de gegevens vanaf 2017);

f)

duidelijke en goed vastgelegde procedures voor samenwerking tussen de rechtshandhavingsinstanties en de grensautoriteiten op basis van informatie-uitwisseling te bevorderen om de samenwerking op het gebied van veiligheid te versterken en illegale wapenhandel, die een bedreiging vormt voor de veiligheid van de EU en haar burgers, uit te bannen;

8.

verzoekt de lidstaten en de EDEO om zowel op nationaal als op EU-niveau het aantal personeelsleden dat zich bezighoudt met kwesties met betrekking tot uitvoer, te verhogen; moedigt het gebruik aan van EU-financiering voor capaciteitsopbouw bij ambtenaren in de lidstaten die instaan voor het uitreiken van vergunningen en voor de handhaving;

9.

herinnert eraan dat het gemeenschappelijk standpunt onder andere is vastgesteld om te voorkomen dat Europese wapens worden gebruikt tegen de strijdkrachten van de lidstaten, dat de mensenrechten worden geschonden en dat gewapende conflicten blijven aanslepen; herhaalt dat in het gemeenschappelijk standpunt minimumvoorschriften zijn vastgelegd die de lidstaten worden geacht toe te passen op het gebied van controle op de wapenuitvoer en dat het de verplichting omvat om een aanvraag voor een uitvoervergunning te toetsen aan alle acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt;

10.

hekelt het feit dat de lidstaten de acht criteria systematisch niet toepassen en dat militaire technologie soms op bestemmingen en bij eindgebruikers terechtkomt die niet aan de criteria van het gemeenschappelijk standpunt voldoen; vraagt nogmaals om een onafhankelijke beoordeling van de naleving van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt door de lidstaten; meent dat er moet worden gestreefd naar een grotere convergentie bij de toepassing van de acht criteria; betreurt dat het ontbreekt aan bepalingen betreffende sancties voor lidstaten die bij de verlening van vergunningen niet vooraf controleren of de acht criteria zijn nageleefd; verzoekt de lidstaten de samenhang van de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt te verbeteren en raadt hen aan te voorzien in regelingen om onafhankelijke controles te verrichten;

11.

is van mening dat uitvoer naar Saudi-Arabië, de VAE en andere leden van de door Saudi-Arabië geleide coalitie in Jemen in strijd is met ten minste criterium 2, aangezien die landen betrokken zijn bij ernstige schendingen van het humanitair recht, zoals is vastgesteld door bevoegde VN-instanties; herhaalt zijn oproep van 13 september 2017 om dringend een wapenembargo tegen Saudi-Arabië in te stellen en vraagt de HV/VV en de Raad een dergelijk embargo ook uit te breiden tot alle andere leden van de door Saudi-Arabië geleide coalitie in Jemen;

12.

is van mening dat er een proces moet worden opgestart om een mechanisme in te voeren dat lidstaten bestraft als ze in strijd met het gemeenschappelijk standpunt handelen;

13.

stelt vast dat een aantal lidstaten niet langer wapens aan Saudi-Arabië en andere leden van de door Saudi-Arabië geleide coalitie in Jemen levert vanwege hun acties, terwijl andere lidstaten militaire technologie zijn blijven leveren; looft eerstgenoemde lidstaten, zoals Duitsland en Nederland, die hun handelwijze ten aanzien van het conflict in Jemen hebben gewijzigd; betreurt evenwel ten zeerste het feit dat andere lidstaten geen rekening lijken te houden met het gedrag van het land van bestemming en het eindgebruik van uitgevoerde wapens en munitie; benadrukt dat deze uiteenlopende handelswijzen het hele wapencontrolesysteem in Europa dreigen te ondergraven;

14.

is verontrust over het feit dat vrijwel alle vergunningsaanvragen voor uitvoer naar specifieke landen zoals Saudi-Arabië zijn ingewilligd, hoewel uitvoer naar die landen ten minste in strijd is met de criteria 1 t/m 6 van het gemeenschappelijk standpunt, en dat terwijl een vergunning moet worden geweigerd als niet aan de criteria 1 t/m 4 wordt voldaan; betreurt dat bijna alle vergunningsaanvragen (95 %) voor uitvoer naar Saudi-Arabië zijn ingewilligd wat betreft categorie ML9 (22) (oorlogsschepen, die worden gebruikt om de zeeblokkade tegen Jemen te handhaven) en de categorieën ML10 (luchtvaartuigen) en ML4 (bommen enz.), die een cruciale rol hebben gespeeld tijdens de luchtcampagne en hebben bijgedragen aan de verslechtering van de humanitaire situatie, de ondermijning van de duurzame ontwikkeling van het hele land en het voortdurende lijden van de Jemenitische bevolking;

15.

is onthutst over het aantal in de EU vervaardigde wapens en munitie die in Syrië en Irak in de handen van Da'esh zijn aangetroffen; stelt vast dat Bulgarije en Roemenië tekortschieten bij de uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, in de zin dat zij heroverdrachten mogelijk maken waarbij de regels inzake eindgebruikerscertificaten niet in acht worden genomen; vraagt alle lidstaten soortgelijke overdrachten in de toekomst te weigeren, met name naar de VS en Saudi-Arabië, en vraagt de EDEO en de lidstaten, met name Bulgarije en Roemenië, in de context van de Groep Coarm maar ook openbaar voor de Subcommissie veiligheid en defensie (SEDE) van het Europees Parlement, uit te leggen welke maatregelen ze ter zake hebben genomen; vraagt de EDEO de vele gevallen aan te pakken die aan het licht zijn gekomen in het recente Conflict Armament Research-verslag, in de Groep Coarm en relevante fora meer doeltreffende methoden te onderzoeken om het risico op omleiding te beoordelen, en de lidstaten in de context van de evaluatie te verplichten een uitvoervergunning te weigeren als er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologieën zouden kunnen worden omgeleid; besluit een onderzoek naar deze kwestie in te stellen;

16.

is bezorgd over het feit dat de levering van wapensystemen in oorlogstijd en in situaties van aanzienlijke politieke spanning burgers onevenredig sterk kan treffen; benadrukt dat conflicten bij voorkeur op diplomatieke wijze moeten worden opgelost; vraagt de EU-lidstaten daarom werk te maken van een echt gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid;

17.

is van oordeel dat een beter toepassing van criterium 8 een doorslaggevende bijdrage zou leveren aan de EU-doelstellingen inzake beleidscoherentie voor ontwikkeling en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) van de VN, in het bijzonder SDG 16.4; vraagt de lidstaten en de EDEO in dit verband gebruik te maken van de lopende evaluatie van de gemeenschappelijk standpunt; beveelt aan om de gebruikersgids in dit verband bij te werken en niet alleen te focussen op het effect van de aankoop van wapens op de ontwikkeling van het ontvangende land, maar ook op de mogelijke schade die aan ontwikkeling wordt toegebracht door het gebruik van wapens, ook in andere landen dan het ontvangende land;

18.

stelt voor om na te gaan hoe de EU de lidstaten kan helpen om de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt na te leven, met name door informatie te verstrekken tijdens de risicobeoordelingen, de eindgebruikerscontroles en de verificaties vooraf van verzendingen, alsook door een geregeld bijgewerkte lijst van derde landen ter beschikking te stellen die de criteria van het gemeenschappelijk standpunt in acht nemen;

19.

neemt er nota van dat de Raad in 2018 een herevaluatie van de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt en de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan verricht; vraagt dat het gemeenschappelijk standpunt wordt geëvalueerd om na te gaan hoe het op nationaal niveau wordt uitgevoerd, en dat daarbij ook wordt gekeken naar de verschillende manieren waarop het in de wet- en regelgeving van de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd, de methoden die worden gehanteerd om vergunningsaanvragen te beoordelen en de betrokken overheidsinstanties en ministeries; benadrukt in dit verband dat projecten die in het kader van het onlangs opgezette EDIDP en het toekomstige Defensiefonds worden gefinancierd, onder nationale en EU-controle- en rapportagemechanismen of -regelingen moeten vallen en aan volledige parlementaire controle moeten worden onderworpen; is van mening dat ook de voorgestelde Europese Vredesfaciliteit aan volledige parlementaire controle moet worden onderworpen;

20.

vraagt de lidstaten het huidige gebrek aan doeltreffendheid in de defensie-uitgaven ten gevolge van duplicatie, fragmentatie en een gebrek aan interoperabiliteit te verhelpen en ervoor te zorgen dat de EU een verschaffer van veiligheid wordt door wapenuitvoer beter te controleren;

21.

meent dat productgerelateerde acties met betrekking tot kleine en lichte wapens en wanneer ze hoofdzakelijk voor uitvoerdoeleinden ontwikkeld werden, zouden moeten worden uitgesloten van financiering door de Unie in de context van de toekomstige verordening tot oprichting van het Europees Defensiefonds (EDF) (COM(2018)0476);

22.

meent dat het in het kader van de brexit van belang is dat het Verenigd Koninkrijk zich ertoe verbindt gebonden te blijven aan het gemeenschappelijk standpunt en, zoals andere Europese derde landen, de uitvoeringsbepalingen daarvan blijft toepassen;

23.

benadrukt dat de ambitie om het concurrentievermogen van de Europese defensiesector te vergroten, de toepassing van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt niet mag ondermijnen, aangezien zij voorrang hebben op economische, commerciële, sociale of industriële belangen van de lidstaten;

24.

meent dat de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/43/EG betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap in overeenstemming moet zijn met het gemeenschappelijk standpunt, ook waar het (reserve)onderdelen betreft; merkt op dat het gemeenschappelijk standpunt een onbeperkt toepassingsgebied heeft en dat de acht criteria dus ook gelden voor wapenoverdracht binnen de EU;

25.

wijst nogmaals op het nadelige effect dat onvoldoende gecontroleerde uitvoer van technologieën voor cybertoezicht door EU-ondernemingen kan hebben op de veiligheid van de digitale infrastructuur van de EU en de eerbiediging van de mensenrechten; benadrukt in dit verband het belang van een spoedige, effectieve en alomvattende actualisering van de verordening tweeërlei gebruik, herinnert aan het standpunt van het Parlement over het voorstel van de Commissie, dat in januari 2018 met een overweldigende meerderheid is aangenomen, en stelt voor dat de Raad een ambitieus standpunt vaststelt zodat de medewetgevers voor het einde van deze zittingsperiode overeenstemming kunnen bereiken; vraagt de lidstaten bij de controle op uitvoer en bij de toepassing van de acht criteria meer aandacht te besteden aan goederen die voor zowel civiele als militaire doeleinden kunnen worden gebruikt, zoals surveillancetechnologie, en ook aan onderdelen die kunnen worden gebruikt voor cyberoorlogsvoering of om schendingen van de mensenrechten te begaan; vraagt de lidstaten en de Commissie voldoende financiële middelen te investeren in technologie en personeel om mensen op te leiden in specifieke cyberbeveiligingsprogramma's; verzoekt de lidstaten op internationaal niveau te ijveren voor de opname van die goederen in de controlelijsten (met name die van het Wassenaar Arrangement);

26.

moedigt de lidstaten aan om uitvoeriger onderzoek te doen naar productie onder licentie in derde landen en extra vrijwaringsmaatregelen te treffen tegen ongewenst gebruik; eist een strikte toepassing van het gemeenschappelijk standpunt wat betreft productie onder licentie in derde landen; vraagt dat productie onder licentie wordt beperkt tot landen die partij zijn bij of ondertekenaar zijn van het Wapenhandelsverdrag (WHV), en dat deze derde landen worden verplicht alleen uitrusting uit te voeren die onder licentie is geproduceerd en waarvoor uitdrukkelijk toestemming is verleend door de oorspronkelijke uitvoerende lidstaat;

27.

benadrukt dat er een aanpak moet worden uitgewerkt om situaties waarin lidstaten de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt op uiteenlopende wijze interpreteren hoewel ze producten die in wezen dezelfde zijn, naar vergelijkbare bestemmingen en eindgebruikers uitvoeren, te verhelpen, zodat er een gelijk speelveld blijft bestaan en de geloofwaardigheid van de EU in het buitenland niet in het gedrang komt;

28.

verzoekt de lidstaten en de EDEO een specifieke strategie te ontwikkelen om formele bescherming te bieden aan klokkenluiders die melding maken van praktijken van entiteiten en bedrijven in de wapenindustrie die indruisen tegen de criteria en beginselen van het gemeenschappelijk standpunt;

29.

eist bovendien dat de acht criteria ook worden uitgebreid tot en worden toegepast op de overdracht van militair, veiligheids- en politiepersoneel, op aan wapenuitvoer gerelateerde diensten, knowhow en opleiding, veiligheidstechnologie en particuliere militaire en veiligheidsdiensten;

30.

verzoekt de lidstaten en de EDEO nauw samen te werken om risico's die uit de onttrekking en opslag van wapens voortvloeien, zoals illegale wapenhandel en -smokkel, te voorkomen; wijst op het risico dat naar derde landen uitgevoerde wapens via illegale wapenhandel en -smokkel opnieuw in de EU worden binnengebracht;

31.

verzoekt de lidstaten en de EDEO een nieuw criterium aan het gemeenschappelijk standpunt toe te voegen om te waarborgen dat er bij het verlenen van uitvoervergunningen voldoende rekening wordt gehouden met het risico van corruptie in verband met wapenuitvoer;

Jaarverslag van de Groep Coarm

32.

waardeert de inspanningen van de Groep Coarm met betrekking tot samenwerking, coördinatie en convergentie (met name door gebruik te maken van de gids voor de gebruiker van het gemeenschappelijk standpunt) en de versterking en uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt, met name wat betreft bewustmakingscampagnes en onderlinge aanpassing en harmonisering in de EU en met derde landen;

33.

betreurt de zeer late publicatie van het achttiende jaarverslag over 2015 in maart 2017 en van het negentiende jaarverslag over 2016 in februari 2018; vraagt dat er voor een actuelere en meer gestandaardiseerde rapportageprocedure wordt gezorgd, waarin de maand januari volgend op het jaar waarin de uitvoer plaatsvond, wordt vastgesteld als strikte deadline voor het indienen van bijdragen en de maand maart volgend op het jaar waarin de uitvoer plaatsvond als vaste publicatiedeadline;

34.

herinnert eraan dat alle lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt verplicht zijn verslag uit te brengen over hun wapenuitvoer en dringt er bij alle lidstaten op aan volledig te voldoen aan hun verplichtingen zoals die in het gemeenschappelijk standpunt zijn vastgelegd; benadrukt dat kwalitatief hoogwaardige en uitgesplitste gegevens over de reële uitvoer cruciaal zijn om inzicht te krijgen in de toepassing van de acht criteria;

35.

hekelt het feit dat een aantal lidstaten geen volledige bijdrage aan het negentiende jaarverslag op basis van gedetailleerde, landspecifieke gegevens hebben ingediend; is bezorgd over het feit dat daardoor belangrijke informatie ontbreekt in het jaarverslag van Coarm, dat bijgevolg niet actueel is en geen volledig beeld kan geven van de uitvoeractiviteiten van de lidstaten; is van mening dat er een gestandaardiseerd verificatie- en rapportagesysteem moet worden opgezet om gedetailleerdere en volledigere informatie te verstrekken; vraagt nogmaals dat alle lidstaten die geen volledige gegevens hebben ingediend, met het oog op het volgende jaarverslag aanvullende informatie over hun uitvoer in het verleden verstrekken;

36.

merkt op dat de criteria voor weigering volgens het negentiende jaarverslag op uiteenlopende wijze zijn toegepast: criterium 1 is 82 keer aangevoerd, criterium 2 119 keer, criterium 3 103 keer, criterium 4 85 keer, criterium 5 8 keer, criterium 6 12 keer, criterium 7 139 keer en criterium 8 één keer; stelt met bezorgdheid vast dat het aantal geweigerde vergunningen zowel in totaal als relatief gezien is gedaald (in 2016 is slechts 0,76 % van de vergunningsaanvragen afgewezen, tegen bijna 1 % in 2015); is teleurgesteld dat in het verslag nog steeds geen cijfers staan over het resultaat van raadplegingen met betrekking tot kennisgevingen van weigeringen, en vraagt de lidstaten deze gegevens in toekomstige jaarverslagen op te nemen;

37.

stelt voor om aanvullende informatie bij de lidstaten in te winnen en zowel op nationaal niveau als in het Coram-jaarverslag te publiceren; stelt ook voor dat het Coarm-jaarverslag wordt aangevuld met een samenvatting waarin trends ten opzichte van de vorige jaren en geaggregeerde cijfers worden vermeld;

Het Parlement en het maatschappelijk middenveld

38.

stelt vast dat niet alle nationale parlementen in de EU regeringsbesluiten over vergunningen controleren; wijst op het Reglement van het Parlement, waarin de mogelijkheid van regelmatige reacties op de EU-jaarverslagen over wapenuitvoer wordt geboden en roept in dit verband op de huidige situatie te verbeteren en te garanderen dat het Parlement op het jaarverslag van de Groep Coarm zal reageren met zijn eigen jaarverslag, buiten het quotum om; verzoekt de nationale parlementen eventuele bestaande good practices inzake rapportering over en toezicht op wapenuitvoer uit te wisselen;

39.

benadrukt dat voor de nationale parlementen, het Europees Parlement, het maatschappelijk middenveld, de voor wapenuitvoer bevoegde controle-instanties en de sectorale organisaties een belangrijke rol is weggelegd bij het ondersteunen en aanmoedigen van de in het gemeenschappelijk standpunt overeengekomen normen op nationaal en op EU-niveau en bij het opzetten van een transparant controlesysteem waarbij verantwoording wordt afgelegd; dringt daarom aan op een transparant en robuust controlemechanisme dat de rol van de parlementen en het maatschappelijk middenveld versterkt; moedigt de nationale parlementen, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld aan om onafhankelijke controle uit te oefenen op wapenhandel en vraagt de lidstaten en de EDEO dergelijke activiteiten, ook financieel, te ondersteunen;

40.

benadrukt het belang en de legitimiteit van parlementair toezicht op gegevens over de controle op wapenuitvoer en de wijze waarop die controle wordt uitgevoerd; vraagt in dit verband dat in de nodige maatregelen, ondersteuning en informatie wordt voorzien om ervoor te zorgen dat de functie van publiek toezicht ten volle kan worden uitgeoefend;

41.

stelt voor om de uitvoer van producten die in het kader van het EDIDP en/of het Europees Defensiefonds (EDF) zijn gefinancierd, afzonderlijk te vermelden in de gegevens die bij de Groep Coarm worden ingediend, om te zorgen voor een nauwlettende monitoring van de producten die met middelen uit de Europese begroting zijn gefinancierd; vraagt de Raad en het Parlement een gedetailleerd interpretatie- en uitvoeringsregime overeen te komen, met inbegrip van een toezichtsinstantie, een sanctie-instantie en een ethische commissie, opdat de criteria van het gemeenschappelijk standpunt ten minste worden toegepast op de producten die in het kader van het EDIDP en/of het EDF worden gefinancierd, teneinde gelijke uitvoerkaders voor de betrokken landen te waarborgen; is van mening dat de gezamenlijke interpretatie en uitvoering moeten van toepassing dienen te zijn op alle wapenuitvoer uit de lidstaten;

Internationale wapenbeheersing en ontwapening

42.

herinnert aan de ambitie van de EU om een wereldspeler ten dienste van de vrede te zijn; is van mening dat de EU recht moet doen aan haar toegenomen verantwoordelijkheid voor vrede en veiligheid in Europa en in de wereld door verdere initiatieven voor betere uitvoercontrolemechanismen en ontwapening te nemen en dat zij, als verantwoordelijke mondiale speler, het voortouw moet nemen, d.w.z. dat de EU een actieve rol moet spelen — en dat de lidstaten hun uiterste best moeten doen om een gemeenschappelijk standpunt in te nemen — op het gebied van non-proliferatie van wapens, wereldwijde ontwapening en controle op wapenoverdracht, alsook door meer onderzoek naar en ontwikkeling van technologieën en processen voor omschakeling van structuren voor militair gebruik naar structuren voor civiel gebruik, en door maatregelen zoals het toekennen van voordelen voor de uitvoer van de goederen in kwestie;

43.

herinnert eraan dat alle lidstaten het WHV hebben ondertekend; dringt aan op de universalisering van het WHV en een sterkere focus op de landen die het verdrag niet hebben ondertekend; prijst ook de bewustmakingsinspanningen met betrekking tot het WHV en steunt de effectieve tenuitvoerlegging ervan;

44.

moedigt de lidstaten aan om derde landen te helpen bij het opzetten, verbeteren en toepassen van systemen voor de controle op wapens die in overeenstemming zijn met het gemeenschappelijk standpunt;

45.

herhaalt nogmaals zijn standpunt over dodelijke autonome wapensystemen; roept op tot een verbod op de uitvoer van producten die worden gebruikt bij de ontwikkeling en productie van dergelijke wapensystemen;

46.

wijst erop dat een doeltreffende internationale overeenkomst inzake wapenbeheersing betrekking moet hebben op alle overdrachten, ook overdrachten tussen staten, overdrachten en leasing tussen staten en niet-statelijke eindgebruikers, alsook leningen, giften, hulp of enigerlei andere vorm van overdracht;

o

o o

47.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de NAVO en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

(1)PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99.

(2)PB C 56 van 14.2.2018, blz. 1.

(3)PB L 17 van 23.1.2018, blz. 40.

(4)PB L 139 van 30.5.2017, blz. 38.

(5)PB C 98 van 15.3.2018, blz. 1.

(6) http://www.wassenaar.org/control-lists/, “lijst van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik en munitie” — Wassenaar Arrangement betreffende exportcontrole voor conventionele wapens en goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik.

(7) Wapenhandelsverdrag, VN, 13-27217.

(8)PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1.

(9)PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1.

(10)PB L 338 van 13.12.2016, blz. 1.

(11) A/HRC/35/8.

(12)PB C 337 van 20.9.2018, blz. 63.

(13)PB C 399 van 24.11.2017, blz. 178.

(14)PB C 35 van 31.1.2018, blz. 142.

(15)PB C 331 van 18.9.2018, blz. 146.

(16)PB C 356 van 4.10.2018, blz. 104.

(17)PB C 285 van 29.8.2017, blz. 110.

(18) “Trends in international arms transfers, 2017”, factsheet van het SIPRI, maart 2018.

(19) http://enaat.org/eu-export-browser/licence.en.html

(20) “Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: Een sterker Europa — Een integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie”, Brussel, juni 2016.

(21) Oprichting van het Europees Defensiefonds, COM(2017)0295, Brussel, 7 juni 2017.

(22) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52016XG0406(01)&from=NL