Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
Brussel, 17.5.2018 |
COM(2018) 277 final |
2018/0138(COD) |
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk |
{SEC(2018) 228 final}{SWD(2018) 178 final}{SWD(2018) 179 final} |
TOELICHTING
Tijdsbesparing: de vergunningsprocedures zullen maximum drie jaar mogen duren, een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Kostenbesparingen voor de gebruiker: daling van de gebruikskosten met meer dan 5 miljard EUR.
Investeringen: 84 % van de totale investeringen in het TEN-T-kernnetwerk worden versneld en zullen vóór 2025 gebeuren.
Vermindering van de externe effecten van vervoer: besparing van 700 miljoen EUR op het gebied van de CO2-uitstoot, luchtvervuiling, geluidshinder, congestie en een daling van het aantal ongevallen. De geplande investeringen zouden volgens ramingen goed zijn voor een daling van de CO2-uitstoot met 2,686 miljoen ton in de periode 2018-2030.
Administratieve kosten: netto besparing van 150 miljoen EUR voor initiatiefnemers en overheidsinstanties.
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Gedurende 13 weken, van 1 augustus 2017 tot en met 9 november 2017, liep een openbare onlineraadpleging van het publiek. De Commissie ontving in totaal 99 antwoorden uit 23 verschillende lidstaten, goed voor 94 % van de totale bijdragen. Regionale, plaatselijke of gemeentelijke overheden (20 %), projectontwikkelaars (19 %) en industriële, zakelijke of brancheverenigingen (20 %) waren het best vertegenwoordigd, op de voet gevolgd door nationale overheden (16 %).
De bevoegde diensten van de Commissie hebben samen een aantal workshops georganiseerd over de verschillende onderdelen van dit initiatief: overheidsopdrachten (15 juni 2017), staatssteun en financiering (21 september 2017) en milieueffectbeoordelingen en het verlenen van vergunningen (17 oktober 2017).
In het kader van de effectbeoordeling hebben tussen 6 december 2017 en 17 januari 2018 een aantal interviews plaatsgevonden.
De raadplegingen maakten deel uit van de voorbereidende studieactiviteiten, samen met een 12 wekende durende openbare raadpleging van het publiek en een aantal thematische workshops.
De aanvangseffectbeoordeling die in juni 2017 op de website van de Commissie was gepubliceerd, bood de mogelijkheid feedback te geven.
duidelijker aantonen hoe openbare aanbestedingen en vertragingen bij de vergunningsprocedures tot vertraging bij de realisatie van projecten leiden; extra informatie toevoegen over de verschillen tussen sectoren en lidstaten en over de lering die is getrokken uit het TEN-E, het Europees Fonds voor strategische investeringen en de maatregelen van de lidstaten om de processen te stroomlijnen;
extra toelichting geven over de standpunten van de belanghebbenden over de opties, met name die van lidstaten en burgers;
een gevoeligheidsanalyse toevoegen, samen met een beschrijving van de aannames voor de berekening van de resultaten, in het bijzonder over de mate waarin maatregelen de vertragingen drastisch zouden kunnen terugdringen.
De voorbeelden kregen een prominentere plaats om te illustreren welke gevolgen vertragingen bij het vergunningsproces en de aanbesteding op individuele projecten hebben en om aan te tonen welke impact dit heeft op de voltooiing van het TEN-T en andere netwerkeffecten. Er werd op meer plaatsen verwezen naar de resultaten van de voltooiing van het TEN-E en de prioritaire behandeling voor de controle op staatssteun 18 . Er werden specifieke alinea’s toegevoegd over de ervaring van de lidstaten, met inbegrip van de maatregelen die zij hebben genomen om hun processen te stroomlijnen. Door al die elementen is de analyse verfijnd.
De resultaten van de open publieke raadpleging en de raadpleging van de belanghebbenden zijn veel gedetailleerder weergegeven. Aan hoofdstuk 7 is een specifiek deel toegevoegd over de vergelijking van de beleidsopties.
Er is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd, die in de relevante hoofdstukken van de effectbeoordeling wordt toegelicht.
vergunningsprocedures met meerdere fasen en een groot aantal betrokken autoriteiten;
geen of niet afgedwongen termijnen;
verschillende aanbestedingsprocedures voor grensoverschrijdende TEN-T-projecten;
coördinatieproblemen bij de uitvoering van grensoverschrijdende projecten; en
de heersende onzekerheid met betrekking tot de procedures inzake staatssteuntoezicht.
De analyse leidde tot de duidelijke conclusie dat het niet nodig is om overal hetzelfde ambitieniveau te hanteren en dat een stapsgewijze aanpak aan te bevelen is.
Wat de vergunningsprocedures betreft, verschilt de situatie van lidstaat tot lidstaat en bestaat er nog geen geharmoniseerde aanpak op EU-niveau. Er zijn ingrijpender maatregelen nodig om grensoverschrijdende procedures te synchroniseren en te zorgen voor een meer gecoördineerde, effectieve en efficiënte uitvoering van projecten.
Voor het plaatsen van overheidsopdrachten is de voorbije jaren een moderner kader gecreëerd 19 . Er blijft echter een lacune bestaan op het gebied van grensoverschrijdende aanbestedingen en projecten die door twee of meer lidstaten samen worden ontwikkeld. Op dit vlak focust dit initiatief uitsluitend op dat knelpunt.
Met betrekking tot het toezicht op staatssteun, bieden de onlangs aangenomen verduidelijkingen een antwoord op de meeste onzekerheden die de ontwikkeling van projecten in het verleden hebben belemmerd. Voor complexe projecten met geavanceerde financiële structuren, lijkt een betere rapportage noodzakelijk, ook door een betere samenwerking tussen de diensten van de Commissie, de autoriteiten van de lidstaten, de juridische instanties en het bedrijfsleven. Conform de Code van goede praktijken voor het verloop van de procedures inzake staatssteuntoezicht kan voorrang worden gegeven aan projecten van gemeenschappelijk belang op het TEN-T-kernnetwerk overeenkomstig een tussen de Commissie en de lidstaten afgesproken tijdsschema, met een duidelijke opgave van de tussenstappen en de door de lidstaten mee te delen informatie. Hierdoor zullen de procedures bij de Commissie vlotter verlopen en zal zij sneller een besluit kunnen vaststellen.
De beleidsopties waren gebaseerd op ingrijpender maatregelen, een hoger ambitieniveau en de verwachte „cumulatieve” impact.
Beleidsoptie 1: minimale wijziging van de bestaande instrumenten, ontwikkelen van „zachte” wetgeving en begeleidende maatregelen;
Beleidsoptie 2: beperkte bindende maatregelen die decentraal door de lidstaten moeten worden uitgevoerd;
Beleidsoptie 3: een EU-kader voor de vergunning van TEN-T-kernnetwerkprojecten, toe te passen op nationaal niveau (BO3a) of op EU-niveau (BO3).
Uit de effectbeoordeling kwam optie 2 als de voorkeuroptie naar voren en dit initiatief volgt die aanbeveling.
Het voorstel houdt geen extra kosten voor de EU-begroting in.
Het effectbeoordelingsverslag bevat een lijst van indicatoren die moeten worden gebruikt om te monitoren of de uitgevoerde maatregelen effectief en efficiënt zijn om de belangrijkste beleidsdoelstellingen te verwezenlijken:
Het risico op vertragingen voor individuele TEN-T-projecten zoveel mogelijk beperken:
de verdere tenuitvoerlegging van het TEN-T conform de normen en eisen;
vooruitgang bij de door de EU ondersteunde investeringen in TEN-T-vervoersinfrastructuur, gemeten aan de hand van het aantal CEF-projecten (of door de opvolger daarvan gefinancierde projecten) die tijdig zijn uitgevoerd of die geen vertraging hebben opgelopen door vergunnings-/aanbestedingsproblemen;
Meer rechtszekerheid voor projectontwikkelaars om meer private investeerders aan te trekken voor vervoersinfrastructuur:
stijging van het aantal TEN-T-infrastructuurprojecten die worden gefinancierd via door de EU ondersteunde financiële instrumenten (bv. EFSI en de opvolgers daarvan).
De controle zal gebeuren aan de hand van bestaande maatregelen om de verwezenlijking van het TEN-T te monitoren. Daarom wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het bestaande kader, op een eenvoudige en transparante manier om een en ander vlot toegankelijk te maken voor de belanghebbenden. Het is niet de bedoeling een complex systeem van nieuwe prestatie-indicatoren op te zetten.
• Artikelsgewijze toelichting
De titel van de verordening is een weergave van het toepassingsgebied en de doelstellingen van het besluit, namelijk de voltooiing van het trans-Europese vervoersnetwerk faciliteren.
Artikel 1 – Doelstelling en werkingssfeer
In dit artikel worden het onderwerp en de doelstellingen van de verordening uiteengezet, namelijk de effectieve en tijdige voltooiing van het TEN-T in de hele Unie door het risico op vertraging te verminderen en initiatiefnemers en investeerders meer zekerheid te bieden over de duur van de toepasselijke procedures. Een andere doelstelling is de betrokkenheid van particuliere investeerders faciliteren en meer duidelijkheid verschaffen inzake openbare raadplegingen.
2018/0138 (COD) |
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk |
Artikel 3 – Prioritaire status van projecten van gemeenschappelijk belang
Bepaalde lidstaten voorzien in hun nationale rechtskaders in versnelde procedures en een bijzondere behandeling voor bepaalde categorieën projecten, op basis van het belang van die projecten voor de ontwikkeling van het land of op basis van andere redenen. Om te voldoen aan de doelstellingen inzake de voltooiing van het TEN-T, waartoe de lidstaten zich in de Raad hebben verbonden door de vaststelling van de verordening waarin dit netwerk en bindende termijnen voor de voltooiing daarvan zijn vastgelegd, moet dezelfde voorkeursbehandeling gelden voor EU-projecten van gemeenschappelijk belang.
Artikelen 4 t.e.m. 6 — Integratie van de vergunningsprocedures
De doelstelling van dit artikel is de integratie van de verschillende vergunningsprocedures voor TEN-T-projecten van gemeenschappelijk belang. Op grond van artikel 4 moet de vergunning van TEN-T-projecten worden beheerd door één enkele instantie, die het volledige proces in goede banen leidt en als enig aanspreekpunt voor initiatiefnemers en andere investeerders fungeert. Artikel 5 regelt de aanwijzing en rol van die autoriteit. Artikel 6 definieert de procedurele stappen die moeten worden genomen met het oog op een besluit waarbij de investeerder toestemming krijgt voor de uitvoering van het project.
Artikel 7 — Coördinatie van grensoverschrijdende vergunningsprocedures
Dit artikel beschrijft het belang van de coördinatie van grensoverschrijdende vergunningsprocedures en versterkt de rol van de Europese coördinatoren voor de monitoring van de vergunningsprocedures.
Artikel 8 — Overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang
Dit artikel voorziet in de toepassing van één enkel rechtskader op overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten. Tenzij anders gespecificeerd in een intergouvernementele overeenkomst, passen gezamenlijke entiteiten die een dergelijk project ontwikkelen één nationale wetgeving toe bij de aanbesteding van werkzaamheden en diensten voor de uitvoering van dat project.
Artikel 9 – Technische bijstand
De bestaande regelingen voor technische bijstand op basis van de EU-wetgeving worden opengesteld voor projecten van gemeenschappelijk belang waarop dit initiatief van toepassing is, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van de door de verschillende diensten beheerde middelen.
inzake het stroomlijnen van maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het trans-Europees vervoersnetwerk
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 20 ,
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 21 ,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad 22 voorziet in een gemeenschappelijk kader voor de verwezenlijking van moderne, interoperabele netwerken met het oog op de ontwikkeling van de interne markt. De trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T) hebben een structuur met twee lagen: een uitgebreid netwerk dat alle regio’s in de Unie ontsluit en een kernnetwerk dat de verbindingen omvat die voor de Unie van het grootste strategisch belang zijn. In Verordening (EU) nr. 1315/2013 zijn bindende termijnen vastgesteld voor de verwezenlijking van het TEN-T: 2030 voor het kernnetwerk en 2050 voor het uitgebreide netwerk.
Niettegenstaande de uitvoeringsverplichting en bindende termijnen voor TEN-T-projecten, is in de praktijk gebleken dat investeringen voor de voltooiing van het TEN-T vaak met de complexiteit van vergunningsprocedures, grensoverschrijdende aanbestedingen en andere procedures worden geconfronteerd. Dit brengt de tijdige uitvoering van projecten in het gedrang en leidt in veel gevallen tot aanzienlijke vertragingen en hogere kosten. Er is actie op EU-niveau nodig om die problemen aan te pakken en een gesynchroniseerde realisatie van het TEN-T mogelijk te maken.
In de regelgeving van talrijke lidstaten wordt prioriteit gegeven aan bepaalde categorieën van projecten die van strategisch belang zijn voor de economie. Een prioritaire behandeling vertaalt zich in kortere termijnen, gelijktijdige procedures of beperkte beroepsprocedures, waarbij wordt gewaarborgd dat de doelstellingen van andere horizontale beleidsterreinen worden verwezenlijkt. Wanneer het nationale regelgevingskader in een dergelijk kader voorziet, moet dit automatisch gelden voor EU-projecten die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1315/2013 zijn aangewezen als projecten van gemeenschappelijk belang.
Om de effectiviteit van milieueffectbeoordelingen te verhogen en het besluitvormingsproces te stroomlijnen en indien de verplichting om kernnetwerkprojecten aan een milieubeoordeling te onderwerpen niet alleen voortvloeit uit Richtlijn 2011/92/EU, als gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU, maar ook uit andere EU-regelgeving, zoals Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG, Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 2008/98/EG, Richtlijn 2010/75/EU, Richtlijn 2012/18/EU en Richtlijn 2011/42/EG, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat een gemeenschappelijke procedure wordt ingevoerd die aan de eisen van al die richtlijnen voldoet.
Kernnetwerkprojecten moeten worden gefaciliteerd door geïntegreerde vergunningsprocedures om een duidelijk beheer van de volledige procedure mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat investeerders zich tot één aanspreekpunt kunnen wenden. De lidstaten moeten een bevoegde instantie aanwijzen overeenkomstig hun nationale wetgeving en bestuurlijke organisatie.
De instelling van één bevoegde nationale instantie die alle vergunningsprocedures afhandelt (één loket), moet de complexiteit verminderen, de efficiëntie bevorderen en voor meer transparantie zorgen. Dit moet desgevallend ook de samenwerking tussen de lidstaten versterken. De procedures moeten aanzetten tot een echte samenwerking tussen investeerders en de bevoegde nationale instantie en toelaten tijdens de voorbereidende fase afspraken te maken over de draagwijdte van de vergunningsprocedure. Een dergelijke afbakening moet worden geïntegreerd in het gedetailleerde vergunningsschema en voldoen aan de procedure van artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU, als gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU.
De bij deze verordening vastgestelde procedure mag geen afbreuk doen aan de naleving van de eisen die zijn vastgelegd in de internationale wetgeving en het EU-recht, inclusief de bepalingen ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid.
Gezien de urgentie van de voltooiing van het TEN-T-kernnetwerk, moet de vereenvoudiging van de vergunningprocedures worden gekoppeld aan een termijn waarbinnen de bevoegde instanties een raambesluit over de bouw van een project dienen te nemen. Die maximumtermijn moet aansporen tot een efficiëntere afhandeling van procedures en mag in geen geval afbreuk doen aan de strenge EU-normen inzake milieubescherming en publieke inspraak.
De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat beroepsprocedures tegen de inhoudelijke of procedurele wettelijkheid van een raambesluit zo efficiënt mogelijk worden afgehandeld.
Bij grensoverschrijdende TEN-T-infrastructuurprojecten vormt de coördinatie van de vergunningsprocedures een bijzondere uitdaging. De Europese coördinatoren moeten worden gemachtigd op die procedures toe te zien en de synchronisatie en afronding daarvan te faciliteren.
Overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het Verdrag en de Richtlijnen 2014/25/EU en/of 2014/24/EU. Om een efficiënte uitvoering van de grensoverschrijdende kernnetwerkprojecten van gemeenschappelijk belang te waarborgen, moeten overheidsopdrachten die door één gezamenlijke entiteit worden geplaatst onder één nationaal regelgevingskader vallen. In afwijking van de EU-regelgeving inzake overheidsopdrachten, moet in beginsel de nationale regeling van de lidstaat waar de gezamenlijke entiteit zijn statutaire zetel heeft worden toegepast. Het moet ook mogelijk blijven in een intergouvernementele overeenkomst vast te leggen welke regelgeving van toepassing is.
De Commissie is niet stelselmatig betrokken bij de vergunning van individuele projecten. In sommige gevallen moeten bepaalde aspecten van de projectvoorbereiding echter door de Unie worden goedgekeurd. Indien de Commissie bij de procedures is betrokken, geeft zij prioriteit aan EU-projecten van gemeenschappelijk belang en biedt zij initiatiefnemers zekerheid. In sommige gevallen is de goedkeuring van staatssteun vereist. Overeenkomstig de gedragscode voor een goed verloop van de staatssteunprocedures, kunnen de lidstaten de Commissie verzoeken om projecten van gemeenschappelijk belang op het TEN-T-kernnetwerk die zij prioritair achten, te behandelen als onderdeel van een portefeuillebenadering of een onderling overeengekomen planning, wat meer zekerheid biedt over de termijnen.
De uitvoering van infrastructuurprojecten op het TEN-T-kernnetwerk moet ook worden ondersteund door richtsnoeren van de Commissie die meer duidelijkheid verschaffen over de uitvoering van bepaalde projecten met inachtneming van het acquis van de Unie. Het Actieplan voor de natuur, de mensen en de economie 23 bevat bijvoorbeeld richtsnoeren om te verduidelijken hoe de vogel- en habitatrichtlijnen kunnen worden nageleefd. Voor projecten van algemeen belang moet rechtstreekse ondersteuning op het gebied van overheidsopdrachten worden aangeboden om de best mogelijke kosten-batenverhouding voor de overheidsfinanciën 24 te bereiken. Bovendien moet passende technische bijstand worden verleend via de mechanismen die zijn ontwikkeld voor het meerjarig financieel kader 2021-2027, met het oog op de financiële ondersteuning van TEN-T-projecten van gemeenschappelijk belang.
Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, gelet op de behoefte aan coördinatie van die doelstellingen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Teneinde de rechtszekerheid te waarborgen dient deze verordening niet van toepassing te zijn op de administratieve procedures die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn gestart,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I – ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
Bij deze verordening worden de eisen vastgesteld die van toepassing zijn op de administratieve procedures die door de bevoegde instanties van de lidstaten worden gevolgd voor de vergunning en uitvoering van alle projecten van gemeenschappelijk belang op het kernnetwerk van het trans-Europees netwerk.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Verordening (EU) nr. 1315/2013. De volgende definities zijn eveneens van toepassing:
„raambesluit": een door de instantie of instanties van een lidstaat — met uitsluiting van rechterlijke instanties — genomen besluit of verzameling van besluiten die bepalen of een initiatiefnemer een vergunning krijgt voor de bouw van de voor de voltooiing van een project vereiste vervoersinfrastructuur, onverminderd alle besluiten die worden genomen in de context van procedures van administratief beroep;
„vergunningsprocedures”: elke procedure die moet worden gevolgd of elke stap die moet worden genomen met het oog op de afgifte van een vergunning door een lidstaat op grond van het Unierecht of het nationale recht en alvorens de initiatiefnemer van een project het project mag uitvoeren;
„initiatiefnemer”: de aanvrager van een vergunning voor een particulier project of de overheidsinstantie die het initiatief neemt voor een project;
„enige bevoegde instantie”: de instantie die door de lidstaat wordt aangewezen om de uit deze verordening voortvloeiende taken uit te voeren;
„grensoverschrijdend project van algemeen belang”: een project van algemeen belang overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 dat een grensoverschrijdend traject omvat als gedefinieerd in artikel 3, punt m), van die verordening en dat door een gezamenlijke entiteit wordt uitgevoerd.
HOOFDSTUK II — VERGUNNINGSPROCES
Artikel 3
Prioritaire status van projecten van gemeenschappelijk belang
Elk project van gemeenschappelijk belang op het TEN-T-kernnetwerk wordt onderworpen aan een geïntegreerde vergunningsprocedure die wordt beheerd door de enige bevoegde instantie die door elke lidstaat is aangewezen overeenkomstig de artikelen 5 en 6.
Wanneer in het nationaal recht sprake is van projecten met een prioritair statuut krijgen projecten van gemeenschappelijk belang het statuut van project van grootste nationaal belang en worden zij als dusdanig behandeld in de vergunningsprocedures, voor zover en op de manier waarop de nationale regelgeving in een dergelijke behandeling voorziet voor vergelijkbare soorten vervoersinfrastructuur.
Om een efficiënt verloop van de administratieve procedures voor projecten van gemeenschappelijk belang te waarborgen, zorgen de initiatiefnemers en alle betrokken instanties ervoor dat die projecten zo snel als wettelijk mogelijk worden afgehandeld en dat daarvoor de nodige middelen worden uitgetrokken.
Artikel 4
Integratie van de vergunningsprocedures
Teneinde de in artikel 6 vastgestelde termijnen na te leven en de administratieve lasten voor de voltooiing van projecten van gemeenschappelijk belang te reduceren, worden alle administratieve procedures uit hoofde van zowel het toepasselijke EU-recht als de nationale wetgeving geïntegreerd en afgesloten met één raambesluit.
Indien projecten van gemeenschappelijk belang aan een milieueffectbeoordeling moeten worden onderworpen uit hoofde van zowel Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad als andere EU-wetgeving, voorzien de lidstaten in enkelvoudige procedures als bedoeld in artikel 2, lid 3, van Richtlijn 2011/92/EU.
Artikel 5
Enige bevoegde instantie
Uiterlijk ... (PB: gelieve de datum in te voegen — één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening) wijst elke lidstaat één bevoegde instantie aan die tot taak heeft de vergunningsprocedure te faciliteren, met inbegrip van de vaststelling van het raambesluit.
De verantwoordelijkheid van de in lid 1 bedoelde instantie en/of de haar toebedeelde taken kunnen per project van gemeenschappelijk belang of per specifieke categorie van projecten van gemeenschappelijk belang worden gedelegeerd aan of uitgevoerd door een andere instantie op het passende administratieve niveau, op voorwaarde dat:
a) slechts één instantie verantwoordelijk is voor elk project van gemeenschappelijk belang;
b) die instantie tijdens de procedure met het oog op een raambesluit voor een bepaald project van gemeenschappelijk belang het enige aanspreekpunt is voor de initiatiefnemer, en
c) die instantie de indiening van alle relevante documenten en informatie coördineert.
De enige bevoegde instantie mag verantwoordelijk blijven voor de vaststelling van termijnen, onverminderd de overeenkomstig artikel 6 vastgestelde termijnen.
De enige bevoegde instantie stelt een raambesluit vast binnen de in artikel 6 gespecificeerde termijnen. Zij doet dat op basis van gemeenschappelijke procedures.
Het raambesluit wordt door de enige bevoegde instantie vastgesteld en is het enige juridisch bindende besluit dat voortvloeit uit de wettelijk voorgeschreven vergunningsprocedure. Wanneer ook andere instanties bij het project zijn betrokken, kunnen zij in het kader van die procedure overeenkomstig de nationale wetgeving advies uitbrengen. De enige bevoegde instantie houdt rekening met die adviezen.
Bij de vaststelling van een raambesluit zorgt de enige bevoegde instantie ervoor dat de relevante eisen overeenkomstig het internationaal recht en het Unierecht in acht worden genomen en motiveert zij haar besluit.
Wanneer er voor een project van gemeenschappelijk belang in twee of meer lidstaten besluiten moeten worden genomen, nemen de respectieve enige bevoegde instanties alle nodige maatregelen om voor een efficiënte en effectieve onderlinge samenwerking en coördinatie te zorgen. Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van het toepasselijke EU- en internationaal recht, streven de lidstaten naar gemeenschappelijke procedures, met name voor de beoordeling van de milieueffecten.
Artikel 6
Duur en verloop van de vergunningsprocedure
De vergunningsprocedure bestaat uit de voorbereidende fase, de fase waarin de vergunningsaanvraag wordt beoordeeld en de uiteindelijke besluitvorming door de enige bevoegde instantie.
De voorbereidende fase, die de periode bestrijkt vanaf het begin van de vergunningsprocedure tot de indiening van het volledige aanvraagdossier bij de enige bevoegde instantie, mag in beginsel niet meer dan twee jaar duren.
3. Om de vergunningsprocedure te starten stelt de initiatiefnemer de enige bevoegde instanties van de lidstaten die bij het project zijn betrokken schriftelijk in kennis van het project, met een uitvoerige beschrijving van dat project. Uiterlijk twee maanden na ontvangst van die kennisgeving, bevestigt de enige bevoegde instantie de ontvangst van het dossier en neemt zij dit in behandeling of, indien zij van oordeel is dat het project nog niet rijp is om de vergunningsprocedure te starten, verwerpt zij die kennisgeving schriftelijk. Indien de enige bevoegde instantie besluit de kennisgeving te verwerpen, motiveert zij haar besluit. De datum van ondertekening van de aanvaarding van de kennisgeving door de bevoegde instantie geldt als de startdatum van de vergunningsprocedure. Wanneer twee of meer lidstaten betrokken zijn, geldt de datum van aanvaarding van de laatste kennisgeving van de bevoegde instantie als startdatum van de vergunningsprocedure.
Binnen drie maanden na het begin van de vergunningsprocedure en in nauwe samenwerking met de initiatiefnemer en de andere betrokken instanties en rekening houdend met de door de initiatiefnemer verstrekte informatie op basis van de in lid 3 bedoelde kennisgeving, stelt de enige bevoegde instantie een gedetailleerd aanvraagschema op en stelt zij de initiatiefnemer daarvan in kennis; dit schema vermeldt:
het materiële toepassingsgebied en het detailniveau van de informatie die de initiatiefnemer dient te verstrekken in het kader van het vergunningsdossier met het oog op de vaststelling van een raambesluit;
een overzicht van het vergunningsproces, met daarin minstens de volgende elementen:
de vast te stellen besluiten en in te winnen adviezen;
de autoriteiten, belanghebbenden en bevolking die wellicht bij het dossier moeten worden betrokken;
de diverse fasen van de procedure en de duur daarvan;
de belangrijkste mijlpalen en de desbetreffende termijnen met het oog op het vast te stellen raambesluit;
de door de autoriteiten voorziene middelen en de eventuele behoefte aan extra middelen.
Om ervoor te zorgen dat het aanvraagdossier volledig en van degelijke kwaliteit is, vraagt de initiatiefnemer de enige bevoegde instantie in een zo vroeg mogelijk stadium tijdens de voorbereidende fase om advies uit te brengen over de aanvraag. De initiatiefnemer werkt volledig samen met de enige bevoegde instantie teneinde de termijnen in acht te nemen en te voldoen aan het vergunningsschema als omschreven in lid 4.
De initiatiefnemer dient het aanvraagdossier op basis van het gedetailleerde vergunningsschema in binnen een termijn van 21 maanden na de ontvangst van het gedetailleerd vergunningsschema. Na het verstrijken van die termijn, is dat vergunningsschema niet langer van toepassing, tenzij de enige bevoegde instantie beslist die termijn te verlengen op basis van een gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer van het project.
Uiterlijk twee maanden na de datum van indiening van het volledige aanvraagdossier, bevestigt de bevoegde instantie autoriteit schriftelijk de volledigheid van het aanvraagdossier en stelt zij de initiatiefnemer daarvan in kennis. Het door de initiatiefnemer ingediende aanvraagdossier wordt als volledig beschouwd, tenzij de bevoegde instantie de initiatiefnemer binnen een periode van twee maanden na de indieningsdatum verzoekt ontbrekende informatie in te dienen. Dat verzoek heeft, wat het materiële toepassingsgebied en het detailniveau betreft, alleen betrekking op de in het gedetailleerd aanvraagschema genoemde elementen. Alleen in uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden wordt aanvullende informatie gevraagd en een dergelijk verzoek wordt door de enige bevoegde instantie naar behoren gemotiveerd.
De enige bevoegde instantie beoordeelt de aanvraag en stelt binnen één jaar na de indiening van het volledige aanvraagdossier overeenkomstig lid 7 een raambesluit vast. De lidstaten kunnen desgevallend een kortere termijn vaststellen.
De hierboven bedoelde termijnen doen geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit het EU-recht en het internationaal recht, noch aan administratieve beroepsprocedures en justitiële verweermiddelen.
Artikel 7
Coördinatie van grensoverschrijdende vergunningsprocedures
Voor projecten waarbij twee of meer lidstaten zijn betrokken, stemmen de bevoegde instanties hun termijnen op elkaar af en stellen zij een gemeenschappelijke planning vast.
De Europese coördinator als bedoeld in artikel 45 van Verordening (EU)² nr. 1315/2013 krijgt de bevoegdheid om nauwlettend toe te zien op de vergunningsprocedure voor grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang en om de contacten tussen de betrokken bevoegde instanties te faciliteren.
Onverminderd de verplichting de termijnen in het kader van deze verordening na te leven, stelt de bevoegde instantie bij een overschrijding van de termijn voor de vaststelling van een raambesluit de betrokken Europese coördinator onmiddellijk in kennis van de maatregelen die zijn genomen of moeten worden genomen om de vergunningsprocedure met zo weinig mogelijk vertraging af te ronden. De Europese coördinator kan de bevoegde instantie verzoeken regelmatig verslag uit te brengen over de voortgang van de procedure.
HOOFDSTUK III – OVERHEIDSOPDRACHTEN
Artikel 8
Overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang
Overheidsopdrachten voor grensoverschrijdende projecten van gemeenschappelijk belang worden uitgevoerd overeenkomstig het Verdrag en de Richtlijnen 2014/25/EU en/of 2014/24/EU.
Indien voor die procedures een beroep wordt gedaan op een door de deelnemende lidstaten opgerichte gemeenschappelijke entiteit, past die entiteit de nationale regelgeving van één van die lidstaten toe en, in afwijking van die richtlijnen, is dit de regelgeving als bepaald overeenkomstig artikel 57, lid 5, onder a), van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad of artikel 39, lid 5, onder a), van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad, naargelang van toepassing, tenzij in een overeenkomst tussen de deelnemende lidstaten anders is bepaald. Een dergelijke overeenkomst voorziet in elk geval in de toepassing van één enkele nationale wetgeving wanneer voor de aanbestedingsprocedures een beroep wordt gedaan op een gemeenschappelijke entiteit.
HOOFDSTUK IV – TECHNISCHE BIJSTAND
Artikel 9
Technische bijstand
Op verzoek van een initiatiefnemer of een lidstaat, overeenkomstig de desbetreffende financieringsprogramma’s van de Unie en onverminderd het meerjarig financieel kader, voorziet de Unie in technische bijstand voor de tenuitvoerlegging van deze verordening en om de uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang te faciliteren.
HOOFDSTUK V – SLOTBEPALINGEN
Artikel 10
Overgangsbepalingen
Deze verordening is niet van toepassing op administratieve procedures die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn gestart.
Artikel 11
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,