Home

Resolutie van het Europees Parlement van 28 maart 2019 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2020 (2019/2003(BUD))

Resolutie van het Europees Parlement van 28 maart 2019 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2020 (2019/2003(BUD))

26.3.2021

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 108/1032


P8_TA(2019)0326

Raming van de ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2020 — Afdeling I — Europees Parlement

Resolutie van het Europees Parlement van 28 maart 2019 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2020 (2019/2003(BUD))

(2021/C 108/57)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (2),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3) (IIA van 2 december 2013),

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (4),

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU (5),

gezien zijn resolutie van 19 april 2018 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2019 (6),

gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over maatregelen ter voorkoming en bestrijding van pesterijen en seksuele intimidatie op het werk, in de openbare ruimte en in het politieke leven in de EU (7),

gezien zijn resolutie van 24 oktober 2018 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019 (8),

gezien zijn resolutie van 12 december 2018 over het standpunt van de Raad inzake het tweede ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019 (9),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over gendermainstreaming in het Europees Parlement (10),

gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2020,

gezien het voorontwerp van raming, opgesteld door het Bureau op 25 maart 2019 overeenkomstig artikel 25, lid 7, en artikel 96, lid 1, van het Reglement van het Parlement,

gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Begrotingscommissie overeenkomstig artikel 96, lid 2, van het Reglement van het Parlement,

gezien artikel 96 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0182/2019),

A.

overwegende dat deze procedure de vijfde volledige begrotingsprocedure is tijdens de nieuwe zittingsperiode en het zevende jaar van het meerjarig financieel kader 2014-2020;

B.

overwegende dat de begroting 2020, zoals voorgesteld in het verslag van de secretaris-generaal, wordt voorbereid tegen de achtergrond van een jaarlijkse stijging (inflatie en reële stijging) van het plafond voor rubriek V, zodat er meer ruimte komt voor groei en investeringen alsook voor verdere beleidsmaatregelen gericht op bezuinigingen en meer efficiëntie;

C.

overwegende dat de secretaris-generaal voor de begroting 2020 o.a. de volgende prioritaire doelstellingen heeft voorgesteld: het ter beschikking stellen van de nodige middelen voor het eerste volledige jaar na de verkiezing van een nieuw Parlement en een nieuwe Commissie en het verstrekken van de middelen voor prioritaire projecten in verband met het in gesprek gaan met burgers, meerjarige bouwprojecten, veiligheid en IT-ontwikkelingen;

D.

overwegende dat de secretaris-generaal voor het voorontwerp van raming van het Parlement voor 2020 een begroting van 2 068 530 000 EUR heeft voorgesteld, wat een totale stijging van 3,58 % betekent ten opzichte van de begroting voor 2019, en neerkomt op een aandeel van 18,38 % van rubriek V van het meerjarig financieel kader 2014-2020;

E.

overwegende dat bijna twee derde van de begroting bestaat uit aan de index gekoppelde uitgaven die voornamelijk betrekking hebben op de bezoldiging, pensioenen, medische kosten en vergoedingen voor huidige en voormalige leden (21 %) en personeel (35 %), alsmede op gebouwen (13 %), en die worden aangepast overeenkomstig het ambtenaren- en ledenstatuut, sectorspecifieke indexeringen of het inflatiepercentage;

F.

overwegende dat het Parlement al in zijn resolutie van 29 april 2015 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Parlement voor het begrotingsjaar 2016 (11) heeft beklemtoond dat zijn begroting op een realistische leest geschoeid moest worden en in overeenstemming met de beginselen van begrotingsdiscipline en goed financieel beheer moest zijn; overwegende dat forfaitaire bedragen een nuttig en in brede kringen erkend instrument zijn voor meer flexibiliteit en transparantie;

G.

overwegende dat de begroting van het Parlement de volledige wetgevingsbevoegdheid van het Europees Parlement moet garanderen en de correcte werking ervan mogelijk moet maken;

H.

overwegende dat de geloofwaardigheid van het Parlement als tak van de begrotingsautoriteit afhangt van zijn vermogen om de eigen uitgaven te beheren en de democratie op Unieniveau te ontwikkelen;

I.

overwegende dat 2020 het eerste volledige jaar na de verkiezingen wordt, waarin het normale tempo van de politieke en ondersteunende kernactiviteiten weer zal worden opgepakt;

J.

overwegende dat het vrijwillig pensioenfonds in 1990 is opgezet op basis van de regeling van het Bureau inzake het (vrijwillig) aanvullend pensioenstelsel (12);

K.

overwegende dat de Rekenkamer op 16 juni 1999 advies nr. 5/1999 heeft uitgebracht over de regeling betreffende het vrijwillig aanvullend pensioenfonds voor de leden van het Europees Parlement;

Algemeen kader

1.

benadrukt dat de begroting van het Parlement voor 2020 gehandhaafd moet blijven op minder dan 20 % van het maximum van rubriek V; merkt op dat de raming voor 2020 overeenkomt met 18,22 %, hetgeen minder is dan het percentage dat gerealiseerd is in 2019 (18,51 %) en het geringste aandeel van rubriek V in meer dan vijftien jaar;

2.

benadrukt dat het grootste deel van de begroting van het Parlement vastligt op grond van wettelijke of contractuele verplichtingen en onderworpen is aan een jaarlijkse indexering;

3.

eist dat de secretaris-generaal en het Bureau bij wijze van principe de volgende keer een raming voor het EP bij de Begrotingscommissie indienen die dichter ligt bij, of zelfs overeenkomt met het door de Commissie verwachte inflatiecijfer;

4.

steunt het akkoord dat in het overleg tussen het Bureau en de Begrotingscommissie van 19 maart 2019 is gesloten om de verhoging van de begroting 2019 vast te stellen op 2,68 %, hetgeen overeenkomt met een totaalbedrag van zijn ramingen voor 2020 van 2 050 430 000 EUR, om het op 11 maart 2019 door het Bureau goedgekeurde uitgavenniveau van het voorontwerp van raming te verlagen met 18,1 miljoen EUR en om bijgevolg de voor de volgende begrotingsonderdelen voorgestelde kredieten te verlagen: 1004 — Normale reiskosten; 1200 — Salaris en vergoedingen; 1402 — Andere personeelsleden — Chauffeurs in het secretariaat-generaal; 2007 — Inrichting van dienstruimten; 2022 — Onderhoud en schoonmaak van en toezicht op de gebouwen; 2024 — Energieverbruik; 2101 — Informatica en telecommunicatie — Terugkerende operationele activiteiten in verband met de infrastructuur; 212 — Meubilair; 214 — Technisch materieel en technische installaties; 300 — Dienstreizen van het personeel en reizen tussen de drie vergaderplaatsen; 302 — Onthaal en representatie; 3040 — Interne vergaderingen; 3042 — Vergaderingen, congressen, conferenties en delegaties; 422 — Assistentie aan de leden; besluit post 1650 — Medische dienst van kredieten ten belope van 140 000 EUR, artikel 320 — Verwerving van expertise van kredieten ten belope van 160 000 EUR en post 3211 — Uitgaven voor het Europees wetenschaps- en mediaknooppunt met kredieten te voorzien ten belope van 400 000 EUR; is ingenomen met het feit dat die wijzigingen door het Bureau op 25 maart 2019 zijn goedgekeurd;

5.

verzoekt de diensten van het Parlement te zorgen voor de wijziging van de toelichting bij post 1650 — Medische dienst, als gevolg van de bijkomende kredieten ten belope van 140 000 EUR die bedoeld zijn om de uitgaven te dekken in verband met een bemiddelaar en een psycholoog voor het voorkomen en bestrijden van psychologische en seksuele intimidatie, en voor de wijzing van de toelichting bij artikel 320 — Verwerving van expertise, als gevolg van de bijkomende kredieten ten belope van 160 000 EUR die bedoeld zijn om de uitgaven te dekken in verband met expertise en experts op het gebied van voorkoming, onderzoek en bestrijding van psychologische en seksuele intimidatie;

6.

merkt op dat de situatie met betrekking tot de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie gebaseerd is op een ordelijke terugtrekking met een akkoord, op basis van de goedkeuring van de terugtrekkingsovereenkomst (Brexit), en de goedkeuring van de politieke verklaring van de Europese Raad van 25 november 2018, volgens welke het VK zou bijdragen aan de begroting van de Unie tot 2020; merkt op dat de meeste besparingen als gevolg van de terugtrekking al zijn opgenomen in de begroting 2019 en dat er voor 2020 slechts een lichte daling zou zijn van bepaalde uitgaven als gevolg van het feit dat er 46 leden minder zijn;

7.

merkt op dat, indien het Verenigd Koninkrijk zich niet uit de Unie terugtrekt of zich terugtrekt zonder akkoord, de voorgestelde kredieten gedurende de gehele begrotingsprocedure kunnen worden aangepast door het Bureau, de Begrotingscommissie of de plenaire vergadering;

8.

benadrukt dat de kerntaken van het Parlement zijn: het samen met de Raad vaststellen van wetgeving en het al dan niet goedkeuren van de begroting, het vertegenwoordigen van de burgers en het uitoefenen van toezicht op de werkzaamheden van andere instellingen van de Unie;

9.

beklemtoont de rol van het Parlement bij het bevorderen van het Europees politiek bewustzijn en de waarden van de Unie;

10.

benadrukt dat besparingen ten opzichte van het voorstel van de secretaris-generaal nodig zijn om de stijging waarin in dit voorstel is voorzien, dichter te brengen bij het verwachte algemene inflatiecijfer voor 2020 en dat alle inspanningen voor een efficiënter en transparanter gebruik van overheidsmiddelen sterk worden aangemoedigd;

Transparantie en accuratesse

11.

neemmerkt de grotere transparantie op bij de opstelling van het verslag van de secretaris-generaal, zoals het verstrekken van aanvullende informatie over planning, investeringen, statutaire verplichtingen, administratieve uitgaven en methoden op middellange en lange termijn, overeenkomstig het verzoek van het Parlement en de Raad;

12.

eist dat de begroting van het Parlement voor 2020 realistisch en accuraat zal zijn wat betreft het vinden van een goed evenwicht tussen behoeften en kosten, teneinde overbudgettering te vermijden;

13.

onderstreept dat alles in het werk moet worden gesteld om ervoor te zorgen dat de budgettaire en personele middelen die het Parlement ter beschikking staan in hun totaliteit op een zo kosteneffectief mogelijke manier worden benut, zodat de instelling en haar leden hun uiteindelijke taak, wetgeving, met succes kunnen vervullen; wijst er eens te meer op dat dit een zorgvuldige planning en organisatie van zijn werkmethoden impliceert en, waar mogelijk, het bundelen van taken en structuren teneinde onnodige bureaucratie, functionele overlapping, dubbel werk en verdubbeling van middelen te voorkomen;

In gesprek met burgers

14.

is verheugd over de inwijding van de “Europa Experience”-centra namelijk tentoonstellingsruimten die het succesvolle concept van het Brusselse Parlamentarium reproduceren op kleinere schaal; merkt op dat de installatie van vijf nieuwe “Europa Experience”-centra gepland is in de liaisonbureaus voor 2020;

15.

merkt op dat het bedrag dat in de begroting wordt opgenomen voor de installatie van vijf nieuwe “Europa Experience” -centra gepland is in de liaisonbureaus betrekking heeft op de expositie-infrastructuur zelf, die wordt beheerd door DG COMM, maar niet de tentoonstellingsruimten; vraagt nadere details over een orde van grootte van de totale verwachte kosten vóór de lezing van de begroting door het Parlement in het najaar van 2019;

16.

neemt kennis van de creatie van een reeks mobiele installaties, die de lidstaten zouden aandoen om de Unie dichter bij de burger te brengen;

17.

eist dat de secretaris-generaal een gedetailleerd, feitelijk en grondig rapport over de meerwaarde van de 51 posten in DG COMM verstrekt; eist dat dit rapport in het openbaar wordt gepresenteerd in de Begrotingscommissie vóór eind juli 2019;

Vastgoed- en vervoersbeleid

18.

herhaalt zijn verzoek om een transparant besluitvormingsproces wat het vastgoedbeleid betreft, op basis van vroegtijdige informatie en met behoorlijke inachtneming van artikel 266 van het Financieel Reglement;

19.

gaat niet akkoord met de nog steeds gangbare praktijk van een collectieve overschrijving aan het eind van het jaar (“ramassage”) om bij te dragen aan de lopende bouwprojecten; onderstreept dat dergelijke “ramassage” stelselmatig wordt toegepast op dezelfde hoofdstukken, titels en, vaak, precies dezelfde begrotingsonderdelen en vraagt zich af of er sprake is van een geprogrammeerde overwaardering hiervan om het vastgoedbeleid van het Parlement van middelen te voorzien; is van mening dat het vastgoedbeleid op een transparante wijze moet worden gefinancierd aan de hand van de specifiek daarvoor bedoelde begrotingsonderdelen;

20.

beveelt aan om in de jaarlijkse begrotingsplanning voor alle gebouwen een toewijzing te reserveren voor onderhouds- en renovatiekosten die overeenstemt met 3 % van de totale kosten voor een nieuw gebouw, als onderdeel van een regelmatig en proactief vastgoedbeleid; onderstreept dat er een vastgoedstrategie nodig is die zorgt voor kosteneffectiviteit en wijst op de mogelijke voordelen die voortvloeien uit de nabijheid van gebouwen, zoals synergieën via het delen van backoffice-taken en de toewijzing van kantoor- en andere ruimten;

21.

merkt op dat de oplevering en de ingebruikname van de gehele nieuwe oostelijke vleugel van het Konrad Adenauer-gebouw gepland zijn voor 2020 en merkt op dat de werkzaamheden aan de nieuwe westelijke vleugel van start zullen gaan onmiddellijk daarna; merkt op dat moet worden voorzien in uitgaven voor het projectbeheer in de laatste fasen van de bouw, zoals significante verhuisoperaties, een eerste bemeubeling en veiligheidstoezicht op de bouwplaats;

22.

neemt kennis van het feit dat de huur en het onderhoud van alle bestaande gebouwen in Luxemburg nog steeds voor het hele jaar in de begroting zijn opgenomen, aangezien de verhuizing uit bestaande gebouwen slechts geleidelijk kan plaatsvinden; verzoekt de secretaris-generaal gedetailleerde gegevens te verstrekken over de geleidelijke verhuizing en uit te leggen waarom in 2020 nog geen besparingen mogelijk zijn;

23.

vraagt nadere details over de voorbereidende technische werkzaamheden, met inbegrip van de verplaatsing van functies, zoals degene die zich bevinden in het PHS-gebouw, naar andere gebouwen; verzoekt een gedetailleerde raming en uitsplitsing van de kosten te verstrekken aan de Begrotingscommissie vóór de lezing van de begroting door het Parlement in het najaar van 2019;

24.

plaatst vraagtekens bij de zeer hoge kosten van enkele van de voorgestelde projecten, in het bijzonder: de inrichting van de vergaderruimten voor bezoekers in het Atriumgebouw (8,720 miljoen EUR), de multifunctionele ruimte in de Esplanade (2,610 miljoen EUR), de inrichting van een zelfbedieningskantine in het SDM-gebouw in Straatsburg (1,9 miljoen EUR); verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie volledig te informeren over deze besluiten vóór de lezing van de begroting door het Parlement in het najaar van 2019;

25.

is van mening dat bijkomende besparingen moeten worden gerealiseerd met betrekking tot de uitgaven voor meubilair voor de kantoren van de leden en hun medewerkers, gezien de volledige renovatie van deze kantoren aan het begin van het mandaat in 2019;

26.

maakt zich zorgen over het voornemen van het Parlement om zijn activiteiten en diplomatieke aanwezigheid in Indonesië (Jakarta), Ethiopië (Addis Abeba) en de Verenigde Staten (New York) uit te breiden; betreurt dat het Bureau het voorstel heeft goedgekeurd, ondanks het ontbreken van een alomvattende kosten-batenanalyse en een verdere uitwerking van de onderliggende argumenten voor de keuze van deze specifieke locaties, en dat het Bureau eveneens akkoord is gegaan met de aanstelling van het huidige hoofd van het bureau van het Parlement in Washington D.C. als het nieuwe hoofd van het bureau in Jakarta; dringt er daarom bij de secretaris-generaal op aan de hierbij betrokken begrotingsonderdelen aan te wijzen en deze niet-transparante stand van zaken te verduidelijken aan de hand van een toelichting van het besluitvormingsproces betreffende deze verschillende locaties en de aanstelling van het nieuwe hoofd van het bureau in Jakarta; is van mening dat dit besluit ondertussen moet worden opgeschort;

27.

is van mening dat besparingen op de begroting van het Parlement kunnen worden gerealiseerd door middel van één zetel; herinnert aan de analyse die de Rekenkamer in 2014 heeft verricht, waarin de kosten van de geografische spreiding van het Parlement werden geraamd op 114 miljoen EUR per jaar; herinnert er voorts aan dat deze geografische spreiding de oorzaak is van 78 % van alle missies van het personeel van het Parlement en dat de milieu-impact 11 000 tot 19 000 ton CO2-emissies bedraagt; dringt derhalve aan op een routekaart naar één zetel;

Veiligheid

28.

merkt op dat in de begroting 2020 de laatste termijnen zullen worden opgenomen van de substantiële investeringen waarmee in 2016 een begin is gemaakt om de veiligheid in het Parlement aanzienlijk te verhogen; wijst erop dat deze projecten verschillende terreinen betreffen, vooral in verband met gebouwen, uitrusting en personeel, maar ook verbeteringen inzake cyberveiligheid en communicatieveiligheid;

29.

onderstreept dat het iPACS-project het Parlement zal voorzien van een moderne en geïntegreerde beveiligingstechnologie om de resterende zwakke punten in de beveiliging van gebouwen weg te werken, en dat het project zich in 2020 in het vijfde en laatste jaar van uitvoering zal bevinden; verzoekt de secretaris-generaal een uitvoerige samenvatting te geven van alle uitgaven in verband met de beveiliging van gebouwen vanaf 2016;

30.

is van mening dat IT-tools voor de leden en het personeel belangrijke instrumenten zijn bij het verrichten van hun werkzaamheden, maar dat zij ook kwetsbaar kunnen zijn voor cyberaanvallen; is daarom ingenomen met de opwaardering in de laatste twee jaar van het team voor activiteiten op het gebied van cyberveiligheid, en met name met het feit dat, nu de kruissnelheid bereikt is en de uitvoering van zijn actieplan inzake cyberbeveiliging wordt voortgezet, de begroting hiervoor slechts zal stijgen om de inflatie te dekken;

31.

is ingenomen met de inspanningen om de diensten voor de leden te verbeteren door voortdurend te investeren in de ontwikkeling van IT-toepassingen en door het e-Parlement-programma, het onderzoek en de ontwikkeling op het gebied van machinaal leren met vertaalgeheugens en het meerjarenproject inzake technisch beheer voor conferentieruimten voort te zetten; vraagt meer informatie over het totale bedrag dat de afgelopen jaren aan deze programma's is besteed; merkt op dat deze projecten geleidelijk worden uitgevoerd over de lange termijn om de kosten over verschillende begrotingsjaren te spreiden;

Aan de leden en geaccrediteerde parlementaire medewerkers gerelateerde kwesties

32.

vraagt het Bureau te werken aan een technische oplossing die de leden de mogelijkheid biedt hun stemrecht uit te oefenen terwijl ze met moederschaps-, vaderschaps- of ziekteverlof zijn;

33.

is van mening dat de sociale en pensioenrechten van geaccrediteerde parlementaire medewerkers (GPM's) moeten worden geëerbiedigd; herhaalt in dit verband zijn verzoek om een voorstel te presenteren voor een werkbare oplossing voor die GPM's die, hoewel ze aan het eind van de huidige zittingsperiode ononderbroken gedurende twee zittingsperiode gewerkt zullen hebben, wanneer ze de pensioengerechtigde leeftijd bereiken geen recht hebben op een pensioen van het Europees pensioenstelsel omdat ze als gevolg van de vervroegde verkiezingen in 2014 en de vertragingen bij de validering van de arbeidsovereenkomsten van de nieuwe GPM's, die toe te schrijven waren aan de enorme werkdruk in de periode na de verkiezingen van 2009 en 2014, de in het personeelsstatuut vastgelegde tien daarvoor benodigde jaren niet helemaal volgemaakt zullen hebben; verzoekt de secretaris-generaal derhalve nieuwe praktische en geloofwaardige voorstellen in te dienen om dit probleem definitief op te lossen;

34.

neemt kennis van de herziening van de bedragen van de vergoedingen voor GPM's voor de reizen die zij maken tussen de drie werklocaties van het Parlement; herinnert echter aan zijn herhaaldelijke vraag aan het Bureau om de bedragen van de vergoedingen voor reizen tussen de drie werklocaties van het Parlement voor ambtenaren, andere personeelsleden en GPM's vanaf de volgende legislatuur volledig gelijk te trekken;

35.

is ingenomen met het besluit van het Bureau van 10 december 2018 over de stagiairs van de leden, dat op 2 juli 2019 in werking zal treden; benadrukt dat een bindende minimumvergoeding van stagiairs hun een behoorlijk inkomen moet garanderen, zoals het geval is voor stagiairs bij de diensten van de EU-instellingen;

36.

verwacht dat de vertaaldiensten van het Parlement voldoen aan hun kerntaak, namelijk steun verlenen aan de Uniewetgever en de leden door hen te voorzien van vertaalde documenten van hoge kwaliteit in het kader van een duurzame strategie voor de toekomst;

37.

herhaalt zijn bezorgdheid over de extra uitgaven voor de vertolking van de mondelinge stemverklaringen tijdens de plenaire vergaderingen; verzoekt de secretaris-generaal een gedetailleerde uitsplitsing te verstrekken van de kosten die verband houden met de mondelinge stemverklaringen; herinnert eraan dat alternatieven, zoals schriftelijke stemverklaringen en diverse openbare communicatiefaciliteiten, beschikbaar zijn voor leden die hun stemgedrag wensen toe te lichten of die vraagstukken wensen te bespreken waarover hun achterban zich zorgen maakt; is in verband hiermee van mening dat, om aanzienlijke besparingen te realiseren, de mondelinge stemverklaringen kunnen worden afgeschaft;

38.

herinnert aan artikel 27, leden 1 en 2, van het Statuut van de leden waarin het volgende is bepaald: “Na inwerkingtreding van dit Statuut, blijft het door het Europees Parlement ingestelde vrijwillig pensioenfonds gehandhaafd voor leden of voormalige leden die in dit fonds reeds rechten of aanspraken hebben verworven” en “De verworven rechten en aanspraken blijven in volle omvang bestaan”; verzoekt de secretaris-generaal en het Bureau om volledige naleving van het Statuut van de leden en vraagt om met het pensioenfonds dringend een duidelijk plan op te stellen waarbij het Parlement de verplichtingen en verantwoordelijkheden voor het vrijwillig pensioenfonds van de leden overneemt; herhaalt zijn verzoek om een onderzoek van het vrijwillig pensioenfonds van de leden door de Rekenkamer en vraagt de manieren te onderzoeken om een duurzame financiering van het vrijwillig pensioenfonds te garanderen, in overeenstemming met de bepalingen van het Statuut van de leden, waarbij moet worden gezorgd voor volledige transparantie;

39.

herhaalt het verzoek om transparantie rond de algemene kostenvergoeding van de leden; betreurt het feit dat het Bureau er niet in geslaagd is op dit gebied grotere transparantie en verantwoordingsplicht in te voeren; vraagt dat de leden verplicht worden volledige verantwoording voor hun uitgaven in het kader van deze vergoeding af te leggen;

Aan het personeel gerelateerde kwesties

40.

is van mening dat, in een periode waarin de financiële middelen en het personeel waarover de instellingen van de Unie beschikken, wellicht verder worden beperkt, het belangrijk is vast te stellen op welke gebieden, bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, IT-diensten en veiligheid, vertolkings- en vertaaldiensten of chauffeursdiensten, meer synergieën tussen de backoffice-taken kunnen worden gecreëerd, door gebruik te maken van de ervaring van het Parlement en de andere instellingen van de Unie, waarbij ten volle rekening moet worden gehouden met de bestuurlijke moeilijkheden en de verschillen in omvang om eerlijke samenwerkingsovereenkomsten op te stellen;

41.

verzoekt om de invoering van een verplichting voor de leden om hun rekeningen in verband met de algemene kostenvergoeding te laten controleren door een externe accountant, ten minste aan het einde van het mandaat van een lid; verzoekt voorts om de uitgaven openbaar te maken door op de persoonlijke pagina's van de leden op de website van het Europees Parlement een link naar deze gegevens te plaatsen;

42.

is ingenomen met de bestaande samenwerkingsovereenkomsten tussen het Parlement, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité, teneinde vast te stellen op welke andere terreinen de backoffice-taken kunnen worden gedeeld; verzoekt de secretaris-generaal de bestaande samenwerking tussen de instellingen van de Unie te evalueren om mogelijke bijkomende synergieën en besparingen te identificeren;

43.

blijft bij het principe van toegankelijkheid voor alle burgers; overeenkomstig de door de plenaire vergadering geformuleerde verzoeken om de vertolking in te voeren van alle debatten in internationale gebarentaal, verzoekt de secretaris-generaal de haalbaarheid hiervan te onderzoeken;

44.

herinnert aan de aanbevelingen in de resoluties van het Parlement van 26 oktober 2017, 11 september 2018 en 15 januari 2019 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de Unie, alsmede maatregelen ter voorkoming en bestrijding van pesterijen en seksuele intimidatie; vraagt ondersteuning ter dekking van de kosten van de nodige externe deskundigheid om de externe audit uit te breiden naar het adviescomité voor personeel van het Parlement inzake intimidatie; vraagt kredieten ter dekking van de volledige uitvoering van de hervormingen voor het Parlement die zijn vermeld in de resolutie ter bestrijding van intimidatie, inclusief regelmatige verplichte opleidingen ter zake voor alle personeelsleden, GPM's en leden; is voorts van mening dat kredieten nodig zijn ter dekking van de kosten van bemiddelaars en andere deskundigen die bevoegd zijn om gevallen van intimidatie binnen het Parlement te voorkomen en te beheren, samen met het netwerk van vertrouwenspersonen en met de bestaande structuren;

45.

beveelt aan dat intensiever gebruik wordt gemaakt van videoconferenties en andere technologieën om het milieu te beschermen en middelen te besparen, met name door de verplichte verplaatsingen van het personeel tussen de drie werklocaties te beperken;

Overige kwesties

46.

is van mening dat de procedure voor de vaststelling van de raming van het Parlement moet worden herzien, rekening houdend met het door de werkgroep interne begrotingsprocedure van het Parlement uitgewerkte document over werk in uitvoering, met het oog op het eerbiedigen van de wens van de fracties om de huidige procedure te vereenvoudigen, deze efficiënter te maken door de werkdruk voor de leden en het personeel te verminderen, de transparantie ervan te vergroten en de verantwoordelijkheden van de diverse betrokken actoren te verduidelijken; herinnert eraan dat in de huidige procedure de Begrotingscommissie tweemaal dezelfde taken verricht, eenmaal in het voorjaar (overleg met het Bureau voor de goedkeuring van de ramingen van het Parlement) en eenmaal in het najaar (indiening van begrotingsamendementen), hetgeen leidt tot een groter aantal vergaderingen, de opstelling van meer documenten en hogere hiermee verband houdende uitgaven (vertalingen, tolken enz.);

47.

verzoekt om passende financiering van het Europese mediaknooppunt te handhaven, voor samenwerking met televisieomroepen, sociale media en andere partners om aankomende journalisten opleidingsmogelijkheden te bieden, met name met betrekking tot nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en nieuwsberichten die op feiten berusten en door collega's zijn getoetst;

48.

verzoekt de secretaris-generaal en het Bureau voor een cultuur van prestatiegericht begroten en ecologische duurzaamheid te zorgen in de hele administratie van het Parlement, alsook voor een benadering te kiezen die berust op “lean management” om de efficiëntie te vergroten en de bureaucratische rompslomp in het interne werk van de instelling terug te dringen; beklemtoont dat de ervaring van “lean management” neerkomt op de permanente verbetering van de werkprocedure dankzij vereenvoudiging en de ervaring van het administratief personeel;

49.

verzoekt om volledige transparantie betreffende het gebruik en beheer van de middelen die beschikbaar worden gesteld aan Europese politieke partijen en Europese stichtingen; vraagt een grondige evaluatie van en controle op de uitgaven die de Europese politieke partijen en stichtingen met deze begrotingsmiddelen verrichten; vestigt de aandacht op belangenverstrengeling ten gevolge van de sponsoring van de activiteiten van Europese politieke partijen door particuliere bedrijven; vraagt daarom een verbod op schenkingen en sponsoring van welke aard ook door particuliere bedrijven ten gunste van Europese politieke partijen en Europese stichtingen;

o

o o

50.

stelt de raming voor het begrotingsjaar 2020 vast;

51.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(2)PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.

(3)PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(4)PB L 287 van 29.10.2013, blz. 15.

(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0417.

(6) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0182.

(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0331.

(8) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0404.

(9) Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0503.

(10) Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0010.

(11) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0172.

(12) Door het Bureau goedgekeurde teksten, PE 113.116/BUR./rev. XXVI/01-04-2009.