Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de belastingheffing/particuliere investeringen en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen — Samenwerking met het VN-deskundigencomité inzake internationale samenwerking in belastingaangelegenheden (initiatiefadvies)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de belastingheffing/particuliere investeringen en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen — Samenwerking met het VN-deskundigencomité inzake internationale samenwerking in belastingaangelegenheden (initiatiefadvies)

24.3.2020

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de belastingheffing/particuliere investeringen en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen — Samenwerking met het VN-deskundigencomité inzake internationale samenwerking in belastingaangelegenheden

(initiatiefadvies)

(2020/C 97/01)

Rapporteur:

Krister ANDERSSON

Rechtsgrondslag

Artikel 32, lid 2, van het reglement van orde

Besluit van de voltallige vergadering

24.1.2019

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

29.11.2019

Goedkeuring door de voltallige vergadering

11.12.2019

Zitting nr.

548

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

129/0/2

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het belastingbeleid is van fundamenteel belang voor de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), omdat het het economische klimaat bepaalt voor investeringen, werkgelegenheid en innovatie alsook de overheid inkomsten verschaft voor de financiering van overheidsuitgaven. Verdere beleidsafstemming en geloofwaardiger maatregelen zouden er in aanzienlijke mate toe kunnen bijdragen dat de particuliere investeringen toenemen en dat de wereldwijde investeringskloof wordt gedicht door kapitaalstromen van kapitaalintensieve landen naar zich ontwikkelende economieën met investeringsbehoeften te stimuleren.

1.2.

Bedrijven leveren waardevolle goederen en diensten in de economie en zijn belangrijke aanjagers van investeringen, productiviteit, inclusieve economische groei en het scheppen van banen. Zij variëren van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) tot multinationals en vormen een belangrijke bron van deskundigheid, creativiteit en innovatie, die tal van problemen m.b.t. duurzame ontwikkeling kunnen helpen oplossen.

1.3.

Een hoog percentage informele economische activiteit leidt tot een smalle belastinggrondslag en doet de mogelijkheden voor belastinginning verder afnemen en de verstoringen toenemen. De belastinggrondslagen moeten zo breed mogelijk zijn, zodat de belastingtarieven zo min mogelijk verstorend werken.

1.4.

Het EESC benadrukt dat het voor een succesvolle mobilisatie van binnenlandse middelen noodzakelijk is dat 1) de fiscale rulings open en transparant zijn, 2) er systemen worden opgezet om ervoor te zorgen dat maatschappelijke organisaties en parlementariërs verantwoording afleggen, 3) regeringen transparantie verzekeren wat belastingen en uitgaven betreft en 4) indirecte belastingen zichtbaar zijn.

1.5.

De particuliere sector speelt een belangrijke rol bij de bevordering van gendergelijkheid. Zowel loonbeleid als opleiding en onderwijs op de werkplek zijn belangrijk om gelijke kansen voor mannen en vrouwen te bevorderen wat loopbaan en professionele groei betreft. De mogelijkheden die gepaard gaan met participatie van vrouwen in de wereldeconomie zijn enorm en zouden een drijvende kracht moeten zijn achter inclusieve economische groei, innovatie en productiviteit.

1.6.

Beleidsmaatregelen m.b.t. belastingheffing op de gedigitaliseerde economie moeten erop gericht zijn de economische groei en de grensoverschrijdende handel en investeringen te bevorderen en niet te belemmeren. Gezien het toenemende belang van gedigitaliseerde bedrijven moet er een nieuwe methodologie voor de nexus- en winsttoerekening worden ontwikkeld om de heffingsrechten te verdelen tussen de marktlanden en het land waar de gedigitaliseerde multinationale ondernemingen gevestigd zijn.

1.7.

Het EESC acht het van belang dat de nieuwe regels voor de verdeling van de heffingsrechten tussen de landen billijk zijn voor zowel kleine als grote verbruikslanden, zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden. Er moet rekening worden gehouden met een passende vergoeding voor de bijdragen op het gebied van innovatie, ondernemerschap enz. Hoewel de inkomsten uit de vennootschapsbelasting in verhouding tot de totale belastinginkomsten gering zijn, zijn zij belangrijk voor het mobiliseren van middelen en het financieren van de benodigde infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en gezondheidszorg enz.

1.8.

Het EESC stelt vast dat de EU-lidstaten tot de best presterende landen behoren wat de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) betreft. De EU en haar lidstaten moeten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de fiscale en belastingstelsels duurzaam zijn, willen zij de SDG’s verwezenlijken. De betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld is op alle niveaus van essentieel belang voor de verwezenlijking van de SDG’s, daar dat middenveld de belangrijkste belanghebbenden bij de uitvoering van Agenda 2030 vertegenwoordigt en een groot deel van de benodigde investeringen uit de particuliere sector moet komen.

1.9.

Het EESC is ingenomen met het platform voor samenwerking op belastinggebied, een gezamenlijk initiatief van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Verenigde Naties (VN) en de Wereldbankgroep (WBG), omdat het de interactie tussen normalisatie, capaciteitsopbouw en technische bijstand op het gebied van internationale belastingheffing vergemakkelijkt. Volgens het Comité zou de EU ook tot het platform moeten toetreden.

1.10.

De werkzaamheden inzake belastingen/particuliere investeringen en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van het VN-deskundigencomité inzake internationale samenwerking in belastingaangelegenheden zijn van het grootste belang voor het bevorderen van de mondiale dialoog en dragen in aanzienlijke mate bij aan peer-to-peer-leren en de uitwisseling van goede praktijken. Het EESC benadrukt dat het Europees maatschappelijk middenveld een actieve rol moet spelen in dit cruciale wereldwijde debat.

2. Inleiding tot investeringen, belastingen en SDG’s

2.1.

De Agenda 2030 is toegespitst op 17 doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (1) en 169 subdoelen voor de aanpak van de ecologische, politieke en economische uitdagingen waarmee onze wereld wordt geconfronteerd.

2.2.

Om de doelstellingen te bereiken spelen particuliere investeringen een belangrijke rol en moet werk worden gemaakt van een verdere afstemming van het investerings- en belastingbeleid teneinde investeringen, het scheppen van banen en duurzame economische groei wereldwijd te bevorderen. De OESO heeft al belangrijke stappen in die richting gezet, bijv. met het project Base Erosion Profit Shifting (BEPS) (2) en het initiatief Policy Coherence for Sustainable Development (2018) (3).

2.3.

Het belastingbeleid is van fundamenteel belang voor de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), omdat het het economische klimaat bepaalt voor investeringen, werkgelegenheid en innovatie alsook de overheid inkomsten verschaft voor de financiering van overheidsuitgaven. Verdere beleidsafstemming en geloofwaardiger maatregelen zouden er in aanzienlijke mate toe kunnen bijdragen dat de particuliere investeringen toenemen en dat de wereldwijde investeringskloof wordt gedicht door kapitaalstromen van kapitaalintensieve landen naar zich ontwikkelende economieën met investeringsbehoeften te stimuleren.

2.4.

De bestrijding van belastingontwijking en de vermindering van de belastingconcurrentie op mondiaal niveau zijn van groot belang voor de verwezenlijking van de SDG’s. In tijden van bezuinigingen en budgettaire beperkingen heeft de verlaging van de belastinginkomsten uit ondernemingen negatieve gevolgen voor de houdbaarheid van de socialebeschermingsstelsels en kan ze leiden tot regressieve belastingheffing als de belastingdruk wordt verlegd naar consumenten en werknemers met een laag inkomen.

2.5.

De ontwikkelingslanden die het meest behoefte hebben aan middelen, worden nog steeds geconfronteerd met problemen op het gebied van belastinginning. In ontwikkelingslanden is de bijdrage van de personenbelasting vaak zeer laag — slechts enkele procenten van het bbp — terwijl deze in de ontwikkelde landen het leeuwendeel van de belastinginkomsten uitmaakt, met name als de socialezekerheidsbijdragen worden meegerekend.

2.6.

De wijze waarop de belastinginkomsten worden beheerd en gebruikt is ook zeer belangrijk. Er zij op gewezen dat sommige landen, met name Afrikaanse landen, 25 à 35 procent meer middelen moeten inzetten in zowel de onderwijs- als de gezondheidssector om dezelfde output te produceren als meer geavanceerde en efficiënte landen (4). Er moet dan ook voor worden gezorgd dat de overheidsuitgaven kostenefficiënt zijn.

3. Belastingheffing als instrument voor milieubescherming

3.1.

Verscheidene SDG’s m.b.t. klimaatbescherming zouden gebaat zijn bij de opstelling van een samenhangend kader en een uitvoeringsplan voor belastingheffing op het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Milieubelastingen zouden kunnen worden ingezet ter bestrijding van de klimaatverandering (doelstelling 13) (5) en ter bescherming van de ecosystemen in oceanen en op het land (doelstellingen 14 en 15) (6). Door de prijsstructuur van de inputs te beïnvloeden, kan het belastingbeleid worden gebruikt om betaalbare en schone energie te bevorderen (doelstelling 7) (7) en een verantwoord gebruik van de gemeenschappelijke natuurlijke hulpbronnen te stimuleren (doelstelling 12) (8).

3.2.

Doel van milieubelastingen, vanuit economisch oogpunt, is externe effecten te compenseren, bijv. situaties waarin de vervuilers in staat zijn de kosten van de milieuschade af te wentelen op de samenleving, men denke bijv. aan de uitstoot van broeikasgassen. Het zou een goede zaak zijn om het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven te betrekken bij het opzetten van dit soort belastingen, aangezien dit ervoor zou zorgen dat stimulansen voor de particuliere sector, door maatregelen ter versterking van de regelgevingskaders, zouden worden afgestemd op de doelstellingen van de overheid (9).

3.3.

Een voorbeeld van een beleidsmix op belastinggebied zou de geleidelijke afschaffing van inefficiënte subsidies voor fossiele brandstoffen kunnen zijn (subdoel 12.C) (10). Dit zou belangrijke besparingen opleveren voor overheden, terwijl dit soort brandstoffen ook minder aantrekkelijk zou worden voor bedrijven en consumenten. Als deze besparingen dan worden gebruikt om het aandeel van hernieuwbare energie in de wereldwijde energievoorziening te verhogen (subdoel 7.2) (11), kan dit de universele toegang tot schone energie bevorderen (subdoel 7.1) (12). Ingeval er ook aanvullende maatregelen komen om investeringen in infrastructuur voor schone energie te stimuleren (subdoel 7.B) (13), zou economische groei gemakkelijker kunnen worden losgekoppeld van achteruitgang van het milieu (subdoel 8.4) (14).

3.4.

Het beginsel om bedrijfsstimulansen af te stemmen op doelstellingen van de overheid is in overeenstemming met de actieagenda van Addis Abeba (15), die bedrijven aanmoedigt om een basisbedrijfsmodel te hanteren waarbij rekening wordt gehouden met de ecologische, sociale en bestuurlijke effecten van hun activiteiten. Bedrijven leveren waardevolle goederen en diensten in de economie en zijn belangrijke aanjagers van investeringen, productiviteit, inclusieve economische groei en het scheppen van banen. Zij variëren van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) tot multinationals en vormen een belangrijke bron van deskundigheid, creativiteit en innovatie, die tal van problemen m.b.t. duurzame ontwikkeling kunnen helpen oplossen. Om de SDG’s m.b.t. de bestrijding van de klimaatverandering te verwezenlijken moet de particuliere sector een gedragscode hanteren die groene investeringen aanzienlijk doet toenemen en investeringen met negatieve gevolgen voor het milieu vermindert of tegengaat.

3.5.

Gezien de onderlinge verbanden tussen de SDG’s is de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de drie dimensies van duurzame ontwikkeling (economisch, sociaal en ecologisch) tot uiting komen in de uitstippeling en uitvoering van het beleid. Milieubelastingen zijn van oudsher als regressief aangemerkt, wat betekent dat zij een grotere impact hebben op huishoudens met een laag inkomen. Het is dan ook belangrijk te garanderen dat het beleid sociaal duurzaam blijft.

3.6.

Het EESC is geen voorstander van een willekeurig soort belasting die een averechts effect en onevenredige gevolgen zou hebben voor armen en minder vermogenden in de samenleving alsook verschillende SDG’s zou ondermijnen. Zo zou een aanzienlijke verhoging van de belastingen op goederen en diensten, zonder haalbare alternatieven, alleen meer lasten met zich meebrengen en het doel voorbijschieten.

3.7.

Het EESC beklemtoont de rol die maatschappelijke organisaties spelen bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de SDG’s en het invoeren van sociaal aanvaardbare maatregelen; tevens kunnen zij ook wijzen op de noodzaak om de indicatoren te herzien (16).

3.8.

Het EESC onderstreept dat de juiste voorwaarden moeten worden geschapen om ervoor te zorgen dat particuliere en publieke middelen worden aangewend voor de duurzame investeringen op lange termijn die nodig zijn om tot een duurzame economie te komen (17).

4. Belastingheffing op de informele economie

4.1.

Om overheidsinvesteringen en overheidsuitgaven te financieren die nodig zijn om de SDG’s te verwezenlijken is het van belang de belastinggrondslag van overheden te verbreden door de informele economie te belasten. Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie werkt meer dan 61 % van de wereldwijde beroepsbevolking (2 miljard mensen) in de informele sector, waarbij 93 % van de wereldwijde informele werkgelegenheid geconcentreerd is in opkomende en ontwikkelingslanden. Het is dan ook zaak om een fiscaal beleid en een institutioneel kader uit te werken waarmee de integratie van de informele sector in de formele economie mogelijk wordt gemaakt.

4.2.

Door de prominente rol van de informele economie, met name in ontwikkelingslanden, vallen de dagelijkse economische activiteiten van burgers en bedrijven buiten de belastinggrondslag. In veel gevallen zijn de activiteiten buiten de formele economie geen actieve keuze, maar veeleer het enige praktische alternatief voor bedrijven en werknemers die geen toegang hebben tot de formele sector, of daarvan zijn uitgesloten. De integratie van de informele economie moet worden bevorderd via doeltreffende instellingen (subdoelen 16.A en 16.6) (18) die werknemers, bedrijven en consumenten in staat stellen bij te dragen aan de belastinggrondslag van de staat en zodoende te profiteren van sociale bescherming en diensten. Met name billijkheid, transparantie, efficiëntie en doeltreffendheid van belastingstelsels zijn prioritaire voorwaarden voor duurzame ontwikkeling.

4.3.

Veel bedrijven zouden bereid zijn om hun activiteiten te regulariseren, omdat er verborgen kosten zijn voor kmo’s die buiten de formele economie actief zijn en er veel voordelen zijn voor bedrijven die zich naar de voorschriften schikken. De voordelen van regularisering zijn onder meer een gemakkelijkere toegang tot krediet en andere financiële instrumenten (subdoel 8.10) (19), opleidings- en ondersteuningsprogramma’s, overheidsopdrachten, eigendomsrechten en de mogelijkheid om met grotere ondernemingen in zee te gaan. De kosten die verbonden zijn aan het formaliseren zijn de kosten van registratie en vergunningen, de kosten van de naleving van de belastingwetgeving, de kosten van de naleving van de arbeidswetgeving en andere overheidsvoorschriften. Door de procedures voor registratie, vergunningverlening, inkomstenbeheer en naleving van de belastingwetgeving te vereenvoudigen, zouden bedrijven tot regularisering worden aangezet.

4.4.

In veel situaties met een wijdverbreide informele economie kan een belangrijke bijdrage aan dit proces worden geleverd door ondernemingen in het algemeen en in sommige gevallen met name ook door coöperatieve ondernemingen, die het voor veel mensen zonder financiële middelen mogelijk maken economische en ondernemersactiviteiten te ontplooien, zelfs met slechts een minimale kapitaalinjectie.

4.5.

Door regularisering van micro-ondernemingen en kmo’s aan te moedigen, zou een beleid kunnen worden gevoerd dat het scheppen van banen en de groei van ondernemingen ondersteunt (subdoel 8.5) (20). Om fatsoenlijke arbeidsomstandigheden te garanderen moet de arbeidsmarktregelgeving in acht worden genomen (subdoel 8.5). Meer toezicht en regelmatige controle op de economische activiteit zouden regeringen tevens in staat stellen om een beleid te voeren, met name op het gebied van belastingen, lonen en sociale bescherming, dat geleidelijk aan tot meer gelijkheid leidt (subdoel 10.4).

4.6.

Hoewel de voordelen van een goed functionerend systeem voor belastinginning evident zijn, blijft het een uitdaging voor de nodige veranderingen te zorgen om de capaciteit van de lidstaten op dit gebied te vergroten. Eerdere ervaringen hebben geleerd dat veel van de inspanningen die daartoe zijn geleverd, vaak hebben geleid tot verstoringen, lage opbrengsten, hoge inningskosten, handhavingsproblemen en zelfs kapitaalvlucht. Aangezien veel ontwikkelingslanden slechts over beperkte middelen beschikken, moet prioriteit worden gegeven aan maatregelen om de administratieve efficiëntie en doeltreffendheid van de belastingstelsels te verbeteren. De particuliere sector kan bijstand verlenen inzake capaciteitsopbouw, door de ervaringen van sterk ontwikkelde landen en economieën (21) uit te wisselen.

4.7.

De administratieve kosten en de nalevingskosten moeten in aanmerking worden genomen wanneer overheden proberen om eventuele tekorten aan inkomsten te dichten, ongeacht of het gaat om directe of indirecte belastingen. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de situatie van mensen met een laag inkomen en aan de verdeling van de belastingdruk over de verschillende inkomensniveaus. De toenemende ongelijkheid kan de belastingmoraal in gevaar brengen. Het Comité is van mening dat een goed opgezet progressief belastingstelsel kan zorgen voor een eerlijke verdeling van de belastingdruk en aanzienlijk kan bijdragen aan het verminderen van ongelijkheid en het terugdringen van armoede.

4.8.

Een hoog percentage informele economische activiteit leidt tot een smalle belastinggrondslag, waardoor de mogelijkheden voor belastinginning verder afnemen en de verstoringen toenemen. Er zij benadrukt dat middelen moeten worden gemobiliseerd om de binnenlandse belastinginning te verbeteren (subdoel 17.1) (22) en om belastingontduiking en het witwassen van geld te bestrijden. Landen moeten beter samenwerken om illegale geldstromen tegen te gaan en de EU moet een gecoördineerde lijst van mogelijke tegenmaatregelen in overweging nemen.

4.9.

Het EESC benadrukt dat het voor een succesvolle mobilisatie van binnenlandse middelen noodzakelijk is dat 1) de fiscale rulings open en transparant zijn, 2) er systemen worden opgezet om ervoor te zorgen dat maatschappelijke organisaties en parlementariërs verantwoording afleggen, 3) regeringen transparantie verzekeren wat belastingen en uitgaven betreft en 4) indirecte belastingen zichtbaar zijn (23).

5. Belastingen en gendergelijkheid

5.1.

Doel van SDG 5 is een einde te maken aan alle vormen van discriminatie van vrouwen en het bevorderen van beleid voor gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen en meisjes. Een eerste voorwaarde voor empowerment van vrouwen is het waarborgen van gelijke rechten op economische middelen, alsmede toegang tot eigenaarschap van en controle over land en andere vormen van eigendom, financiële diensten, erfenissen en natuurlijke hulpbronnen (subdoel 5.A) (24). Door te streven naar economische emancipatie van vrouwen wordt volledige en effectieve participatie van vrouwen bevorderd en worden gelijke kansen inzake leiderschap op alle besluitvormingsniveaus in het politieke, economische en openbare leven verbeterd (subdoel 5.5) (25). Door deze doelstellingen te verwezenlijken, versterkt het garanderen van economische rechten voor vrouwen ook andere SDG’s, zoals doelstelling 8 (waardig werk en economische groei) en doelstelling 16 (vrede, veiligheid en sterke publieke diensten).

5.2.

De particuliere sector speelt een belangrijke rol bij de bevordering van gendergelijkheid. Zowel loonbeleid als opleiding en onderwijs op de werkplek zijn belangrijk om gelijke kansen voor mannen en vrouwen te bevorderen wat loopbaan en professionele groei betreft. De mogelijkheden die gepaard gaan met participatie van vrouwen in de wereldeconomie zijn enorm en zouden een drijvende kracht moeten zijn achter inclusieve economische groei, innovatie en productiviteit.

5.3.

Er bestaat een nauw verband tussen het terugdringen van de informele sector en gendergelijkheid. Wanneer bedrijven geen belastingen betalen, betekent dit dat de (nationale, regionale en lokale) overheid minder geld heeft voor openbare diensten, duurzame infrastructuur en sociale bescherming, die van belang zijn voor de gelijkheid van mannen en vrouwen. Door een gebrek aan passende sociale uitgaven en adequate infrastructuur worden vooral armen, en vaak met name vrouwen, getroffen.

6. Belastingheffing in de gedigitaliseerde economie

6.1.

De snelle digitalisering van de economie is een belangrijke motor voor wereldwijde economische groei. Zij maakt het de belastingautoriteiten ook mogelijk om doeltreffender informatie te verzamelen en de dienstverlening aan de belastingbetalers te verbeteren. De digitalisering van de economieën heeft echter de kwestie aan de orde gesteld van de plaats waar inkomsten en winsten worden verdiend en gegenereerd, en hoe zij over de landen worden verdeeld. Digitale diensten kunnen op afstand worden geleverd, zonder fysieke aanwezigheid in het rechtsgebied van de markt waar de dienst wordt gebruikt.

6.2.

Beleidsmaatregelen inzake belastingen op de gedigitaliseerde economie moeten erop gericht zijn de economische groei en de grensoverschrijdende handel en investeringen te bevorderen en niet te belemmeren. Gezien het toenemende belang van gedigitaliseerde bedrijven moet er een nieuwe methodologie voor de nexus- en winsttoerekening worden ontwikkeld om de heffingsrechten te verdelen tussen de marktlanden en het land waar de gedigitaliseerde multinationale ondernemingen gevestigd zijn (26).

6.3.

Hiertoe moet een internationaal aanvaarde oplossing worden gevonden voor het belasten van deze nieuwe bedrijfsmodellen, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden (27). Ongeacht het model voor belastingheffing dat in de gedigitaliseerde economie wordt ingevoerd, moet er een kader worden gecreëerd voor intensievere samenwerking tussen de administraties van de nationale belastingautoriteiten, evenals een mechanisme voor de beslechting van geschillen met meerdere partijen.

6.4.

In het tussentijdse verslag van de OESO Tax Challenges Arising from Digitalisation — Interim Report 2018 (maart 2018) (28) wordt de in het Inclusief Kader (29) overeengekomen koers van de werkzaamheden inzake digitalisering en internationale belastingregels tot 2020 uiteengezet. Hierin wordt beschreven hoe de digitalisering ook van invloed is op andere gebieden van het belastingstelsel. Belastingautoriteiten krijgen daarbij nieuwe instrumenten aangereikt die zich vertalen in verbeteringen in de dienstverlening aan de belastingbetaler, een efficiëntere belastinginning en het opsporen van belastingontduiking. Het eindrapport van de OESO/Inclusief Kader wordt in 2020 verwacht.

6.5.

Het EESC acht het van belang dat nieuwe regels voor de verdeling van de heffingsrechten tussen landen billijk zijn voor zowel kleine als grote verbruikslanden, zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden. Er moet rekening worden gehouden met een passende vergoeding voor de bijdragen op het gebied van innovatie, ondernemerschap enz. Hoewel de inkomsten uit de vennootschapsbelasting in verhouding tot de totale belastinginkomsten gering zijn, zijn zij belangrijk voor het mobiliseren en het financieren van de benodigde infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en gezondheidszorg enz.

7. De rol van particuliere investeringen om de SDG’s te verwezenlijken

7.1.

Het EESC stelt vast dat de EU-lidstaten tot de best presterende landen behoren wat tal van duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) betreft. De EU en haar lidstaten moeten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de fiscale en belastingstelsels toekomstbestendig zijn, willen zij de SDG’s verwezenlijken.

7.2.

De betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld is op alle niveaus van essentieel belang voor de verwezenlijking van de SDG’s, daar dat middenveld de belangrijkste belanghebbenden bij de uitvoering van Agenda 2030 vertegenwoordigt en een groot deel van de benodigde investeringen uit de particuliere sector moet komen.

7.3.

Bedrijven zijn wereldwijd de drijvende kracht achter productiviteit, inclusieve economische groei, het scheppen van banen, investeringen en innovatie. De expertise van de particuliere sector is van cruciaal belang om een oplossing te bieden voor tal van problemen in verband met duurzame ontwikkeling.

7.4.

Investeringen, met inbegrip van directe buitenlandse investeringen (DBI), spelen een belangrijke rol bij het uitroeien van armoede, het bestrijden van de klimaatverandering en het waarborgen van inclusieve duurzame groei (30). De verwezenlijking van doelstelling 8 (31) vereist bijvoorbeeld meer investeringen van de particuliere sector. Dit wordt ook erkend in de actieagenda van Addis Abeba (2015) waarin wordt gesteld dat “particuliere bedrijfsactiviteiten, investeringen en innovatie belangrijke aanjagers zijn van productiviteit, inclusieve economische groei en het scheppen van banen”.

7.5.

Het EESC benadrukt dat voorspelbare belastingregels essentieel zijn voor grensoverschrijdende handel, bedrijfsinvesteringen, werkgelegenheid en groei. Overeenkomsten over inkomstenbelastingen kunnen de groei van de handel bevorderen door bedrijven meer zekerheid te bieden, dubbele belasting te beperken en een mechanisme in het leven te roepen om agressieve belastingplanning en belastingontduiking te bestrijden. regeringen moeten het eens worden over aanvaardbare vormen van belastingconcurrentie en bedrijven moeten zich houden aan de regels en beginselen die door en tussen landen zijn overeengekomen.

7.6.

Onlangs hebben de OESO en het IMF een gezamenlijk verslag uitgebracht over fiscale zekerheid, waarmee ze een antwoord willen geven op de toegenomen bezorgdheid van de G20-leiders over de onzekerheid in belastingzaken en de gevolgen daarvan voor grensoverschrijdende handel en investeringen, met name in het kader van de internationale belastingheffing.

7.7.

In het verslag van de Wereldbank over belastingbetaling in 2018 (32) wordt opgemerkt dat de belastingdruk voor veel bedrijven in ontwikkelingslanden al vrij hoog is. In Afrika bezuiden de Sahara bijvoorbeeld liggen de effectieve belastingtarieven voor middelgrote ondernemingen zeven procentpunten hoger dan het wereldgemiddelde. Een belastingbeleid dat investeringen en innovatie bevordert, met name in zich ontwikkelende economieën, zou directe buitenlandse investeringen aanzienlijk helpen aantrekken, wat vervolgens mogelijkheden biedt voor fatsoenlijk werk, innovatie en een hogere productiviteit, alsook het bruto binnenlands product van die landen effectief zou verhogen.

7.8.

Bedrijven moeten transparant zijn voor de belastingautoriteiten. Volgens de OESO wordt met de rapportage per land hoofdzakelijk beoogd een risicobeoordelingsinstrument op hoog niveau te ontwikkelen teneinde de belastingautoriteiten een beter overzicht te geven van de wereldwijde activiteiten van multinationals en de door hen betaalde belastingen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat dit de grondslag zelf van de belastingheffing zou worden. Voorts is er ook behoefte aan meer transparantie van overheden over hoeveel belastingen worden geïnd en hoe deze worden besteed.

7.9.

Soms wordt er verkeerdelijk van uitgegaan dat ontwikkelingsfinanciering geheel of hoofdzakelijk gefinancierd zou kunnen worden door “de twijfelachtige belastingpraktijken van multinationale ondernemingen aan te pakken”. Uit onpartijdige OESO-ramingen blijkt dat BEPS (“base erosion and profit shifting”) door multinationale ondernemingen goed was voor 100 tot 240 miljard USD voordat er tegenmaatregelen werden genomen (33). In de EU werd BEPS geraamd op 0,3 procent van het bbp (34). Hoewel dit bedrag aanzienlijk is, volstaat het niet om de verwezenlijking van de SDG’s te financieren. Bovendien zouden deze inkomsten waarschijnlijk niet ten goede komen aan de landen die het meest behoefte hebben aan ontwikkelingsfondsen. De belangrijkste bron van inkomsten voor de financiering van de SDG’s is duurzame economische groei. Om deze doelstelling te bereiken is dus een belastingbeleid vereist dat duurzame economische, sociale en ecologische groei stimuleert.

7.10.

Het EESC is ingenomen met het platform voor samenwerking op belastinggebied, een gezamenlijk initiatief van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Verenigde Naties (VN) en de Wereldbankgroep (WBG), omdat het de interactie tussen normalisatie, capaciteitsopbouw en technische bijstand op het gebied van internationale belastingheffing vergemakkelijkt. Volgens het Comité zou ook de EU tot dit platform moeten toetreden.

7.11.

De werkzaamheden inzake belastingen/particuliere investeringen en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van het VN-deskundigencomité inzake internationale samenwerking in belastingaangelegenheden zijn van het grootste belang voor het bevorderen van de mondiale dialoog en dragen in aanzienlijke mate bij aan peer-to-peer-leren en de uitwisseling van goede praktijken. Het EESC benadrukt dat het Europees maatschappelijk middenveld een actieve rol moet spelen in dit cruciale wereldwijde debat.

Brussel, 11 december 2019.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


16.6 — Doeltreffende, verantwoordelijke en transparante instellingen ontwikkelen op alle niveaus.