Home

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Brussel, 14.7.2020

COM(2020) 308 final

2020/0139(COD)

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad

TOELICHTING

Alle partijen bij het IATTC-verdrag zijn lid van de IATTC. De IATTC stelt instandhoudings- en beheersmaatregelen bij consensus vast (“resoluties”), overeenkomstig artikel IX.7 van het IATTC-verdrag. De Commissie stelt namens de EU onderhandelingsrichtsnoeren vast op grond van een bij besluit van de Raad vastgesteld mandaat van vijf jaar en op basis van wetenschappelijk advies. Overeenkomstig dit mandaat worden deze richtsnoeren gepresenteerd, besproken en goedgekeurd in de werkgroep van de Raad en verder aangepast, rekening houdend met realtimeontwikkelingen, bij coördinatievergaderingen met de lidstaten die tijdens de jaarvergaderingen van de IATTC worden gehouden.

In het IATTC-verdrag is bepaald dat de door de IATTC aangenomen resoluties bindend zijn (artikel IX.7) en dat de verdragsluitende partijen de nodige maatregelen moeten nemen voor de uitvoering en naleving van het verdrag en de op grond daarvan vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen, met inbegrip van de aanneming van de nodige wet- en regelgeving (artikel XVIII.1). De IATTC-resoluties zijn weliswaar hoofdzakelijk gericht op de verdragsluitende partijen bij de IATTC, maar leggen ook verplichtingen op aan exploitanten (zoals kapiteins van vaartuigen).

Tijdens haar jaarvergaderingen stelt de IATTC nieuwe maatregelen vast of wijzigt zij de bestaande maatregelen. 45 dagen na de vaststelling ervan en na de kennisgeving ervan door de uitvoerend secretaris van de IATTC aan de verdragsluitende partijen treden deze in werking als IATTC-resoluties. Na de jaarvergadering brengt de Commissie de Raad op de hoogte van de door de IATTC aangenomen maatregelen, samen met de geplande datum van inwerkingtreding ervan. In artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie is bepaald dat de EU het internationaal recht – waaronder de IATTC-resoluties vallen – strikt moet naleven.

Dit voorstel heeft betrekking op de maatregelen die sinds 2008 door de IATTC zijn goedgekeurd. De IATTC-resoluties kunnen jaarlijks tijdens de jaarvergadering van de IATTC worden gewijzigd. Uit een historisch overzicht blijkt dat tijdens deze vergaderingen niet alleen nieuwe resoluties worden aangenomen, maar dat eveneens elk deel van de bestaande IATTC-resoluties kan worden gewijzigd. Het is de taak van de EU om te waarborgen dat deze maatregelen, als internationale verplichtingen, worden nageleefd zodra zij in werking treden. Met dit voorstel wordt daarom beoogd de bestaande IATTC-resoluties om te zetten; tevens bevat het een mechanisme om de uitvoering van de IATTC-maatregelen in de toekomst te vergemakkelijken.

Het wetgevingsproces voor de omzetting van door de ROVB’s vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen in EU-recht duurt gemiddeld 18 maanden vanaf de eerste opstelling van het voorstel van de Commissie tot de vaststelling van de definitieve handeling door de Raad en het Europees Parlement. Dankzij gedelegeerde bevoegdheden kan de Unie, met inachtneming van de richtsnoeren van de medewetgever, zorgen voor een snelle omzetting in Unierecht van door de EU aangenomen instandhoudingsmaatregelen die gunstig zouden zijn voor de EU-vloot, het gelijke speelveld bevorderen en het duurzame beheer van de bestanden op lange termijn verder ondersteunen. Dit voorstel voorziet in de verlening van gedelegeerde bevoegdheden aan de Commissie uit hoofde van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), om rekening te houden met wijzigingen van maatregelen, die naar verwachting frequent zullen zijn, en om te waarborgen dat de vissersvaartuigen van de Unie op gelijke voet worden geplaatst met vaartuigen van andere verdragsluitende partijen bij de IATTC; het betreft onder meer de technische specificaties voor haaienlijnen, de aangifte van overlading, sluitingsperioden, de termijnen voor de verslaglegging betreffende visaantrekkende voorzieningen, bepalingen betreffende het ontwerp en het gebruik van visaantrekkende voorzieningen, termijnen voor gegevensverzameling, gebieden en risicobeperkende maatregelen ter bescherming van zeevogels, de aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers, informatie over het regionale vaartuigenregister, verwijzing naar de tabel voor verstrekking van gegevens via logboeken en losregisters, het statistische document voor grootoogtonijn, de termijnen voor verslaglegging en de richtsnoeren inzake schildpaddensterfte.

De in dit voorstel vervatte verslagleggingstermijnen zijn vastgesteld op basis van de in de IATTC-resoluties vermeldde termijnen. Doel is ervoor te zorgen dat de EU haar rapporten tijdig indient bij de IATTC.

2020/0139 (COD)

Voorstel voor een

tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 2 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De doelstelling van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 3 , is te waarborgen dat de exploitatie van levende aquatische rijkdommen tot duurzame omstandigheden op economisch, ecologisch en sociaal gebied leidt.

  2. Bij Besluit 98/392/EG van de Raad 4 heeft de Europese Gemeenschap haar goedkeuring gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en aan de overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van dat verdrag die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden 5 , waarin beginselen en regels met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee zijn vastgesteld. In het kader van haar ruimere internationale verplichtingen neemt de Europese Unie deel aan de inspanningen die in internationale wateren worden geleverd om de visbestanden in stand te houden.

  3. Bij Besluit 2006/539/EG van de Raad 6 heeft de Europese Gemeenschap haar goedkeuring gehecht aan het Verdrag ter versterking van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische Tonijn (IATTC) opgericht bij het Verdrag van 1949 tussen de Verenigde Staten van Amerika en de republiek Costa Rica.

  4. De IATTC heeft het gezag om besluiten (resoluties) vast te stellen met het oog op de instandhouding op de lange termijn en het duurzame beheer van de visbestanden in het IATTC-verdragsgebied. De IATTC-resoluties zijn bindend voor de verdragsluitende partijen. Deze resoluties zijn hoofdzakelijk gericht op de verdragsluitende partijen bij het IATTC-verdrag, maar bevatten tevens verplichtingen voor particuliere exploitanten (zoals kapiteins van vaartuigen). De IATTC-resoluties treden vijfenveertig dagen na de vaststelling ervan in werking en moeten, wat de Unie betreft, zo snel mogelijk in recht van de Unie worden omgezet.

  5. Bij Besluit 2005/938/EG van de Raad 7 heeft de Unie haar goedkeuring gehecht aan de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen (hierna “de overeenkomst” genoemd), waarbij het internationale programma voor het behoud van dolfijnen (International Dolphin Conservation Programme – IDCP) is opgericht.

  6. Krachtens artikel XIV van de overeenkomst heeft de IATTC een wezenlijke rol bij de coördinatie van de uitvoering van de overeenkomst en bij de uitvoering van de maatregelen die in het kader van de IATTC worden vastgesteld.

  7. Binnen het IDCP is de vergadering van de partijen verantwoordelijk voor de vaststelling van maatregelen die erop gericht zijn om, via vaststelling van jaarlijkse limieten, de incidentele dolfijnsterfte bij de tonijnvisserij met ringzegens in het overeenkomstgebied geleidelijk te verminderen en tot vrijwel nul te reduceren. Dergelijke maatregelen worden voor de Unie bindend.

  8. De recentste omzetting van IATTC-instandhoudings- en handhavingsaanbevelingen werd uitgevoerd bij Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad 8 .

  9. Rekening houdend met het feit dat IATTC-resoluties mogelijk worden gewijzigd tijdens de jaarvergaderingen van de IATTC, en om deze snel in recht van de Unie om te zetten, het gelijke speelveld te bevorderen en het duurzame beheer van de bestanden op lange termijn verder te ondersteunen, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen voor de volgende elementen: de technische specificaties voor haaienlijnen, sluitingsperioden, de termijnen voor de verslaglegging betreffende visaantrekkende voorzieningen, bepalingen betreffende het ontwerp en het gebruik van visaantrekkende voorzieningen, termijnen voor gegevensverzameling, gebieden en risicobeperkende maatregelen ter bescherming van zeevogels, de aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers, informatie over het regionale vaartuigenregister, verwijzing naar de tabel voor verstrekking van gegevens via logboeken en losregisters, het statistische document voor grootoogtonijn, verscheidene verslagleggingstermijnen en de richtsnoeren inzake schildpaddensterfte.

  10. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 9 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

  11. De bevoegdheidsdelegatie waarin deze verordening voorziet, laat de omzetting van toekomstige IATTC-resoluties in recht van de Unie volgens de gewone wetgevingsprocedure onverlet.

  12. Artikel 3, lid 3, artikel 4, lid 3, en titel IV van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad moeten worden geschrapt, aangezien de bepalingen van deze verordening tot uitvoering van alle IATTC-maatregelen strekken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
Onderwerp

In deze verordening worden beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen vastgesteld betreffende de visserij in het onder het Verdrag ter versterking van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn 10 vallende gebied en met betrekking tot de bestanden van tonijn en tonijnachtigen, andere vissoorten die worden gevangen door op tonijn en tonijnachtigen vissende vaartuigen, en soorten die tot hetzelfde ecosysteem behoren.

Artikel 2
Toepassingsgebied

  1. Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die worden ingezet of bestemd zijn om te worden ingezet voor de visserij in het onder het verdrag vallende gebied.

  2. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is zij van toepassing onverminderd de bestaande verordeningen in de visserijsector, met name Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad 11 en Verordeningen (EG) nr. 1005/2008 12 , (EG) nr. 1224/2009 13 en (EG) nr. 1185/2003 14 van de Raad.

Artikel 3 
Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  1. “het verdrag”: het Verdrag ter versterking van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn;

  2. “het verdragsgebied”: het geografische gebied waarop het verdrag van toepassing is, als beschreven in artikel III van het verdrag;

  3. “IATTC-soorten”: de bestanden van tonijn en tonijnachtigen en andere vissoorten die door op tonijn en tonijnachtigen vissende vaartuigen in het verdragsgebied worden gevangen;

  4. “vissersvaartuig van de Unie”: elk vaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en dat wordt ingezet of is bedoeld om te worden ingezet voor de commerciële exploitatie van visbestanden, met inbegrip van ondersteuningsvaartuigen, vaartuigen voor visverwerking, vaartuigen waarop vangsten worden overgeladen en transportvaartuigen die zijn uitgerust voor het vervoer van visserijproducten, met uitzondering van containerschepen;

  5. “verdragsluitende partij”: een van de partijen bij het verdrag;

  6. “ringzegen”: ringnet waarvan de bodem aan de onderkant wordt samengetrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten;

  7. “tropische tonijn”: grootoogtonijn, geelvintonijn en gestreepte tonijn;

  8. “instrumentboeien”: al dan niet verankerde drijvende inrichtingen die door overheidsinstanties of erkende wetenschappelijke organisaties of entiteiten worden ingezet voor het elektronisch verzamelen van milieugegevens en niet ter ondersteuning van visserijactiviteiten, en waarvan het IATTC-secretariaat in kennis is gesteld;

  9. “visaantrekkende voorziening” (Fish Aggregating Device – FAD): verankerd, niet-verankerd, drijvend of onder het water staand voorwerp dat wordt ingezet of gevolgd door vaartuigen, onder meer via het gebruik van radio- of satellietboeien, met het oog op het samendrijven van tonijnsoorten als doelsoorten voor de ringzegenvisserij;

  10. “interactie” met instrumentboeien omvat, maar is niet beperkt tot, het omsluiten van de boei met vistuig, het vastbinden of vastmaken van het vaartuig, het vistuig of gelijk welk deel van het vaartuig aan een instrumentboei, of het doorsnijden van de ankerlijn van de boei;

  11. “exploitant”: de natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf runt of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;

  12. “WAC”: het op grond van artikel XI van het verdrag ingesteld wetenschappelijk adviescomité;

  1. “overlading”: het overbrengen van alle aan boord van een vaartuig aanwezige visserijproducten of van een deel daarvan naar een ander vaartuig;

  2. “regionaal vaartuigenregister”: het vaartuigenregister van de IATTC;

  3. “resolutie”: de door de IATTC overeenkomstig artikel VII van het verdrag vastgestelde bindende maatregelen;

  4. “IATTC-aangifte van overlading”: het document in bijlage 2 bij Resolutie C-12-07;

  5. “waarnemer”: een persoon die door een lidstaat of een verdragsluitende partij gemachtigd en gecertificeerd is tot het observeren, monitoren en verzamelen van informatie aan boord van vissersvaartuigen;

  6. “beuglijn”: vistuig bestaande uit een hoofdlijn met van talrijke haken voorziene bijlijnen (sneuen) van variabele lengte die op variabele afstand zijn vastgemaakt, afhankelijk van de doelsoort;

  7. “haaienlijnen”: aan de drijflijn of rechtstreeks aan de drijvers bevestigde afzonderlijke lijnen die worden gebruikt om op haaien te vissen, als afgebeeld in figuur 1 van resolutie C-16-05;

  8. “grote cirkelhaak”: een haak waarvan de punt naar binnen is gebogen en loodrecht op de schacht is georiënteerd en die zo min of meer cirkelvormig of ovaal wordt, waarbij de punt van de haak maximaal 10° gedraaid staat ten opzichte van de schacht;

  9. “de overeenkomst”: de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen 15 ;

  10. “verzegelde visopslagplaats”: een ruimte aan boord van een vaartuig die is bedoeld voor het invriezen, bewaren of opslaan van vis en waarvan de toegang wordt afgesloten om het gebruik van de ruimte voor deze doeleinden te verhinderen;

  11. “WCPFC”: de Commissie voor de visserij in de westelijke en centrale Stille Oceaan die is opgericht krachtens het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de over grote afstanden trekkende visbestanden in de westelijke en centrale Stille Oceaan 16 ;

  12. “overlappend gebied”: het gebied waar de bevoegdheid van de geografische gebieden van de IATTC en die van de WCPFC elkaar overlappen. Dit gebied is het deel van de Stille Oceaan dat wordt begrensd door de volgende lijnen: de breedtecirkel van 50 °Z.B. vanaf het snijpunt met de lengtecirkel van 150 °W.L. tot het snijpunt met de lengtecirkel van 130° W.L., en de breedtecirkel van 4 °Z.B. vanaf het snijpunt met de lengtecirkel van 150 °W.L. tot het snijpunt met de lengtecirkel van 130° W.L.

HOOFDSTUK II

INSTANDHOUDINGS- EN BEHEERSMAATREGELEN

Artikel 4
Sluitingsperioden voor ringzegenvaartuigen die op tropische tonijn vissen

  1. Voor de toepassing van de sluiting van de visserij voor ringzegenvaartuigen:

  1. deelt elke lidstaat de Commissie jaarlijks uiterlijk op 15 juni mee welke van de twee sluitingsperioden (van 29 juli tot en met 8 oktober of van 9 november tot en met 19 januari) voor zijn vaartuigen van toepassing zal zijn. De Commissie stelt het IATTC-secretariaat jaarlijks uiterlijk op 15 juli in kennis van de toepasselijke sluitingsperiode;

  2. stelt elke lidstaat alle belanghebbenden bij zijn tonijnindustrie in kennis van de sluiting;

  3. stelt elke lidstaat de Commissie jaarlijks uiterlijk op 15 juni in kennis van de ondernomen stappen;

  4. waarborgt elke lidstaat gedurende de hele duur van de sluiting dat alle ringzegenvaartuigen die zijn vlag voeren, niet in het verdragsgebied vissen.

  1. Wanneer een vissersvaartuig van de Unie niet in staat is zich buiten de in lid 1, onder a), bedoelde toepasselijke sluitingsperiode naar zee te begeven door overmacht, en meer bepaald door het onbruikbaar worden van het vissersvaartuig tijdens de visserijactiviteiten, gedurende een periode van minstens 75 opeenvolgende dagen, door een mechanische of structurele storing, een brand of een ontploffing, kan de lidstaat de Commissie een verzoek sturen tot vrijstelling van de sluitingsperiode, samen met bewijsstukken om aan te tonen dat het vaartuig zich niet naar zee heeft begeven door overmacht. Dat verzoek wordt uiterlijk twee weken na de beëindiging van de oorzaak van de overmacht aan de Commissie toegezonden. De Commissie beoordeelt het verzoek en zendt het, waar van toepassing, ten laatste een maand na de beëindiging van de oorzaak van de overmacht door aan het IATTC-secretariaat voor beoordeling door de IATTC.

  2. Wanneer de Commissie de lidstaat in kennis stelt van de goedkeuring van het in lid 2 bedoelde verzoek door de IATTC:

  1. in het geval dat het vaartuig geen sluitingsperiode in acht heeft genomen in hetzelfde jaar waarin de oorzaak van de overmacht zich heeft voorgedaan, neemt het vaartuig een verkorte sluitingsperiode van 40 opeenvolgende dagen in acht in een van de twee sluitingsperioden van dat jaar in plaats van de in lid 1, onder a), vermelde volledige sluiting, en stelt de Commissie het IATTC-secretariaat onmiddellijk in kennis van de gekozen sluitingsperiode, of

  2. in het geval dat het vaartuig reeds een sluitingsperiode in acht heeft genomen in hetzelfde jaar waarin de oorzaak van de overmacht zich heeft voorgedaan, neemt het een verkorte sluitingsperiode van 40 opeenvolgende dagen in acht in het volgende jaar tijdens een van de twee sluitingsperioden van dat jaar en stelt het de Commissie daarvan uiterlijk op 15 juli in kennis.

    1. Elk vaartuig dat de in lid 3 bedoelde vrijstelling geniet, heeft een gemachtigd waarnemer aan boord.

    2. Naast de in lid 1 vermelde sluiting wordt de visserij op tropische tonijn in het gebied tussen 96 º en 110 ºW.L. en tussen 4 °N.B. en 3 °Z.B. jaarlijks gesloten van 9 oktober tot en met 8 november.

Artikel 5

Verbod op de visserij bij instrumentboeien

  1. De kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie zorgen ervoor dat er geen interactie is tussen hun vaartuigen en de instrumentboeien in het verdragsgebied.

  2. Het is verboden vistuig in te zetten binnen één zeemijl vanaf een verankerde instrumentboei in het verdragsgebied.

  3. Het is verboden een instrumentboei aan boord te nemen, tenzij een lidstaat, een verdragsluitende partij of de voor die boei verantwoordelijke eigenaar daartoe uitdrukkelijk toestemming verleent of daarom verzoekt.

  4. Indien vistuig verstrikt raakt aan een instrumentboei, wordt het verstrikte vistuig verwijderd met zo weinig mogelijk schade aan de instrumentboei.

  5. Wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s die formeel bij de IATTC zijn aangemeld, mogen vissersvaartuigen van de Unie inzetten binnen één zeemijl van een instrumentboei, op voorwaarde dat er geen interactie is tussen het vaartuig en de instrumentboei en dat het vaartuig geen vistuig inzet, als bepaald in de leden 1 en 2.

Artikel 6
Visaantrekkende voorzieningen (Fish Aggregating Devices – FAD’s)

  1. FAD’s worden uitsluitend geactiveerd aan boord van ringzegenvaartuigen van de Unie.

  2. Een FAD wordt als actief beschouwd als zij op zee wordt ingezet, haar locatie begint door te geven en wordt getraceerd door het vaartuig, de eigenaar of exploitant ervan.

  3. De vissersvaartuigen van de Unie melden dagelijkse informatie over alle actieve FAD’s aan de Commissie met een vertraging van minstens 60 dagen, maar met een interval van hoogstens 90 dagen tussen de verschillende rapporten. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het IATTC-secretariaat.

  4. De exploitanten van vaartuigen van de Unie verzamelen informatie over elke interactie met FAD’s en melden die aan de lidstaten. Voor elke interactie registreren zij de volgende informatie:

  1. positie van de FAD;

  2. datum en tijdstip van gebruik van de FAD;

  1. FAD-identificatie van de IATTC (d.w.z. FAD-markering of bakenidentificatie; type boei; of andere informatie aan de hand waarvan de eigenaar kan worden geïdentificeerd;

  2. FAD-type (verankerde FAD, niet-verankerde natuurlijke FAD, niet-verankerde artificiële FAD);

  3. kenmerken inzake het ontwerp van de FAD (afmetingen en materiaal van het drijvende deel en van de onder water hangende structuur);

  4. soort activiteit (uitzetting van een net, inzet van een FAD, trek, terughalen, verlies, interventie ten aanzien van elektronische apparatuur, enz.);

  5. indien de activiteit een uitzetting is, de resultaten van de uitzetting in termen van vangst en bijvangst, en

  6. kenmerken van bevestigde boeien of positioneringsapparatuur (positioneringssysteem, uitgerust met sonar?, enz.).

    1. De lidstaten verstrekken de voor het voorgaande kalenderjaar verzamelde gegevens uiterlijk 75 dagen vóór elke gewone vergadering van het WAC aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie uiterlijk zestig dagen vóór de WAC-vergadering door.

    2. 6. De identificatie en het ontwerp en de inzet van FAD’s door vaartuigen van de Unie zijn in overeenstemming met respectievelijk bijlage I en bijlage II bij Resolutie C-19-01.

Artikel 7

Overladingen in de haven

Alle overladingen van IATTC-soorten in het verdragsgebied vinden plaats in een haven.

HOOFDSTUK III

BESCHERMING VAN MARIENE SOORTEN

AFDELING 1

ELASMOBRANCHII

Artikel 8

Oceanische witpunthaaien

  1. Het is verboden delen van of hele karkassen van oceanische witpunthaaien (Carcharhinus longimanus) aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen of aan te bieden voor verkoop.

  2. Witpunthaaien worden, voor zover mogelijk, onmiddellijk ongedeerd vrijgelaten wanneer zij langszij het vaartuig worden gebracht.

  3. De lidstaten registreren, onder meer via de waarnemersprogramma’s, het aantal teruggegooide en vrijgelaten witpunthaaien, met vermelding van de toestand van de haai (dood of levend), met inbegrip van de overeenkomstig lid 2 vrijgelaten witpunthaaien.

Artikel 9

Roggen van het geslacht Mobula

  1. Het is verboden delen van of hele karkassen van in het verdragsgebied gevangen roggen van het geslacht Mobula (met inbegrip van mantaroggen) aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen of aan te bieden voor verkoop.

  2. Wanneer een rog van het geslacht Mobula onopzettelijk wordt gevangen en ingevroren in het kader van een activiteit van een ringzegenvaartuig, levert het vaartuig de hele rog in bij de verantwoordelijke autoriteiten op de plaats van aanlanding. De roggen van het geslacht Mobula die op deze manier worden ingeleverd, mogen niet worden verkocht of geruild, maar mogen voor huishoudelijk menselijk gebruik worden gedoneerd.

  3. Roggen van het geslacht Mobula die onopzettelijk worden gevangen, worden, voor zover mogelijk, onmiddellijk ongedeerd vrijgelaten zodra zij in het net, aan de haak of op het dek worden opgemerkt. De vrijlating gebeurt op zodanige wijze dat de gevangen roggen van het geslacht Mobula zo weinig mogelijk schade wordt toegebracht, zonder de veiligheid van personen in het gedrang te brengen, volgens de richtsnoeren van bijlage 1 bij IATTC-resolutie C-15-04.

  4. De lidstaten registreren, onder meer via de waarnemersprogramma’s, het aantal teruggegooide en vrijgelaten roggen van het geslacht Mobula, met vermelding van de toestand van de rog (dood of levend), met inbegrip van de overeenkomstig lid 2 ingeleverde roggen.

Artikel 10

Zijdehaaien

  1. Het is verboden delen van of hele karkassen van in het verdragsgebied door ringzegenvaartuigen gevangen zijdehaaien (Carcharhinus falciformis) aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen of aan te bieden voor verkoop.

  2. Indien een zijdehaai echter onopzettelijk wordt gevangen en ingevroren in het kader van een activiteit van een ringzegenvaartuig en de overheidsinstantie op de plaats van aanlanding aanwezig is, moet de hele zijdehaai worden ingeleverd bij die instantie. Indien de overheidsinstantie niet beschikbaar is, mag de hele ingeleverde zijdehaai niet worden verkocht of geruild, maar voor huishoudelijk menselijk gebruik worden gedoneerd. Zijdehaaien die op deze manier worden ingeleverd, worden gemeld aan het IATTC-secretariaat.

  3. Beugvisserijvaartuigen die incidenteel haaien vangen, beperken de bijvangst van zijdehaaien tot maximaal 20 % van de totale vangst (in gewicht) per visreis.

  4. Vissersvaartuigen van de Unie vissen niet in gebieden die door de IATTC zijn geïdentificeerd als kraamkamers voor zijdehaaien.

Artikel 11

Walvishaaien

  1. Vissersvaartuigen van de Unie zetten geen ringzegennet uit op een school tonijnen in het gezelschap van een levende walvishaai (Rhincodon typus) indien het dier vóór het begin van de uitzetting wordt opgemerkt.

  2. Indien een walvishaai niet met opzet wordt omsloten door een ringzegennet:

a)    zorgt de kapitein van het vaartuig ervoor dat alle redelijke maatregelen worden genomen om een veilige vrijlating van de walvishaai te waarborgen, en

b)    meldt de kapitein het incident aan de lidstaat, met vermelding van het aantal betrokken exemplaren, de manier waarop en de reden waarom de omsluiting zich heeft voorgedaan, de locatie waar deze zich heeft voorgedaan, de stappen die zijn ondernomen om de veilige vrijlating te waarborgen, en een beoordeling van de toestand van het (de) dier(en) bij de vrijlating (waarbij ook wordt vermeld of bepaalde dieren levend zijn vrijgelaten, maar vervolgens zijn gestorven).

  1. Walvishaaien worden niet uit een ringzegennet gesleept.

Artikel 12

Veilige vrijlating van haaien door ringzegenvaartuigen

  1. Vaartuigen van de Unie laten gevangen haaien (levend of dood) die niet aan boord worden gehouden, onmiddellijk en voor zover mogelijk ongedeerd, vrij, zodra ze in het net of op het dek worden opgemerkt, zonder de veiligheid van personen in het gedrang te brengen.

  2. Wanneer een haai in leven is wanneer hij door een ringzegenvaartuig wordt gevangen en niet aan boord wordt gehouden, wordt hij vrijgelaten volgens de volgende procedures of met even doeltreffende middelen:

  1. haaien worden uit het net vrijgelaten door ze rechtstreeks uit de zegenbeugel vrij te laten in de oceaan. Haaien die niet kunnen worden vrijgelaten vóór de aanlanding op het dek zonder dat de veiligheid van personen in gevaar wordt gebracht, worden zo snel mogelijk in het water teruggezet, hetzij via een hellende plaat vanaf het dek die uitgeeft op een opening aan de zijkant van het vaartuig, hetzij via ontsnappingsluiken. Indien geen hellende platen of ontsnappingsluiken beschikbaar zijn, worden de haaien met een leng (hijsband) of een vrachtnet in het water gelaten met behulp van een kraan of soortgelijke uitrusting indien beschikbaar;

  2. het is verboden hijshaken, vishaken of vergelijkbare instrumenten te gebruiken bij haaien. Haaien mogen niet worden opgehesen bij de kop, de staart, een kieuwspleet of een spiraculum of met behulp van binddraad tegen of ingebracht door het lichaam en er mogen geen gaten in het lichaam van de haaien worden gemaakt (bijvoorbeeld om een kabel door te steken om de haai op te hijsen).

Artikel 13

Verbod op het gebruik van haaienlijnen door beugvisserijvaartuigen

Beugvisserijvaartuigen van de Unie maken geen gebruik van haaienlijnen.

Artikel 14

Verzameling van gegevens over haaiensoorten

  1. De kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie verzamelen en verstrekken aan de lidstaten vangstgegevens voor zijdehaaien en hamerhaaien, waarna de lidstaten de gegevens vóór 31 maart van elk jaar bij de Commissie indienen. De Commissie zendt die informatie door aan het IATTC-secretariaat.

  2. De waarnemers op de vaartuigen van de Unie registreren het aantal en de toestand (dood/levend) van de zijdehaaien en hamerhaaien die zijn gevangen en vrijgelaten.

AFDELING 2

ANDERE SOORTEN

Artikel 15

Zeevogels

  1. Beugvisserijvaartuigen die gebruikmaken van hydraulische, mechanische of elektrische systemen en die vissen op onder het verdrag vallende soorten in het gebied ten noorden van 23 °N.B. en ten zuiden van 30 °Z.B., plus het gebied dat wordt begrensd door de kustlijn op 2 °N.B., ten westen van 2 °N.B.-95 °W.L., ten zuiden van 15 °Z.B.-95 °W.L., ten oosten van 15 °Z.B.-85 °W.L. en ten zuiden van 30 °Z.B., passen minstens twee van de in de tabel in de bijlage bij deze verordening genoemde risicobeperkende maatregelen toe, waarvan ten minste één van kolom A. De vaartuigen passen niet een en dezelfde maatregel uit kolom A en kolom B toe.

  2. Onverminderd lid 1 wordt het langs de zijkant uitzetten van de beug met gebruik van een vogelscherm en het verzwaren van de bijlijnen enkel toegepast in het gebied ten noorden van 23 °N.B. tot onderzoek is gedaan naar het nut van deze maatregel in de wateren ten zuiden van 30 ° Z.B. Het langs de zijkant uitzetten van de beug met gebruik van een vogelscherm en het verzwaren van de bijlijnen uit kolom A worden beschouwd als twee risicobeperkende maatregelen.

  3. Indien de vogelverschrikkerlijn zowel uit kolom A als uit kolom B wordt gekozen, staat dit gelijk met het gelijktijdig gebruik van twee (d.w.z. gekoppelde) vogelverschrikkerlijnen.

Artikel 16

Zeeschildpadden

  1. De vaartuigen van de Unie laten alle zeeschildpadden onmiddellijk vrij op een wijze die zo weinig mogelijk schade toebrengt, zonder daarbij de veiligheid van personen in gevaar te brengen en ten minste één lid van de bemanning is opgeleid in technieken voor de behandeling en vrijlating van zeeschildpadden zodat de overlevingskansen na de vrijlating groter zijn.

  2. De lidstaten blijven deelnemen aan en bevorderen onderzoek om technieken te vinden die de bijvangst van zeeschildpadden in alle soorten vistuig die in het oostelijke deel van de Stille Oceaan worden gebruikt, verder terugdringen.

  3. De kapitein van een ringzegenvaartuig:

  1. vermijdt zo veel mogelijk om zeeschildpadden te omsluiten en heeft instrumenten aan boord voor de veilige vrijlating van zeeschildpadden en gebruikt deze wanneer nodig, en onderneemt alle redelijke stappen, wanneer een schildpad wordt opgemerkt in een ringzegennet, om de veilige vrijlating ervan te waarborgen;

  2. neemt de maatregelen die nodig zijn om toezicht te houden op het verstrikt raken van zeeschildpadden bij FAD’s en waarborgt dat alle zeeschildpadden die er verstrikt zijn geraakt, worden vrijgelaten;

  3. registreert alle waargenomen interacties met zeeschildpadden tijdens visserijactiviteiten met ringzegens en meldt die informatie aan de nationale autoriteiten.

    1. De kapitein van een beugvisserijvaartuig:

  4. heeft de nodige apparatuur (bv. onthakers, lijnsnijders en schepnetten) voor de onmiddellijke vrijlating van incidenteel gevangen zeeschildpadden aan boord en gebruikt deze wanneer zich interacties met zeeschildpadden voordoen;

  5. past een van deze twee risicobeperkende maatregelen toe wanneer het merendeel van de haken op een diepte van minder dan 100 meter vist: grote cirkelhaken of het gebruik van uitsluitend vis als aas;

  6. meldt elke interactie aan de nationale autoriteiten.

    1. De lidstaten ondersteunen het onderzoek naar en de ontwikkeling van gewijzigde modellen van FAD’s met het oog op de vermindering van de verstrikking van zeeschildpadden, en nemen maatregelen ter bevordering van het gebruik van modellen waarvan is gebleken dat ze tot een dergelijke vermindering leiden.

Artikel 17

Bescherming van dolfijnen

Alleen vissersvaartuigen van de Unie die vissen volgens de in de overeenkomst vastgestelde voorwaarden en die beschikken over een dolfijnsterftelimiet (DSL), mogen scholen of groepen dolfijnen met ringzegens insluiten bij het vissen op geelvintonijn in het verdragsgebied.

HOOFDSTUK IV

WETENSCHAPPELIJKE WAARNEMERS

Artikel 18

Wetenschappelijke waarnemers op beugvisserijvaartuigen

  1. De lidstaten zorgen ervoor dat een wetenschappelijk waarnemer aan boord is bij ten minste 5 % van de visserijinspanning van hun vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 20 meter.

  2. De wetenschappelijke waarnemers registreren de vangsten van de doelsoorten, de soortensamenstelling van de vangst en alle andere beschikbare biologische informatie, evenals eventuele interacties met niet-doelsoorten zoals zeeschildpadden, zeevogels en haaien.

  3. Uiterlijk 15 dagen na het einde van elke visreis dienen de wetenschappelijke waarnemers aan boord van vaartuigen van de Unie bij de autoriteiten van de lidstaat een verslag in over deze waarnemingen. Dit verslag wordt overeenkomstig artikel 25, lid 5, van deze verordening aan de Commissie toegezonden.

Artikel 19

Veiligheid van de wetenschappelijke waarnemers op zee

  1. De bepalingen van dit artikel laten de in bijlage II bij de overeenkomst vermelde verplichtingen van de waarnemers en verantwoordelijkheden van de kapitein van een vissersvaartuig onverlet.

  2. De kapitein van een vissersvaartuig:

  1. neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de waarnemers hun taken op een adequate en veilige manier kunnen uitvoeren;

  2. streeft ernaar te garanderen dat waarnemers na een opdracht van vaartuig wisselen;

  3. zorgt ervoor dat het vaartuig waarop een waarnemer aanwezig is, geschikte voeding en huisvesting, indien mogelijk op hetzelfde niveau als de officieren, biedt tijdens de inzet van de waarnemer;

  4. zorgt ervoor dat alle nodige medewerking wordt verleend aan waarnemers zodat zij hun taken veilig kunnen uitvoeren, met inbegrip van het verlenen van toegang, op verzoek, tot de aan boord gehouden vangst en de vangst die zal worden teruggegooid.

    1. De lidstaten nemen maatregelen om de veiligheid van de waarnemers en de bemanningsleden te waarborgen overeenkomstig IATTC-resolutie C-11-08 inzake de verbetering van de veiligheid van waarnemers op zee, en de desbetreffende internationale arbeidsnormen en arbeidsnormen van de Unie 17 .

    2. De lidstaten zorgen ervoor dat de waarnemers aan de in bijlage II bij de overeenkomst vastgestelde kwalificatiecriteria voldoen.

    3. Indien een waarnemer overlijdt, wordt vermist of vermoedelijk overboord is gevallen, zorgt de kapitein van een vissersvaartuig ervoor dat het vissersvaartuig:

  5. onmiddellijk alle visserijactiviteiten stopzet;

  6. onmiddellijk een opsporings- en reddingsoperatie op het getouw zet als de waarnemer wordt vermist of vermoedelijk overboord is gevallen, en gedurende ten minste 72 uur zoekt, tenzij de vlaggenlidstaat heeft opgedragen voort te zoeken;

  7. de vlaggenlidstaat en de waarnemerprovider onmiddellijk op de hoogte stelt;

  8. andere vaartuigen in de nabijheid onmiddellijk waarschuwt met behulp van alle beschikbare communicatiemiddelen;

  9. ten volle meewerkt bij elke opsporings- en reddingsoperatie en zich, nadat die operatie is afgelopen, naar de dichtstbijzijnde haven begeeft voor verder onderzoek, als overeengekomen door de vlaggenlidstaat en de waarnemerprovider;

  10. het verslag over het incident verstrekt aan de waarnemerprovider en aan de autoriteiten van de vlaggenlidstaat, en

  1. ten volle meewerkt bij alle officiële onderzoeken naar het incident en alle mogelijke bewijsstukken en de persoonlijke bezittingen en het logies van de overleden of vermiste waarnemer bewaart.

    1. Indien een waarnemer overlijdt, zorgt de kapitein van een vissersvaartuig er, voor zover mogelijk, voor dat het lichaam goed wordt bewaard met het oog op autopsie en onderzoek.

    2. Indien een waarnemer lijdt aan een ernstige ziekte of een ernstige verwonding die levensbedreigend is of zijn of haar gezondheid of veiligheid op lange termijn bedreigt, zorgt de kapitein van een vissersvaartuig ervoor dat het vaartuig:

  2. onmiddellijk alle visserijactiviteiten stopzet;

  3. de vlaggenlidstaat en de waarnemerprovider onmiddellijk op de hoogte stelt;

  4. alle redelijke maatregelen neemt om de waarnemer te verzorgen en de medische behandeling te bieden die beschikbaar en mogelijk is aan boord van het vaartuig, en, indien nodig, extern medisch advies in te winnen;

  5. indien daartoe opdracht is gegeven door de waarnemerprovider, en voor zover daartoe nog geen opdracht is gegeven door de lidstaat, waarborgt dat de waarnemer zo snel mogelijk vlot van boord kan gaan en kan worden vervoerd naar een medische inrichting die is uitgerust om de vereiste zorg te verstrekken, als gevraagd door de lidstaat of de waarnemerprovider, en

  6. ten volle meewerkt bij alle officiële onderzoeken naar de oorzaak van de ziekte of de verwonding.

    1. Onverminderd de verplichtingen die voor de kapitein van het vaartuig gelden, zorgt de lidstaat er voor de toepassing van de leden 5, 6 en 7 voor dat het juiste coördinatiecentrum voor redding op zee, de waarnemerprovider en het IATTC-secretariaat onmiddellijk op de hoogte worden gebracht en dat hen een verslag wordt verstrekt over de ondernomen acties.

    2. Indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een waarnemer op zodanige wijze is aangevallen, geïntimideerd, bedreigd of lastiggevallen dat zijn of haar gezondheid of veiligheid in gevaar is gebracht, en de waarnemer of de waarnemerprovider de vlaggenlidstaat verzoekt om de waarnemer van het vissersvaartuig te halen, doet de kapitein van dat vaartuig het volgende:

  7. onderneemt onmiddellijk actie om de veiligheid van de waarnemer te bewaren en om de situatie aan boord te beperken en op te lossen;

  8. stelt de vlaggenlidstaat en de waarnemerprovider onmiddellijk in kennis van de situatie, met inbegrip van de toestand en de locatie van de waarnemer;

  9. zorgt ervoor dat de waarnemer vlot van boord kan gaan, op een manier en plaats die zijn overeengekomen door de vlaggenlidstaat en de waarnemerprovider, zodat hij of zij toegang krijgt tot de nodige medische behandeling, en

  10. werkt ten volle mee bij alle officiële onderzoeken naar het incident.

    1. Indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een waarnemer op zodanige wijze is aangevallen, geïntimideerd, bedreigd of lastiggevallen dat zijn of haar gezondheid of veiligheid in gevaar is gebracht, maar de waarnemer noch de waarnemerprovider verzoekt om de waarnemer van het vissersvaartuig te halen, doet de kapitein van dat vaartuig het volgende:

  11. onderneemt onmiddellijk actie om de veiligheid van de waarnemer te bewaren en om de situatie aan boord te beperken en zo snel mogelijk op te lossen;

  12. stelt de vlaggenlidstaat en de waarnemerprovider onmiddellijk op de hoogte van de situatie, en

  13. werkt ten volle mee bij alle officiële onderzoeken naar het incident.

    1. Indien een waarnemerprovider, nadat een waarnemer van boord is gegaan van een vissersvaartuig, bijvoorbeeld tijdens de debriefing van de waarnemer, een mogelijk incident constateert waarbij de waarnemer tijdens zijn of haar aanwezigheid aan boord van het vissersvaartuig is aangevallen of lastiggevallen, stelt de waarnemerprovider de vlaggenlidstaat en het IATTC-secretariaat daarvan schriftelijk in kennis.

    2. Bij ontvangst van de in lid 10 bedoelde kennisgeving:

  1. onderzoekt de vlaggenlidstaat het incident op basis van de door de waarnemerprovider verstrekte informatie, stelt hij op basis daarvan een incidentenverslag op en geeft hij een passend gevolg aan de resultaten van het onderzoek;

  2. werkt de vlaggenlidstaat ten volle mee bij onderzoeken door de waarnemerprovider en verstrekt hij daarbij het incidentenverslag van zijn onderzoek aan de waarnemerprovider en aan de autoriteiten in kwestie, en

  3. stelt de vlaggenlidstaat de waarnemerprovider en het IATTC in kennis van de resultaten van zijn onderzoek en van de eventuele genomen maatregelen.

    1. Nationale waarnemerproviders:

  4. brengen de vlaggenlidstaat onmiddellijk op de hoogte wanneer een waarnemer overlijdt, wordt vermist of vermoedelijk overboord is gevallen tijdens de uitvoering van zijn of haar waarnemerstaken;

  5. werken ten volle mee bij elke opsporings- en reddingsoperatie;

  6. werken ten volle mee bij alle officiële onderzoeken naar incidenten waarbij een waarnemer is betrokken;

  7. zorgen ervoor dat de waarnemer zo snel mogelijk vlot van boord kan gaan en kan worden vervangen wanneer deze ernstig ziek of gewond is;

  8. zorgen ervoor dat de waarnemer zo snel mogelijk vlot van boord kan gaan wanneer deze in zodanige mate is aangevallen, geïntimideerd, bedreigd of lastiggevallen dat hij of zij van het vaartuig wil worden verwijderd, en

  9. verstrekken de vlaggenlidstaat, indien deze daarom verzoekt, een kopie van het waarnemersverslag inzake vermeende incidenten waarbij de waarnemer is aangevallen of lastiggevallen.

    1. Waarnemerproviders en lidstaten werken samen bij elkaars onderzoeken en verstrekken daarbij hun incidentenverslagen voor de in de leden 5 tot en met 11 bedoelde incidenten om het onderzoek te vergemakkelijken.

HOOFDSTUK V

VAARTUIGVOORSCHRIFTEN

Artikel 20

Regionaal vaartuigenregister

  1. De lidstaten verstrekken de Commissie de volgende informatie over elk onder hun jurisdictie vallend vaartuig voor opname in het regionale vaartuigenregister:

  1. naam van het vissersvaartuig van de Unie, registratienummer, vorige namen (indien bekend) en haven van registratie;

  1. een foto van het vaartuig waarop het registratienummer te zien is;

  2. vorige vlaggenstaat (indien van toepassing en voor zover bekend);

  3. internationale radioroepnaam (indien van toepassing);

  4. naam en adres van de eigenaar of eigenaars;

  5. datum en plaats van constructie;

  6. lengte, breedte en holte naar de mal;

  7. type vriezer en vriescapaciteit in kubieke meter;

  8. aantal visruimen en capaciteit van de visruimen in kubieke meter en voor ringzegenvaartuigen, indien mogelijk, de capaciteit per visruim;

  9. naam en adres van de exploitant(en) en/of, indien van toepassing, van de beheerder(s);

  10. type vaartuig;

  11. type vismethode(n);

  12. brutotonnage;

  13. vermogen van de hoofdmotor of hoofdmotoren;

  14. de voornaamste doelsoorten;

  15. IMO-nummer (Internationale Maritieme Organisatie).

    1. Elke lidstaat stelt de Commissie onverwijld in kennis van alle wijzigingen van de informatie over de in lid 1 vermelde elementen. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het IATTC-secretariaat.

    2. Voorts stelt elke lidstaat de Commissie ook onmiddellijk in kennis van:

  16. aanvullingen op het register;

  17. schrappingen uit het register als gevolg van:

    1. i) de vrijwillige afstand of niet-verlenging van de vismachtiging door de eigenaar of de exploitant van het vaartuig;

  1. ii) de intrekking van de aan het vaartuig afgegeven vismachtiging;

  2. iii) het feit dat het vaartuig niet langer gemachtigd is zijn vlag te voeren;

  3. iv) de sloop, het uit de vaart nemen of het verlies van het vaartuig, en

  4. v) een andere dan de hierboven vermelde redenen.

    1. De lidstaten stellen de Commissie jaarlijks uiterlijk op 30 mei in kennis van de onder hun vlag varende vaartuigen van de Unie in het regionale vaartuigenregister die tussen 1 januari en 31 december van het voorgaande jaar in het verdragsgebied actief hebben gevist op onder het verdrag vallende soorten. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het IATTC-secretariaat.

    2. Indien de lidstaat niet alle vereiste informatie verstrekt, verzoekt de Commissie de lidstaat volledige gegevens voor zijn vaartuigen te verstrekken overeenkomstig lid 1.

Artikel 21

Verzegelde visopslagplaatsen

  1. Een visopslagplaats die wordt verzegeld, wordt fysiek verzegeld op fraudebestendige wijze en zodanig dat er geen verbinding is met enige andere ruimte op het vaartuig en dat het gebruik van de opslagplaats voor elke vorm van opslag wordt voorkomen.

  2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de visopslagplaatsen die voor het eerst zijn verzegeld, te inspecteren en te controleren.

  3. Elk vaartuig waar een of meer opslagplaatsen zijn verzegeld om het in het regionale vaartuigenregister geregistreerde volume van de opslagplaatsen te verminderen, wordt verplicht een waarnemer van de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen aan boord te nemen.

  4. Een verzegelde visopslagplaats kan uitsluitend in noodgevallen worden geopend. Indien een verzegelde visopslagplaats op zee wordt geopend, is de waarnemer zowel bij de opening als bij een nieuwe verzegeling aanwezig.

  5. Alle koelapparatuur in de verzegelde visopslagplaats wordt buiten werking gesteld.

  6. De kapitein van het vaartuig stelt de waarnemer in kennis van alle verzegelde visopslagplaatsen aan boord. De waarnemer meldt aan het IATTC-secretariaat elk gebruik van verzegelde visopslagplaatsen voor de opslag van vis.

HOOFDSTUK VI

GEGEVENS EN STATISTISCH PROGRAMMA

Artikel 22
Verstrekking van gegevens

  1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle relevante vangstgegevens jaarlijks aan de Commissie worden verstrekt voor al hun vaartuigen die op onder het verdrag vallende soorten vissen.

  2. De lidstaten verstrekken de gegevens waar mogelijk per soort en per vistuig, via de logboeken van de vaartuigen en de losregisters, en in het andere geval in geaggregeerde vorm, zoals in de tabel in IATTC-resolutie C-03-05, met vangst- en inspanningsgegevens van niveau 3 als minimumvereiste en, indien mogelijk, vangst- en inspanningsgegevens en lengtesamenstellingsgegevens van niveau 2 en 1.

  3. De in lid 2 bedoelde geaggregeerde gegevenstabel voor elk jaar wordt uiterlijk op 31 mei van het volgende jaar aan de Commissie verstrekt. De Commissie zendt die informatie uiterlijk op 30 juni door aan het IATTC-secretariaat.

Artikel 23
Statistisch document voor grootoogtonijn

  1. Alle op het grondgebied van de Unie ingevoerde grootoogtonijn gaat vergezeld van, naargelang van het geval, het door de IATTC opgestelde statistisch document voor grootoogtonijn of certificaat voor de wederuitvoer van grootoogtonijn 18 . De vereiste inzake het statistisch document is niet van toepassing op grootoogtonijn die is gevangen door ringzegenvaartuigen en met de hengel vissende vaartuigen en die in hoofdzaak bestemd is voor verdere verwerking door conservenfabrieken.

  2. Het statistische document voor grootoogtonijn van de IATTC moet worden gevalideerd door de autoriteiten van de lidstaat van het vaartuig dat de tonijn heeft geoogst. Het certificaat voor de wederuitvoer voor grootoogtonijn van de IATTC moet worden gevalideerd door de autoriteiten van de lidstaat die de tonijn heeft wederuitgevoerd.

  3. De lidstaten die grootoogtonijn invoeren, delen de door hun autoriteiten verzamelde handelsgegevens elk jaar uiterlijk op 1 april voor de periode van 1 juli tot en met 31 december van het voorgaande jaar en uiterlijk op 1 oktober voor de periode van 1 januari tot en met 30 juni van het lopende jaar mee aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het IATTC-secretariaat.

  4. De lidstaten die grootoogtonijn uitvoeren, onderzoeken de handelsgegevens bij ontvangst van de in lid 3 bedoelde invoergegevens en melden de resultaten aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het IATTC-secretariaat.

  5. De lidstaten valideren de statistische documenten die een overlading in de haven door onder hun vlag varende beugvisserijvaartuigen inhouden, indien de overlading heeft plaatsgevonden in overeenstemming met deze verordening en op basis van de informatie die via het IATTC-waarnemersprogramma is verkregen.

  6. De lidstaten die een statistisch document dat een overlading door een onder hun vlag varend beugvisserijvaartuig inhoudt, valideren, zorgen ervoor dat de informatie consistent is met de door elk beuglijnvaartuig gerapporteerde vangsten.

  7. Alle tonijnen en tonijnachtigen en haaien die, hetzij onverwerkt, hetzij na verwerking aan boord, in de Unie worden aangeland of ingevoerd, en die worden overgeladen, gaan vergezeld van de IATTC-aangifte van overlading totdat de eerste verkoop heeft plaatsgevonden.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Overlappend gebied

  1. De vissersvaartuigen van de Unie die uitsluitend in het IATTC-register zijn opgenomen, passen de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de IATTC toe wanneer zij in het overlappende gebied vissen.

  2. Voor vaartuigen die in de vaartuigenregisters van zowel de WCPFC als de IATTC zijn opgenomen, delen de vlaggenlidstaten de Commissie, voordat in het overlappende gebied wordt gevist, mee in het kader van welke van de door die organisaties vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen hun vaartuigen zullen vissen in het overlappende gebied. Deze kennisgeving is voor minstens drie jaar geldig.

Artikel 25
Verslaglegging

  1. De lidstaten dienen bij de Commissie jaarlijks uiterlijk op 15 juni een nationaal verslag in voor het voorgaande jaar over hun nalevingsregeling en de maatregelen die zijn genomen met het oog op de uitvoering van de IATTC-maatregelen, met inbegrip van alle controles die zij op hun vloot hebben verricht en alle monitoring-, controle- en nalevingsmaatregelen die zij hebben vastgesteld om de naleving van die controles te waarborgen.

  2. Jaarlijks uiterlijk op 15 april melden de lidstaten voor het voorgaande jaar gegevens over de vangsten, de inspanning per type vistuig, de aanlandingen en de handel in haaien per soort, gegevens over witpunthaaien als bedoeld in artikel 8, lid 3, roggen van het geslacht Mobula als bedoeld in artikel 9, lid 4, en zijdehaaien als bedoeld in artikel 10. De Commissie zendt die informatie uiterlijk op 1 mei door aan het IATTC-secretariaat.

  3. Jaarlijks uiterlijk op 15 juni brengen de lidstaten voor het voorgaande jaar verslag uit over de toepassing van artikel 15 en de interactie met zeevogels tijdens de in het kader van het verdrag beheerde visserijactiviteiten, met inbegrip van de bijvangsten van zeevogels, gegevens over de soorten zeevogels en alle relevante informatie afkomstig van waarnemers en andere monitoringprogramma’s. De Commissie zendt die informatie uiterlijk op 30 juni door aan het IATTC-secretariaat.

  4. Jaarlijks uiterlijk op 15 juni brengen de lidstaten voor het voorgaande jaar verslag uit over de toepassing van artikel 16 en de FAO-richtsnoeren ter vermindering van zeeschildpaddensterfte bij visserijactiviteiten (2009) 19 voor schildpadden, met inbegrip van informatie over de interactie met schildpadden tijdens de in het kader van het verdrag beheerde visserijactiviteiten. De Commissie zendt die informatie uiterlijk op 30 juni door aan het IATTC-secretariaat.

  5. De lidstaten dienen uiterlijk op 15 maart voor het voorgaande jaar een wetenschappelijk waarnemersverslag in voor beugvisserijvaartuigen als bedoeld in artikel 18, lid 3. De Commissie zendt die informatie uiterlijk op 30 maart door aan het IATTC-secretariaat.

Artikel 26

Door het IATTC gemelde vermeende niet-naleving

  1. Indien de Commissie van het IATTC-secretariaat informatie ontvangt die wijst op vermoedelijke niet-naleving van het verdrag of van de IATTC-resoluties door een lidstaat of door vissersvaartuigen van de Unie, zendt zij die informatie onverwijld aan de betrokken lidstaat toe.

  2. De lidstaat voert een onderzoek naar de vermeende niet-naleving en stelt de Commissie minstens 75 dagen vóór de jaarlijkse vergadering van het Comité voor de evaluatie van de uitvoering van de maatregelen (hierna “het nalevingscomité” genoemd) in kennis van de resultaten van dat onderzoek en van de maatregelen die zijn genomen om eventuele gevallen van niet-naleving aan te pakken.

  3. De Commissie zendt die informatie ten minste 60 dagen vóór de vergadering van het nalevingscomité door aan het IATTC-secretariaat.

Artikel 27 
Vertrouwelijkheid

Naast de in de artikelen 112 en 113 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde verplichtingen waarborgen de lidstaten, de kapiteins van vissersvaartuigen en de waarnemers een vertrouwelijke behandeling van de elektronische verslagen en berichten die overeenkomstig artikel 10, lid 2, artikel 19, leden 5 en 8, en artikel 21, lid 6, van deze verordening worden verzonden van en naar het IATTC-secretariaat.

Artikel 28
Machtiging voor wijzigingen

  1. De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening om ze af te stemmen op door de IATTC vastgestelde en voor de Unie en haar lidstaten bindende maatregelen met betrekking tot:

  1. de aangifte van overlading als bedoeld in artikel 3, lid 17;

  2. de verwijzing naar de afbeelding van de haaienlijnen, als bedoeld in artikel 3, lid 19;

  3. de in artikel 4, lid 1, onder a), en artikel 4, lid 5, bedoelde sluitingsperioden:

  4. de termijnen voor de verslaglegging betreffende visaantrekkende voorzieningen als vastgesteld in artikel 6, lid 3;

  5. de in artikel 6, lid 4, genoemde informatie die moet worden verzameld wanneer met FAD’s wordt gevist;

  6. de in artikel 6, lid 6, vastgestelde bepalingen betreffende het ontwerp en de inzet van FAD’s;

  7. de in artikel 14, lid 1, bedoelde termijn voor gegevensverzameling;

  8. gebieden en risicobeperkende maatregelen ter bescherming van zeevogels, als bedoeld in artikel 15, leden 1 en 2;

  9. de aanwezigheid van wetenschappelijke waarnemers, als bedoeld in artikel 18, lid 1;

  10. de in artikel 20, lid 1, genoemde informatie voor het regionale vaartuigenregister;

  11. de verwijzing naar de tabel voor verstrekking van gegevens via logboeken en losregisters, als vastgesteld in artikel 22, lid 2;

  1. de verwijzing naar het statistische document voor grootoogtonijn als bedoeld in artikel 23, lid 1;

  2. de in artikel 25 vastgestelde termijnen voor de verslaglegging;

  3. de verwijzing naar de richtsnoeren ter vermindering van schildpaddensterfte als bedoeld in artikel 25, lid 4;

  4. de bijlage bij deze verordening.

    1. Wijzigingen overeenkomstig lid 1 hebben bij uitsluiting betrekking op de omzetting van wijzigingen van IATTC-resoluties of nieuwe IATTC-resoluties in recht van de Unie.

Artikel 29
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

  2. De in artikel 28 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

  3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 28 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

  4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

  5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

  6. Een overeenkomstig artikel 28 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 30
Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad

Artikel 3, lid 3, artikel 4, lid 3, en titel IV van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad worden geschrapt.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

BIJLAGE Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad

Brussel, 14.7.2020

COM(2020) 308 final

BIJLAGE

Tabel 1: Risicobeperkende maatregelen

Kolom A

Kolom B

Langs de zijkant uitzetten van de beug met gebruik van een vogelscherm en verzwaren van de bijlijnen

Vogelverschrikkerlijn

's Nachts uitzetten met een minimum aan dekverlichting

Verzwaren van de bijlijnen

Vogelverschrikkerlijn

Blauwgekleurd aas

Verzwaren van de bijlijnen

Lijnschieter bij diep uitzetten

Koker voor onderwater uitzetten

Beheer van afvallozing