Home

P9_TA(2022)0016Verzoek om opheffing van de immuniteit van Elena YonchevaBesluit van het Europees Parlement van 15 februari 2022 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Elena Yoncheva (2019/2155(IMM))2022/C 342/24

P9_TA(2022)0016Verzoek om opheffing van de immuniteit van Elena YonchevaBesluit van het Europees Parlement van 15 februari 2022 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Elena Yoncheva (2019/2155(IMM))2022/C 342/24

Het Europees Parlement,

  • gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Elena Yoncheva van 18 oktober 2019, toegezonden door de procureur-generaal van de Republiek Bulgarije met het oog op de voortzetting van een strafprocedure tegen mevrouw Yoncheva in de Republiek Bulgarije wegens een strafbaar feit in de zin van het wetboek van strafrecht, dat op 25 november 2019 in de plenaire vergadering is bekendgemaakt,

  • na Elena Yoncheva te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

  • gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

  • gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013, 19 december 2019 en 17 september 2020(1),

  • gezien de artikelen 69 en 70 van de grondwet van de Republiek Bulgarije en artikel 138 van het reglement inzake de organisatie en procedures van de Nationale Assemblee van de Republiek Bulgarije,

  • gezien zijn resolutie van 8 oktober 2020 over de rechtsstaat en de grondrechten in Bulgarije(1),

  • gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

  • gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0014/2022),

  1. overwegende dat het Parlement niet als een rechtbank mag worden beschouwd en dat het lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden beschouwd(1);

  2. overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Bulgarije om opheffing van de immuniteit van Elena Yoncheva heeft verzocht in verband met een onderzoek naar een strafbaar feit op grond van artikel 253, lid 5 juncto lid 1, van het wetboek van strafrecht (witwassen van geld);

  3. overwegende dat in verband hiermee op 31 augustus 2018 overeenkomstig artikel 212, lid 1, van het wetboek van strafprocesrecht een strafrechtelijk vooronderzoek is ingeleid en ingeschreven in het register van de eenheid Onderzoek van het gespecialiseerde parket; overwegende dat er een onderzoek is ingesteld en dat Elena Yoncheva bij besluit van 11 januari 2019 is beschuldigd van een strafbaar feit op grond van artikel 253, lid 5, van het wetboek van strafrecht;

  4. overwegende dat de haar ten laste gelegde feiten zouden hebben plaatsgevonden tussen 2010 en 2018 in de vorm van financiële transacties met vermeend verduisterde middelen afkomstig van een handelsbank; overwegende dat Elena Yoncheva in die periode eerst werkzaam was als journalist en vervolgens als lid van het Bulgaarse nationale parlement;

  5. overwegende dat Elena Yoncheva na de verkiezingen van 26 mei 2019 tot lid van het Europees Parlement is verkozen; overwegende dat de aanklager die verantwoordelijk is voor het gespecialiseerde parket op 30 september 2019 heeft besloten de strafrechtelijke procedure tegen Elena Yoncheva op te schorten totdat het Europees Parlement een besluit neemt over de opheffing van haar immuniteit;

  6. overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Bulgarije het verzoek om opheffing van immuniteit op 18 oktober 2019 heeft ingediend;

  7. overwegende dat de vermeende strafbare feiten geen verband houden met meningen die de betrokkene in de uitoefening van haar ambt heeft geuit dan wel een stem die zij in de uitoefening van dat ambt heeft uitgebracht, conform artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

  8. overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

  9. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden;

  10. overwegende dat Elena Yoncheva beweert het slachtoffer te zijn van fumus persecutionis, dat wil zeggen concrete elementen(1) die erop wijzen dat de gerechtelijke procedure in kwestie is ingeleid om haar politieke activiteit, in het bijzonder haar werkzaamheden als lid van het Europees Parlement, schade toe te brengen;

  11. overwegende dat het Parlement krachtens de jurisprudentie van het HvJ-EU met betrekking tot de richting die het aan een besluit inzake een verzoek tot opheffing of verdediging van de immuniteit wil geven, wegens de politieke aard van een dergelijk besluit over een zeer ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt(1);

  12. overwegende dat Elena Yoncheva lid is van de commissie LIBE en in dit verband regelmatig kritiek levert op de politieke autoriteiten van haar land; overwegende dat zij met name deel uitmaakte van de parlementaire delegatie die op 23 en 24 september 2021 naar Bulgarije is gereisd in het kader van het toezicht op de situatie van de rechtsstaat in Bulgarije;

  13. overwegende dat de onderzoeksprocedure tegen haar pas is ingeleid op 31 augustus 2018, dat wil zeggen op een tijdstip waarop haar politieke engagement bekend was, hoewel de inbreuk die haar wordt verweten al in 2010 zou zijn begonnen, en overwegende dat er geen overtuigende rechtvaardiging is gegeven voor dit uitermate laattijdige optreden;

  14. overwegende dat deze gerechtelijke procedure is ingeleid naar aanleiding van een aangifte van twee parlementsleden, die politieke tegenstanders zijn van Elena Yoncheva;

  15. overwegende dat Elena Yoncheva eerst als onderzoeksjournaliste en vervolgens als lid van het nationale parlement het gebrek aan onderzoek naar corruptie op hoog niveau in haar land heeft aangeklaagd, en dit probleem ook als lid van het Europees Parlement aan de kaak blijft stellen;

  16. overwegende dat de Unie van Bulgaarse journalisten in januari 2019 openlijk de mening heeft geuit dat de vervolging van Elena Yoncheva verband houdt met haar onderzoeken en neerkomt op een poging om de vrijheid van meningsuiting van een politieke tegenstander aan te tasten;

  17. overwegende dat het Europees Hof voor de rechten van de mens het door Elena Yoncheva tegen Bulgarije ingestelde beroep in verband met deze vervolging op 28 september 2021 ontvankelijk heeft verklaard, op basis van artikel 6, lid 2 (vermoeden van onschuld), artikel 13 (recht op een doeltreffende voorziening in rechte) en artikel 18 (het ontbreken van een rechtmatig doel voor de beperking van rechten) van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens;

  18. overwegende dat uit het dossier dat bij het Europees Hof voor de rechten van de mens is ingediend, blijkt dat meerdere Bulgaarse digitale media op 12 juni 2020 een telefoongesprek hebben gepubliceerd dat ging over de opening van een strafrechtelijke procedure tegen Elena Yoncheva, en overwegende dat een van de stemmen in dit gesprek volgens een bij dit dossier gevoegd deskundigenverslag die van de Bulgaarse premier is;

  19. overwegende dat het samenvallen en het uitzonderlijke gewicht van deze concrete elementen een ernstig vermoeden doen rijzen dat het de bedoeling is om de politieke activiteiten van Elena Yoncheva, en met name haar werkzaamheden als lid van het Europees Parlement, te schaden, en overwegende dat het feit dat de vervolging is ingeleid vóór haar verkiezing op zich niet volstaat om dit vermoeden te ontkrachten;

  20. overwegende dat het hier bijgevolg om een geval lijkt te gaan waarin kan worden aangenomen dat er sprake is van fumus persecutionis;