Home

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de vernietiging van cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach (2022/2582(RSP))

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de vernietiging van cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach (2022/2582(RSP))

9.9.2022

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/198


P9_TA(2022)0080

Vernietiging van cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de vernietiging van cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach (2022/2582(RSP))

(2022/C 347/18)

Het Europees Parlement,

gezien zijn eerdere resoluties over Armenië en Azerbeidzjan,

gezien zijn resolutie van 16 februari 2006 over cultureel erfgoed in Azerbeidzjan (1),

gezien zijn resolutie van 17 februari 2022 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — jaarverslag 2021 (2),

gezien de gezamenlijke verklaring van 9 december 2021 van de voorzitter van de Delegatie voor de betrekkingen met de zuidelijke Kaukasus en de vaste rapporteurs van het Europees Parlement voor Armenië en voor Azerbeidzjan over de beschikkingen van het Internationaal Gerechtshof van 7 december 2021 in de zaken tussen Armenië en Azerbeidzjan,

gezien de rapporten van de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid (ECRI) van de Raad van Europa,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 maart 2020 getiteld “Het beleid inzake het Oostelijk Partnerschap na 2020: de weerbaarheid versterken — een Oostelijk Partnerschap dat iedereen ten goede komt” (JOIN(2020)0007),

gezien het economisch en investeringsplan voor de landen van het Oostelijk Partnerschap,

gezien de verklaring van de covoorzitters van de Minsk Groep van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) van 11 november 2021, waarin wordt herhaald dat het belangrijk is plaatsen met historische en culturele waarde in de regio te beschermen,

gezien de beschikkingen van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 7 december 2021,

gezien de conclusies van de Raad van 21 juni 2021 over de benadering van de EU met betrekking tot cultureel erfgoed in conflicten en crises,

gezien de Unesco-Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld van 16 november 1972,

gezien de Verklaring van de Unesco over de opzettelijke vernieling van cultureel erfgoed van 17 oktober 2003,

gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966,

gezien het Europees Cultureel Verdrag, het herziene Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden, waarbij Armenië en Azerbeidzjan partij zijn,

gezien het Haags Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, waarbij Armenië en Azerbeidzjan partij zijn, en het bijbehorende Protocol, zoals van toepassing op bezette gebieden, en het Tweede Protocol betreffende een betere bescherming van cultuurgoederen, dat “elke wijziging of verandering van het gebruik van cultuurgoederen met het oogmerk cultureel, historisch of wetenschappelijk bewijs te maskeren of te vernietigen” verbiedt,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

gezien het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie van 21 december 1965,

gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat de vernietiging of schennis van monumenten of voorwerpen die behoren tot het cultureel, religieus of nationaal erfgoed in strijd is met de beginselen van de Europese Unie;

B.

overwegende dat 1 456 voornamelijk Armeense monumenten na het staakt-het-vuren van 9 november 2020 onder controle van Azerbeidzjan zijn komen te vallen; overwegende dat Azerbeidzjan tijdens de oorlog van 2020 opzettelijk aanzienlijke schade heeft veroorzaakt aan Armeens cultureel erfgoed, met name door bombardementen op de Gazanchi-kerk, de kathedraal van de Heilige Redder/Ghazanchetsots in Shusha/Shushi, alsook de vernieling, verandering van functie of beschadiging van andere kerken en begraafplaatsen tijdens en na het conflict, zoals de Zoravor Surb Astvatsatsin-kerk bij de stad Mekhakavan en de St. Yeghishe-kerk bij het dorp Mataghis in Nagorno-Karabach; overwegende dat president Aliyev tijdens zijn bezoek aan de 12e-eeuwse Armeense kerk in Tsakuri plechtig heeft verklaard de Armeense inscripties van de kerk te zullen verwijderen;

C.

overwegende dat, zoals vermeld in de Verklaring van de Unesco over de opzettelijke vernieling van cultureel erfgoed van 2003, cultureel erfgoed een belangrijke component is van de culturele identiteit van gemeenschappen, groepen en individuen, en van de sociale cohesie, zodanig dat de opzettelijke vernieling van cultureel erfgoed schadelijke gevolgen kan hebben voor de menselijke waardigheid en de mensenrechten;

D.

overwegende dat de vernietiging van plaatsen, kunstvoorwerpen en voorwerpen die tot het cultureel erfgoed behoren, bijdraagt tot de escalatie van vijandelijkheden, wederzijdse haat en rassenvooroordelen tussen en binnen samenlevingen;

E.

overwegende dat respect voor minderheden, waaronder de bescherming van hun cultureel erfgoed, deel uitmaakt van het Europees nabuurschapsbeleid; overwegende dat het Europees nabuurschapsbeleid tot doel heeft een partnerschap met Armenië en Azerbeidzjan tot stand te brengen op basis van gemeenschappelijke waarden;

F.

overwegende dat aan het meest recente gewapende conflict in en rond Nagorno-Karabach een einde kwam na een overeenkomst tussen Armenië, Azerbeidzjan en Rusland over een volledig staakt-het-vuren in en rond Nagorno-Karabach die op 9 november 2020 is ondertekend en op 10 november 2020 in werking is getreden;

G.

overwegende dat er zich in Nagorno-Karabach talrijke kerken, moskeeën, kruisstenen en begraafplaatsen bevinden;

H.

overwegende dat het IGH op 7 december 2021 in zijn beschikking heeft aangegeven dat Azerbeidzjan geacht wordt “alle nodige maatregelen te nemen om daden van vandalisme en schennis die het Armeense culturele erfgoed aantasten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, kerken en andere gebedshuizen, monumenten, plaatsen van historische betekenis, begraafplaatsen en kunstvoorwerpen, te voorkomen en te bestraffen”; overwegende dat het IGH Armenië en Azerbeidzjan heeft gelast “alle nodige preventieve maatregelen te nemen tegen aanzetting tot en bevordering van rassenhaat”; overwegende dat het IGH Azerbeidzjan heeft gelast “alle personen die in verband met het conflict van 2020 in hechtenis zitten, te beschermen tegen geweld en lichamelijk letsel”; overwegende dat het IGH in haar beschikkingen heeft aangegeven dat beide partijen worden geacht “zich te onthouden van iedere handeling die het geschil voor het Hof zou kunnen verergeren of uitbreiden, of de beslechting van het geschil moeilijker zou kunnen maken”;

I.

overwegende dat de Unesco er meermaals op heeft gewezen dat landen verplicht zijn cultureel erfgoed te beschermen overeenkomstig de bepalingen van het Haags Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, en heeft voorgesteld dat een onafhankelijke missie van deskundigen een voorlopige inventaris van belangrijke culturele goederen op zou kunnen stellen, als een eerste stap ten behoeve van een doeltreffende bescherming van het erfgoed van de regio;

J.

overwegende dat het beschermen van cultureel erfgoed een sleutelrol speelt bij het bevorderen van duurzame vrede omdat het tolerantie, interculturele en interreligieuze dialoog en wederzijds begrip, alsook democratie en duurzame ontwikkeling kan stimuleren;

K.

overwegende dat cultuurgoederen van groot cultureel, artistiek, historisch en wetenschappelijk belang zijn en beschermd moeten worden tegen onrechtmatige toe-eigening, aantasting en vernieling; overwegende dat Armeense kerken en kloosters deel uitmaken van het oudste christelijke erfgoed ter wereld en tot het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid behoren;

L.

overwegende dat er in de zaak voor het IGH ernstige beschuldigingen zijn geuit over de betrokkenheid van de autoriteiten van Azerbeidzjan bij de vernietiging van begraafplaatsen, kerken en historische monumenten in Nagorno-Karabach;

M.

overwegende dat het langdurige conflict rampzalige gevolgen heeft gehad voor het cultureel erfgoed van Nagorno-Karabach en de regio; overwegende dat in de afgelopen 30 jaar Azerbeidzjan de onomkeerbare vernietiging van religieus en cultureel erfgoed heeft veroorzaakt, met name in de Autonome Republiek Nachitsjevan waar 89 Armeense kerken, 20 000 graven en meer dan 5 000 grafstenen zijn vernield; overwegende dat dit ook heeft plaatsgevonden in de voormalige conflictgebieden die door Armenië aan Azerbeidzjan zijn teruggegeven, met name de bijna volledige vernieling en plundering van Aghdam en Fuzuli;

N.

overwegende dat de eerste oorlog in Nagorno-Karabach heeft geleid tot beschadiging en vernietiging van Azerbeidzjaans cultureel erfgoed, met inbegrip van culturele en religieuze locaties die door Azerbeidzjaanse intern ontheemden in de regio zijn achtergelaten; overwegende dat deze locaties zijn vernield, gedeeltelijk vernield, verwaarloosd, of afgebroken voor bouwmaterialen;

O.

overwegende dat het uitwissen van de restanten van het Armeense culturele erfgoed in de regio Nagorno-Karabach niet alleen geschiedt door vernietiging en beschadiging, maar ook door vervalsing van de geschiedenis en pogingen om het als zogenaamd “Kaukasisch Albanees” voor te stellen; overwegende dat de minister van Cultuur van Azerbeidzjan, Anar Karimov, op 3 februari 2022 de instelling heeft aangekondigd van een werkgroep die belast wordt met het verwijderen van “de fictieve sporen die door Armeniërs op Albanese religieuze tempels zijn aangebracht”;

1.

veroordeelt met klem het continue gevoerde beleid van Azerbeidzjan om het Armeense culturele erfgoed in en rond Nagorno-Karabach uit te wissen en het bestaan ervan te ontkennen, hetgeen in strijd is met het internationaal recht en de recente beschikking van het ICJ;

2.

wijst erop dat het uitwissen van het Armeense culturele erfgoed deel uitmaakt van een breder patroon van een systematisch, door de Azerbeidzjaanse autoriteiten gevoerd beleid van Armenofobie, historisch revisionisme en haat jegens Armeniërs, dat onder meer tot uiting komt in ontmenselijking, verheerlijking van geweld en territoriale aanspraken op de Republiek Armenië, waardoor de vrede en de veiligheid in de zuidelijke Kaukasus worden bedreigd;

3.

wijst erop dat cultureel erfgoed onlosmakelijk verbonden is met de geschiedenis en de identiteit van volkeren en een universele dimensie heeft, en dat de internationale gemeenschap ervoor moet zorgen dat cultureel erfgoed beschermd wordt en voor toekomstige generaties behouden blijft; benadrukt het belang van het rijke culturele erfgoed in de regio; dringt er bij alle staten op aan de nodige maatregelen te nemen om de bescherming te waarborgen van de locaties van immaterieel cultureel erfgoed die zich bevinden op grondgebied dat onder hun controle staat; betreurt dat de conflicten in de regio Nagorno-Karabach hebben geleid tot vernieling, plundering en het leegroven van gemeenschappelijk cultureel erfgoed, waardoor het wederzijds wantrouwen en de animositeit nog zijn aangewakkerd;

4.

herinnert eraan dat historisch revisionisme en beschadiging en vernieling van cultureel of religieus erfgoed in strijd zijn met de beschikking van het ICJ van 7 december 2021, alsook met de resolutie van het Parlement van 20 mei 2021 (3);

5.

onderkent, evenals de aanklager van het ICJ, dat cultureel erfgoed een unieke en belangrijke getuigenis vormt van de cultuur en de identiteit van volkeren, en dat de aantasting en de vernietiging van cultureel erfgoed, materieel dan wel immaterieel, een verlies betekent voor de getroffen gemeenschappen, alsmede voor de internationale gemeenschap als geheel;

6.

is verheugd over de centrale rol die de Unesco speelt bij de bescherming van het cultureel erfgoed en de bevordering van cultuur als middel om mensen nader tot elkaar te brengen en de dialoog te bevorderen;

7.

is ingenomen met het voorstel van de Unesco om een missie van onafhankelijke deskundigen te organiseren en dringt erop aan dat deze missie onverwijld wordt uitgezonden; benadrukt dat Azerbeidzjan ongehinderde toegang moet verlenen tot alle locaties van cultureel erfgoed, zodat de missie ter plaatse een inventaris kan opstellen en kan nagaan wat er met de locaties is gebeurd;

8.

dringt er met klem op aan dat Azerbeidzjan de Unesco toegang verleent tot de erfgoedlocaties in de gebieden die onder zijn controle staan, zodat deze kunnen worden geïnventariseerd en Azerbeidzjan voor de bescherming ervan kan zorgen; dringt er bij Azerbeidzjan op aan ervoor te zorgen dat Armeense erfgoedlocaties niet worden aangetast voordat er een Unesco-beoordelingsmissie heeft plaatsgevonden, en dat Armeense en internationale deskundigen op het gebied van cultureel erfgoed worden geraadpleegd voorafgaand aan, en nauw worden betrokken bij, ingrepen op Armeense culturele erfgoedlocaties; roept op tot de volledige restauratie van deze en andere verwoeste locaties en tot een grotere betrokkenheid van de internationale gemeenschap, met name de Unesco, bij de bescherming van de werelderfgoedlocaties in de regio;

9.

roept de EU op actief bij te dragen aan de inspanningen om het cultureel erfgoed dat in Nagorno-Karabach gevaar loopt, te beschermen, met name door maatregelen te treffen om de onderzoeksmissie van de Unesco te vergemakkelijken; moedigt alle initiatieven aan, ook particuliere, om dit erfgoed in stand te helpen houden; stelt voor het Satellietcentrum van de EU (SatCen) in te schakelen om te kunnen beschikken over satellietbeelden, zodat de uiterlijke staat van het bedreigde erfgoed in de regio kan worden vastgesteld;

10.

benadrukt dat de bescherming van het historisch en cultureel erfgoed moet worden benaderd in het ruimere kader van de oplossing van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan en de definitieve vaststelling van de status van Nagorno-Karabach; roept Azerbeidzjan in dit verband op zijn buitensporige ambities, militaristische aanpak en territoriale aanspraken op Armenië te laten varen en te goeder trouw deel te nemen aan onderhandelingen onder auspiciën van de Minsk-groep van de OVSE over de definitieve status van Nagorno-Karabach;

11.

benadrukt dat de in de beschikkingen van het ICJ van 7 december 2021 genoemde maatregelen onverwijld moeten worden genomen; benadrukt dat nieuwe gevallen van vernieling of beschadiging van cultureel erfgoed onmiddellijk door de internationale gemeenschap moeten worden aangepakt;

12.

roept Azerbeidzjan op de voorlopige beslissing van het Internationaal Gerechtshof volledig uit te voeren, met name door “af te zien van het onderdrukken van de Armeense taal, het vernietigen van Armeens cultureel erfgoed of het anderszins teniet doen van de historische Armeense culturele aanwezigheid of het belemmeren van de toegang van Armeniërs tot en hun genot van het Armeense culturele erfgoed” en door “alle Armeense culturele en religieuze gebouwen en locaties, artefacten of voorwerpen te restaureren of terug te geven”;

13.

herhaalt zijn verzoek aan de EU om een clausule inzake de bescherming van archeologische en historische locaties op te nemen in de actieplannen die ten grondslag liggen aan het partnerschap tussen de EU en Armenië en Azerbeidzjan, die beide betrokken zijn bij het Europees nabuurschapsbeleid;

14.

benadrukt dat eerbiediging van de rechten van minderheden, met inbegrip van het historisch, religieus en cultureel erfgoed, een essentiële voorwaarde is voor een doeltreffende uitvoering van het Europees nabuurschapsbeleid, en voor het scheppen van voorwaarden die bevorderlijk zijn voor wederopbouw, werkelijke verzoening en betrekkingen van goed nabuurschap tussen Armenië en Azerbeidzjan na de oorlog;

15.

roept de regeringen van Azerbeidzjan en Armenië op om, met de steun van de internationale gemeenschap, te zorgen voor een doeltreffend onderzoek naar alle beschuldigingen van schendingen van het internationaal recht, met inbegrip van de bescherming van het cultureel erfgoed;

16.

roept de EU en de lidstaten op de werkzaamheden van internationale organisaties ter bescherming van het cultureel en religieus erfgoed te blijven steunen;

17.

roept de EU en de lidstaten op de verstrekking van humanitaire noodhulp te blijven steunen;

18.

roept de EU en de lidstaten op steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties in Armenië en Azerbeidzjan die daadwerkelijk tot verzoening bijdragen;

19.

roept de EU, de Unesco, de Raad van Europa en de OVSE op om gezamenlijk inspanningen gericht op het behoud van cultureel en religieus erfgoed aan te moedigen en te ondersteunen;

20.

roept de Commissie op alle beschikbare instrumenten te gebruiken om vandalisme, vernieling of beschadiging van het cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach te voorkomen;

21.

onderstreept dat de inspanningen van de internationale gemeenschap om het cultureel erfgoed te beschermen van essentieel belang zijn om de basis te leggen voor duurzame vrede in de regio;

22.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regering en de president van Armenië, de regering en de president van Azerbeidzjan, de secretaris-generaal van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de directeur-generaal van Unesco en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

(1)PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 421.

(2) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0039.

(3) Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over krijgsgevangenen na het meest recente conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan (PB C 15 van 12.1.2022, blz. 156).