Home

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2022 over armoede onder vrouwen in Europa (2021/2170(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2022 over armoede onder vrouwen in Europa (2021/2170(INI))

7.2.2023

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/2


P9_TA(2022)0274

Armoede onder vrouwen in Europa

Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2022 over armoede onder vrouwen in Europa (2021/2170(INI))

(2023/C 47/01)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

gezien de artikelen 8, 9, 151, 153 en 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en in het bijzonder de bepalingen ervan met betrekking tot sociale rechten en gelijkheid van mannen en vrouwen,

gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 1979,

gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, het beginsel “niemand uitsluiten”, en met name doelstelling 1, die erop gericht is armoede uit te bannen, doelstelling 5, die erop gericht is gendergelijkheid te verwezenlijken en de levensomstandigheden van vrouwen te verbeteren, en doelstelling 8, die erop gericht is duurzame economische groei te verwezenlijken,

gezien de groeistrategie van de EU, Europa 2020, en met name doelstelling daarvan het aantal personen in de EU dat onder de nationale armoedegrens leeft uiterlijk in 2020 met 25 % te verminderen, waardoor meer dan 20 miljoen mensen niet langer in armoede zullen leven, en gezien de noodzaak om volledig gebruik te maken van de socialezekerheids- en pensioenstelsels van de lidstaten om adequate inkomenssteun te waarborgen,

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),

gezien Verdrag nr. 190 van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) betreffende de uitbanning van geweld en intimidatie in de wereld van werk,

gezien het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten,

gezien Aanbeveling (EU) 2021/1004 van de Raad van 14 juni 2021 tot instelling van een Europese kindergarantie (1),

gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (2),

gezien Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers (3),

gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

gezien zijn resolutie van 13 oktober 2005 over vrouwen en armoede in de Europese Unie (4),

gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over armoede bij vrouwen in de Europese Unie (5),

gezien zijn resolutie van 13 september 2011 over ondernemerschap voor vrouwen in het midden- en kleinbedrijf (6),

gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief (7),

gezien zijn resolutie van 4 april 2017 over vrouwen en hun rol in plattelandsgebieden (8),

gezien zijn resolutie van 14 juni 2017 over de noodzaak van een EU-strategie tot beëindiging en preventie van de genderpensioenkloof (9),

gezien zijn resolutie van 3 oktober 2017 over de economische empowerment van vrouwen in de particuliere en openbare sector in de EU (10),

gezien zijn resolutie van 15 november 2018 over de zorgdiensten in de EU ter bevordering van gendergelijkheid (11),

gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over gendergelijkheid en belastingbeleid in de EU (12),

gezien zijn resolutie van 30 januari 2020 over de loonkloof tussen mannen en vrouwen (13),

gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis (14),

gezien de resolutie van 7 juli 2021 getiteld“Het oude continent veroudert — mogelijkheden en uitdagingen voor het vergrijzingsbeleid na 2020” (15),

gezien zijn resolutie van 10 februari 2021 over het terugdringen van ongelijkheid, met speciale aandacht voor armoede onder werkenden (16),

gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2019 getiteld “Gendergelijke economieën in de EU: volgende stappen”,

gezien het verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) van 5 maart 2020 getiteld “Beijing + 25: vijfde evaluatie van de uitvoering van het Actieplatform van Beijing door de EU-lidstaten”,

gezien het verslag van de Internationale Arbeidsorganisatie van 27 mei 2020 getiteld “COVID-19 and the world of work. Fourth edition” (COVID-19 en de arbeidsmarkt. Vierde editie),

gezien het verslag van Eurofound en het EIGE van 15 juli 2021 getiteld “Upward convergence in gender equality: How close is the Union of equality?” (Opwaartse convergentie: hoe ver nog naar de Unie van gelijkheid?),

gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement van december 2017 getiteld “Gender perspective on access to energy in the EU” (Toegang tot energie in de EU vanuit genderperspectief),

gezien de gendergelijkheidsindex van het EIGE van 2019 en 2020,

gezien de standpuntnota van Make Mothers Matter van juni 2021 getiteld “Mothers’ Poverty in the EU” (Armoede van moeders in de EU),

gezien de beoordeling van de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021 en het voorstel voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2021 van Europees Netwerk Armoedebestrijding van februari 2021 getiteld “Working towards a Socially Inclusive and Poverty-proof Recovery from the COVID-19 Pandemic” (Werken aan een sociaal inclusief en armoedebestendig herstel van de COVID-19-pandemie),

gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement van 19 mei 2021 getiteld “COVID-19 and its economic impact on women and women’s poverty: Insight from 5 European Countries” (COVID-19 en de economische effecten daarvan op vrouwen en de armoede onder vrouwen: inzichten uit vijf Europese landen),

gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement van 14 juni 2021 getiteld “Gender equality: Economic value of care from the perspective of the applicable EU funds” (Gendergelijkheid: de economische waarde van zorg vanuit het perspectief van de toepasselijke EU-fondsen),

gezien zijn resolutie van 14 april 2016 over het halen van de armoedebestrijdingsdoelen in het licht van stijgende huishoudelijke kosten (17) en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid daarover,

gezien de werkzaamheden van het in juni 2021 opgerichte Europees platform voor de bestrijding van dakloosheid,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (A9-0194/2022),

A.

overwegende dat gendergelijkheid een kernwaarde van de Unie is, zoals verankerd in artikel 2 VEU; overwegende dat in artikel 8 VWEU het beginsel van gendermainstreaming is neergelegd;

B.

overwegende dat uitbanning van armoede voor de EU een prioriteit is, die is verankerd in artikel 3 VEU en artikel 34 van het Handvest, en een kerndoel is in het actieplan van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), hetgeen laat zien dat de EU zich inzet om via haar beleid aan armoedebestrijding te doen;

C.

overwegende dat het aantal vrouwen dat in de EU in armoede leeft nog altijd hoger is dan het aantal mannen dat in armoede leeft (18); overwegende dat ondanks een afname van de armoede in de EU onder zowel vrouwen als mannen, vrouwen nog steeds onevenredig vaak kampen met armoede en met het risico op sociale uitsluiting in vergelijking met mannen, en dat dit in het bijzonder geldt voor vrouwen die met intersectionele vormen van discriminatie worden geconfronteerd; overwegende dat in 2020 het risico van armoede en sociale uitsluiting in de EU hoger was voor vrouwen (22,9 %) dan voor mannen (20,9 %), hoewel beide percentages sinds 2015 (waarin zij respectievelijk 24,9 % en 23,1 % bedroegen) zijn gedaald; overwegende dat de armoedekloof tussen vrouwen en mannen sinds 2017 in 21 lidstaten is toegenomen (19); overwegende dat de cijfers laten zien dat de percentages van armoede onder vrouwen sterk verschillen van lidstaat tot lidstaat; overwegende dat als gevolg van de sterke correlatie tussen armoede onder vrouwen en armoede onder kinderen één op de vier kinderen in de EU het risico loopt met armoede of sociale uitsluiting te worden geconfronteerd;

D.

overwegende dat in de EU-27 volgens schattingen betreffende 2019 met name vrouwen het risico op armoede lopen, met een armoedecijfer van 17,1 % na sociale overdrachten; overwegende dat vrouwen sinds het begin van de COVID-19-pandemie sociaal-economisch gezien onevenredig hard zijn getroffen, waaronder — in sommige gevallen — door het verlies van hun werk; overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen in de bedoelde periode zelfs nog sterker is gedaald dan tijdens de recessie van 2008; overwegende dat dit onder andere het gevolg is van de toename van onbetaalde zorgtaken, huishoudelijke taken en onderwijsondersteuning, die hoofdzakelijk voor rekening van vrouwen kwamen, en ook tot grotere armoede onder vrouwen heeft geleid; overwegende dat tijdelijke en deeltijdfuncties, met name in de dienstensector, ook vóór de COVID-19-pandemie al voornamelijk door vrouwen werden vervuld, en verder overwegende dat de pandemie deze trend nog heeft versterkt; overwegende dat er nog geen volledig inzicht is in de gevolgen van de COVID-19-pandemie, en verder overwegende dat de sociaal-economische gevolgen in de komende jaren voelbaar zullen blijven; overwegende dat het derhalve van essentieel belang is onderzoek te doen naar armoede onder vrouwen in de context van het omgaan met de COVID-19-crisis en de nasleep daarvan; overwegende dat de maatregelen die zijn genomen met het oog op een uitweg uit de financiële crisis van 2008 niet hebben volstaan om de armoede onder vrouwen terug te dringen; overwegende dat de bezuinigingen op de socialedienstverlening enerzijds en de lagere lonen anderzijds vrouwen onevenredig zwaar hebben getroffen, omdat zij in grotere mate een beroep doen op publieke sociale diensten en afhankelijk zijn van uitkeringen;

E.

overwegende dat gendermainstreaming inhoudt dat gedurende de hele beleidscyclus rekening wordt gehouden met genderverschillen en dat een intersectionele aanpak wordt gehanteerd waarbij rekening wordt gehouden met de verschillen tussen mannen en vrouwen bij het ontwerpen, toepassen en beoordelen van beleid, programma’s en projecten, teneinde gendergelijkheid te bevorderen; overwegende dat de EU-beleidsmaatregelen tot nu toe geen echt mainstreamingsbeleid of een intersectionele aanpak omvatten;

F.

overwegende dat artikel 3, lid 3, VEU bepaalt dat de Unie tot doel heeft sociale uitsluiting en discriminatie te bestrijden en sociale rechtvaardigheid en de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen, in overeenstemming met het concept van de socialemarkteconomie; overwegende dat het actieplan van de Europese pijler van sociale rechten specifiek tot doel heeft het aantal mensen dat risico loopt op armoede tegen 2030 met minstens 15 miljoen mensen — waaronder 5 miljoen kinderen — te verminderen; overwegende dat de sociale, de groene en de gendergelijkheidsagenda met elkaar verbonden zijn en de gemeenschappelijke doelstelling hebben duurzame groei en een rechtvaardige verdeling van middelen te waarborgen; overwegende dat bij de besprekingen over de herziening van het huidige sociaal-economische beleidsmodel van de EU rekening moet worden gehouden met de belofte van de EU om ongelijkheden te verminderen en armoede uit te bannen, met name de armoede onder vrouwen;

G.

overwegende dat de speciale VN-rapporteur voor extreme armoede en mensenrechten, Olivier De Schutter, erop heeft gewezen dat de Europese Unie een EU-brede strategie voor armoedebestrijding moet ontwikkelen ter waarborging van een structurele, brede aanpak ten aanzien van de uitbanning van armoede onder vrouwen; overwegende dat een eerlijker sociaal contract voor de Europese Unie voor de periode na de pandemie nodig is, met inbegrip van economisch beleid dat erop is gericht economische ongelijkheden te verminderen;

H.

overwegende dat armoede van ouders vaak leidt tot armoede van de kinderen; overwegende dat investeren in een beleid dat vrouwen ondersteunt ook de levensomstandigheden van hun gezin verbetert, en dan vooral van hun kinderen; overwegende dat de EU en de lidstaten de rechten van kinderen moeten eerbiedigen, beschermen en in de praktijk moeten brengen in overeenstemming met het VEU; overwegende dat in situaties van armoede de rechten van kinderen in gevaar zijn; overwegende dat uitbanning van kinderarmoede is opgenomen onder beginsel 11 van de Europese pijler van sociale rechten;

I.

overwegende dat eenoudergezinnen een groter risico op armoede en sociale uitsluiting lopen en een grotere kans hebben om armoede aan volgende generaties door te geven; overwegende dat 85 % van de eenoudergezinnen uit alleenstaande moeders bestaat; overwegende dat in 2020 42,1 % van de EU-bevolking die deel uitmaakte van een eenoudergezin met afhankelijke kinderen risico op armoede of sociale uitsluiting liep;

J.

overwegende dat armoede onder vrouwen het resultaat is van levenslange discriminatie; overwegende dat genderstereotypen nog altijd van invloed zijn op de verdeling van taken in het huishouden, in het onderwijs, op de werkvloer en in de samenleving als geheel, alsook op de machtsverhoudingen en besluitvorming; overwegende dat onbetaalde zorg en huishoudelijke taken, die veelal door vrouwen worden verricht, een onevenredig zware last voor vrouwen vormen; overwegende dat meer dan 70 % van de werknemers in de gezondheids- en zorgsector, vrouw is; overwegende dat dit soort taken structureel worden ondergewaardeerd omdat ze van oudsher — en ook nu nog — binnen het gezin onbetaald door vrouwen worden verricht; overwegende dat vrouwen minder betaald krijgen dan mannen; overwegende dat vrouwen als gevolg van tijdarmoede vaker deeltijdbanen hebben dan mannen; overwegende dat vrouwen te kampen hebben met armoede onder werkenden, die tot een groter risico op armoede en sociale uitsluiting leidt als gevolg van een lage arbeidsintensiteit;

K.

overwegende dat terdege rekening moet worden gehouden met de aanbevelingen van de Europese pijler van sociale rechten over gendergelijkheid, gelijke kansen en actieve ondersteuning bij het vinden van werk;

L.

overwegende dat armoede onder vrouwen meerdere dimensies kent en dat we derhalve alle oorzaken en gevolgen van armoede onder vrouwen in al haar facetten moeten bestrijden, waaronder niet alleen materiële deprivatie, maar ook de gebrekkige toegang tot verschillende voorzieningen en diensten, die hun vermogen om hun burgerschapsrechten ten volle uit te oefenen, beperkt; overwegende dat armoede onder vrouwen rechtstreeks wordt beïnvloed door het gebrek aan waardering voor werkzaamheden die hoofdzakelijk door vrouwen worden verricht, loopbaanonderbrekingen als gevolg van zwangerschapsverlof of zorgtaken, een ongelijke verdeling van onbetaalde zorgtaken en huishoudelijk werk, en segregatie in het onderwijs en vervolgens op de arbeidsmarkt; overwegende dat armoede onder vrouwen resulteert in hun uitsluiting van bepaalde sociale en politieke aspecten van het leven; overwegende dat de ontoereikende toegang tot voorzieningen en diensten tegelijkertijd tot een groter risico leidt dat vrouwen in armoede terechtkomen of vast blijven zitten, hetgeen laat zien dat armoede en sociale en politieke uitsluiting onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn;

M.

overwegende dat armoede voor vrouwen en mannen verschillende gevolgen heeft, en verder overwegende dat daarom ook rekening moet worden gehouden met andere indicatoren, zoals leeftijd, levensverwachting, inkomensongelijkheden, de loonkloof tussen mannen en vrouwen, type huishoudens, en sociale overdrachten; overwegende dat synergieën tussen verschillende uitgevoerde acties en beleidsmaatregelen ter ondersteuning van gendergelijkheid in beroep, onderwijs, belastingheffing en huisvesting, de diepere oorzaken van armoede en sociale uitsluiting doeltreffender kunnen verhelpen;

N.

overwegende dat er een groter risico op armoede en sociale uitsluiting bestaat onder bepaalde groepen vrouwen, zoals alleenstaande moeders, vrouwen van ouder dan 65 jaar, vrouwen met een handicap, vrouwen met een laag opleidingsniveau en vrouwen met een migratieachtergrond;

O.

overwegende dat er binnen de bevolking van de EU-27 meer vrouwen dan mannen op leeftijd zijn; overwegende dat er in 2019 meer dan twee keer zoveel hoogbejaarde vrouwen (85 jaar of ouder) als hoogbejaarde mannen waren; overwegende dat de ontwikkelingen op het gebied van vergrijzing ingrijpende gevolgen zullen hebben voor overheden, bedrijven en het maatschappelijk middenveld, en met name gevolgen zullen hebben voor de gezondheidszorg- en socialezekerheidsstelsels, de arbeidsmarkten, de overheidsfinanciën en de aanspraak op pensioenen;

P.

overwegende dat uit de cijfers blijkt dat gemiddeld 29,5 % van de vrouwen met een handicap in de EU risico loopt op armoede en sociale uitsluiting, tegenover 27,5 % van de mannen met een handicap;

Q.

overwegende dat vrouwen uit kwetsbare groepen, zoals jonge vrouwen, vrouwen met een handicap, vrouwen met een migratieachtergrond, Romavrouwen, vrouwen uit religieuze of etnische minderheden, alsook lbtqi+-vrouwen, bij de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid en sociale dienstverlening te maken krijgen met aanvullende en elkaar overlappende vormen van discriminatie, en daardoor een hoger risico op armoede lopen;

R.

overwegende dat Roma worden gediscrimineerd bij de toegang tot werkgelegenheidsinitiatieven zoals de jongerengarantie; overwegende dat openbare diensten voor arbeidsvoorziening vaak niet in staat zijn hen te bereiken of indirecte discriminatiepraktijken toepassen;

S.

overwegende dat bij gegevens over armoede met de statistische eenheid “huishouden” de armoede binnen huishoudens wordt vastgesteld, maar genderongelijkheden binnen de interne verdeling van de middelen worden veronachtzaamd, waardoor het moeilijk is betrouwbare, naar gender uitgesplitste gegevens te verkrijgen;

T.

overwegende dat armoede onder vrouwen het risico op dakloosheid, op gebrek aan toegang tot adequate huisvesting en op energiearmoede vergroot; overwegende dat beleidsmaatregelen nodig zijn die specifiek zijn afgestemd op alleenstaande ouders;

U.

overwegende dat gendergelijkheid op de arbeidsmarkt een belangrijk instrument is voor het uitbannen van armoede onder vrouwen, dat niet alleen vrouwen maar de economie in haar geheel ten goede komt, en wel in de vorm van een positief effect op het bbp, het werkgelegenheidsniveau en de productiviteit; overwegende dat meer gendergelijkheid zou leiden tot een stijging van het bbp van de EU per hoofd van de bevolking met 6,1 à 9,6 % en de creatie van 10,5 miljoen extra banen tegen 2050, hetgeen voor zowel vrouwen als mannen voordelen oplevert;

V.

overwegende dat werk in sterk door vrouwen gedomineerde sectoren van essentieel belang is en een hoge sociaal-economische waarde heeft, maar ondergewaardeerd wordt en minder betaald wordt dan werk in door mannen gedomineerde sectoren; overwegende dat het dringend noodzakelijk is om de hoogte van de lonen in door vrouwen gedomineerde sectoren beter af te stemmen op de sociale en economische waarde van hun werk en meer vooruitgang te boeken in de EU-regelgeving met betrekking tot de minimumlonen, het minimuminkomen en loontransparantie;

W.

overwegende dat het recht op werk een essentiële voorwaarde is voor de economische onafhankelijkheid en de beroepsmatige ontplooiing van vrouwen en om gelijke rechten in de praktijk te kunnen brengen;

X.

overwegende dat de arbeidsparticipatiekloof tussen vrouwen en mannen gemiddeld 11,5 % bedraagt en dat vrouwen sterk oververtegenwoordigd zijn in sectoren met laagbetaalde, onzekere banen; overwegende dat vrouwen vaker met flexibele werkroosters en atypische en flexibele contracten werken (deeltijdwerk, tijdelijke banen enz.); overwegende dat vrouwen te maken hebben met discriminatie op grond van zwangerschap en moederschap; overwegende dat de loonkloof tussen vrouwen en mannen in 2019 op het niveau van de EU 14,1 % bedroeg, waarbij er evenwel aanzienlijke verschillen waren tussen de lidstaten (20); overwegende dat de genderkloof in inkomsten sinds 2010 in 17 lidstaten is toegenomen, terwijl de genderkloof in inkomen in 19 lidstaten is toegenomen, hetgeen heeft geleid tot een algehele toename van de genderongelijkheid in inkomsten en inkomen in de EU (21); overwegende dat ongeveer 10 % van de beroepsbevolking in de EU met armoede wordt bedreigd en dat vooral vrouwen het minimumloon of minder dan een leefbaar loon ontvangen, onder meer doordat vrouwen vaker in de informele economie werken; overwegende dat de bestrijding van zwartwerk en de vaststelling van toereikende en billijke minimumlonen voor een fatsoenlijke levensstandaard kunnen bijdragen tot het verminderen van de loonongelijkheid, de loonkloof tussen vrouwen en mannen en de armoede onder vrouwen;

Y.

overwegende dat in het Europees Sociaal Handvest het recht van alle werknemers, dus ook van vrouwelijke werknemers, wordt erkend op een billijke beloning die hun en hun gezin een behoorlijk levenspeil verschaft, evenals het recht op gelijke beloning voor arbeid van gelijke waarde; overwegende dat het Handvest bovendien voorziet in het recht op bescherming tegen armoede en sociale uitsluiting en bijdraagt tot het verkleinen van de bestaande loonkloof tussen vrouwen en mannen;

Z.

overwegende dat bij transpersonen slechts 51 % betaald werk heeft, terwijl dit percentage voor de hele bevolking 69,3 % bedraagt; overwegende dat werkloosheid vooral voor transvrouwen een probleem is, aangezien de kans dat zij werkloos zijn voor hen bijna drie keer zo hoog is als voor de hele bevolking (22);

AA.

overwegende dat slechts 20,7 % van de vrouwen met een handicap en 28,6 % van de mannen met een handicap voltijds werkt; overwegende dat personen met een handicap in sommige lidstaten bij het aanvaarden van een baan vaak hun invaliditeitsuitkering verliezen, waardoor het risico op armoede onder werkenden voor deze groep groter wordt;

AB.

overwegende dat de genderkloof op het gebied van pensioenen in 2019 gemiddeld 29,4 % bedroeg (23) ten gevolge van de levenslange structurele ongelijkheden; overwegende dat deze pensioenkloof ertoe leidt dat vrouwen vaker onder de armoedegrens terechtkomen naarmate zij ouder worden, waarbij niet vergeten mag worden dat de levensverwachting van vrouwen hoger is dan die van mannen en de gevolgen van armoede en sociale uitsluiting voor vrouwen derhalve nog groter zijn; overwegende dat een grotere arbeidsintegratie gedurende het hele leven zal bijdragen tot het dichten van de genderkloof op het gebied van pensioenen;

AC.

overwegende dat de technologische en digitale revolutie die we zien, de digitale vooruitgang en nieuwe zakelijke kansen vergroot en dat de economische patronen, de sociale stelsels en de arbeidsmarkt veranderen als gevolg van deze technologische en digitale revolutie; overwegende dat allen in onze samenleving, en vrouwen in het bijzonder, moeten kunnen delen in deze welvaart;

AD.

overwegende dat beleidsmaatregelen ter bevordering van de deelname van vrouwen in de domeinen van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) en artificiële intelligentie verder moeten worden bevorderd, evenals de vaststelling van een aanpak op meerdere niveaus om de genderkloof te dichten op elk niveau van onderwijs en werkgelegenheid in de digitale sector;

AE.

overwegende dat meisjes op school beter presteren dan jongens, maar vaak grotere moeilijkheden ondervinden of niet de kans krijgen om dit succes in het onderwijs om te zetten in prestaties op het werk door de druk van het gezin of andere factoren;

AF.

overwegende dat vrouwen die in plattelandsgebieden wonen, in het bijzonder door armoede worden getroffen; overwegende dat veel vrouwen die in plattelandsgebieden wonen, niet eens als werkzoekend of werkloos worden geregistreerd; overwegende dat de werkloosheid onder vrouwen in plattelandsgebieden buitengewoon hoog is en dat vrouwen met werk er zeer lage inkomens hebben; overwegende dat vrouwen in plattelandsgebieden slechts beperkte toegang hebben tot onderwijs;

AG.

overwegende dat een gemeenschappelijke EU-benadering van de zorgsector, ter aanvulling van het beleid van de lidstaten, een aanzienlijke meerwaarde zou opleveren; overwegende dat vrouwen vaker onbetaalde zorgtaken verrichten dan mannen, en dat de zorg voor kinderen of afhankelijke personen daarom een van de vaakst voorkomende redenen is voor vrouwen om minder uren of helemaal niet meer te werken; overwegende dat vrouwen vaker hun loopbaan onderbreken of kortdurende, deeltijdse, onzekere of zelfs informele arbeid verrichten die kan worden gecombineerd met zorgtaken, en dat dit gevolgen heeft voor hun inkomsten en pensioenbijdragen en dus van invloed is op hun economische onafhankelijkheid op oudere leeftijd; overwegende dat universele toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg en sociale diensten en voorzieningen tegen betaalbare prijzen, zoals onderwijs en opvang voor jonge kinderen of zorg voor andere afhankelijke personen, niet alleen essentieel is om meer armoede te voorkomen, met name voor vrouwen, maar ook van cruciaal belang is voor een economie die het algemeen belang dient; overwegende dat investeringen in deze diensten daarom een positief effect hebben op de economische onafhankelijkheid van vrouwen en op hun vermogen om deel te nemen aan de arbeidsmarkt; overwegende dat maatregelen op het gebied van sociale bescherming absoluut essentieel zijn voor de bestrijding van armoede onder vrouwen, niet alleen in economisch opzicht, maar ook vanwege het multidimensionale karakter ervan;

AH.

overwegende dat armoede de gevolgen van gendergerelateerd geweld voor vrouwen verergert, aangezien de grotere economische moeilijkheden het lastig maken voor vrouwen om hun partner te verlaten in het geval van partnergeweld; overwegende dat gendergerelateerd geweld een structureel probleem is dat in alle sociaal-economische groepen kan worden aangetroffen, ongeacht herkomst of overtuiging; overwegende dat vrouwen als gevolg van armoede een groter risico lopen het slachtoffer te worden van mensenhandel en seksuele uitbuiting, aangezien zij en hun gezin door armoede economisch afhankelijk worden van de personen die hen misbruiken; overwegende dat gendergerelateerd geweld ook armoede en sociale uitsluiting kan doen ontstaan, aangezien geweld gevolgen heeft voor de gezondheid en kan leiden tot verlies van werk en tot dakloosheid;

AI.

overwegende dat intimidatie op het werk, met inbegrip van seksuele en psychologische intimidatie, waar doorgaans vrouwen het slachtoffer van zijn, een afschrikkend effect heeft op vrouwen, met onder meer een verhoogd arbeidsverzuim, een verlaagde productiviteit en hieruit voortvloeiend inkomensverlies tot gevolg, en er mee toe leidt dat zij van de arbeidsmarkt worden verdrongen, wat negatieve gevolgen heeft voor de loopbaan en de economische onafhankelijkheid van de betrokken personen; overwegende dat het melden van intimidatie op de werkplek kan leiden tot ontslag of isolement van het slachtoffer;

AJ.

overwegende dat naar schatting een op de tien meisjes zich momenteel geen hygiënische producten kan veroorloven; overwegende dat het Parlement er in zijn resolutie van 15 januari 2019 over gendergelijkheid en belastingbeleid in de EU bij alle lidstaten op heeft aangedrongen om geen btw te heffen op zorgproducten en producten bestemd voor de hygiënische bescherming van de vrouw door gebruik te maken van de flexibiliteit die de btw-richtlijn ter zake biedt en dus voor deze essentiële basisproducten een verlaagd tarief van 0 % in te voeren;

AK.

overwegende dat de Russische oorlog tegen Oekraïne leidt tot een verdere toename van de armoede, met name onder vrouwen, zowel omdat de oorlog Oekraïense vrouwen en kinderen dwingt te vluchten naar de buurlanden als vanwege de stijgende prijzen van basisdiensten en -goederen, waarmee alle Europeanen te maken krijgen, maar die met name gevolgen hebben voor wie reeds over minder middelen beschikt;

1.

merkt op dat er volgens Eurostat in de lidstaten momenteel 64,6 miljoen vrouwen en 57,6 miljoen mannen in armoede leven, waaruit blijkt dat armoede voor vrouwen en mannen niet dezelfde gevolgen heeft; verzoekt de Commissie om een ambitieuze Europese armoedebestrijdingsstrategie voor 2030 te ontwikkelen, met concrete streefdoelen voor de vermindering van armoede, waarin de nadruk wordt gelegd op de beëindiging van de armoede onder vrouwen en het doorbreken van de armoedespiraal, waarbij het risico op armoede van de ene op de andere generatie overgaat;

2.

onderstreept dat armoede onder vrouwen ook moet worden geanalyseerd aan de hand van een intersectionele benadering, die een genderbewuste analyse omvat waarin rekening wordt gehouden met elkaar overlappende vormen van discriminatie op grond van kenmerken zoals sociaal-economische achtergrond, migratieachtergrond, etnische afkomst, leeftijd, seksuele gerichtheid, genderidentiteit en genderexpressie; dringt erop aan de gendergelijkheidsindex van het EIGE op te nemen in het sociaal scorebord; verzoekt het EIGE intersectioneel en naar gender uitgesplitste gegevens te verstrekken, en verzoekt de lidstaten gebruik te maken van deze gegevens om de landspecifieke uitdagingen beter aan te pakken en nationale herstelplannen op te stellen, alsook om de synergieën tussen de verschillende pakketten, fondsen en beleidsmaatregelen te verbeteren;

3.

onderstreept het belang van beleid waarin rekening wordt gehouden met de demografische uitdaging en waarmee gelijke kansen voor iedereen worden bevorderd, met name voor degenen die het zwaarst door de crisis worden getroffen, zoals kwetsbare groepen, gezinnen in al hun diversiteit, de jongere generatie en ouderen, en onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat alle zakelijke kansen die de huidige technologische en digitale revolutie biedt, gericht zijn op vrouwen;

4.

verzoekt de lidstaten regelmatig vergelijkbare werkzaamheden te verrichten om bij het ontwerp of de evaluatie van hun beleidsmaatregelen en praktijken uitgesplitste gegevens te verzamelen en te analyseren, met het oog op informatie en cijfers over de situatie van vrouwen die zich in specifieke onzekere omstandigheden bevinden, zoals vrouwen die te kampen hebben met energieonzekerheid, de digitale kloof, beroepsziekten of ondervoeding;

5.

dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de ongelijkheden waarmee vrouwen worden geconfronteerd, doeltreffend te bestrijden, de belangrijkste aspecten ervan — en dus ook de belemmeringen op de arbeidsmarkt en inzake de toegang tot betaalbare hoogwaardige diensten zoals kinderopvang en diensten voor langdurige zorg — aan te pakken, en de toegang te bevorderen tot openbare pensioenregelingen voor zelfstandigen, niet-actieve personen en (kortstondig of langdurig) werklozen of personen die atypische vormen van werk verrichten;

6.

merkt op dat armoede nog steeds wordt gemeten op basis van het totale inkomen van het huishouden, waarbij er vanuit wordt gegaan dat alle leden van het huishouden evenveel verdienen en dat de financiële middelen eerlijk worden verdeeld; vraagt om geïndividualiseerde rechten en berekeningen die gebaseerd zijn op individuele inkomens, zodat de armoede onder vrouwen in haar ware omvang kan worden bestreden;

7.

dringt erop aan bij het meten van armoede rekening te houden met het multidimensionale karakter ervan en onder meer met tijdsarmoede; verzoekt Eurostat om samen met de lidstaten te coördineren hoe het Europese tijdsbestedingsonderzoek genderbewust moet worden opgezet en hoe regelmatig dit moet worden uitgevoerd;

8.

is ingenomen met de aankondiging van de Commissie van een “Europese zorgstrategie”, maar dringt er bij de Commissie op aan verder te gaan dan maatregelen in de zorgsector en de overgang te waarborgen naar een zorgeconomie die uitgaat van een holistische, genderresponsieve en op het hele leven gerichte benadering van zorg en die onder meer maatregelen omvat ter bevordering van ecologische duurzaamheid, billijke arbeidsomstandigheden en toereikende lonen, teneinde de aantrekkelijkheid van het werk in de zorgsector te behouden, een einde te maken aan discriminatie, armoede, geweld en misbruik te bestrijden, minimumnormen en adequate kwaliteitsrichtsnoeren voor zorg vast te stellen voor de hele levensloop van de persoon, en steun te verlenen aan formele zorgverleners en mantelzorgers, onbetaalde verzorgers en de personen voor wie zij zorgen; verzoekt de lidstaten stimulansen voor werkgevers te creëren met het oog op een beter evenwicht tussen werk en privéleven;

9.

merkt op dat alle lidstaten hun ondersteuningsaanbod tijdens de pandemie hebben uitgebreid en speciale maatregelen hebben getroffen voor eenoudergezinnen; dringt er bij de lidstaten op aan dergelijke maatregelen te verlengen tijdens de herstelperiode;

10.

is ervan overtuigd dat de stelregel “werk is de beste remedie tegen armoede” vandaag niet meer geldt, gezien de sectoren met lage lonen, atypische en onzekere arbeidsomstandigheden en de ontmanteling van de socialezekerheidsstelsels, en dat doeltreffende collectieve arbeidsovereenkomsten en stelsels voor minimumlonen nodig zijn om een samenleving zonder armoede tot stand te brengen;

11.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor voldoende financiële bescherming, niet alleen voor mensen die hun hele leven werken, maar ook voor mensen die huishoudelijke taken of educatieve zorg verlenen, of onbetaalde zorgdiensten ten behoeve van mensen die afhankelijk zijn van zorg, evenals voor mensen die een onzeker dienstverband hebben en voor mensen die langdurig werkloos zijn;

12.

verzoekt de Commissie en de lidstaten beleid te bevorderen dat erop gericht is onzekere vormen van arbeid en onvrijwillige deeltijdarbeid uit te bannen om de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren;

13.

wijst op de fundamentele rol van vrouwen in de sociale sector, de zorg, de schoonmaak- en onderwijssector, de gezondheidszorg en de detailhandel, die ervoor zorgen dat onze samenleving kan blijven functioneren, zoals uit de COVID-19-crisis is gebleken; dringt erop aan dat de arbeid in doorgaans door vrouwen gedomineerde sectoren opnieuw wordt beoordeeld en wordt geherwaardeerd, dat sectoroverschrijdende en genderneutrale functiewaarderingsmethoden worden ontwikkeld en toegepast om dit werk beter te beoordelen en eerlijker te belonen en om een gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid te waarborgen, en dat tegelijkertijd het ondernemerschap van vrouwen in kleine en middelgrote ondernemingen wordt versterkt;

14.

wijst erop dat de overgrote meerderheid van de werknemers in de detailhandel en de schoonmaaksector vrouw is en vaak slechts het minimumloon betaald krijgt, en dat de COVID-19-pandemie het risico op armoede voor deze werknemers nog heeft vergroot; wijst op de dringende noodzaak om de lonen te verhogen en onzekere vormen van werk te bestrijden; dringt er bij de lidstaten op aan om de status van zorgverleners te verhogen door het bieden van fatsoenlijke lonen en arbeidsvoorwaarden en meer bepaald door het sluiten van behoorlijke arbeidsovereenkomsten;

15.

benadrukt dat om de veelzijdige aspecten van de armoede onder vrouwen aan te pakken, een einde moet worden gemaakt aan de segregatie van onbetaalde huishoudelijke taken en zorgtaken die hoofdzakelijk door vrouwen worden verricht en de bestrijding van stereotypen moet worden aangescherpt, om zorgdiensten, maatregelen ter verbetering van het evenwicht tussen werk en privéleven en gezinsvriendelijke werkregelingen, zoals flexibele werktijden en telewerk, te versterken om het model van gelijke verdieners en gelijke verzorgers (arbeidstijdenbeleid) (24) te bevorderen en vrouwen en mannen zo de mogelijkheid te bieden hun werk en privéleven beter te combineren; verzoekt de lidstaten met klem de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven volledig om te zetten en ten uitvoer te leggen om een eerlijke verdeling tussen werk en gezinsleven te waarborgen; verzoekt de lidstaten daarbij verder te gaan dan de minimumnormen die in de richtlijn zijn opgenomen; beklemtoont dat de onderliggende oorzaken van armoede onder werkenden moeten worden aangepakt, bijvoorbeeld door onderwijs en opleiding te bevorderen, minimumlonen vast te stellen en sociale bescherming te waarborgen; verzoekt de Commissie er bij de lidstaten op aan te dringen te investeren in onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit en hen daarbij te ondersteunen, goede werkmethoden uit te wisselen en bijzondere aandacht te besteden aan een leven lang leren;

16.

onderstreept dat vrouwen naar verhouding veel vaker en veelal onvrijwillig in onzekere banen terechtkomen, waarbij zij vaak deeltijds werken op basis van slecht betaalde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd of nulurencontracten; verzoekt de lidstaten met klem uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie ter verlaging van het aantal onzekere banen, waaronder de aanbeveling om de omstandigheden waaronder gebruik kan worden gemaakt van onzekere contracten te beperken en de aanbeveling om de duur waarvoor werknemers op basis van een dergelijk contract kunnen worden aangenomen, in te korten;

17.

verzoekt de lidstaten actief en doeltreffend beleid ten uitvoer te leggen om intimidatie op de werkvloer, met inbegrip van seksuele intimidatie en pesterijen, te voorkomen en tegen te gaan; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor goede, passende financieringsmechanismen voor programma’s en maatregelen ter bestrijding van intimidatie op de werkvloer, waaronder mechanismen ter ondersteuning van vrouwen bij het melden van intimidatie; verzoekt de lidstaten en de EU Verdrag nr. 190 van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake het uitbannen van geweld en pesterijen op de werkvloer te ratificeren;

18.

benadrukt dat de gevolgen van de keuzen van vrouwen op de arbeidsmarkt en het belang van de economische onafhankelijkheid van vrouwen beter onder de aandacht moeten worden gebracht om vrouwen voor armoede en sociale uitsluiting te behoeden;

19.

vreest dat vrouwen met kinderen op de werkplek worden gediscrimineerd omdat zij moeders zijn en niet omdat zij minder goed presteren dan hun collega’s; verzoekt de lidstaten met klem actief een positief beeld van moeders als werknemers te bevorderen;

20.

vestigt de aandacht op de cruciale rol die hoogwaardige openbare voorzieningen spelen bij de bestrijding van armoede onder vrouwen, met name onderwijs en opvang voor jonge kinderen of zorg voor andere afhankelijke personen, zoals ouderen; verzoekt de lidstaten passende mechanismen in te stellen om deze verworvenheden in het leven te erkennen;

21.

benadrukt dat ook de klimaatverandering een grote invloed heeft op de armoede onder vrouwen, aangezien vrouwen afhankelijker zijn van natuurlijke hulpbronnen en, vanwege het feit dat zij de meerderheid van de armen in de EU uitmaken, minder middelen tot hun beschikking hebben om zich tegen de negatieve gevolgen van de klimaatverandering te beschermen; betreurt dat in het klimaatbeleid van de EU niet consequent een genderperspectief is opgenomen; verzoekt de Commissie gendergelijkheid op te nemen in het beleid en de wetgeving van de EU inzake klimaatverandering; is van mening dat het “Fit for 55”-pakket en het Sociaal Klimaatfonds moeten worden vormgegeven en uitgevoerd met een duidelijke genderdimensie en in gelijke mate ten goede moeten komen aan vrouwen en mannen;

22.

roept de EU en de lidstaten op vrouwen die met energiearmoede kampen, te beschermen door middel van een tijdige, gecoördineerde respons voor de aanpak van de langetermijneffecten van de energiecrisis; benadrukt dat de toegang tot betaalbare nutsvoorzieningen voor huishoudens met lagere inkomens moet worden gegarandeerd, met name voor oudere vrouwen en alleenstaande moeders;

23.

verzoekt de Commissie en de lidstaten gendergelijkheid in alle beleidsmaatregelen, programma’s en maatregelen op te nemen en een beter beleid inzake het evenwicht tussen werk en privéleven vast te stellen, alsook passende maatregelen om de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt te waarborgen, waaronder beter zwangerschapsverlof, aanzienlijk langer vaderschapsverlof, betaald en niet-overdraagbaar ouderschapsverlof, flexibele werktijden, kinderopvangvoorzieningen op de werkvloer, zorgdiensten en telewerkregelingen; vestigt de aandacht op het belang van gendermainstreaming en de afstemming van de economische beleidsrespons op de COVID-19-pandemie op de specifieke behoeften van vrouwen en de structuur van hun economische activiteiten;

24.

verzoekt de Commissie en de lidstaten gendergelijkheid op te nemen in alle wetgeving, beleidsmaatregelen, programma’s en maatregelen op het gebied van vervoer en een genderperspectief in acht te nemen bij de vormgeving van beleid op het gebied van mobiliteit, betaalbare huisvesting en stadsplanning;

25.

onderstreept dat dakloosheid onder vrouwen niet mag worden onderschat en niet ten onrechte mag worden gezien als een klein sociaal probleem in de EU; wijst op het gebrek aan alomvattende, uitgesplitste gegevens over de aard en omvang van dakloosheid onder vrouwen, waardoor dit probleem minder zichtbaar is; verzoekt de EU en de lidstaten met klem een genderperspectief op te nemen in beleidsmaatregelen en methoden voor het tegengaan van dakloosheid en met betrekking tot de toegang tot betaalbare en passende huisvesting en energie, en specifieke strategieën vast te stellen die erop gericht zijn deze problemen voor 2030 uit te bannen, en er daarbij voor te zorgen dat diensten naar behoren en op doeltreffende wijze aan de behoeften van dakloze vrouwen tegemoetkomen; benadrukt dat gendergerelateerd geweld moet worden erkend als een van de onderliggende oorzaken die dakloosheid onder vrouwen verergeren, en dat moet worden gekeken naar de manier waarop de behoeften van vrouwen samenvallen met bredere sociaal-economische en structurele belemmeringen; verzoekt alle actoren dit genderperspectief op te nemen in het Europees platform voor de bestrijding van dakloosheid; is ervan overtuigd dat het beginsel “huisvesting eerst” een belangrijke rol kan spelen bij de bestrijding van dakloosheid en pleit voor de uitrol van projecten op dit gebied in alle lidstaten;

26.

merkt op dat de verslechterende sociale en economische situatie als gevolg van de COVID-19-pandemie alle vormen van misbruik en geweld tegen vrouwen alsmede de prostitutie heeft doen toenemen, hetgeen een inbreuk vormt op hun mensenrechten; onderstreept dat de beschikbare overheids-, financiële en personele middelen moeten worden uitgebreid om groepen te ondersteunen die het risico lopen in armoede te vervallen en situaties aan te pakken die een risico vormen voor kinderen en jongeren, ouderen, mensen met een handicap en daklozen;

27.

merkt op dat de economische onafhankelijkheid van vrouwen een cruciale rol speelt in hun vermogen om aan situaties van gendergerelateerd geweld te ontsnappen; pleit daarom voor steunverlening en beschermingsmaatregelen ter ondersteuning van vrouwen die in deze situaties verkeren, alsmede voor de vaststelling van een alomvattende richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van alle vormen van gendergerelateerd geweld, de opname van gendergerelateerd geweld in de lijst van EU-misdrijven en de ratificatie van het Verdrag van Istanbul door de EU, alsook door Bulgarije, Hongarije, Letland, Litouwen en Slowakije, Tsjechië; benadrukt dat een leven zonder geweld van essentieel belang is om te waarborgen dat vrouwen kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt, hun potentieel ten volle kunnen benutten, en financieel onafhankelijk kunnen zijn; veroordeelt bewuste desinformatie over instrumenten en initiatieven ter bestrijding van gendergebaseerd geweld in de EU; is bezorgd dat deze desinformatie in Europa voet aan de grond krijgt en het nog moeilijker maakt om vrouwen tegen geweld te beschermen;

28.

verzoekt de lidstaten op te treden tegen schadelijke praktijken zoals vrouwelijke genitale verminking, huwelijken op jonge leeftijd, gedwongen huwelijken en zogeheten eergerelateerd geweld, dat met name een schadelijk en beperkend effect heeft op jonge vrouwen en meisjes;

29.

beschouwt prostitutie als ernstige vorm van geweld en uitbuiting die voornamelijk vrouwen en kinderen treft; verzoekt de lidstaten specifieke maatregelen te nemen tegen de economische, sociale en culturele oorzaken van prostitutie, zodat vrouwen die in armoede verkeren en het slachtoffer zijn van sociale uitsluiting niet aan dergelijke uitbuiting ten prooi vallen; verzoekt de lidstaten specifieke maatregelen te nemen om prostituees te helpen bij hun re-integratie in de maatschappij en op de arbeidsmarkt;

30.

verzoekt de Commissie via de Europese sociale fondsen en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling proactieve maatregelen voor te stellen om de aanwerving van vrouwen, de vergemakkelijking van de toegang tot sociale diensten en de sociaal-economische ontwikkeling in plattelandsgebieden te bevorderen; spoort de lidstaten ertoe aan in samenwerking met regionale en lokale instanties het risico op armoede onder vrouwen in plattelandsgebieden te beperken door de positie van vrouwen en hun levenskwaliteit te versterken door middel van onderwijsprogramma’s en arbeidsvoorwaarden van hoge kwaliteit, waaronder telewerk en een fatsoenlijk inkomen; pleit voor positieve maatregelen om met name vrouwelijke landbouwers ertoe aan te sporen in plattelandsgebieden te blijven, onder meer door gemeenschapscentra te stimuleren die technisch advies en technische bijstand kunnen verlenen om ervoor te zorgen dat landbouwbedrijven blijven draaien en bestaan, en om jongeren ertoe aan te sporen in landbouw en vee te investeren om het voortbestaan van deze bestaansmiddelen te waarborgen;

31.

wijst op de cruciale rol van alle Europese sociale fondsen en programma’s, en met name het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF), de herstel- en veerkrachtfaciliteit en het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF); benadrukt dat de lidstaten en de Commissie ernaar moeten streven om via het ESF+ de sociaal-economische gevolgen van de crisis, met name voor vrouwen, te verzachten, meer vrouwen aan het werk te krijgen en werkende vrouwen te helpen hun werk en privéleven te combineren, armoede en de genderdimensie daarvan te bestrijden, de feminisering van de armoede en genderdiscriminatie op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en bij opleidingen tegen te gaan, de kwetsbaarste mensen te helpen en kinderarmoede te bestrijden; verzoekt de lidstaten ten volle gebruik te maken van fondsen die een genderperspectief omvatten;

32.

benadrukt dat nationale inspanningen ter waarborging van de inclusie van Roma in alle EU-lidstaten moeten worden versneld; verzoekt de Commissie aan te sporen tot inclusie en aldus de deelname van Roma-meisjes en -vrouwen op alle niveaus te waarborgen, ook wanneer zij werkzaam zijn op lokaal, regionaal of EU-niveau; wijst erop dat hierbij rekening moet worden gehouden met de gelijkheid van mannen en vrouwen en dat de EU in het bijzonder de optimale werkmethoden van de lidstaten moet overnemen;

33.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de financiële steun van de EU aan te vullen met studieprogramma’s en -projecten die getalenteerde Roma-meisjes en -vrouwen de kans bieden zich via volwassenonderwijs uit de intergenerationele armoede te bevrijden door beter in de maatschappij te integreren en kennis te vergaren, om de situatie van de Roma-gemeenschap te verbeteren; verzoekt de lidstaten aan te geven hoeveel steun zij nodig zouden hebben om uitvoering te geven aan de aanbevolen maatregelen voor de integratie van de Roma-bevolking;

34.

onderstreept dat de toename van de armoede onder vrouwen grote gevolgen heeft voor de hele samenleving; toont zich bezorgd over de gevolgen die dit zal hebben in termen van kinderarmoede; is in dit verband ingenomen met de vaststelling van Aanbeveling (EU) 2021/1004 van de Raad van 14 juni 2021 tot instelling van een Europese kindergarantie;

35.

vestigt de aandacht op de belangrijke bijdrage die vrouwen leveren op het gebied van werkgelegenheid, cultuur, onderwijs, wetenschap en onderzoek; constateert dat er sprake is van een ernstige verslechtering van de levensomstandigheden van vrouwen die werkzaam zijn in de sector kunst en cultuur, in micro- en kleine landbouwbedrijven en in plattelandsbedrijven als gevolg van de opschorting van economische en culturele activiteiten tijdens de pandemie;

36.

pleit voor een genderbewuste benadering van de digitale transitie; verzoekt de Commissie met klem gebruik te maken van bestaande programma’s en financiering en aanvullende financiering beschikbaar te stellen voor de bestrijding van digitale armoede onder vrouwen, zodat vrouwen de nodige vaardigheden kunnen verwerven om veilig de digitale wereld te kunnen betreden en hun digitale geletterdheid kunnen verbeteren;

37.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de belemmeringen voor vrouwelijk ondernemerschap onder de loep te nemen en met name een uitgebreide analyse uit te voeren van de toegang van vrouwen tot financiële middelen om op deze manier een einde te maken aan de armoede onder vrouwen in de Europese Unie door vrouwen in staat te stellen ondernemers te worden en kleine en middelgrote ondernemingen op te richten, en daarmee bij te dragen aan de dubbele transitie; merkt op dat vrouwelijk ondernemerschap nieuwe banen schept, de eengemaakte markt versterkt en de werkloosheid terugdringt; merkt op dat de vermindering van de bureaucratische lasten voor ondernemers ervoor kan zorgen dat vrouwen minder belemmeringen ondervinden bij het starten van een bedrijf; benadrukt dat het belangrijk is vanaf jonge leeftijd over ondernemerschap te leren en praktijkervaring op te doen op school; verzoekt de Commissie en de lidstaten de positie van vrouwen te versterken door middel van onderwijs, beroepsopleiding en een leven lang leren; pleit er in het bijzonder voor dat meer wordt ingezet op STEM-vakken, digitale vaardigheden, artificiële intelligentie en financiële geletterdheid om heersende stereotypen te bestrijden en ervoor te zorgen dat meer vrouwen actief worden in deze sectoren en bijdragen aan de ontwikkeling ervan;

38.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat alle vormen van sociaal-economische en genderongelijkheden worden aangepakt en uitgebannen in al het nieuwe begrotingsbeleid, waaronder in de belastingheffing, die een duidelijke genderdimensie heeft (25); verzoekt de lidstaten discriminatie op grond gender in hun belastingbeleid te vermijden en de btw op sanitaire goederen voor vrouwen af te schaffen, aangezien deze de waardigheid van vrouwen met een lager inkomen in gevaar brengt, om er zo voor te zorgen dat alle vrouwen toegang hebben tot deze essentiële producten;

39.

verzoekt de lidstaten bij de hervorming van pensioenstelsels en de aanpassing van de pensioenleeftijd de genderdimensie in acht te nemen en rekening te houden met de uiteenlopende werkgewoonten van vrouwen en mannen, alsook met alle onbetaalde arbeidspraktijken, en het hogere risico dat vrouwen, en met name oudere vrouwen, op de arbeidsmarkt lopen op discriminatie; verzoekt de lidstaten met klem specifieke maatregelen te nemen om het risico op armoede voor oudere en gepensioneerde vrouwen dat voortvloeit uit de vergrijzing en het aantal oudere vrouwen dat in een kansarme of kwetsbare situatie verkeert, te voorkomen en tegen te gaan; verzoekt de lidstaten perioden van onbetaalde zorgtaken in hun pensioenstelsels mee te nemen, bijvoorbeeld door zorgkredieten of andere maatregelen aan het pensioen van de verzorger toe te voegen, ongeacht of het zorg voor minderjarige kinderen, ouderen, zieken of mensen met een handicap betreft; verzoekt de lidstaten voorts mannen ertoe aan te sporen zorgtaken op zich te nemen;

40.

verzoekt de Commissie geen beleidsaanbevelingen te bevorderen die zouden leiden tot een toename van onzekere arbeidsverhoudingen, de deregulering van werktijden, de verlaging van lonen, een aanval op collectieve onderhandelingen of de privatisering van overheidsdiensten en socialezekerheidsvoorzieningen;

41.

is verheugd over de lopende onderhandelingen over de vaststelling van een richtlijn inzake toereikende minimumlonen in de Europese Unie; verzoekt de EU-instellingen een EU-kader tot stand te brengen ter bevordering van de vaststelling of aanpassing van een minimumloon per land, onder meer op basis van een nationaal pakket van goederen en diensten tegen realistische prijzen, waaronder voor degelijke huisvesting, gezonde en evenwichtige voeding, kleding, duurzaam vervoer en duurzame energie, gezondheid en zorg, en middelen die mensen ertoe in staat stellen op zinvolle wijze aan de samenleving, de cultuur en het onderwijs deel te nemen, om een fatsoenlijke levensstandaard te waarborgen en zo armoede onder werkenden, en met name onder werkende vrouwen, gedeeltelijk te helpen beperken; pleit voor eerlijke en degelijke minimumlonen in de lidstaten als noodzakelijke waarborg om te zorgen voor een eerlijkere loonverdeling, alsook voor een ondergrens voor lonen ter bescherming van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt; is van mening dat de vaststelling van een kader voor minimumlonen moet worden verwezenlijkt en gehandhaafd door middel van duidelijke regels, transparante procedures en doeltreffende praktijken; meent dat daarbij gebruik moet worden gemaakt van criteria en leidende indicatoren om te beoordelen of de lonen gepast zijn, dat onder meer moet worden gewerkt met de inbreng van raadgevende organen, en dat sociale partners bij de zaken moeten worden betrokken;

42.

verzoekt de lidstaten te zorgen voor een ambitieuze tenuitvoerlegging van de Europese kindergarantie, de richtlijn betreffende loontransparantie alsmede de toekomstige richtlijn betreffende minimumlonen en de toekomstige aanbeveling over een minimuminkomen;

43.

betreurt het dat gendermainstreaming nog altijd niet op de hele EU-begroting is toegepast, zoals door de Europese Rekenkamer is opgemerkt, en pleit ervoor dat hier zo spoedig mogelijk verandering in wordt gebracht; onderstreept dat gendermainstreaming op alle niveaus van de EU-beleidscyclus moet worden toegepast en op betrouwbare gegevens moet stoelen; beklemtoont dat genderbudgettering ten uitvoer moet worden gelegd, onder meer in alle programma’s die deel uitmaken van de begroting voor 2022, om gendergelijkheid te verwezenlijken en armoede onder vrouwen uit te bannen; verzoekt de Commissie in dit verband vaart te zetten achter de invoering van een doeltreffende, transparante en alomvattende methodologie en nauw samen te werken met het Parlement om relevante genderuitgaven te meten, zoals bepaald in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (26), zodat er voor de begroting voor 2022 concrete resultaten kunnen worden getoond en de methodologie tot alle programma’s van het meerjarig financieel kader kan worden uitgebreid;

44.

wijst erop dat het huidig economisch en sociaal bestuur van de begrotingscapaciteit van de EU mogelijk moet worden herzien om ongelijkheden en armoede onder vrouwen te verminderen en gendergelijkheid te verwezenlijken; pleit voor consistentie tussen het economisch en sociaal bestuur en de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van gendergelijkheid en de uitbanning van armoede onder vrouwen;

45.

verzoekt de Raad een specifieke Raadsformatie op te zetten die gewijd is aan gendergelijkheid om gemeenschappelijke en concrete maatregelen in te voeren om de uitdagingen op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid aan te gaan en ervoor te zorgen dat kwesties inzake gendergelijkheid op het hoogste politieke niveau worden besproken;

46.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een analyse te maken van de ongelijke genderimpact van de inflatie en stijging van de energieprijzen als gevolg van de Russische oorlog tegen Oekraïne en hiermee rekening te houden bij de tenuitvoerlegging van maatregelen om de gevolgen ervan voor de armsten te verlichten;

47.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)PB L 223 van 22.6.2021, blz. 14.

(2)PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

(3)PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79.

(4)PB C 233 E van 28.9.2006, blz. 130.

(5)PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 77.

(6)PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 56.

(7)PB C 76 van 28.2.2018, blz. 93.

(8)PB C 298 van 23.8.2018, blz. 14.

(9)PB C 331 van 18.9.2018, blz. 60.

(10)PB C 346 van 27.9.2018, blz. 6.

(11)PB C 363 van 28.10.2020, blz. 80.

(12)PB C 411 van 27.11.2020, blz. 38.

(13)PB C 331 van 17.8.2021, blz. 5.

(14)PB C 456 van 10.11.2021, blz. 191.

(15)PB C 99 van 1.3.2022, blz. 122.

(16)PB C 465 van 17.11.2021, blz. 62.

(17)PB C 58 van 15.2.2018, blz. 192.

(18) Website van Eurostat getiteld “Living conditions in Europe — poverty and social exclusion” (Levensomstandigheden in Europa — armoede en sociale uitsluiting), geraadpleegd op 30 mei 2022. Beschikbaar op: https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Living_conditions_in_Europe_-_poverty_and_social_exclusion&oldid=544210

(19) Europees Instituut voor gendergelijkheid, “Gender Equality Index 2020: Digitalisation and the future of work” (Gendergelijkheidsindex 2020: digitalisering en de toekomst van arbeid), Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2020.

(20) Webpagina van Eurostat, getiteld “Gender pay gap statistics”, geraadpleegd op 30 mei 2022. Beschikbaar op: https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Gender_pay_gap_statistics

(21) “Gender pay gap statistics”.

(22) https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/7341d588-ddd8-11ea-adf7-01aa75ed71a1/language-en

(23) Artikel van Eurostat van 3 februari 2021, getiteld “Closing the gender pension gap?”.

(24) Gegevensbank van het EIGE voor genderstatistieken, geraadpleegd op 30 mei 2022. Te raadplegen op: https://eige.europa.eu/gender-statistics/dgs/browse/ta/ta_timeuse

(25) Verslag van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het Europees Parlement van april 2017, getiteld “Gender equality and taxation in the European Union” (Gendergelijkheid en belastingheffing in de Europese Unie).

(26)PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.