Home

Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2022 over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende de constatering, overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust 2018/0902R(NLE))

Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2022 over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende de constatering, overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust 2018/0902R(NLE))

5.4.2023

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 125/463


P9_TA(2022)0324

Bestaan van een duidelijk gevaar van een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust

Resolutie van het Europees Parlement van 15 september 2022 over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende de constatering, overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust 2018/0902R(NLE))

(2023/C 125/28)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name artikel 2, artikel 4, lid 3, en artikel 7, lid 1,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”),

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de protocollen daarbij,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

gezien de internationale mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties en de Raad van Europa,

gezien de lijst met criteria voor de rechtsstaat die door de Commissie van Venetië is goedgekeurd tijdens haar 106e plenaire vergadering te Venetië (11-12 maart 2016),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2014, getiteld “Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat” (COM(2014)0158),

gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over een voorstel houdende een verzoek aan de Raad om overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie te constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust (1),

gezien zijn resoluties van 16 januari 2020 (2) en 5 mei 2022 (3) over hoorzittingen die plaatsvinden in het kader van artikel 7, lid 1, VEU met betrekking tot Polen en Hongarije,

gezien zijn resolutie van 8 juli 2021 over de schending van het EU-recht en van de rechten van lhbtiq-burgers in Hongarije als gevolg van de door het Hongaarse parlement aangenomen wetswijzigingen (4),

gezien de landenhoofdstukken over Hongarije in de door de Commissie opgestelde jaarverslagen over de rechtsstaat,

gezien artikel 105, lid 5, van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie constitutionele zaken,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0217/2022),

A.

overwegende dat eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, de waarden zijn waarop de Unie berust, zoals bepaald in artikel 2 VEU, weergegeven in het Handvest, en opgenomen in internationale mensenrechtenverdragen, en overwegende dat deze waarden, die de lidstaten gemeen hebben, ten grondslag liggen aan de rechten van allen die in de Unie wonen;

B.

overwegende dat uit artikel 49 VEU — op grond waarvan elke Europese staat kan verzoeken lid te worden van de Unie — volgt dat de Unie staten omvat die geheel uit vrije wil de in artikel 2 VEU bedoelde waarden hebben onderschreven, deze waarden in acht nemen en zich ertoe verbinden deze uit te dragen, wat maakt dat het Unierecht steunt op de fundamentele premisse dat elke lidstaat met alle andere lidstaten die waarden deelt, en dat elke lidstaat erkent dat de andere lidstaten die waarden met hem delen (5);

C.

overwegende dat deze premisse impliceert en rechtvaardigt dat de lidstaten er onderling op vertrouwen dat de andere lidstaten deze waarden erkennen en het Unierecht, dat deze waarden ten uitvoer brengt, dus in acht nemen (6);

D.

overwegende dat een lidstaat de in artikel 2 VEU opgenomen waarden in acht moet nemen om aanspraak te kunnen maken op alle uit de toepassing van de Verdragen voortvloeiende rechten; overwegende dat elke schending van de fundamentele waarden van de Unie door de regering van een lidstaat onvermijdelijk een aanval inhoudt op de persoonlijke vrijheid, de politieke en sociale rechten, de welvaart en het welzijn van de burgers; overwegende dat Hongarije zelf de in artikel 2 VEU verankerde waarden heeft onderschreven;

E.

overwegende dat overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking van artikel 4, lid 3, VEU, de Unie en de lidstaten elkaar dienen te respecteren en te steunen bij de vervulling van de verplichtingen die uit de Verdragen voortvloeien, en alle lidstaten alle algemene en bijzondere maatregelen dienen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren;

F.

overwegende dat artikel 19 VEU het in artikel 2 VEU verankerde rechtsstaatbeginsel concretiseert, en de taak om te waarborgen dat het Unierecht in alle lidstaten ten volle wordt toegepast en dat de justitiabelen de rechtsbescherming genieten die zij aan dat recht ontlenen, toevertrouwt aan de nationale rechterlijke instanties en het Hof van Justitie (7);

G.

overwegende dat het bestaan van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending van de in artikel 2 VEU bedoelde waarden door een lidstaat niet alleen gevolgen heeft voor de lidstaat waar dit gevaar zich voordoet, maar ook voor de andere lidstaten, voor het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, voor de aard zelf van de Unie en voor de grondrechten van haar burgers krachtens het Unierecht;

H.

overwegende dat het toepassingsgebied van artikel 7 VEU, anders dan dat van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), niet beperkt is tot de verplichtingen uit hoofde van de Verdragen, en overwegende dat de Unie kan beoordelen of er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de gemeenschappelijke waarden op gebieden die tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren;

I.

overwegende dat jarenlang onvoldoende aandacht is besteed aan de situatie in Hongarije, er verschillende redenen tot bezorgdheid blijven, en er ondertussen veel nieuwe problemen zijn opgedoken, hetgeen een negatief effect heeft op het imago van de Unie evenals op de doeltreffendheid en geloofwaardigheid van de Unie bij de verdediging van de grondrechten, de mensenrechten en de democratie wereldwijd, alsook aantoont dat deze problemen moeten worden aangepakt door middel van een gezamenlijke uniale actie;

J.

overwegende dat na het bezoek van de ad-hocdelegatie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken aan Boedapest (Hongarije), dat plaatsvond van 29 september tot 1 oktober 2021, het merendeel van de delegatieleden zich nog steeds ernstig zorgen maakt over de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in het land; overwegende dat de delegatie tot de slotsom is gekomen dat de situatie sinds 2018 niet verbeterd, maar juist verslechterd is;

K.

overwegende dat de Hongaarse regering het beginsel van voorrang van het Unierecht, zoals verankerd in de rechtspraak van het Hof van Justitie, naast zich neerlegt, maar zich wel wendt tot het Hof van Justitie wanneer zij het niet eens is met bestaande Europese handelingen;

L.

overwegende dat het Hongaarse parlement op 19 juli 2022 een resolutie heeft goedgekeurd waarin wordt opgeroepen om de bevoegdheden van het Europees Parlement te beperken en om leden van het Europees Parlement te benoemen in plaats van te verkiezen;

M.

overwegende dat het vreedzaam naast elkaar bestaan van verschillende etnische groepen een gunstig effect heeft op de culturele rijkdom en welvaart van het land;

N.

overwegende dat het blokkeren van beperkende maatregelen tegen Rusland binnen de Raad afbreuk doet aan de inspanningen van de Unie om de in artikel 2 VEU verankerde waarden in de Unie en daarbuiten te beschermen, en een veiligheidsprobleem vormt voor de Europese Unie;

De werking van het constitutionele bestel en het kiesstelsel

O.

overwegende dat de Commissie op 13 juli 2022 in het landenhoofdstuk over Hongarije van het verslag over de rechtsstaat 2022 heeft aangegeven dat de transparantie en de kwaliteit van het wetgevingsproces een bron van zorg blijven, en dat de Hongaarse regering haar noodbevoegdheden op extensieve wijze heeft gebruikt, ook op gebieden die geen verband houden met de COVID-19-pandemie, zoals aanvankelijk aangevoerd; overwegende dat de ondoeltreffende tenuitvoerlegging door overheidsorganen van uitspraken van Europese en nationale rechtbanken een bron van zorg is; overwegende dat de trusts van algemeen belang die aanzienlijke overheidsfinanciering ontvangen en aangestuurd worden door bestuursleden die dicht bij de huidige regering staan, operationeel zijn geworden;

P.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (8), het besluit van de Hongaarse regering om de noodtoestand voor onbepaalde tijd te verlengen, zichzelf de volmacht te geven bij decreet te regeren zonder tijdlimiet, en het toezicht van het Hongaarse parlement op de noodtoestand af te zwakken, volledig onverenigbaar vond met de Europese waarden; overwegende dat de Raad, in zijn aanbeveling van 20 juli 2020 over het nationale hervormingsprogramma 2020 van Hongarije en met een advies van de Raad over het convergentieprogramma 2020 van Hongarije (9), aanraadde ervoor te zorgen dat alle noodmaatregelen strikt evenredig, in de tijd beperkt en in lijn met Europese en internationale normen zijn, dat zij de activiteiten van ondernemingen en de stabiliteit van het regelgevingsklimaat niet verstoren, en dat sociale partners en belanghebbenden doeltreffend bij het beleidsvormingsproces betrokken worden;

Q.

overwegende dat de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco) van de Raad van Europa zich in zijn op 25 september 2020 vastgestelde tweede tussentijdse nalevingsverslag ingenomen toonde met de wijzigingen aan de wet betreffende het parlement, waarbij de bepalingen houdende een verbod op of beperking van de uitoefening van bepaalde activiteiten door parlementsleden bruikbaarder worden gemaakt door te voorzien in duidelijkere gevolgen indien het betrokken parlementslid voor de kwestie geen oplossing biedt; overwegende dat uit het verslag niettemin tevens naar voren kwam dat meer doortastende maatregelen nodig blijven om het huidige integriteitskader van het Hongaarse parlement te verbeteren, en met name te zorgen voor: een hoger niveau van transparantie en raadpleging in het wetgevingsproces (onder meer door de invoering van regels voor de betrekkingen met lobbyisten), de opstelling van een gedragscode voor parlementsleden (met bijzondere aandacht voor de diverse situaties die tot belangenconflicten kunnen leiden), de verdere uitwerking van regels om parlementsleden ertoe te verplichten ad hoc potentiële spanningen tussen hun werk als parlementslid en hun privébelangen bekend te maken, een uniform model voor vermogensaangifte, een herziening van de ruime immuniteit van parlementsleden, en daadwerkelijk toezicht op en daadwerkelijke handhaving van de gedragscode en de bepalingen inzake belangenconflicten en vermogensaangifte;

R.

overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa in een verklaring van 20 november 2020 het Hongaarse parlement ertoe heeft opgeroepen de stemming over wetsontwerpen uit te stellen, uit vrees dat sommige voorstellen van het ingewikkelde wetgevingspakket, die zonder voorafgaand overleg werden ingediend en onder meer betrekking hebben op de werking van de rechterlijke macht, de kieswet, nationale mensenrechtenstructuren, het toezicht op overheidsmiddelen en de mensenrechten van de lhbti-gemeenschap, kunnen dienen om de democratie, rechtsstaat en mensenrechten in Hongarije te ondergraven; overwegende dat de Commissie van Venetië in haar advies van 2 juli 2021 over de door het Hongaarse parlement in december 2020 goedgekeurde wijzigingen van de grondwet met bezorgdheid vaststelde dat deze grondwettelijke wijzigingen goedgekeurd werden tijdens een noodtoestand en zonder enige openbare raadpleging, en dat de toelichting erbij slechts drie bladzijden beslaat; overwegende dat de Commissie van Venetië ook aangaf dat ingevolge de artikelen 6, 9 en 11 van de negende wijziging van de Hongaarse grondwet inzake oorlogsverklaringen, het bevel over de Hongaarse strijdkrachten en de “bijzondere rechtsorde” die betrekking heeft op de staat van oorlog en de noodtoestand, de concrete invulling van de meeste details wordt overgelaten aan kardinale handelingen, hetgeen ernstige vragen kan doen rijzen over de omvang van de bevoegdheden van de staat in uitzonderingstoestanden; overwegende dat de Commissie van Venetië te kennen gaf dat de afschaffing van de nationale defensieraad en de overdracht van de bevoegdheden van deze raad aan de regering als zodanig weliswaar niet in strijd zijn met de Europese normen, maar leiden tot een concentratie van noodbevoegdheden in de handen van de uitvoerende macht, en dat dit niet als geruststellend kan worden beschouwd, met name gezien het ontbreken van enige toelichting omtrent de proportionaliteit of noodzakelijkheid van een dergelijke verandering;

S.

overwegende dat het Congres van lokale en regionale overheden van de Raad van Europa op 12 februari 2021 wees op een globaal negatieve situatie inzake plaatselijk en regionaal zelfbestuur in Hongarije, die te wijten is aan een algemeen niet-naleven van het Europees Handvest inzake lokale autonomie, en zich bezorgd toonde over de duidelijke evolutie naar recentralisatie, een gebrek aan behoorlijke raadpleging en aanzienlijke inmenging van de staat in gemeentelijke taken; overwegende dat het Congres voorts een aantal tekortkomingen in de situatie betreffende plaatselijk zelfbestuur in het land in de verf zette, zoals de weinige financiële middelen die plaatselijke autoriteiten tot hun beschikking hebben en hun onvermogen om hooggekwalificeerd personeel aan te werven;

T.

overwegende dat oppositiepartijen nadelen ondervinden van wijzigingen die in de loop der jaren zijn aangebracht aan het kiesrecht, zoals de hertekening van de kiesdistricten en extra compensatie voor winnaars; overwegende dat de Commissie van Venetië en het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van de OVSE in hun gezamenlijk advies van 18 oktober 2021 over de wijzigingen van 2020 aan de kieswet in Hongarije benadrukten dat de snelheid waarmee deze wijzigingen zijn goedgekeurd alsook het gebrek aan zinvolle openbare raadplegingen bijzonder verontrustend zijn omdat het gaat over kieswetgeving en dit soort wetgeving niet mag worden gebruikt als een politiek instrument; overwegende dat de Commissie van Venetië en het ODIHR van de OVSE voorts met klem aanbevolen om rubrieken 3 en 68 van wet CLXVII uit 2020 betreffende de wijziging van bepaalde kieswetgeving aan te passen, onder meer door het aantal kiesdistricten met één lid evenals het aantal districten waar alle partijen tegelijk kandidaten moeten voordragen om een nationale kandidatenlijst te kunnen opstellen, aanzienlijk te verminderen, en daarnaast nog andere aanbevelingen deden;

U.

overwegende dat democratische verkiezingen die op grond van een gelijk speelveld worden georganiseerd, van het grootste belang zijn voor het democratische karakter van onze samenlevingen; overwegende dat de OVSE, naar aanleiding van zorgen over het eerlijke verloop van de verkiezingen en oproepen uit het maatschappelijk middenveld, besloot om een volwaardige internationale verkiezingswaarnemingsmissie uit te zenden voor de algemene verkiezingen en het referendum van 3 april 2022, wat bij EU-lidstaten zelden voorkomt; overwegende dat de internationale verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE vervolgens in haar op 4 april 2022 bekendgemaakte voorlopige bevindingen en conclusies tot het besluit kwam dat de verkiezingen en het referendum goed georganiseerd en professioneel beheerd waren, maar ontsierd werden door het ontbreken van een gelijk speelveld; overwegende dat de kandidaten over het algemeen vrij campagne konden voeren, maar dat de toon ervan, ondanks de competitiviteit, bijzonder negatief was en de campagne gekenmerkt werd door een verregaande overlapping tussen de regerende coalitie en de regering, en dat het gebrek aan transparantie en onvoldoende toezicht op de campagnefinanciering een bijkomend voordeel vormden voor de regerende coalitie; overwegende dat de manier waarop talrijke verkiezingsbetwistingen werden behandeld door kiescommissies en rechters ontoereikend was om een doeltreffende voorziening in rechte te bieden; overwegende dat de internationale verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE in haar eindverslag van 29 juli 2022 heeft aangegeven dat vele eerdere aanbevelingen van het ODIHR grotendeels niet zijn opgevolgd, onder meer op het gebied van kiesrecht, voorkoming van misbruik van administratieve middelen en vervaging van het onderscheid staats- en partijfuncties, mediavrijheid, campagnefinanciering en observatie van burgers; overwegende dat de Hongaarse wetgeving, in tegenstelling tot de internationale goede praktijken, voorziet in afwijkingen tot 20 % van het gemiddelde aantal kiezers per kiesdistrict met één mandaat, en dat het Hongaarse parlement, in strijd met de nationale wetgeving, de grenzen van kiesdistricten die de vastgestelde afwijkingslimiet overschreden, na de verkiezingen van 2018 niet heeft herzien; overwegende dat de ongelijke verdeling van kiezers over de kiesdistricten, met afwijkingen van het gemiddelde tot 33 %, afbreuk doet aan het beginsel van gelijkheid van de stemmen;

V.

overwegende dat het Hongaars Parlement op 24 mei 2022 de 10e wijziging van de grondwet heeft goedgekeurd om de regering in staat te stellen de noodtoestand uit te roepen in geval van een gewapend conflict, oorlog of humanitaire ramp in een buurland; overwegende dat hierbij ook de wet inzake rampenbeheersing werd herzien, waardoor de regering de mogelijkheid heeft gekregen om parlementaire handelingen in gelijk welk gebied middels nooddecreten terzijde te schuiven wanneer er een noodtoestand is afgekondigd naar aanleiding van een gewapend conflict, een oorlog of een humanitaire ramp in een buurland, en dat dit ertoe kan leiden dat de uitoefening van de grondrechten wordt opgeschort of beperkt in een mate die verder gaat dan in normale omstandigheden toelaatbaar is; overwegende dat het Hongaarse parlement op 8 juni 2022 Wet VI van 2022 inzake de uitbanning van de gevolgen in Hongarije van een gewapend conflict en een humanitaire ramp in een buurland heeft goedgekeurd, die op dezelfde dag in werking is getreden; overwegende dat de regering op grond van deze wet gemachtigd is om de uitwerking van nooddecreten van de regering te verlengen totdat de noodtoestand door de regering is beëindigd;

W.

overwegende dat de Hongaarse grondwet tien keer is gewijzigd sinds de goedkeuring ervan; overwegende dat kardinale wetten 35 onderwerpen bestrijken en thans meer dan 300 wetgevingsteksten omvatten die sinds 2011 zijn goedgekeurd, vaak zonder openbare raadpleging, zelf wanneer het grondrechten betrof;

X.

overwegende dat de voorzitters van de Hongaarse en Roemeense constitutionele hoven in een gezamenlijke verklaring van 2013 de bijzondere verantwoordelijkheid van constitutionele hoven in landen met een tweederdemeerderheid hebben benadrukt; overwegende dat bij de vierde wijziging van de grondwet bepaald werd dat uitspraken van het Constitutioneel Hof die dateren van vóór de inwerkingtreding van de grondwet op 25 april 2011, ingetrokken moesten worden; overwegende dat het Constitutioneel Hof zich in zijn beslissingen in toenemende mate beroept op het concept van constitutionele identiteit; overwegende dat het concept van constitutionele identiteit in de rechtspraak per geval wordt bepaald en de grondwet ervoor moet wijken; overwegende dat de Hongaarse regering steeds vaker een beroep doet op het Constitutioneel Hof om te voorkomen dat zij beslissingen van het Hof van Justitie van de EU (HvJ-EU) ten uitvoer moet leggen; overwegende dat het Constitutioneel Hof op 18 mei 2022 de referenda heeft tegengehouden over de plannen van de regering om in Boedapest een campus te bouwen voor de Fudan Universiteit en om de werkloosheidsuitkeringen te verlengen tot maximaal negen maanden in plaats van de huidige drie maanden;

Y.

overwegende dat deskundigen het er in toenemende mate over eens zijn dat Hongarije geen democratie meer is; overwegende dat Hongarije volgens de index voor democratie 2019 van de Universiteit van Göteborg (V-DEM) is uitgegroeid tot de allereerste autoritaire lidstaat van de EU; overwegende dat Hongarije in het verslag “Nations in Transit 2020” van Freedom House wordt beschreven als een hybride regime dat zijn status van semi-geconsolideerde democratie heeft kwijtgespeeld; overwegende dat Hongarije wordt beschouwd als een “gebrekkige democratie” en op de 56e plaats staat van de 167 landen in de democratie-index 2022 van de Economist Intelligence Unit (één plaats onder zijn rangschikking van 2020); overwegende dat volgens de index voor democratie 2022 van de Universiteit van Göteborg (V-DEM), van alle EU-lidstaten Hongarije de afgelopen tien jaar een van de belangrijkste autocratieën ter wereld is geweest;

Onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en van andere instellingen, en de rechten van rechters

Z.

overwegende dat de Commissie op 13 juli 2022 in het landenhoofdstuk over Hongarije van het verslag over de rechtsstaat 2022 heeft aangegeven dat op het vlak van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht de bezorgdheid die is geuit in het kader van de door het Europees Parlement ingeleide procedure van artikel 7, lid 1, VEU en in eerdere verslagen over de rechtsstaat, nog steeds niet is aangepakt, net als de desbetreffende aanbeveling in het kader van het Europees Semester; overwegende dat deze bezorgdheid met name betrekking heeft op de uitdagingen waarmee de onafhankelijke Nationale Raad voor Justitie (National Judicial Council, NJC) wordt geconfronteerd bij het vormen van een tegengewicht voor de bevoegdheden van de voorzitter van het Nationaal Bureau voor Justitie (National Office for the Judiciary, NOJ), de regels inzake de verkiezing van de voorzitter van het Hooggerechtshof (Kúria) en de mogelijkheid om discretionaire beslissingen te nemen met betrekking tot rechterlijke benoemingen en bevorderingen, de toewijzing van zaken en de uitkering van bonussen aan magistraten en personen met een leidinggevende functie bij een rechtbank; overwegende dat het rechtsstelsel wat efficiëntie en kwaliteit betreft goed presteert op het gebied van de duur van de procedures en dat het over het algemeen in hoge mate gedigitaliseerd is, en overwegende dat de salarissen van rechters en aanklagers geleidelijk blijven stijgen; overwegende dat diverse maatschappelijke organisaties de minister van Justitie op 26 augustus 2022 hebben verzocht de problemen van de Hongaarse rechterlijke macht aan te pakken, na uitgebreide raadplegingen van het grote publiek en deskundigen, waaronder organen met zelfbestuur en representatieve organen van de rechterlijke macht en de Commissie van Venetië;

AA.

overwegende dat het HvJ-EU in zijn arrest van 23 november 2021 in de zaak C-564/19 IS (Onrechtmatigheid van de verwijzingsbeslissing) oordeelde dat artikel 267 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat dit artikel eraan in de weg staat dat de hoogste rechterlijke instantie van een lidstaat vaststelt dat een verzoek om een prejudiciële beslissing van een lagere rechterlijke instantie onrechtmatig is op grond dat de gestelde vragen niet relevant en niet noodzakelijk zijn voor de beslechting van het hoofdgeding; overwegende dat de lagere rechterlijke instantie op grond van het beginsel van voorrang van het Unierecht verplicht is om een beslissing van de hoogste rechterlijke instantie van de betrokken lidstaat naast zich neer te leggen; overwegende dat artikel 267 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat tegen een nationale rechter een tuchtprocedure wordt ingeleid op grond dat hij het HvJ-EU om een prejudiciële beslissing heeft verzocht krachtens die bepaling;

AB.

overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa in een verklaring van 14 december 2018 de Hongaarse president ertoe opriep om het wetgevingspakket inzake bestuursrechters terug te sturen naar het Hongaars parlement; overwegende dat de Commissie van Venetië in haar advies van 19 maart 2019 over de wet inzake bestuursrechters, de wet inzake de inwerkingtreding van die wet en bepaalde overgangsbepalingen stelde dat de concentratie van uitermate uitgebreide bevoegdheden in de handen van slechts enkele belanghebbenden en het ontbreken van doeltreffende controlemechanismen om dit onevenwicht tegen te werken, het belangrijkste nadeel is van het organisatorische en administratieve model dat werd vastgesteld voor de bestuursrechters;

AC.

overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa in haar verslag van 21 mei 2019 naar aanleiding van haar bezoek aan Hongarije van 4 tot 8 februari 2019 opmerkte dat er door een tijdens de jaren 2010 doorgevoerde reeks hervormingen van de rechterlijke macht in Hongarije ongerustheid is ontstaan over de impact hiervan op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, en dat er in het reguliere rechtsstelsel twijfels zijn gerezen over de doeltreffendheid van het toezicht door de Nationale Raad voor Justitie op de voorzitter van het Nationaal Bureau voor Justitie naar aanleiding van de recente wrijvingen tussen deze twee gerechtelijke instellingen in het kader van benoemingsprocedures; overwegende dat de commissaris weliswaar ingenomen was met de recente wijzigingen aan de oorspronkelijke wetgeving inzake bestuursrechters naar aanleiding van het advies van de Commissie van Venetië, maar er niet van overtuigd bleek dat deze wijzigingen volstaan om een oplossing te bieden voor de door de Commissie van Venetië vastgestelde ernstige problemen;

AD.

overwegende dat het Hongaarse parlement in 2019 besliste om de inwerkingtreding van het wetgevingspakket inzake bestuursrechters uit te stellen, en dat de regering verklaarde af te zien van haar voornemen om afzonderlijke bestuursrechters in te stellen; overwegende dat meerdere belangrijke onderdelen van het pakket zijn ingevoerd middels een reeks tussen 2019 en 2021 goedgekeurde wetswijzigingen;

AE.

overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa in een verklaring van 28 november 2019 het Hongaarse parlement met klem opriep tot wijziging van een wetsvoorstel dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het gedrang brengt; overwegende dat de bepalingen op grond waarvan administratieve autoriteiten de mogelijkheid krijgen om naar aanleiding van een ongunstige uitspraak van een gewone rechter een grondwettelijke klacht in te dienen, volgens de commissaris bezorgdheid doen rijzen over de handhaving van de garantie van een eerlijk proces voor individuele klagers, en dat de wetgevingsmaatregelen in combinatie met de voorgestelde wijzigingen inzake de kwalificaties en benoeming van rechters en de uniformiteit van de jurisprudentie ook de onafhankelijkheid van individuele rechters bij de uitoefening van hun kerntaken dreigen aan te tasten en tot buitensporige hiërarchische verhoudingen binnen de rechterlijke macht kunnen leiden;

AF.

overwegende dat de Commissie van Venetië in haar advies van 16 oktober 2021 over de in december 2020 door het Hongaarse parlement goedgekeurde wijzigingen aan de wet betreffende de organisatie en administratie van rechterlijke instanties en de wet betreffende de rechtsstatus en bezoldiging van rechters, de aanbevelingen inzake de rol van de voorzitter van het Nationaal Bureau voor Justitie heeft herhaald die zij reeds had geuit in haar advies van 2012 en die de autoriteiten niet hebben gevolgd; overwegende dat de Commissie van Venetië tevens de aanbeveling gaf om duidelijke, transparante en voorzienbare voorwaarden te creëren voor de benoeming van gedetacheerde rechters op een hogere functie na hun detachering; overwegende dat verscheidene aanbevelingen van de Commissie van Venetië betrekking hadden op de toewijzing van zaken, de bevoegdheid van de voorzitter van de Kúria om het aantal leden van rechtsprekende formaties te vergroten, besluiten inzake uniformiteit en de samenstelling van kamers in het kader van de klachtenprocedure inzake uniformiteit; overwegende dat de Commissie van Venetië ook vaststelde dat de bij de wijzigingen van 2019 ingevoerde regeling voor de benoeming van de voorzitter van de Kúria, gezien de cruciale rol van deze functie in het rechtsstelsel, een ernstig risico van politisering inhoudt en ernstige gevolgen kan hebben voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, of de perceptie hiervan door de bevolking;

AG.

overwegende dat de Greco in zijn tweede tussentijdse nalevingsverslag van 25 september 2020 opmerkte dat er geen verdere vooruitgang was geboekt met betrekking tot rechters en de drie resterende niet-uitgevoerde aanbevelingen dienaangaande, en dat zijn eigen bevindingen over de bevoegdheden van de voorzitter van het Nationaal Bureau voor Justitie bijzonder pertinent blijven (zowel voor wat betreft de procedure voor de benoeming of bevordering van kandidaten voor rechterlijke ambten als voor wat betreft de procedure voor de toewijzing van een andere functie aan rechters); overwegende dat de Greco zich voor wat aanklagers betreft ingenomen toonde met de inwerkingtreding van wetswijzigingen die de tussenkomst van een tuchtcommissaris in tuchtprocedures verplicht stellen, maar niet kon verifiëren of zijn 17e aanbeveling (tuchtprocedures ten aanzien van openbaar aanklagers) al dan niet werd opgevolgd; overwegende dat er geen vooruitgang werd geboekt met betrekking tot de verlenging van de ambtstermijn van de hoofdaanklager, de aanzienlijke immuniteit van aanklagers en de uitwerking van criteria voor het onttrekken van zaken aan ondergeschikte aanklagers;

AH.

overwegende dat de speciale VN-rapporteur voor de onafhankelijkheid van rechters en advocaten op 15 april 2021 in zijn correspondentie met de regering van Hongarije de mening was toegedaan dat de benoeming van de voorzitter van de Kúria kan worden beschouwd als een aanval op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en als een poging om de rechterlijke macht te onderwerpen aan de wil van de wetgevende macht, hetgeen ingaat tegen het beginsel van de scheiding der machten; overwegende dat de speciale rapporteur ook in de verf heeft gezet hoe bijzonder verontrustend het is dat de voorzitter van de Kúria gekozen werd ondanks het duidelijke bezwaar van de Nationale Raad van Justitie, en erop heeft gewezen dat het besluit om geen rekening te houden met het negatieve advies van de Nationale Raad van Justitie kan worden geïnterpreteerd als een politieke verklaring van de regerende meerderheid; overwegende dat volgens de speciale rapporteur het belangrijkste gevolg — zo niet het hoofddoel — van de hervormingen van het rechtsstelsel is dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het grondwettelijk beschermde beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, en de wetgevende en uitvoerende machten in staat worden gesteld zich te mengen in de rechtsbedeling;

AI.

overwegende dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa in zijn besluit van 2 december 2021 betreffende het lopende verscherpte toezicht op de tenuitvoerlegging van de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Gazsó Group/Hongarije eraan herinnerde dat de gevoegde zaken in kwestie betrekking hadden op het structurele probleem van de buitensporig lange duur van civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures en het gebrek aan doeltreffende nationale rechtsmiddelen; overwegende dat het Comité van Ministers met voldoening nota heeft genomen van de goedkeuring van het wetsvoorstel tot invoering van een rechtsmiddel ter compensatie van buitensporig lange civiele procedures, maar de autoriteiten met klem opriep ervoor te zorgen dat het voorstel in overeenstemming is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens; overwegende dat het Comité van Ministers, gezien het belang van de kwestie, de technische aard ervan en het verstrijken van de termijn die het EHRM in zijn pilootarrest van 16 oktober 2016 heeft vastgesteld, de autoriteiten nadrukkelijk heeft verzocht alle mogelijkheden te overwegen om hun planning te versnellen;

AJ.

overwegende dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 9 maart 2022 in zijn interimresolutie inzake het lopende verscherpte toezicht op de uitvoering van het arrest van het EHRM in de zaak Baka/Hongarije er bij de autoriteiten sterk op heeft aangedrongen meer inspanningen te leveren om, in nauwe samenwerking met het secretariaat van het Comité van Ministers, manieren te vinden voor het treffen van de nodige maatregelen teneinde te waarborgen dat een eventueel besluit van het Hongaarse parlement om de voorzitter van de Kúria in staat van beschuldiging te stellen, onderworpen zou worden aan effectief toezicht door een onafhankelijke rechterlijke instantie in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM; overwegende dat het Comité van Ministers ook nogmaals heeft herinnerd aan de toezegging van de autoriteiten om de nationale wetgeving inzake de status van rechters en het bestuur van rechterlijke instanties te evalueren, en er bij hen op heeft aangedrongen de conclusies van hun evaluatie voor te stellen, met inbegrip van de garanties en waarborgen die rechters beschermen tegen ongepaste inmenging, zodat het Comité van Ministers volledig kan beoordelen of er geen grond meer is voor bezorgdheid over het “remmende effect” op de vrijheid van meningsuiting van rechters als gevolg van de schendingen in deze zaken;

AK.

overwegende dat Hongarije in de World Justice Project Rule of Law Index 2021 op de 69e plaats staat, op een totaal van 139 landen (twee plaatsen lager dan vorig jaar), en van de landen in de EU, de Europese Vrijhandelsassociatie en Noord-Amerika de laatste is (31e op 31);

Corruptie en belangenconflicten

AL.

overwegende dat de Commissie op 13 juli 2022 in het landenhoofdstuk over Hongarije van het verslag over de rechtsstaat 2022 heeft aangegeven dat de uitvoering van de meeste maatregelen in het kader van de anticorruptiestrategie 2020-2022 is uitgesteld en dat er geen nieuwe strategie is aangekondigd, en dat er nog steeds tekortkomingen bestaan wat lobbyactiviteiten en “draaideurconstructies”, alsmede wat de financiering van politieke partijen en campagnes betreft; overwegende dat onafhankelijke controlemechanismen nog steeds ontoereikend zijn om corruptie op te sporen, en dat er nog altijd zorgen bestaan over het gebrek aan systematische controles en onvoldoende toezicht op vermogens- en belangenverklaringen en over het gebrek aan regels inzake belangenconflicten voor trusts van openbaar belang; overwegende dat het gebrek aan degelijke resultaten van onderzoeken naar beschuldigingen van corruptie met betrekking tot hoge ambtenaren en mensen uit hun directe omgeving een ernstig punt van zorg blijft, hoewel een aantal nieuwe corruptiezaken op hoog niveau is geopend; overwegende dat het gebrek aan rechterlijke toetsing van besluiten om corruptie niet te onderzoeken en te vervolgen een punt van zorg blijft, met name in een omgeving waar de risico’s van cliëntelisme, voortrekkerij en nepotisme in hoge functies binnen het openbaar bestuur niet worden aangepakt;

AM.

overwegende dat de Commissie in haar antwoorden op schriftelijke vragen van commissaris Hahn inzake de hoorzitting van 11 november 2019 betreffende de verlening van kwijting aan de Commissie voor 2018 aangaf dat in Hongarije voor de periode 2014-2020 forfaitaire correcties waren aanvaard en toegepast, naar aanleiding van een horizontale audit van de openbare aanbestedingen die ernstige tekortkomingen aan het licht bracht in de werking van het bestuurs- en controlesysteem voor openbare-aanbestedingsprocedures;

AN.

overwegende dat de Raad in zijn aanbeveling van 12 juli 2022 over het nationale hervormingsprogramma 2022 van Hongarije en met een advies van de Raad over het convergentieprogramma 2022 van Hongarije, Hongarije heeft aanbevolen maatregelen te nemen om het kader ter bestrijding van corruptie versterken, onder meer door de rechtshandhaving te verbeteren, de toegang tot openbare informatie te vergemakkelijken en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te versterken, om de kwaliteit en transparantie van het besluitvormingsproces te verbeteren door een effectieve sociale dialoog in te stellen, andere belanghebbenden te betrekken en regelmatige effectbeoordelingen uit te voeren, alsook om de mededinging bij aanbestedingsprocedures te bevorderen;

AO.

overwegende dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding op 10 juni 2021 in zijn activiteitenverslag 2020 heeft verklaard dat het de Commissie had aanbevolen 2,2 % van de betalingen in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2016-2020 terug te vorderen; overwegende dat dit het hoogste percentage van terug te vorderen betalingen van alle lidstaten is en ver boven het gemiddelde van 0,29 % ligt; overwegende dat er fraude is gepleegd met de aan Hongarije toegewezen ontwikkelingsgelden van de Unie; overwegende dat er, naast een hoge mate van corruptie, sprake is van een toename van sociale ongelijkheid en armoede, die niet alleen tot grote onzekerheid onder de bevolking leidt, maar ook een schending van de grondrechten vormt;

AP.

overwegende dat de Commissie in november 2021 een brief heeft doen toekomen aan Hongarije over problemen betreffende de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de inefficiënte vervolging van corruptie, en tekortkomingen op het gebied van openbare aanbestedingen die een risico kunnen inhouden voor de financiële belangen van de EU; overwegende dat de Commissie in haar brief systemische problemen en een gebrek aan verantwoordingsplicht voor corruptie beschrijft, en de Hongaarse autoriteiten zestien specifieke vragen stelt over onderwerpen zoals belangenconflicten, de begunstigden van EU-financiering, en de waarborgen van rechterlijke toetsing door onafhankelijke rechters; overwegende dat de Commissie ondanks deze bezorgdheid de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat (10) heeft uitgesteld tot april 2022;

AQ.

overwegende dat de voorzitter van de Commissie op 5 april 2022 heeft aangekondigd dat de commissaris voor Begroting en Administratie, Johannes Hahn, de Hongaarse autoriteiten in kennis had gesteld van de plannen van de Commissie om over te gaan tot de volgende stap en formeel de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat in werking te stellen, met name wegens bezorgdheid in verband met corruptie; overwegende dat de Commissie Hongarije op 27 april 2022 uiteindelijk een schriftelijke kennisgeving heeft toegezonden en hiermee de formele procedure tegen Hongarije op grond van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat heeft opgestart; overwegende dat de Commissie op 20 juli 2022 heeft besloten Hongarije in kennis te stellen van haar voornemen om een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad in te dienen en Hongarije in de gelegenheid te stellen opmerkingen te formuleren;

AR.

overwegende dat de Commissie op 6 april 2022 heeft besloten om Hongarije een aanvullende formele aanmaning toe te zenden met het oog op de correcte omzetting van Richtlijn 2014/24/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten (11), Richtlijn 2014/23/EU betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (12) en Richtlijn 2014/25/EU betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (13); overwegende dat het Hongaarse recht volgens de Commissie meer uitzonderingen toelaat voor veiligheidsgerelateerde kwesties en voor overeenkomsten die worden gesubsidieerd met belastingvoordelen, en dat deze uitzonderingen tot gevolg hebben dat meer overeenkomsten niet hoeven te voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van het EU-recht; overwegende dat de Commissie bovendien van mening is dat de wijzigingen aan het Hongaarse mijnrecht, op grond waarvan het mogelijk is mijnbouwconcessies toe te kennen zonder transparante aanbestedingsprocedures, ingaan tegen het transparantiebeginsel;

AS.

overwegende dat de Commissie op 19 mei 2022 heeft besloten Hongarije een formele aanmaning toe te zenden met betrekking tot de onjuiste omzetting van Richtlijn (EU) 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (14);

AT.

overwegende dat de Greco in zijn tweede tussentijdse nalevingsverslag van 25 september 2020 opmerkte dat Hongarije nog altijd slechts aan vijf van de achttien in het kader van de vierde evaluatieronde gedane aanbevelingen op bevredigende wijze gehoor of uitvoering had gegeven, en dat hij tot de slotsom kwam dat het algehele lage niveau van naleving van de aanbevelingen “algemeen ontoereikend” bleef;

AU.

overwegende dat Hongarije heeft besloten om niet deel te nemen aan nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie of tussen EU-aanklagers;

AV.

overwegende dat de Internationale Raad voor Monumenten en Landschappen van de Unesco in zijn technische evaluatie van het in mei 2021 opgestelde verslag over de staat van instandhouding van de Hongaarse component van het grensoverschrijdende werelderfgoed “Fertö/Neusiedlersee Cultural Landslandscape” heeft geconcludeerd dat het project Sopron Fertö Lake Resort, in de grootte en vorm die voorliggen, de authenticiteit en integriteit van het grensoverschrijdende werelderfgoed zou schaden;

AW.

overwegende dat Hongarije de 73e plaats inneemt in de corruptieperceptie-index 2021 van Transparency International van 180 landen en gebieden (één plaats achteruit bij vorig jaar), en dat Hongarije sinds 2012 elk jaar lager op deze ranglijst staat;

Bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens

AX.

overwegende dat in het verslag van het werkbezoek van de ad-hocdelegatie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken aan Boedapest, van 29 september tot 1 oktober 2021, bezorgdheid werd geuit over het gebrek aan waarborgen inzake controle in de huidige wetgeving en het ontbreken van echte controlemechanismen en rechtsmiddelen; overwegende dat er ook bedenkingen werden geformuleerd over het vermeende gebruik van de Pegasus-spyware van de NSO Group en over het toenemende staatstoezicht op activisten, journalisten, advocaten en politici;

AY.

overwegende dat het onderzoeksmedium Direkt36 in juli 2021, op basis van uit een databank uitgelekte informatie, onthulde dat ongeveer 300 Hongaarse burgers — onder wie journalisten, media-eigenaren, advocaten, politici, de regering kritisch gezinde zakenlui, en voormalige ambtenaren — tussen 2018 en 2021 zonder hun medeweten werden bespioneerd met behulp van de Pegasus-spyware; overwegende dat de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming in zijn op 15 februari 2022 gepubliceerde voorlopige opmerkingen over moderne spyware tot de slotsom kwam dat het wijdverbreide gebruik van hooggeavanceerde spyware zoals Pegasus tot ongeziene risico’s en schade kan leiden, niet alleen op het vlak van de grondrechten en fundamentele vrijheden maar ook op het vlak van democratie en de rechtsstaat, een reeks stappen en maatregelen voorstelde om een waarborg te verschaffen tegen het onrechtmatige gebruik van spyware, en aangaf dat een verbod op de ontwikkeling en ingebruikneming van spyware met de capaciteit van Pegasus in de EU de meest doeltreffende optie zou zijn om de grondrechten en fundamentele vrijheden veilig te stellen; overwegende dat regeringsgezinde media in Hongarije nauwelijks melding hebben gemaakt van Pegasus;

AZ.

overwegende dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa in zijn besluit van 9 maart 2022 over het lopende verscherpte toezicht op de uitvoering van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Szabó en Vissy/Hongarije eraan herinnerde dat deze zaak in kwestie betrekking had op de schending van het recht van de verzoekers op eerbiediging van hun privé- en gezinsleven en correspondentie door de Hongaarse wetgeving inzake nationale veiligheidsgerelateerde geheime toezichtsmaatregelen, die geen voldoende gedetailleerde, doeltreffende en uitgebreide waarborgen omvatte voor het gelasten, uitvoeren en eventueel ongedaan maken van dergelijke maatregelen; overwegende dat het Comité van Ministers voorts heeft benadrukt dat heimelijk toezicht beschouwd moet worden als een bijzonder ingrijpende handeling die mogelijk afbreuk doet aan het recht op vrijheid van meningsuiting en privacy en een bedreiging vormt voor de grondslagen van een democratische samenleving, en eraan heeft herinnerd dat de autoriteiten in 2017, naar aanleiding van het arrest van het EHRM, aankondigden dat er nood was aan een hervorming van de wetgeving; overwegende dat het Comité van Ministers met ernstige bezorgdheid heeft vastgesteld dat het wetgevingsproces zich nog altijd in een voorbereidend stadium bevindt en dat de autoriteiten geen andere relevante actie hebben ondernomen, en daarom de autoriteiten met klem heeft verzocht dringend de nodige maatregelen te nemen om de nationale wetgeving volledig in overeenstemming te brengen met de vereisten van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, een tijdschema voor het wetgevingsproces vast te stellen en een ontwerpwetsvoorstel aan het Comité voor te leggen;

Vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van pluriformiteit van de media

BA.

overwegende dat de Commissie op 13 juli 2022 in het landenhoofdstuk over Hongarije van het verslag over de rechtsstaat 2022 heeft aangegeven dat de functionele onafhankelijkheid en de doeltreffendheid van de Mediaraad moeten worden versterkt en dat het voortdurende doorsluizen van een aanzienlijke hoeveelheid overheidscampagnes naar regeringsgezinde media leidt tot een ongelijk speelveld in het medialandschap; overwegende dat de publieke media opereren in een complex institutioneel systeem, in een context van bezorgdheid over de redactionele en financiële onafhankelijkheid ervan, en dat mediaprofessionals nog steeds te maken hebben met uitdagingen bij de uitoefening van hun activiteiten, met inbegrip van toezicht op onderzoeksjournalisten; overwegende dat de toegang tot openbare informatie onder een staat van gevaar nog steeds wordt belemmerd;

BB.

overwegende dat de Commissie op 15 juli 2022 heeft besloten Hongarije voor het Hof van Justitie te dagen wegens schending van de EU-telecommunicatieregels door het besluit van de Hongaarse Mediaraad, vastgesteld op hoogst aanvechtbare gronden, om Klubrádió’s aanvraag inzake het gebruik van radiospectrum af te wijzen; overwegende dat de Commissie tot de conclusie kwam dat het besluit van de Hongaarse Mediaraad tot weigering van de hernieuwing van Klubrádió’s rechten buitenproportioneel en niet-transparant was, en dat de Hongaarse mediawetgeving in dit specifieke geval op discriminatoire wijze werd toegepast, in tegenspraak met Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (15) en de vrijheid van meningsuiting;

BC.

overwegende dat de Central European Press and Media Foundation (KESMA) op 11 september 2018 is opgericht; overwegende dat de samenvoeging van ruim 470 mediakanalen onder KESMA de beschikbare ruimte voor onafhankelijke media en oppositiemedia en de toegankelijkheid van informatie voor de Hongaarse bevolking dramatisch heeft ingeperkt; overwegende dat de middelen die worden besteed aan openbare media en KESMA worden gebruikt voor regeringspropaganda en om de oppositie en niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) in diskrediet te brengen; overwegende dat het mogelijk is om het mediaklimaat ten gunste van de regering te vertekenen door manipulatie van media-eigendom, toe-eigening door de staat van toezichthouders en voorheen onafhankelijke kanalen, reclame-inkomsten van de overheid en het verlenen van licenties — methoden die in andere delen van Europa navolging vinden;

BD.

overwegende dat het EHRM in zijn arrest van 8 oktober 2019 in de zaak Szurovecz/Hongarije oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting werd geschonden doordat de media de toegang was ontzegd tot opvangfaciliteiten voor asielzoekers; overwegende dat het toezicht op de tenuitvoerlegging van dit arrest nog steeds loopt;

BE.

overwegende dat het EHRM in zijn arrest van 3 december 2019 in de zaak Scheiring en Szabó/Hongarije en in zijn arrest van 2 december 2021 in de zaak Szél e.a./Hongarije oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting werd geschonden door het tonen van spandoeken in het Hongaarse parlement te verbieden; overwegende dat het toezicht op de tenuitvoerlegging van die arresten nog steeds loopt;

BF.

overwegende dat het EHRM in zijn arrest van 20 januari 2020 in de zaak Magyar Kétfarkú Kutya Párt/Hongarije heeft geoordeeld dat de vrijheid van meningsuiting werd geschonden omdat er een bestraffing werd ingevoerd voor de terbeschikkingstelling door die politieke partij, in het kader van een referendum over immigratie in 2016, van een mobiele app waarmee kiezers ongeldige stemmen konden fotograferen, anoniem uploaden en becommentariëren; overwegende dat het toezicht op de tenuitvoerlegging van dit arrest nog steeds loopt;

BG.

overwegende dat de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid op 23 maart 2020 in zijn verklaring uiting heeft gegeven aan zijn bezorgdheid over bepalingen van het Hongaarse wetsontwerp voor de respons op het coronavirus die negatieve gevolgen kunnen hebben voor het werk van de media die verslag uitbrengen over de pandemie;

BH.

overwegende dat het EHRM in zijn arrest van 26 mei 2020 in de zaak Mándli e.a./Hongarije tot de bevinding kwam dat de vrijheid van meningsuiting werd geschonden door de schorsing van de accreditatie van de verzoekers als journalisten bij het parlement; overwegende dat het toezicht op de tenuitvoerlegging van dit arrest nog steeds loopt;

BI.

overwegende dat het gedwongen ontslag op 24 juli 2020 van de hoofdredacteur van het grootste onafhankelijke Hongaarse nieuwsportaal, index.hu, leidde tot het collectief ontslag van ruim 70 journalisten die manifeste inmenging in hun media-activiteiten en overheidsdruk op hun mediakanaal aan de kaak stelden;

BJ.

overwegende dat volgens de eerste snapshot van Mapping Media Freedom, die door de Commissie werd gefinancierd en in juli 2020 werd gepubliceerd, de COVID-19-crisis misschien wel het grootste effect op de mediavrijheid in Hongarije had, meer dan in alle andere Europese landen, aangezien de bestaande uitdagingen werden verscherpt en nieuwe problemen optraden; overwegende dat de tijdens de noodtoestand in Hongarije goedgekeurde nieuwe wetgeving ter bestrijding van de verspreiding van onjuiste of vertekende informatie heeft geleid tot onzekerheid en zelfcensuur bij mediakanalen en -actoren;

BK.

overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa in haar op 30 maart 2021 gepubliceerde memorandum over de vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid in Hongarije heeft aangegeven dat de gecombineerde effecten van een op de media toezichthoudende autoriteit die niet vrij is van politieke controle enerzijds en van aanhoudende en bevooroordeelde staatsinmenging op de mediamarkt anderzijds, hebben geleid tot een uitholling van de voorwaarden voor mediapluriformiteit en de vrijheid van meningsuiting in Hongarije; overwegende dat de commissaris ook concludeerde dat het vrije politieke debat en de vrije uitwisseling van uiteenlopende meningen, die de voorwaarden vormen voor het gedijen van democratische samenlevingen, behoorlijk aan banden zijn gelegd, met name buiten de hoofdstad;

BL.

overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor de bevordering en bescherming van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting in een verklaring naar aanleiding van haar bezoek aan Hongarije van 15 tot 22 november 2021 erop wees dat de inmengingen van Hongarije in de mediasector in het afgelopen decennium de mensenrechten bij de aanstaande verkiezingen in het gedrang konden brengen; overwegende dat de speciale rapporteur van de VN verder toelichtte dat door invloed uit te oefenen op toezichthoudende instanties van de media, door aanzienlijke overheidsmiddelen ter beschikking te stellen ter ondersteuning van regeringsgezinde media, door de uitbreiding en ontwikkeling van media te faciliteren die een regeringsgezinde redactionele lijn volgen, en door media en journalisten te bannen die kritisch verslag uitbrengen over de regering, de autoriteiten op proactieve wijze het medialandschap hebben hervormd en met hun inspanningen om een “evenwicht” tot stand te brengen de diversiteit, het pluralisme en de onafhankelijkheid van de media hebben ondermijnd;

BM.

overwegende dat de internationale verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE op 4 april 2022 in haar voorlopige bevindingen na de parlementsverkiezingen en het referendum verklaarde dat de vooringenomenheid en het gebrek aan evenwicht bij het monitoren van berichtgeving en het ontbreken van debatten tussen grote deelnemers de mogelijkheden van de kiezers om met kennis van zaken een keuze te maken aanzienlijk hebben beperkt; overwegende dat de internationale verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE op 29 juli 2022 in haar eindverslag heeft benadrukt dat uitgebreide reclamecampagnes van de regering en vertekende berichtgeving in openbare en veel particuliere media een alomtegenwoordig campagneplatform voor de regerende partij vormden;

BN.

overwegende dat het Hongaarse nationale verkiezingsbureau op 8 april 2022 tot het besluit kwam dat de landelijke ngo-campagne waarin mensen werden opgeroepen om in het referendum over de toegang van kinderen tot informatie over seksuele gerichtheid en genderidentiteit ongeldig te stemmen, onrechtmatig was en boetes heeft opgelegd aan 16 verschillende Hongaarse ngo’s die aan de referendumcampagne deelnamen;

BO.

overwegende dat Hongarije in de wereldindex voor persvrijheid 2022 van Verslaggevers zonder Grenzen op de 85e plaats staat van 180 landen, en in de analyse voor de regio Europa en Centraal-Azië wordt vermeld als een van de landen die draconische wetten tegen journalisten hebben aangescherpt;

Academische vrijheid

BP.

overwegende dat het HvJ-EU op 6 oktober 2020 in zaak C-66/18, Commissie/Hongarije (“hoger onderwijs”), heeft geoordeeld dat, door de maatregelen van § 76, lid 1, onder a) en b), van de wet nr. CCIV van 2011 betreffende het nationaal hoger onderwijs, zoals gewijzigd, vast te stellen, Hongarije de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 13, artikel 14, lid 3, en artikel 16 van het Handvest, artikel 49 VWEU en artikel 16 van Richtlijn 2006/123/EG betreffende diensten op de interne markt (16) en de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie; overwegende dat de Central European University Boedapest moest verlaten;

BQ.

overwegende dat de Hongaarse regering in oktober 2018 heeft besloten genderstudies te schrappen van een lijst van masteropleidingen die in aanmerking komen voor accreditatie en overheidsfinanciering;

BR.

overwegende dat het Hongaarse parlement op 2 juli 2019 wijzigingen heeft goedgekeurd van een aantal wetten inzake het institutionele stelsel en de financiering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, waardoor de Academie van Wetenschappen haar autonomie verloor; overwegende dat het management van de Universiteit voor Theater- en Filmkunsten op 31 augustus 2020 ontslag heeft genomen uit protest tegen de instelling van een door de regering benoemde raad van bestuur; overwegende dat het ministerie van Technologie en Innovatie vijf leden in de nieuwe raad van bestuur heeft benoemd en de door de senaat van de universiteit voorgedragen leden heeft afgewezen; overwegende dat twee derde van de 33 stichtingen voor vermogensbeheer van openbaar belang die publieke taken vervullen en eind 2021 zijn opgericht, instellingen voor hoger onderwijs zullen beheren die voorheen door de staat werden geleid;

BS.

overwegende dat de Commissie van Venetië op 2 juli 2021 in haar advies over de grondwetswijzigingen die het Hongaarse parlement in december 2020 heeft goedgekeurd, wees op de noodzaak tot herziening van artikel 7 van de negende wijziging inzake artikel 38 van de grondwet en de opneming in de grondwet van de “stichtingen voor vermogensbeheer van algemeen belang die publieke taken vervullen”; overwegende dat de Commissie van Venetië opperde dat deze stichtingen veeleer moeten worden geregeld bij wet, met daarbij een duidelijke omschrijving van alle relevante verplichtingen op het gebied van transparantie en verantwoordingsplicht voor het beheer van hun (publieke en particuliere) middelen, evenals passende waarborgen voor de onafhankelijkheid van de samenstelling en werking van de raad van bestuur; overwegende dat de Commissie van Venetië ook heeft aangegeven dat in deze wetten rekening moet worden gehouden met de belangrijke rol van universiteiten als oorden van vrijheid van denken en argumentatie, en dat alle nodige maatregelen moeten worden genomen om de academische onafhankelijkheid en institutionele autonomie naar behoren te waarborgen;

BT.

overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor de bevordering en bescherming van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting er in een verklaring naar aanleiding van haar bezoek aan Hongarije van 15 tot 22 november 2021 bij de Hongaarse autoriteiten op heeft aangedrongen de academische vrijheid daadwerkelijk te beschermen en de rechten van hoogleraren en studenten te eerbiedigen, gezien de risico’s die de privatisering van openbare universiteiten inhouden voor de autonomie van wetenschappers;

Godsdienstvrijheid

BU.

overwegende dat op 21 december 2018 een alomvattende wijziging van de kerkwet van 2011 is afgekondigd; overwegende dat deze wijziging volgens de Hongaarse regering legale mogelijkheden zou bieden aan religieuze gemeenschappen om bij de rechtbank van Boedapest de status van religieuze vereniging, geregistreerde kerk of officiële kerk aan te vragen; overwegende dat het toezicht op de uitvoering van het arrest van het EHRM in de zaak Magyar Keresztény Mennonita Egyház e.a./Hongarije, waarin een schending van het recht op vrijheid van vereniging werd vastgesteld in het licht van het recht op vrijheid van godsdienst als gevolg van de schrapping van kerken, nog steeds hangende is;

BV.

overwegende dat de Commissie van Venetië in jaar advies van 2 juli 2021 over de grondwetswijzigingen die het Hongaarse parlement in december 2020 heeft aangenomen, heeft aanbevolen dat het openbare-onderwijsstelsel een objectief en pluralistisch leerplan moet aanbieden, waarbij indoctrinatie en discriminatie op alle gronden worden vermeden, met eerbiediging van de overtuigingen van ouders en hun vrijheid om te kiezen tussen religieuze en niet-religieuze lessen;

BW.

overwegende dat de Commissie op 13 juli 2022 in het landenhoofdstuk over Hongarije van het verslag over de rechtsstaat 2022 heeft aangegeven dat er nog steeds druk wordt uitgeoefend op maatschappelijke organisaties; overwegende dat verschillende maatschappelijke organisaties op 27 juli 2022 erop hebben gewezen dat het door de regering ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de regels inzake openbare raadpleging “met het oog op het bereiken van een akkoord met de Europese Commissie” slechts schijnoplossingen biedt; overwegende dat de Commissie ook heeft opgemerkt dat het versterken van de inspraak van het publiek bij het wetgevingsproces een belangrijk doel is, maar dat hiervoor eerst en vooral nood is aan een echte wil daartoe van overheidswege, een zinvolle tenuitvoerlegging van bestaande wetten en veel doeltreffendere waarborgen dan die welke in het wetsontwerp zijn opgenomen;

Vrijheid van vereniging

BX.

overwegende dat het HvJ-EU in zijn arrest van 18 juni 2020 in zaak C-78/18, Commissie/Hongarije (transparantie van verenigingen), heeft geconcludeerd dat Hongarije met de vaststelling van de bepalingen (17) van wet nr. LXXVI van 2017 inzake de transparantie van organisaties die steun ontvangen uit het buitenland, discriminerende en ongerechtvaardigde beperkingen heeft ingevoerd op buitenlandse donaties aan maatschappelijke organisaties, op een manier die strijdig is met zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 63 VWEU en de artikelen 7, 8 en 12 van het Handvest; overwegende dat de Commissie op 18 februari 2021 heeft besloten de Hongaarse autoriteiten een ingebrekestelling te sturen, aangezien zij van mening was dat ze niet de nodige maatregelen hadden genomen om aan het arrest te voldoen; overwegende dat de Commissie op 20 juli 2021 in het landenhoofdstuk over Hongarije van het verslag over de rechtsstaat 2021 heeft aangegeven dat het Hongaarse parlement de wet heeft ingetrokken en nieuwe regels inzake wettigheidstoetsing voor het maatschappelijk middenveld heeft ingevoerd, en dat er nog steeds druk wordt uitgeoefend op maatschappelijke organisaties die kritisch staan tegenover de regering; overwegende dat de systematische ontmanteling van de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten de ruimte voor oppositiepartijen en maatschappelijke organisaties, vakbonden en belangengroepen heeft beperkt, zodat er geen ruimte blijft voor sociale dialoog en overleg;

BY.

overwegende dat aan de goedkeuring van deze nieuwe wet geen enkele vorm van openbare raadpleging is voorafgegaan en dat ngo’s evenmin rechtstreeks zijn geraadpleegd, wat in strijd is met de aanbeveling in het advies van de Commissie van Venetië van 20 juni 2017 dat de openbare raadpleging in de mate van het mogelijke alle maatschappelijke organisaties moet omvatten waarvan de status, de financiering of de werkingssfeer door de inwerkingtreding van de wetgeving zouden worden beïnvloed; overwegende dat deze organisaties volgens de nieuwe wet voortaan onderworpen kunnen worden aan regelmatige financiële inspecties door de nationale rekenkamer; overwegende dat maatschappelijke organisaties bezorgd zijn over het feit dat de nationale rekenkamer, die voornamelijk tot taak heeft toezicht te houden op het gebruik van overheidsmiddelen en niet van particuliere donaties, zal worden gebruikt om meer druk op hen uit te oefenen; overwegende dat maatschappelijke organisaties hebben gewaarschuwd voor het feit dat de staat met de nieuwe ngo-wet inbreuk zal maken op de autonomie van vereniging van organisaties die zijn opgericht op basis van het recht van vereniging, alsook op de privacy van burgers die opkomen voor het algemeen belang, en dat de wet schadelijk is voor de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en voor het democratische publiek als geheel; overwegende dat de nationale rekenkamer op 17 mei 2022 is begonnen met controles van tientallen ngo’s, waarbij zij om hun beleid inzake boekhouding en kasbeheer verzoekt;

BZ.

overwegende dat op 23 juli 2021 is aangekondigd dat de donorlanden van de subsidies van de Europese Economische Ruimte en Noorwegen — IJsland, Liechtenstein en Noorwegen — geen overeenstemming hebben bereikt over de aanstelling van een fondsbeheerder voor het beheer van de financiering voor het maatschappelijk middenveld in Hongarije; overwegende dat als gevolg hiervan tijdens de huidige financieringsperiode geen programma’s zullen worden uitgevoerd, waardoor de 214,6 miljoen EUR aan financiering die voor Hongarije was gereserveerd, teniet wordt gedaan;

CA.

overwegende dat de Commissie van Venetië en de OVSE/ODIHR in hun gezamenlijk advies van 17 december 2018 over artikel 253 van wet XLI van 20 juli 2018 tot wijziging van bepaalde belastingwetten en andere daarmee verband houdende wetten, en over de speciale immigratiebelasting hebben verklaard dat de belasting van 25 % op financiële steun voor een immigratieondersteunende activiteit in Hongarije of op de financiële steun aan de activiteiten van een organisatie met een zetel in Hongarije die immigratieondersteunende activiteiten verricht, niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel en een ongerechtvaardigde inmenging vormt in het recht op vrijheid van meningsuiting en vereniging van de betrokken ngo’s;

CB.

overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa in haar verslag van 21 mei 2019 naar aanleiding van een bezoek aan Hongarije van 4 t/m 8 februari 2019 heeft benadrukt dat de wetgevingsmaatregelen activiteiten van het maatschappelijk middenveld hebben gestigmatiseerd en strafbaar hebben gesteld die in een democratische samenleving als volledig legitiem moeten worden beschouwd, en dat zij een permanent afschrikkend effect hebben op ngo’s, met de opmerking dat sommige wettelijke bepalingen uitzonderlijk vaag en willekeurig zijn en in de praktijk niet ten uitvoer worden gelegd;

CC.

overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechten van migranten in zijn verslag van 11 mei 2020 na een bezoek aan Hongarije van 10 tot en met 17 juli 2019 heeft opgemerkt dat maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met de rechten van migranten in Hongarije tal van belemmeringen hebben ondervonden bij de uitvoering van hun legitieme en belangrijke werk als gevolg van wetswijzigingen, financiële beperkingen en andere operationele en praktische maatregelen die door de bevoegde autoriteiten zijn genomen; overwegende dat de speciale rapporteur van de VN ook heeft opgemerkt dat een aantal maatschappelijke organisaties het slachtoffer is geweest van lastercampagnes, met in sommige gevallen daarna ook administratieve of strafrechtelijke onderzoeken;

Het recht op gelijke behandeling, met inbegrip van de rechten van lhbtiq’ers

CD.

overwegende dat de Commissie op 13 juli 2022 in het landenhoofdstuk over Hongarije van het verslag over de rechtsstaat 2022 heeft aangegeven dat de Hongaarse commissaris voor de grondrechten meer bevoegdheden heeft verworven, maar dat zijn accreditatie werd verlaagd wegens twijfels over zijn onafhankelijkheid; overwegende dat de Internationale Alliantie van Mensenrechteninstituten in het verslag en de aanbevelingen van de virtuele zitting van haar Subcommissie accreditatie van 14 tot 25 maart 2022 heeft aanbevolen de commissaris voor de grondrechten te verlagen tot een B-status, aangezien de subcommissie niet de nodige schriftelijke bewijzen heeft ontvangen om vast te stellen dat de commissaris zijn mandaat daadwerkelijk uitvoert met betrekking tot kwetsbare groepen zoals etnische minderheden, lhbtiq’ers, mensenrechtenverdedigers, vluchtelingen en migranten, of in verband met belangrijke mensenrechtenkwesties zoals pluriformiteit van de media, ruimte voor het maatschappelijk middenveld en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; overwegende dat de subcommissie van mening was dat de commissaris handelt op een manier die ernstig de naleving in het gedrang brengt van de beginselen van Parijs met betrekking tot de criteria voor normen voor nationale mensenrechteninstellingen; overwegende dat de subcommissie ook heeft gewezen op kwesties bij de selectie- en benoemingsprocedure en bij de betrekkingen en samenwerking met maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers;

CE.

overwegende dat het Hongaarse parlement op 15 juni 2021 een wet heeft aangenomen die oorspronkelijk bedoeld was om pedofilie te bestrijden, die, na amendementen van parlementsleden van de regerende Fidesz-partij, clausules bevat die het afbeelden van homoseksualiteit en geslachtsverandering aan minderjarigen verbieden; overwegende dat die wet verbiedt dat homoseksualiteit en geslachtsverandering aan bod komen in de lessen seksuele voorlichting, en bepaalt dat dergelijke lessen voortaan alleen nog door geregistreerde organisaties mogen worden onderwezen; overwegende dat wijzigingen in de wet inzake zakelijke reclame en in de mediawet vereisen dat advertenties en inhoud met lhbti-personen worden ingedeeld in categorie V (d.w.z. niet aanbevolen voor minderjarigen); overwegende dat het associëren van seksuele gerichtheid en genderidentiteit met strafbare feiten als pedofilie onaanvaardbaar is en leidt tot verdere discriminatie en stigmatisering van seksuele minderheden; overwegende dat de nationale regelgeving de toegang tot inhoud die gaat over identificatie die afwijkt van het geslacht bij geboorte, verandering van geslacht of homoseksualiteit en die zich richt tot personen jonger dan 18 jaar verbiedt of beperkt, en overwegende dat de Hongaarse regering uit hoofde van deze regelgeving een besluit heeft uitgevaardigd waarmee verkopers van kinderboeken ertoe worden verplicht boeken en media waarin sprake is van homoseksualiteit, in een gesloten verpakking te hullen en waarmee de verkoop van boeken of media waarin sprake is van homoseksuele relaties of geslachtsveranderingen wordt verboden in een straal van 200 meter rond scholen en kerken; overwegende dat dit ook is gebeurd voor het verhalenboek voor kinderen “Sprookjesland is voor iedereen”, uitgegeven door de vereniging Labrisz;

CF.

overwegende dat de Commissie op 2 december 2021 heeft besloten de Hongaarse autoriteiten een met redenen omkleed advies te sturen omdat zij van mening was dat Hongarije, door een verplichting op te leggen om informatie te verstrekken over een afwijking van de “traditionele genderrollen”, de vrijheid van meningsuiting van auteurs en uitgevers van boeken beperkt (artikel 11 van het Handvest), op ongerechtvaardigde wijze discrimineert op grond van seksuele gerichtheid (artikel 21 van het Handvest) en de EU-regels inzake oneerlijke handelspraktijken van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt onjuist toepast (18);

CG.

overwegende dat de Commissie op 15 juli 2022 heeft besloten Hongarije voor het HvJ-EU te dagen met betrekking tot de nationale regels van het land die bedoeld zijn om de toegang tot inhoud met een afbeelding van een afwijking van de eigen identiteit die overeenkomt met het geslacht bij de geboorte, geslachtsverandering of homoseksualiteit (“divergence from self-identity corresponding to sex at birth, sex change or homosexuality”) te verbieden of te beperken voor personen jonger dan 18 jaar; overwegende dat de Commissie heeft geconcludeerd dat deze regels met name in strijd zijn met Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (19), Richtlijn 2000/31/EG betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (20), alsook met de menselijke waardigheid, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op non-discriminatie, zoals verankerd in respectievelijk de artikelen 1, 7, 11 en 21 van het Handvest; overwegende dat de Commissie ook heeft aangegeven dat de litigieuze bepalingen, gezien de ernst van deze schendingen, ook in strijd zijn met de in artikel 2 VEU vastgelegde gemeenschappelijke waarden; overwegende dat 18 EU-lidstaten zich op 22 juni 2021 hebben aangesloten bij een verklaring in de marge van de Raad Algemene Zaken, waarin zij zich verzetten tegen de aanneming van deze wet;

CH.

overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa in haar verslag van 21 mei 2019 naar aanleiding van een bezoek aan Hongarije van 4 t/m 8 februari 2019 heeft beschreven dat Hongarije achteruitgaat op het gebied van gendergelijkheid en vrouwenrechten, dat de politieke vertegenwoordiging van vrouwen enorm laag is, dat in het regeringsbeleid de kwesties met betrekking tot vrouwen nauw verband houden met gezinszaken, en dat de autoriteiten een specifieke strategie voor gendergelijkheid hebben stopgezet;

CI.

overwegende dat de onafhankelijke deskundige van de VN inzake de bescherming tegen geweld en discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit Hongarije in een verklaring van 29 april 2020 heeft verzocht de voorgestelde wetgeving te schrappen die transgenders en genderdiverse personen het recht op wettelijke erkenning en zelfbeschikking ontzegt;

CJ.

overwegende dat het VN-Comité voor de rechten van het kind in zijn slotopmerkingen van 3 maart 2020 over het zesde periodieke verslag van Hongarije de Hongaarse regering heeft opgeroepen actie te ondernemen, een strategie vast te stellen en informatie en steun te verstrekken aan kwetsbare kinderen, met inbegrip van specifieke maatregelen gericht op meisjes, Romakinderen, minderjarige asielzoekers en migrantenkinderen, en lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender- en interseksuele kinderen; overwegende dat het comité ook zijn ernstige bezorgdheid heeft geuit over het feit dat kinderen met een handicap van hun gezin worden gescheiden en in een instelling moeten wonen, dat de Hongaarse autoriteiten onvoldoende maatregelen hebben genomen om een einde te maken aan de institutionalisering en om de toegang tot gezondheidszorg, revalidatiediensten en andere inclusieactiviteiten te bevorderen, dat kinderen seksueel worden misbruikt en kinderen met een handicap worden mishandeld in instellingen, dat er geen informatie is over de situatie van Romakinderen met een handicap, en dat kinderen met een handicap nog steeds worden gestigmatiseerd;

CK.

overwegende dat het Hongaarse parlement op 5 mei 2020 een resolutie heeft aangenomen waarin het weigert het Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) te ratificeren;

CL.

overwegende dat het EHRM in zijn arrest van 16 juli 2020 in de zaak Rana/Hongarije oordeelde dat er sprake was van schending van het recht op eerbiediging van het privéleven in het geval van een transgenderman uit Iran die asiel had gekregen in Hongarije, maar zijn gender en naam in dat land niet wettelijk kon wijzigen; overwegende dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa in zijn besluit van 10 juni 2022 betreffende het hangende verscherpte toezicht op de uitvoering van dat arrest, met bezorgdheid heeft vastgesteld dat de Hongaarse autoriteiten geen enkele maatregel hebben getroffen om een passende oplossing te vinden voor legaal gevestigde onderdanen van derde landen die om wettelijke gendererkenning verzoeken; overwegende dat het Hongaarse parlement in mei 2020 bovendien wetgeving heeft goedgekeurd die wettelijke gendererkenning onmogelijk maakt voor Hongaarse transgenders;

CM.

overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa de Hongaarse parlementsleden er in een verklaring van 14 juni 2021 toe heeft opgeroepen om de voorgestelde amendementen voor een verbod op debat over seksuele en genderidentiteit en -diversiteit te verwerpen; overwegende dat de Commissie van Venetië in haar advies van 13 december 2021 over de verenigbaarheid met de internationale mensenrechtennormen van Wet LXXIX van 2021 tot wijziging van bepaalde wetten ter bescherming van kinderen heeft geconcludeerd dat de wijzigingen nauwelijks verenigbaar kunnen worden geacht met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de internationale mensenrechtennormen, en er bij de Hongaarse autoriteiten op heeft aangedrongen een aantal bepalingen in te trekken;

CN.

overwegende dat de Commissie van Venetië in haar advies van 2 juli 2021 over de door het Hongaarse parlement in december 2020 aangenomen grondwetswijzigingen heeft aanbevolen dat de grondwetswijziging met betrekking tot het huwelijk als verbond van één man en één vrouw, en de toevoeging dat “de moeder een vrouw is, de vader een man”, niet mogen worden aangegrepen om bestaande wetten inzake de bescherming van personen die niet heteroseksueel zijn, in te trekken of om deze wetten in hun nadeel te wijzigen; overwegende dat de Commissie van Venetië ook heeft aanbevolen dat de interpretatie en toepassing van de grondwetswijzigingen, met name bij het opstellen van de uitvoeringswetgeving, zodanig moeten gebeuren dat het beginsel van non-discriminatie op alle gronden, ook op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit, volledig wordt toegepast; overwegende dat de commissie voorts heeft opgemerkt dat het amendement “Hongarije beschermt het recht van kinderen op een zelfidentiteit die overeenkomt met hun geslacht bij de geboorte” moet worden ingetrokken of gewijzigd om ervoor te zorgen dat transgenders het recht op wettelijke erkenning van hun verworven genderidentiteit niet wordt ontzegd;

CO.

overwegende dat de Commissie van Venetië in haar advies van 18 oktober 2021 over de wijzigingen van de wet inzake gelijke behandeling en bevordering van gelijke kansen en van de wet inzake de commissaris voor de grondrechten, zoals aangenomen door het Hongaarse parlement in december 2020, heeft aangegeven dat er risico’s zijn verbonden aan de samenvoeging van de gelijkheidsorganen met de nationale mensenrechteninstellingen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, verschillende tradities, juridische procedures en benaderingen die de instellingen kunnen hebben, en ook heeft opgemerkt dat de botsing van de bevoegdheden die de commissaris voor de grondrechten reeds krachtens wet CXI geniet en de bevoegdheden die hij heeft verworven als opvolger van de Hongaarse autoriteit voor gelijke behandeling, duidelijk aantoont dat het risico bestaat dat de doeltreffendheid van de werkzaamheden op het gebied van de bevordering van gelijkheid en de bestrijding van discriminatie wordt ondermijnd;

CP.

overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa het in een verklaring van 13 januari 2022 uiterst betreurenswaardig heeft geacht dat de Hongaarse regering had besloten om op dezelfde dag als de parlementsverkiezingen een nationaal referendum te houden over de toegang van kinderen tot informatie over seksuele gerichtheid en genderidentiteit, aangezien dit de instrumentalisering van de mensenrechten van lhbtiq’ers bevorderde; overwegende dat de internationale verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE op 29 juli 2022 in haar eindverslag heeft benadrukt dat het rechtskader voor het referendum grotendeels ontoereikend is en geen gelijk speelveld biedt voor referendumcampagnes, hetgeen niet strookt met cruciale aanbevelingen in het kader van internationale goede praktijken, en dat de regering ingevolge een wijziging van 2018 volledige campagnerechten heeft wanneer zij het initiatief neemt voor een referendum, in tegenstelling tot de internationale goede praktijken, en de autoriteiten niet verplicht zijn de kiezers objectieve informatie te verstrekken over referendumkwesties of over de standpunten van de voorstanders en tegenstanders, waardoor het voor de kiezers moeilijk is om een geïnformeerde keuze te maken; overwegende dat het referendum tegen lhbtiq’ers dat op 3 april 2022 in Hongarije werd gehouden, ongeldig was omdat geen van beide opties (“ja” of “nee”) 50 % van de stemmen kreeg; overwegende dat het referendum veelvuldig is bekritiseerd omdat het in strijd is met het beginsel van non-discriminatie;

CQ.

overwegende dat de internationale verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE op 29 juli 2022 in haar eindverslag heeft benadrukt dat minder dan 20 % van alle kandidaten vrouwen waren, en dat hierdoor de mogelijkheid om de geringe vertegenwoordiging van vrouwen in de nationale politiek in Hongarije op te krikken, aanzienlijk werd beperkt; overwegende dat het percentage vrouwen in het Hongaarse parlement dat werd verkozen in 2022, 14 % bedraagt;

CR.

overwegende dat het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap in zijn slotopmerkingen van 25 maart 2022 over het gecombineerde tweede en derde verslag van Hongarije zijn bezorgdheid heeft geuit over het feit dat personen met een handicap geen mechanisme hebben om autonoom een besluit te nemen, en Hongarije heeft aanbevolen zijn wetgeving te wijzigen om ervoor te zorgen dat de ondersteunde besluitvorming de waardigheid, autonomie, wil en voorkeuren van personen met een handicap bij de uitoefening van hun handelingsbevoegdheid eerbiedigt; overwegende dat het comité Hongarije ook heeft aanbevolen zijn maatregelen te herzien en zijn begrotingen voortaan te richten op gemeenschapsondersteunende diensten, zoals persoonlijke bijstand, met als doel personen met een handicap in staat te stellen om zelfstandig en in gelijke mate in de gemeenschap te leven;

De rechten van personen die tot minderheden behoren, waaronder Roma en joden, en de bescherming van dergelijke minderheden tegen haatdragende uitlatingen

CS.

overwegende dat de Commissie op 9 juni 2021 heeft besloten Hongarije een ingebrekestelling te sturen omdat zijn nationale wetgeving niet volledig in overeenstemming was met de EU-regels die discriminatie verbieden op grond van Richtlijn 2000/43/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (21) en Richtlijn 2000/78/EG van de Raad tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (22), op grond waarvan de lidstaten doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties voor discriminatie moeten vaststellen; overwegende dat een fundamentele verandering plaatsvond in juli 2020, toen Hongarije de nationale sanctieregeling wijzigde, waardoor rechtbanken verplicht werden morele compensatie toe te kennen voor discriminatie op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding, uitsluitend in de vorm van opleidings- of onderwijsdiensten en niet in de vorm van een eenmalige betaling; overwegende dat het Europees Parlement de lidstaten herhaaldelijk heeft opgeroepen zigeunerhaat aan te pakken door middel van doeltreffende wetgevings- en beleidsmaatregelen;

CT.

overwegende dat de Commissie Hongarije op 2 december 2021 een ingebrekestelling heeft gestuurd met betrekking tot de omzetting van Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (23), aangezien het Hongaarse rechtskader nalaat het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van internationale misdrijven strafbaar te stellen en er niet voor zorgt dat racistische en xenofobe motieven als verzwarende omstandigheid worden beschouwd of dat nationale rechtbanken rekening houden met dergelijke motieven voor elk gepleegd misdrijf;

CU.

overwegende dat de VN-Commissie voor de uitbanning van rassendiscriminatie in haar slotopmerkingen van 6 juni 2019 over de gecombineerde 18e tot 25e periodieke verslagen van Hongarije heeft aangegeven dat zij ten zeerste verontrust is over de duidelijke aanwezigheid van racistische haatzaaiende uitlatingen tegen Roma, migranten, vluchtelingen, asielzoekers en andere minderheden, die haat en onverdraagzaamheid aanwakkeren en soms aanzetten tot geweld tegen dergelijke groepen, met name van vooraanstaande politici en in de media, onder meer op het internet; overwegende dat de commissie in het bijzonder ernstig verontrust was over berichten dat publieke figuren, ook op het hoogste niveau, verklaringen hadden afgelegd die rassenhaat kunnen bevorderen, met name in het kader van de in 2015 gestarte antimigranten- en antivluchtelingencampagne van de regering, alsook over het bestaan en het optreden van organisaties die rassenhaat bevorderen; overwegende dat de commissie, rekening houdend met de verstrekte informatie over de maatregelen die zijn genomen om de situatie van de Roma te verbeteren, onder meer op het gebied van gezondheid en onderwijs, alsook via de nationale strategie voor sociale integratie van 2011, nog steeds zeer bezorgd is over de aanhoudende discriminatie van Roma en de segregatie en extreme armoede waarmee zij worden geconfronteerd;

CV.

overwegende dat het raadgevend comité voor het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden in zijn vijfde advies inzake Hongarije van 26 mei 2020 heeft aangegeven dat Hongarije weliswaar zijn beleid ter ondersteuning van nationale minderheden op basis van een solide wetgevingskader heeft gehandhaafd, maar dat het noodzakelijk blijft om structurele problemen aan te pakken waarmee Roma worden geconfronteerd op alle gebieden van het openbare en privéleven, met inbegrip van onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting en toegang tot gezondheidszorg; overwegende dat het comité heeft benadrukt dat dringend maatregelen moeten worden genomen om de situatie van de Roma te verhelpen, voortijdig schoolverlaten te bestrijden en inclusief en hoogwaardig onderwijs te bevorderen, ook in gesegregeerde gebieden; overwegende dat de commissie er voorts op heeft gewezen dat er in achterstandsregio’s behoefte is aan een grotere complementariteit tussen nationaal en lokaal beleid om langetermijnoplossingen te bieden voor werkgelegenheids- en huisvestingsproblemen, terwijl de toegang tot gezondheidszorg en sociale diensten onderhevig blijft aan ernstige praktische belemmeringen, met name ten nadele van Romavrouwen en -kinderen;

CW.

overwegende dat het Comité van ministers van de Raad van Europa er in zijn besluit van 10 juni 2022 over het hangende verscherpte toezicht op de uitvoering van de arresten van het EHRM in de zaak Horváth en Kiss/Hongarije aan herinnerde dat de zaak in kwestie betrekking had op de discriminerende verkeerde plaatsing en oververtegenwoordiging van Romakinderen in speciale scholen voor kinderen met een geestelijke handicap, en dat de staat een positieve verplichting had om aanhoudende discriminerende praktijken te voorkomen; overwegende dat het comité de autoriteiten nogmaals met klem erom heeft verzocht voorbeelden te geven van de doeltreffendheid van de administratieve en gerechtelijke rechtsmiddelen tegen de bevindingen van de deskundigencomités en om de in dit verband verstrekte statistische gegevens aan te vullen, er bij de autoriteiten op heeft aangedrongen de statistische informatie aan te vullen met naar etnische afstamming uitgesplitste gegevens over het aantal beroepen dat is ingesteld in zaken van Roma-kinderen, en de autoriteiten nogmaals met klem erom heeft verzocht nadere informatie te verstrekken over alle relevante procedures voor de commissaris voor de grondrechten;

CX.

overwegende dat het toezicht op de uitvoering van de arresten van het EHRM in de zaak Balázs/Hongarije betreffende schendingen van het discriminatieverbod, gelezen in samenhang met het verbod op onmenselijke of vernederende behandeling vanwege het feit dat de autoriteiten geen doeltreffend onderzoek hebben ingesteld naar de kwestie van mogelijke raciale motieven achter de mishandeling van Roma-verzoekers door rechtshandhavingsfunctionarissen, nog steeds hangende is;

CY.

overwegende dat de fractieleiders van het Parlement op 29 juli 2022 een verklaring hebben aangenomen waarin zij hun afkeuring uitspreken over de openlijk racistische uitlatingen van premier Viktor Orbán omtrent het niet willen verworden tot “volkeren van een gemengd ras”, en hebben benadrukt dat deze uitlatingen in strijd zijn met onze waarden, die ook in de EU-Verdragen zijn verankerd;

De fundamentele rechten van migranten, asielzoekers en vluchtelingen

CZ.

overwegende dat het HvJ-EU in zijn arrest van 19 maart 2020 in zaak C-564/18 Bevándorlásiés Menekültügyi Hivatal (Tompa) heeft geoordeeld dat Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (24) nationale regelgeving uitsluit op grond waarvan een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk kan worden verklaard vanwege het feit dat de verzoeker op het grondgebied van de betrokken lidstaat is aangekomen via een staat waar hij niet was blootgesteld aan vervolging of gevaar voor ernstige schade, of waar een voldoende mate van bescherming wordt gewaarborgd; overwegende dat het HvJ-EU heeft geconcludeerd dat de richtlijn ook nationale regelgeving uitsluit die voorziet in een termijn van acht dagen waarbinnen de rechter bij wie beroep is ingesteld tegen een beslissing waarbij een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk wordt verklaard, uitspraak moet doen, wanneer die rechter niet binnen die termijn kan waarborgen dat de materiële regels en procedurele waarborgen die de verzoeker krachtens het Unierecht geniet, doeltreffend zijn;

DA.

overwegende dat het HvJ-EU in zijn arrest van 2 april 2020 in de gevoegde zaken C-715/17, C-718/17 en C-719/17, waaronder Commissie/Hongarije (tijdelijk mechanisme voor de herplaatsing van verzoekers om internationale bescherming), heeft geoordeeld dat Hongarije, door niet regelmatig en ten minste om de drie maanden een passend aantal verzoekers om internationale bescherming aan te wijzen dat snel naar zijn grondgebied kan worden herplaatst, sinds 25 december 2015 zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 5, lid 2, van Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad niet was nagekomen (25) en bijgevolg ook zijn verplichtingen inzake herplaatsing uit hoofde van artikel 5, leden 4 t/m 11, van dat besluit niet was nagekomen;

DB.

overwegende dat het HvJ-EU in zijn arrest van 14 mei 2020 in de gevoegde zaken C-924/19 PPU en C-925/19 PPU OrszágosIdegenrendészeti Főigazgatóság Dél-alföldi Regionális Igazgatóság en OrszágosIdegenrendészeti Főigazgatóság heeft geoordeeld dat Richtlijn 2008/115/EG over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (26) en Richtlijn 2013/33/EU tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (27) inhouden dat de verplichting voor onderdanen van derde landen om permanent in een transitzone te blijven waarvan de omtrek beperkt en gesloten is, het feit dat de verplaatsingen van die onderdaan beperkt en gecontroleerd worden en dat hij die zone niet legaal, in welke richting dan ook, vrij kan verlaten, een vrijheidsbeneming lijkt te zijn die wordt gekenmerkt door “detentie” in de zin van deze richtlijnen; overwegende dat het HvJ-EU heeft aangegeven dat het Unierecht een aantal bepalingen van de Hongaarse wetgeving uitsluit;

DC.

overwegende dat het HvJ-EU in zijn arrest van 17 december 2020 in zaak C-808/18, Commissie/Hongarije (opvang van verzoekers om internationale bescherming), heeft geoordeeld dat Hongarije niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2008/115/EG, Richtlijn 2013/32/EU en Richtlijn 2013/33/EU: i) door te bepalen dat verzoeken om internationale bescherming van onderdanen van derde landen of staatlozen alleen kunnen worden ingediend in de transitzones Röszke en Tompa, waarbij het aantal verzoekers dat dagelijks tot die transitzones mag worden toegelaten, drastisch beperkt wordt; ii) door een systeem van stelselmatige detentie van verzoekers om internationale bescherming in de transitzones Röszke en Tompa in te voeren; iii) door de verwijdering toe te staan van alle onderdanen van derde landen die illegaal op zijn grondgebied verblijven, zonder de procedures en waarborgen van het acquis in acht te nemen; en iv) door de uitoefening door verzoekers om internationale bescherming van hun recht om op zijn grondgebied te verblijven, afhankelijk te stellen van voorwaarden die in strijd zijn met het Unierecht; overwegende dat het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) op 27 januari 2021 heeft aangekondigd zijn activiteiten in Hongarije op te schorten naar aanleiding van het arrest van het HvJ-EU; overwegende dat de Commissie op 12 november 2021 heeft besloten Hongarije voor het HvJ-EU te dagen wegens niet-naleving van het arrest en het HvJ-EU heeft verzocht de betaling van geldboetes te gelasten (zaak C-123/22);

DD.

overwegende dat de Commissie op 9 juni 2021 heeft besloten de Hongaarse autoriteiten een ingebrekestelling en een met redenen omkleed advies te sturen wegens onvolledige omzetting van Richtlijn 2013/32/EU, wat betreft de bepalingen inzake het persoonlijk onderhoud, het medisch onderzoek, waarborgen voor niet-begeleide kinderen en tieners en de asielbehandelingsprocedure;

DE.

overwegende dat de Commissie op 15 juli 2021 heeft besloten Hongarije voor het HvJ-EU te dagen omdat zij van mening was dat de nieuwe asielprocedure onverenigbaar is met artikel 6 van Richtlijn 2013/32/EU, uitgelegd in het licht van artikel 18 van het Handvest (zaak C-823/21, Commissie/Hongarije);

DF.

overwegende dat het HvJ-EU in zijn arrest van 16 november 2021 in zaak C-821/19, Commissie/Hongarije (hulpverlening aan asielzoekers), heeft geoordeeld dat Hongarije zijn verplichtingen niet is nagekomen uit hoofde van: i) artikel 33, lid 2, van Richtlijn 2013/32/EU, door toe te staan dat een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van het feit dat de verzoeker op zijn grondgebied was aangekomen via een staat waar de betrokkene niet is blootgesteld aan vervolging of een risico op ernstige schade, of waar een toereikend beschermingsniveau was gewaarborgd; ii) artikel 8, lid 2, en artikel 22, lid 1, van Richtlijn 2013/32/EU en artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2013/33/EU, door de handelingen van eenieder die in het kader van een organisatorische activiteit bijstand verleent bij het indienen van een asielverzoek op zijn grondgebied, strafbaar te stellen in zijn nationale recht, wanneer buiten elke redelijke twijfel kan worden aangetoond dat die persoon wist dat dit verzoek niet kon worden aanvaard op grond van die regelgeving; en iii) artikel 8, lid 2, artikel 12, lid 1, punt c), en artikel 22, lid 1, van Richtlijn 2013/32/EU en artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2013/33/EU, door te verhinderen dat eenieder die ervan wordt verdacht een dergelijk strafbaar feit te hebben gepleegd, het recht heeft de buitengrenzen te benaderen;

DG.

overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa in haar verslag van 21 mei 2019 naar aanleiding van een bezoek aan Hongarije van 4 t/m 8 februari 2019 heeft vastgesteld dat het standpunt dat de Hongaarse regering sinds 2015 tegen immigratie en asielzoekers heeft ingenomen, heeft geleid tot een wetgevingskader dat de opvang van asielzoekers en de integratie van erkende vluchtelingen, zoals voorgeschreven door internationale mensenrechtenverplichtingen, ondermijnt;

DH.

overwegende dat het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (CPT) in zijn verslag van 17 maart 2020 naar aanleiding van een bezoek aan Hongarije in 2018 heeft benadrukt dat er sinds het ad-hocbezoek van het CPT in 2017 niets was gedaan om doeltreffende waarborgen in te voeren ter voorkoming van mishandeling van personen die door Hongaarse politieagenten via het grenshek naar Servië worden teruggestuurd, en dat het ook duidelijk was dat er nog steeds geen rechtsmiddelen waren om dergelijke personen doeltreffende bescherming te bieden tegen gedwongen verwijdering en/of refoulement, met inbegrip van ketting-refoulement;

DI.

overwegende dat de VN-Commissie voor de uitbanning van rassendiscriminatie in haar slotopmerkingen van 6 juni 2019 over de gecombineerde 18e tot 25e periodieke verslagen van Hongarije uiting heeft gegeven aan haar bezorgdheid over de alarmerende situatie van asielzoekers, vluchtelingen en migranten en over de berichten dat het beginsel van non-refoulement niet volledig wordt geëerbiedigd in de wet en in de praktijk; overwegende dat de commissie ook ernstig verontrust was door de meldingen van buitensporig gebruik van geweld door rechtshandhavingsfunctionarissen tegen onderdanen van derde landen die om het even waar in Hongarije worden aangetroffen, terwijl degenen die worden aangetroffen dicht bij de grens met Servië, onder dwang werden “teruggedreven”, met verwondingen en lichamelijk letsel tot gevolg;

DJ.

overwegende dat het EHRM in zijn arrest van 2 maart 2021 in de zaak R.R. e.a./Hongarije heeft geoordeeld dat het gebrek aan voedselverstrekking aan de eerste verzoeker (R.R.) en de verblijfsvoorwaarden van de andere verzoekers (een zwangere vrouw en kinderen) hadden geleid tot een schending van het verbod op onmenselijke of vernederende behandeling; overwegende dat het EHRM ook heeft geoordeeld dat het verblijf van de verzoekers in de transitzone neerkwam op een feitelijke vrijheidsbeneming en dat het ontbreken van een formele beslissing van de autoriteiten en van een procedure op grond waarvan de rechter snel had kunnen beslissen over de rechtmatigheid van hun detentie, had geleid tot schendingen van het recht op vrijheid en veiligheid; overwegende dat het EHRM tot soortgelijke conclusies is gekomen in zijn arresten van 24 februari 2022 in de zaak M.B.K. e.a./Hongarije en van 2 juni 2022 in de zaak H.M. e.a./Hongarije; overwegende dat het verscherpte toezicht op de uitvoering van deze arresten nog steeds hangende is;

DK.

overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechten van migranten in zijn verslag van 11 mei 2020 naar aanleiding van een bezoek aan Hongarije in 2019 zijn oproep aan de Hongaarse regering heeft herhaald om de huidige situatie en het migratiebeleid grondig te herbeoordelen en erop heeft gewezen dat Hongarije een einde moet maken aan de zogenaamde crisissituatie, die niet overeenstemt met de realiteit en ernstige negatieve gevolgen heeft voor de mensenrechten van migranten, asielzoekers, de vrijheid van maatschappelijke organisaties en de slagkracht van de rechterlijke macht, en alle andere beperkende maatregelen met soortgelijke kenmerken en gevolgen moet opheffen;

DL.

overwegende dat het EHRM op in zijn arrest van 8 juli 2021 in de zaak Shahzad/Hongarije heeft geoordeeld dat de verzoeker “collectief” is uitgezet, aangezien zijn individuele situatie niet door de autoriteiten was vastgesteld, de autoriteiten geen daadwerkelijke en doeltreffende middelen hadden geboden om Hongarije binnen te komen, de verwijdering niet het gevolg was van zijn gedrag en de verzoeker niet over een passend rechtsmiddel beschikte; overwegende dat het verscherpte toezicht op de uitvoering van dit arrest nog steeds hangende is;

DM.

overwegende dat het Comité van ministers van de Raad van Europa er in zijn besluit van 2 december 2021 over het hangende verscherpte toezicht op de uitvoering van het arrest van het EHRM in de zaak Ilias en Ahmed/Hongarije aan heeft herinnerd dat deze zaak betrekking heeft op een schending van de procedurele verplichting uit hoofde van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens om de risico’s van mishandeling te beoordelen alvorens de asielzoekers naar Servië te verwijderen door zich te baseren op een algemeen vermoeden van “veilig derde land”, dat het met grote teleurstelling heeft vastgesteld dat er geen stappen waren ondernomen om de noodzakelijke herbeoordeling van het wettelijk vermoeden van “veilig derde land” met betrekking tot Servië uit te voeren, dat het met klem zijn verzoek heeft herhaald om een dergelijke herbeoordeling zonder verder uitstel en in overeenstemming met de vereisten van de jurisprudentie van het EHRM uit te voeren en de basis en het resultaat daarvan uiteen te zetten; overwegende dat het comité tevens met grote bezorgdheid heeft vastgesteld dat, ondanks de in zijn eerder besluit geuite bezorgdheid, de praktijk van gedwongen verwijdering zonder ordelijke procedure is voortgezet, en dat het de Hongaarse autoriteiten er eens te meer krachtig toe heeft opgeroepen om volledig te voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit het arrest van het EHRM en ervoor te zorgen dat gedwongen terugkeer gepaard gaat met ordelijke procedures en waarborgen, met name met betrekking tot het recht van eenieder om asiel aan te vragen, zoals vastgelegd in het internationaal recht;

DN.

overwegende dat het toezicht op de uitvoering van de arresten van het EHRM in de zaak Nabil e.a./Hongarije met betrekking tot schendingen van het recht van asielzoekers op vrijheid en veiligheid, wegens hun detentie in afwachting van de beoordeling van de gegrondheid van hun asielaanvragen, nog steeds hangende is;

DO.

overwegende dat de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa in haar aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa gerichte opmerkingen van 12 augustus 2022 heeft aangegeven dat de toegang tot de asielprocedure en tot een inhoudelijke en individuele risicobeoordeling in Hongarije vrijwel onmogelijk is geworden als gevolg van de opeenvolgende en overlappende maatregelen die de regering sinds 2015 heeft genomen; overwegende dat potentiële asielzoekers hetzij de legale toegang tot het grondgebied wordt geweigerd, hetzij, op enkele uitzonderingen na, Hongarije moeten verlaten en een voorafgaande screening moeten ondergaan via de ambassade voordat zij een verzoek om internationale bescherming kunnen indienen; overwegende dat deze geleidelijke ontmanteling van het asielstelsel consequent gepaard is gegaan met en aangewakkerd werd door een hard antimigrantendiscours van de Hongaarse regering, waardoor de opvang en bescherming van vluchtelingen en asielzoekers in het land verder is uitgehold;

Economische en sociale rechten

DP.

overwegende dat de Raad in zijn aanbeveling van 12 juli 2022 over het nationale hervormingsprogramma 2022 van Hongarije en met een advies van de Raad over het convergentieprogramma 2022 van Hongarije, heeft aanbevolen de arbeidsmarktintegratie van de meest kwetsbare groepen voort te zetten, met name door bijscholing, en de duur van werkloosheidsuitkeringen te verlengen om de toereikendheid van de sociale bijstand te verbeteren en de toegang tot essentiële diensten en geschikte huisvesting voor iedereen te waarborgen; overwegende dat de Raad heeft aanbevolen het onderwijsniveau te verbeteren en de deelname van kansarme groepen, met name de Roma, aan hoogwaardig regulier onderwijs te vergroten en de toegang tot hoogwaardige preventieve en eerstelijnszorg te verbeteren;

DQ.

overwegende dat het VN-Comité voor de rechten van het kind in zijn slotopmerkingen van 3 maart 2020 over het zesde periodieke verslag van Hongarije het land heeft aanbevolen te blijven investeren in maatregelen om een einde te maken aan armoede, met bijzondere aandacht voor Romakinderen en kinderen in sociaaleconomisch achtergestelde gebieden, en zijn ernstige bezorgdheid heeft geuit over het aantal leerlingen, meestal uit kansarme milieus, dat de school voortijdig verlaat, de toewijzing van openbare scholen aan religieuze gemeenschappen, wat kan bijdragen tot segregatie op basis van godsdienst en overtuiging, de aanhoudende segregatie van Romakinderen in het onderwijs, de onderwijskloof tussen Roma- en niet-Romakinderen, het gebrek aan officiële gegevens over Romakinderen in het onderwijs, het pesten, misbruik en uitsluiting waarmee kinderen, met name lhbti-kinderen, op school worden geconfronteerd, en het gebruik van disciplinaire methoden op school die kinderen niet beschermen tegen fysiek en geestelijk geweld;

DR.

overwegende dat de Hongaarse regering op 11 februari 2022 een noodbesluit heeft uitgevaardigd waarin de noodzakelijke minimumdiensten zijn vastgelegd die krachtens de wetgeving op stakingen tijdens een staking moeten worden gegarandeerd, waarbij deze diensten zo ruim worden geïnterpreteerd dat staken onmogelijk wordt; overwegende dat het besluit de rechten heeft beperkt van leerkrachten, die het voornemen hadden bekendgemaakt om te staken op 16 maart 2022;

DS.

overwegende dat sinds de vaststelling van het verbod op het hebben van een vaste verblijfplaats in de openbare ruimte diverse gewone rechtbanken het Grondwettelijk Hof hebben verzocht de wet nietig te verklaren wegens de ongrondwettigheid ervan om tal van redenen; overwegende dat het Grondwettelijk Hof na lang uitstel alle verzoeken van de gewone rechtbanken heeft verworpen, voor alle aangevoerde gronden, en geweigerd heeft verzoeken in aanmerking te nemen waarin niet de redenering werd gevolgd van de regering; overwegende dat het socialezekerheidsstelsel er in het geval van dakloosheid in de eerste plaats op gericht is het verblijf van daklozen op openbaar terrein illegaal te verklaren en strafmaatregelen op te leggen, in plaats van te focussen op sociale inclusie;

1.

herhaalt dat zijn zorgen betrekking hebben op de volgende kwesties in Hongarije:

de werking van het constitutionele bestel en het kiesstelsel;

de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en van andere instellingen en de rechten van rechters;

corruptie en belangenconflicten;

privacy en gegevensbescherming;

vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van pluriformiteit van de media;

academische vrijheid;

vrijheid van godsdienst;

vrijheid van vereniging;

het recht op gelijke behandeling, met inbegrip van de rechten van lhbtiq’ers;

de rechten van personen die tot minderheden behoren, waaronder Roma en joden, en de bescherming van dergelijke minderheden tegen haatdragende uitlatingen;

de fundamentele rechten van migranten, asielzoekers en vluchtelingen;

economische en sociale rechten;

2.

is van oordeel dat de feiten en ontwikkelingen die in de resoluties van het Parlement worden geïllustreerd, alles bij elkaar genomen een systemische bedreiging vormen voor de in artikel 2 VEU bedoelde waarden en dat er sprake is van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending van deze waarden; uit zijn diepe bezorgdheid over en veroordeelt de opzettelijke en systematische inspanningen van de Hongaarse regering om de in artikel 2 VEU verankerde waarden die aan de Unie ten grondslag liggen, te ondermijnen; onderstreept dat deze trends aanzienlijk zijn verergerd sinds artikel 7, lid 1, VEU in stelling is gebracht; benadrukt dat de Hongaarse regering de verantwoordelijkheid draagt voor het herstel van de naleving van het EU-recht en de in artikel 2 VEU verankerde waarden en betreurt ten zeerste dat het uitblijven van een doortastend optreden van de EU heeft bijgedragen tot een instorting van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in Hongarije, waardoor het land volgens de toepasselijke indicatoren is veranderd in een hybride regime van electorale autocratie;

3.

betreurt het dat de Raad er niet in slaagt om in het kader van de lopende procedure krachtens artikel 7, lid 1, VEU, daadwerkelijk vooruitgang te boeken; dringt er bij de Raad op aan erop toe te zien dat hoorzittingen ten minste eenmaal per voorzitterschap plaatsvinden tijdens de lopende procedures op grond van artikel 7 VEU en dat er ook aandacht wordt besteed aan nieuwe ontwikkelingen die van invloed zijn op de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten; verzoekt de Raad na elke hoorzitting uitgebreide notulen te publiceren; beklemtoont dat er geen eenparigheid van stemmen nodig is in de Raad om hetzij een duidelijk risico van een ernstige inbreuk op de waarden van de Unie overeenkomstig artikel 7, lid 1, vast te stellen, hetzij concrete aanbevelingen te doen aan de betrokken lidstaten en termijnen vast te stellen voor de uitvoering van die aanbevelingen; herhaalt zijn oproep aan de Raad om dat te doen, daarbij benadrukkend dat verder uitstel neerkomt op een schending van de rechtsstatelijke beginselen door de Raad zelf; benadrukt dat de lidstaten verplicht zijn gezamenlijk op te treden en een einde te maken aan de aanvallen op de in artikel 2 VEU verankerde waarden; verzoekt de Raad zo spoedig mogelijk aanbevelingen te doen aan Hongarije om de in zijn resolutie van 12 september 2018 en in deze resolutie genoemde problemen te verhelpen, waarin het land wordt verzocht alle genoemde uitspraken en aanbevelingen uit te voeren, met inbegrip van degene die betrekking hebben op de parlementsverkiezingen van 3 april 2022; benadrukt dat het Parlement in alle procedures in verband met artikel 7 VEU zijn met redenen omkleed voorstel aan de Raad moet kunnen voorleggen, hoorzittingen op grond van artikel 7 VEU moet kunnen bijwonen en in elke fase van de procedure onverwijld en volledig op de hoogte moet worden gehouden;

4.

verzoekt de Raad en de Commissie meer aandacht te besteden aan de systemische ontmanteling van de rechtsstaat, alsook aan de wisselwerking tussen de verschillende schendingen van waarden die in zijn resoluties zijn vastgesteld; benadrukt dat het ongemoeid laten van schendingen van de rechtsstaat de democratische instellingen ondermijnt en uiteindelijk gevolgen heeft voor de mensenrechten en het leven van iedereen in het land waar de schendingen worden begaan; benadrukt dat de Unie alle in artikel 2 VEU verankerde waarden even vastberaden moet verdedigen;

5.

verzoekt de Commissie ten volle gebruik te maken van de beschikbare instrumenten om het duidelijke risico op een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust, aan te pakken, en denkt hierbij met name aan versnelde inbreukprocedures, verzoeken om voorlopige maatregelen bij het Hof van Justitie en acties met betrekking tot niet-uitgevoerde uitspraken van het Hof; wijst op het belang van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat en is ingenomen met het besluit om deze verordening in het geval van Hongarije in werking te stellen, zij het na een lange vertraging en met een beperkte reikwijdte; verzoekt de Commissie onmiddellijk actie te ondernemen in het kader van de verordening met betrekking tot andere schendingen van de rechtsstaat, met name de schendingen in verband met de onafhankelijkheid van het gerechtelijk apparaat en andere elementen die aan de orde zijn gesteld in de op 19 november 2021 door de Commissie aan Hongarije verzonden brief; onderstreept dat de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat een hulpmiddel is dat een aanvulling vormt op de procedure van artikel 7 VEU, in alle lidstaten rechtstreeks toepasselijk is en sinds januari 2021 afdwingbaar is, en verzoekt de Commissie alle nodige stappen te ondernemen om een doeltreffende handhaving ervan te garanderen; wijst op het risico van misbruik van middelen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om het Hongaarse plan niet goed te keuren totdat Hongarije volledig heeft voldaan aan alle landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester op het gebied van de rechtsstaat en totdat het alle relevante arresten van het HvJ-EU en het EHRM heeft uitgevoerd; verwacht van de Commissie dat zij risico’s uitsluit dat programma’s in het kader van het cohesiebeleid bijdragen tot misbruik van EU-middelen of tot inbreuken op de rechtsstaat, alvorens de partnerschapsovereenkomsten en de cohesiebeleidsprogramma’s goed te keuren; verzoekt de Commissie de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (28) en het Financieel Reglement (29) strikter toe te passen om misbruik van EU-middelen voor politieke doeleinden aan te pakken; is van mening dat de toepassing van deze instrumenten ter bescherming van de in artikel 2 VEU verankerde waarden nog dringender is nu deze waarden worden bedreigd door de oorlog van Rusland tegen Oekraïne en de acties die het onderneemt tegen de EU;

6.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om ervoor te zorgen dat de eindontvangers of begunstigden van EU-middelen niet worden beroofd van deze middelen in geval van toepassing van sancties in het kader van het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat, zoals bepaald in artikel 5, leden 4 en 5, van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot rechtsstaat; vraagt de Commissie op zoek te gaan naar manieren om EU-middelen via lokale overheden en ngo’s te verdelen indien de betrokken regering niet meewerkt om de tekortkomingen in de tenuitvoerlegging van de rechtsstaat te verhelpen;

7.

verzoekt de Commissie steun te verlenen aan een onafhankelijk maatschappelijk middenveld in Hongarije dat de in artikel 2 VEU verankerde waarden waarborgt, met name door gebruik te maken van het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om een alomvattende strategie voor het maatschappelijk middenveld vast te stellen voor de bescherming en ontwikkeling van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in de Unie, waarin alle bestaande instrumenten worden geïntegreerd en een reeks concrete maatregelen wordt geschetst om de ruimte voor het maatschappelijk middenveld te beschermen en te versterken;

8.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de Raad om onmiddellijk onderhandelingen te beginnen met het Parlement over een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten in de vorm van een interinstitutioneel akkoord, met inbegrip van een permanente beleidscyclus tussen de EU-instellingen;

9.

is ingenomen met de conclusies van de Conferentie over de toekomst van Europa, met name de conclusies in voorstel 25 inzake “Rechtsstaat, democratische waarden en Europese identiteit”, en herhaalt dat de procedure voor de bescherming van de waarden waarop de Unie berust, moet worden versterkt en dat de vaststelling en de gevolgen van schendingen van fundamentele waarden moeten worden verduidelijkt;

10.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Verenigde Naties.

(1)PB C 433 van 23.12.2019, blz. 66.

(2)PB C 270 van 7.7.2021, blz. 91.

(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0204.

(4)PB C 99 van 1.3.2022, blz. 218.

(5) Arrest van het Hof van Justitie van 24 juni 2019, Europese Commissie/Republiek Polen, C-619/18, ECLI:EU:C:2019:531, punt 42.

(6) Advies 2/13 van het Hof van 18 december 2014 krachtens artikel 218, lid 11, VWEU, ECLI:EU:C:2014:2454, punt 168.

(7) Arrest van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses/Tribunal de Contas, C-64/16, ECLI:EU:C:2018:117, punt 32.

(8)PB C 316 van 6.8.2021, blz. 2.

(9)PB C 282 van 26.8.2020, blz. 107.

(10) Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1).

(11)PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65.

(12)PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1.

(13)PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243.

(14)PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29.

(15)PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36.

(16)PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.

(17) Bepalingen die registratie-, aangifte- en bekendmakingsverplichtingen opleggen aan bepaalde categorieën maatschappelijke organisaties die direct of indirect steun uit het buitenland ontvangen boven een bepaalde drempel, en die voorzien in de mogelijkheid om sancties op te leggen aan organisaties die deze verplichtingen niet nakomen.

(18)PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.

(19)PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.

(20)PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(21)PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(22)PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(23)PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.

(24)PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60.

(25) Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad van 22 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 80).

(26)PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98.

(27)PB L 180 van 29.6.2013, blz. 96.

(28)PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159.

(29)PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.