Home

Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2022 over een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU — Naar sterkere, verbonden, veerkrachtige en welvarende plattelandsgebieden in 2040 (2021/2254(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2022 over een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU — Naar sterkere, verbonden, veerkrachtige en welvarende plattelandsgebieden in 2040 (2021/2254(INI))

17.5.2023

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 177/35


P9_TA(2022)0436

Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2022 over een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU — Naar sterkere, verbonden, veerkrachtige en welvarende plattelandsgebieden in 2040 (2021/2254(INI))

(2023/C 177/04)

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 30 juni 2021 getiteld “Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU — Naar sterkere, verbonden, veerkrachtige en welvarende plattelandsgebieden in 2040” (COM(2021)0345),

gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties,

gezien de Overeenkomst van Parijs, die is bereikt in het kader van de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering,

gezien de artikelen 39 en 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (1),

gezien Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (2),

gezien Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (3),

gezien Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (4),

gezien Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (5),

gezien Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa (6),

gezien zijn resolutie van 27 oktober 2016 over hoe het GLB de werkgelegenheid in landelijke gebieden kan verbeteren (7),

gezien zijn resolutie van 4 april 2017 over vrouwen en hun rol in plattelandsgebieden (8),

gezien zijn resolutie van 15 november 2017 over een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie (9),

gezien zijn resolutie van 30 mei 2018 over de toekomst van voeding en landbouw (10),

gezien zijn resolutie van 3 oktober 2018 over inspelen op de specifieke behoeften van plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden (11),

gezien zijn resolutie van 8 maart 2022 over de rol van het cohesiebeleid bij het bevorderen van innovatieve en slimme transformatie en regionale ICT-connectiviteit (12),

gezien zijn resolutie van 8 oktober 2020 over de Europese bosbouwstrategie — de weg vooruit (13),

gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021 over een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (14),

gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (15),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),

gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2021 getiteld “Noodplan voor het waarborgen van de voedselvoorziening en voedselzekerheid in tijden van crisis” (COM(2021)0689),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 juli 2021 getiteld “Nieuwe EU-bosstrategie voor 2030” (COM(2021)0572),

gezien de mededeling van de Commissie van 4 februari 2022 over het 8e cohesieverslag: naar cohesie in Europa in 2050 (COM(2022)0034),

gezien het verslag van de Commissie van 17 juni 2020 over de gevolgen van demografische veranderingen (COM(2020)0241),

gezien het groenboek van de Commissie van 27 januari 2021 over de vergrijzing, getiteld “Bevorderen van intergenerationele solidariteit en verantwoordelijkheid” (COM(2021)0050),

gezien de Verklaring van Cork 2.0 over een betere levenskwaliteit in plattelandsgebieden, die de partijen bij de Europese Conferentie over plattelandsontwikkeling in september 2016 in Cork hebben aangenomen,

gezien de Verklaring van Bled voor een slimmere toekomst in de plattelandsgebieden van de EU, die op 13 april 2018 werd ondertekend in Bled (Slovenië),

gezien de VN-Verklaring over de rechten van landbouwers en andere mensen die werkzaam zijn in plattelandsgebieden, die de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties op 28 september 2018 heeft aangenomen,

gezien zijn resolutie van 3 mei 2022 over een EU-actieplan voor biologische landbouw (16),

gezien algemene aanbeveling nr. 34 (2016) van het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen inzake de rechten van vrouwen op het platteland, die op 7 maart 2016 is aangenomen,

gezien beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten,

gezien de in opdracht van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Parlement uitgevoerde studie over de toekomst van het Europese landbouwmodel: sociaal-economische en territoriale gevolgen van de daling van het aantal landbouwbedrijven en landbouwers in de EU, die de beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid in april 2022 heeft gepubliceerd,

gezien de mededeling van de Commissie van 25 maart 2021 over een actieplan voor de ontwikkeling van de biologische productie (COM(2021)0141),

gezien zijn resolutie van 24 maart 2022 over de behoefte aan een dringend EU-actieplan om voedselzekerheid binnen en buiten de EU te waarborgen in het licht van de Russische invasie in Oekraïne (17),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 8 april 2021 met een evaluatie van de gevolgen van het GLB voor de instroom van jonge landbouwers, de lokale ontwikkeling en de werkgelegenheid in plattelandsgebieden (SWD(2021)0078),

gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s van 26 januari 2022, getiteld “Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU” (18),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 maart 2022, getiteld “Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU” (19),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A9-0269/2022),

A.

overwegende dat plattelandsgebieden ongeveer 83 % van het totale grondgebied van de EU uitmaken en dat er ongeveer 137 miljoen mensen wonen (zijnde 30 % van de EU-bevolking); overwegende dat de plattelandsgebieden van de EU van groot belang zijn als plaatsen voor voedselproductie, bossen en energieproductie, met name hernieuwbare energie, alsook voor de verwezenlijking van de Europese Green Deal, klimaatneutraliteit en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen; overwegende dat plattelandsgebieden, met name afgelegen en minder ontwikkelde plattelandsgebieden, berggebieden, eilanden en ultraperifere gebieden, te kampen hebben met specifieke, onopgeloste uitdagingen op lange termijn en een gebrek aan erkenning van hun unieke potentieel voor ontwikkeling en innovatie;

B.

overwegende dat op EU-niveau het bevolkingsaandeel in plattelandsgebieden het afgelopen decennium licht en de voorbije 50 jaar sterk is gedaald, vanwege vergrijzing en plattelandsvlucht (verstedelijking); overwegende dat het aandeel 65-plussers in het algemeen het grootst is in plattelandsgebieden en dat dit naar verwachting nog zal groeien; overwegende dat de bevolking in vier op vijf plattelandsgebieden in de EU tegen 2050 vermoedelijk zal afnemen en dat afgelegen plattelandsgebieden verder inwoners dreigen te verliezen;

C.

overwegende dat in artikel 174 VWEU is bepaald dat de Unie zich ten doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s te verkleinen, waarbij bijzondere aandacht moet worden geschonken aan bepaalde regio’s, met name plattelandsgebieden; overwegende dat plattelandsgebieden met het oog op duurzame ontwikkeling voldoende financiële steun moeten krijgen;

D.

overwegende dat de gemiddelde arbeidsparticipatie in de plattelandsgebieden van de EU zich tussen 2012 en 2020 gunstig maar niet in alle lidstaten op dezelfde manier heeft ontwikkeld en dat de kwaliteit van het werkaanbod uiteenloopt; overwegende dat het percentage van de bevolking dat getroffen dreigt te worden door armoede of sociale uitsluiting hoger is in landelijke dan in stedelijke gebieden;

E.

overwegende dat de arbeidsomstandigheden van een aanzienlijk deel van de werknemers in de landbouwsector van de EU uiterst moeilijk en precair zijn en worden gekenmerkt door lage lonen, lange werktijden, zwartwerk, een groot aantal ongevallen en ziekten en erbarmelijke huisvesting;

F.

overwegende dat de toegang tot waterdiensten, sanitaire voorzieningen, wegverbindingen, gezondheidszorg, onderwijs, breedbandinternet en andere basisvoorzieningen van essentieel belang is voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden; overwegende dat huishoudens in sommige plattelandsgebieden nog steeds geen toegang hebben tot essentiële basisdiensten, met name water en sanitaire voorzieningen, terwijl er tussen de lidstaten nog steeds verschillen bestaan (20); overwegende dat burgers vervoersinfrastructuur en -verbindingen aanmerken als de belangrijkste behoeften in plattelandsgebieden;

G.

overwegende dat slechts één op de zes plattelandsbewoners toegang heeft tot ultrasnelle breedbandverbindingen; overwegende dat landelijke en stedelijke gebieden grote verschillen vertonen wat betreft digitale basisvaardigheden, waarbij op het platteland slechts 28 % van de volwassenen over ten minste elementaire digitale vaardigheden beschikt terwijl dat in de stad 62 % is (2019); overwegende dat er tussen de lidstaten nog steeds aanzienlijke verschillen bestaan op het gebied van internetconnectiviteit, terwijl in sommige lidstaten tot 25 % van de huishoudens op het platteland nog steeds geen toegang heeft tot het internet (21);

H.

overwegende dat gendergelijkheid een fundamentele waarde van de EU is die in de Verdragen en in het Handvest van de grondrechten wordt erkend; overwegende dat er nog steeds sprake is van aanzienlijke genderongelijkheid in plattelandsgebieden, waarbij vrouwen te lijden hebben onder hogere werkloosheidscijfers, onzekere arbeidsovereenkomsten en informele arbeidsomstandigheden, en ondervertegenwoordigd zijn in besluitvormingsorganen zoals landbouwcoöperaties, vakbonden en gemeentebesturen;

I.

overwegende dat het aantal landbouwbedrijven in de EU-27 tussen 2003 en 2016 met 32 % is gedaald, waarbij de daling het sterkst was bij kleine landbouwbedrijven van minder dan vijf hectare (38 %); overwegende dat er in 2016 in de EU 10,5 miljoen landbouwbedrijven waren, waarvan de meeste (92 %) familiebedrijven waren; overwegende dat er in de EU tegen 2040 nog eens 6,4 miljoen landbouwbedrijven zouden kunnen verdwijnen, waardoor er in de hele EU ongeveer 3,9 miljoen landbedrijven zouden overblijven, hetgeen neerkomt op een ontzaglijke krimp van 62 % ten opzichte van 2016;

J.

overwegende dat er in 2016 voor elke landbouwer jonger dan 35 jaar meer dan zes landbouwers ouder dan 65 jaar waren (22), waardoor de vergrijzing van de landbouwers in de EU een van de grootste uitdagingen voor plattelandsgebieden is; overwegende dat het percentage landbouwers onder jonge vrouwen bijzonder laag is;

K.

overwegende dat de veehouderijbedrijven in de EU ongeveer 4 miljoen mensen in dienst hebben en de belangrijkste begunstigde zijn van steun uit de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) aan landbouwbedrijven in achterstandsgebieden, die 50 % van het landbouwareaal in de EU uitmaken;

L.

overwegende dat de thematische groepen van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling een doeltreffend instrument zijn gebleken voor publiek-private territoriale partnerschappen; overwegende dat deze groepen er bovendien in zijn geslaagd één enkel forum te bieden voor de aanpak van kwesties in verband met territoriale revitalisering, innovatie, bottom-up-benaderingen en een geïntegreerde aanpak op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling, gedecentraliseerd beheer, netwerkintegratie en samenwerking;

M.

overwegende dat het GLB voor de lopende programmeringsperiode onder meer tot doel heeft de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder de participatie van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden te bevorderen;

N.

overwegende dat bezorgdheid is geuit over de negatieve gevolgen van mijnbouwactiviteiten voor water, beschermde gebieden en het milieu, en over de milieuschade die zij kunnen toebrengen aan de omgeving en aan andere bronnen van levensonderhoud, hetgeen gevolgen kan hebben voor het inkomen, de gezondheid en de levenskwaliteit van mensen (23);

Uitdagingen en kansen voor sterkere, veerkrachtige en inclusieve plattelandsgebieden

1.

wijst op de historische, geografische, economische en maatschappelijke diversiteit van plattelandsgebieden in de EU; stipt aan dat plattelandsgebieden in de nabijheid van stedelijke centra, in kustgebieden, in grensoverschrijdende of bergachtige gebieden dan wel in ultraperifere gebieden en in dunbevolkte gebieden voor verschillende uitdagingen staan die op maat gesneden, doelgerichte oplossingen vereisen die in samenwerking met lokale belanghebbenden moeten worden gerealiseerd;

2.

benadrukt dat beleid en maatregelen op EU-niveau in combinatie met nationale, regionale en lokale beleidsmaatregelen met een plaatsgebonden aanpak van cruciaal belang zijn om de welvaart en het welzijn van de Europese plattelandsburgers veilig te stellen en om de uitdagingen aan te pakken waarmee zij worden geconfronteerd, namelijk bevolkingsafname en vergrijzing, een hoger risico op armoede en sociale uitsluiting en minder hoogwaardige arbeidskansen; wijst erop dat het bbp per hoofd van de bevolking in plattelandsgebieden aanzienlijk onder het EU-gemiddelde ligt;

3.

benadrukt voorts dat plattelandsgebieden geen toegang hebben tot hoogwaardige diensten van algemeen belang, zoals waterdiensten, sanitaire voorzieningen, wegverbindingen, gezondheidszorg, kinderopvang en hoogwaardig onderwijs en opleiding, en dat zij slecht verbonden zijn, met beperkte vervoersmogelijkheden en een gebrek aan snelle breedband, alsook aan andere basisdiensten zoals post- en bankdiensten, naast de ontoereikende kwaliteit en beschikbaarheid van huisvesting, klimaat- en milieudruk, de gendergelijkheidskloof en de beperkte mogelijkheden voor innovatie en toegang tot technologische ontwikkelingen; wijst erop dat de afgelegen ligging van plattelandsgebieden het er allemaal niet makkelijker op maakt;

4.

benadrukt dat demografische achteruitgang en vergrijzing gevolgen zullen hebben voor alle regio’s, maar vooral voor plattelandsgebieden, vanwege de bevolkingsverschuiving naar stedelijke gebieden en de uitstroom van jongeren, hetgeen een negatieve invloed zal hebben op hun groeipotentieel, de levenskwaliteit, de ontwikkeling van vaardigheden en de toegang tot diensten; merkt op dat het overheidsbeleid de tendens van ontvolking in plattelandsgebieden niet heeft kunnen keren;

5.

wijst op de centrale rol die plattelandsgebieden kunnen spelen bij het aanpakken van uitdagingen op sociaal, economisch en milieugebied, door ecosysteemdiensten te verlenen om de klimaatverandering en de achteruitgang van het milieu te beperken, een duurzame, toereikende voedselproductie, met inbegrip van biologisch voedsel, te waarborgen, het materiële en immateriële landelijke erfgoed in stand te houden, natuurbehoud en de biodiversiteit te bevorderen, te zorgen voor unieke cultuurlandschappen voor vrijetijds- en recreatiedoeleinden, alsmede de circulaire economie tot stand te brengen en bij te dragen tot een rechtvaardige, groene en digitale transitie;

6.

benadrukt in dit verband de synergieën tussen plattelandsgemeenschappen, milieubescherming, voedselzekerheid en bewustmaking ten aanzien van dierenwelzijn; benadrukt dat landbouwers naar behoren ondersteund en gecompenseerd moeten worden voor het leveren van collectieve goederen en ecosysteemdiensten, waarmee ze bijdragen aan de economische levensvatbaarheid van plattelandsgebieden;

7.

vestigt de aandacht op de groeiende ontevredenheid onder de bewoners van het platteland, die vinden dat in de politieke besluitvorming onvoldoende rekening wordt gehouden met hun behoeften en die zich ondervertegenwoordigd voelen, wat hun burgerzin en politieke betrokkenheid allesbehalve ten goede komt, hetgeen op zijn beurt moet worden aangepakt en tot allerlei vormen van democratische uitsluiting kan leiden; benadrukt dat een steeds groter wordende kloof tussen stad en platteland, de afgelegen geografische ligging en een gebrek aan basisdiensten deze ontevredenheid alleen maar vergroten; is van mening dat de betrokkenheid van jongeren bij het lokale gemeenschapsleven de uitstroom van jongeren uit plattelandsgebieden kan helpen vertragen;

8.

neemt er kennis van dat de EU-burgers nog steeds een groot vertrouwen hebben in regionale en lokale overheden, zoals blijkt uit Eurobarometer-enquêtes, en benadrukt dat het belangrijk is dat deze bestuursniveaus zich inzetten om de steun voor het Europese project in plattelandsgebieden nieuw leven in te blazen;

9.

benadrukt dat plattelandsgebieden bijzonder kwetsbaar zijn voor de gevolgen van crisissen, zoals de COVID-19-pandemie, de oorlog in Oekraïne en de klimaatverandering, maar ook nieuwe kansen en oplossingen kunnen bieden als reactie daarop en een sleutelrol kunnen spelen bij het waarborgen van voedselzekerheid, zelfvoorziening op voedselgebied en onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen of energie-invoer als ze over een passend ondersteuningskader beschikken;

10.

merkt op dat de COVID-19-pandemie heeft geleid tot nieuwe manieren van wonen, werken en samenwerken, met inbegrip van telewerken, waaruit nieuwe kansen ontspruiten met tal van positieve neveneffecten voor het herstel van plattelandsgebieden; merkt op dat de burgers hebben begrepen dat plattelandsgebieden oplossingen kunnen bieden voor deze crisis;

Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU

11.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie over een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU; onderschrijft de algemene doelstellingen ervan en ziet hierin een uitgelezen kans voor grotere, gecoördineerde inspanningen voor de plattelandsgebieden nu en in de toekomst, met het oog op nieuwe mogelijkheden voor sociale, economische en ecologische vernieuwing; benadrukt dat het, om plattelandsgebieden te ondersteunen, belangrijk is ervoor te zorgen dat EU-fondsen en -beleidsmaatregelen elkaar aanvullen en dat informatie toegankelijk is voor lokale belanghebbenden;

12.

benadrukt dat de ontwikkeling van plattelandsgebieden hoog op de EU-agenda moet blijven staan, en verzoekt de komende voorzitterschappen van de Raad van de Europese Unie daar ten volle naar te streven en in hun conclusies te wijzen op de noodzaak om op te treden voor de plattelandsgebieden;

13.

neemt kennis van het voorgestelde actieplan voor het platteland, dat moet uitgroeien tot een dynamisch instrument voor toekomstige maatregelen, met concrete resultaten, ter ondersteuning van geïntegreerde strategieën voor duurzame ontwikkeling, in overeenstemming met het partnerschapsbeginsel; verzoekt de Commissie en de lidstaten de hoogste prioriteit te verlenen aan de uitvoering ervan en duidelijke bindende streefcijfers vast te stellen om ervoor te zorgen dat het vergezeld gaat van de nodige middelen om het daadwerkelijk ten uitvoer te leggen en het streefdoel van sterkere, beter verbonden, veerkrachtige en welvarende plattelandsgebieden tegen 2040 te verwezenlijken;

14.

beaamt dat er een gemeenschappelijke, EU-brede definitie van functionele plattelandsgebieden nodig is waarin het onderscheid tussen plattelandsgebieden en voorstedelijke gebieden is opgenomen en de complexiteit, de diversiteit en de specifieke kenmerken van die gebieden worden erkend;

15.

dringt er bij de Commissie op aan om, in samenwerking met nationale, regionale en lokale belanghebbenden, snel een dergelijke definitie op te stellen en in de praktijk te brengen; is van mening dat deze definitie kan worden gebruikt om de ontwikkelingen in Europese plattelandsgebieden te vergelijken en een gerichtere uitvoering van beleid en maatregelen in deze gebieden te ondersteunen; verzoekt de Commissie een gemeenschappelijke methode te ontwikkelen met voldoende flexibiliteit om tegemoet te komen aan de specifieke kenmerken en behoeften van de lidstaten;

16.

steunt de ontwikkeling van een plattelandspact en benadrukt dat het voor het welslagen van het initiatief belangrijk is lokale, regionale en nationale belanghebbenden, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, op inclusieve wijze te betrekken bij het bestuur ervan;

17.

is van mening dat het plattelandspact concrete doelstellingen, resultaten, meerlagige governance- en monitoringsystemen en duidelijke institutionele verantwoordelijkheden moet omvatten; is van mening dat het plattelandspact moet dienen als platform voor het uitwisselen van goede praktijken tussen plattelandsgebieden en het ondersteunen van deze gebieden bij het gebruik van de beschikbare instrumenten, het bijdragen aan synergieën, complementariteit en samenhang van EU-interventies en het bevorderen van de strategische autonomie van de EU;

18.

is ingenomen met de aankondiging van een waarnemingspost voor het platteland die de verzameling en analyse van gegevens over plattelandsgebieden moet verbeteren; acht dit een waardevol instrument voor het onderbouwen, ontwerpen en monitoren van beter overheidsbeleid, alsook voor het bewaken van de voortgang bij de uitvoering van de langetermijnvisie en toekomstige beleidsmaatregelen en plattelandsstrategieën van de EU, met inbegrip van het EU-actieplan voor het platteland;

19.

is van oordeel dat de waarnemingspost voor het platteland een uitgelezen kans vormt om leemten in de gegevens in kaart te brengen en databanken te verbeteren, met name inzake naar geslacht uitgesplitste gegevens, een fijnmaziger statistische benadering te bevorderen en indicatoren op een passend geografisch niveau uit te werken om tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking; benadrukt dat er moet worden gezorgd voor voldoende financiering en middelen, transparantie en een duidelijke routekaart met tijdsbestekken en doelstellingen;

20.

benadrukt dat het belangrijk is een mechanisme voor plattelandstoetsing van EU-initiatieven in te voeren om de samenhang en complementariteit van EU-beleidsmaatregelen en de potentiële impact ervan op plattelandsgebieden te beoordelen; dringt er bij de lidstaten op aan de ontwikkeling en toepassing van doeltreffende mechanismen voor plattelandstoetsing op nationaal niveau te bevorderen, teneinde de gevolgen van voorgestelde regelgeving voor plattelandsgebieden te beoordelen om ervoor te zorgen dat ze doelmatig is, en verzoekt de Commissie hen daarbij te begeleiden; vindt dat het mechanisme voor plattelandstoetsing verplicht moet zijn, en benadrukt dat lokale en regionale autoriteiten moeten worden betrokken bij de vaststelling en uitvoering van mechanismen voor plattelandstoetsing, alsook bij de governance ervan op Europees en nationaal niveau;

Een traject voor de toekomst van plattelandsgebieden in 2040

21.

benadrukt dat burgers op het platteland, net als alle andere burgers, in billijke omstandigheden hun professionele, maatschappelijke en persoonlijke doelstellingen moeten kunnen verwezenlijken, met bijzondere aandacht voor kwetsbaardere groepen, en beklemtoont dat de Europese pijler van sociale rechten moet worden toegepast;

22.

benadrukt dat plattelandsgemeenschappen gelijke toegang moeten hebben tot diensten van algemeen belang om inclusieve en billijke levensomstandigheden en welzijn te waarborgen, met name gezondheidsdiensten, onderwijs, opleiding voor bij- en omscholing en een leven lang leren, sociale zorg, kinderopvang en ouderenzorg, connectiviteit en mobiliteit, huisvesting, post- en bankdiensten, sociale ontmoetingsplaatsen en culturele activiteiten en infrastructuur;

23.

benadrukt in dit verband het belang van overheidsinvesteringen en publieke partnerschappen, alsook van het verbeteren van grensoverschrijdende samenwerking en samenwerking tussen landelijke en stedelijke gebieden; wijst op het potentieel van gedecentraliseerde en multifunctionele dienstencentra en van op maat gemaakte herbestemde gerenoveerde gebouwen, alsook van innovatieve benaderingen voor dienstverlening;

24.

is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan kwetsbare groepen die in plattelandsgebieden wonen, zoals mensen met een handicap, ouderen en migranten, met name seizoenarbeiders, om ervoor te zorgen dat in hun specifieke behoeften wordt voorzien en tegelijkertijd sociale inclusie wordt bevorderd; verzoekt de Commissie de werkwijzen met betrekking tot de integratie van personen met een handicap in de verschillende lidstaten verder te harmoniseren;

25.

benadrukt dat gerichte maatregelen ter ondersteuning van jongeren en ter bevordering van doeltreffende generatievernieuwing een prioriteit moeten zijn, teneinde de permanente aanwezigheid van jongeren in plattelandsgebieden aan te moedigen en de demografische achteruitgang tegen te gaan; benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het overwinnen van de belangrijkste uitdagingen en het wegnemen van bestaande belemmeringen, zoals de toegang tot hoger onderwijs en de overdracht van kennis, arbeidskansen, de verwerving van ondernemersvaardigheden en de toegang tot grond en kapitaal; benadrukt de noodzaak van hoogwaardige landbouwonderwijssystemen voor de opleiding van jonge professionals; wijst in dit verband op de belangrijke rol van jonge landbouwers bij het moderniseren van de landbouw in de EU en het scheppen van meer kansen in plattelandsgebieden; benadrukt dat hun succesvolle integratie moet worden ondersteund, met name door de aankoop en pacht van landbouwgrond te vergemakkelijken, en wijst in dit verband op het potentieel van starterscentra voor landbouwbedrijven;

26.

verzoekt de Commissie en de lidstaten, in overeenstemming met de Europese pijler van sociale rechten, maatregelen te nemen en te versterken om de rechten, de arbeidsvoorwaarden, de veiligheid, de gezondheid en de sociale bescherming van werkenden in plattelandsgebieden, alsmede de leef- en arbeidsomstandigheden van seizoenarbeiders en migrerende werknemers, te verbeteren en tegelijk te zorgen voor samenhang tussen de beleidsterreinen die hierop van invloed zijn;

27.

onderstreept dat de Europese Green Deal, met inbegrip van de “van boer tot bord”-strategie en de digitale transformatie, kan leiden tot nieuwe kansen in plattelandsgebieden, een nieuwe dynamiek voor een veerkrachtigere toekomst en mogelijkheden voor duurzame banen; wijst op de noodzaak om te zorgen voor een rechtvaardige en inclusieve transitie, waarbij de economische vitaliteit van het platteland en de territoriale en sociale cohesie worden bevorderd, en om te voorzien in passende steun en middelen om de uitdagingen in dit verband het hoofd te bieden, met name in het licht van de huidige crisis;

28.

onderstreept de centrale rol die de landbouw, de agrovoedingssector en duurzame bosbouw spelen in plattelandsgebieden, bij het scheppen van banen en bij het waarborgen van hoogwaardig, divers voedsel en duurzaam geproduceerde biomassa; benadrukt dat maatschappelijk, ecologisch en economisch duurzame landbouw, met inbegrip van agro-ecologie en biologische landbouw, die landbouwers een redelijk inkomen verschaft, van cruciaal belang is voor de vitaliteit van deze gebieden;

29.

vestigt de aandacht op de belangrijke rol van kleine en middelgrote landbouwbedrijven en familiebedrijven bij het in stand houden van de plattelandsbevolking en het behoud van landbeheer en landschappen, en is van mening dat zij steun moeten krijgen om adequate levensomstandigheden te waarborgen en de daling van het aantal landbouwbedrijven te beperken; benadrukt dat landbouwers in afgelegen en landelijke gebieden, met name kleine landbouwers, nog steeds onvoldoende toegang hebben tot technologieën;

30.

erkent dat het belangrijk is samenwerkingsinitiatieven op het gebied van landbouw en de sociale economie te ondersteunen als instrument voor plattelandsontwikkeling; vestigt de aandacht op de rol die landbouwcoöperaties spelen bij de ecologische, economische en sociale duurzaamheid van plattelandsgebieden doordat zij waarde toevoegen aan producten, banen scheppen en de lokale economie diverser maken; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan coöperaties in plattelandsgebieden aan te moedigen en te bevorderen;

31.

benadrukt dat het belangrijk is de kwaliteitsregelingen van de EU, met name geografische aanduidingen, te bevorderen als middel om de kwaliteit en een eerlijke verdeling van economische waarde binnen de voedselketens te verbeteren en uiteindelijk de plattelandsbevolking op het grondgebied van de EU in stand te houden;

32.

benadrukt dat oneerlijke handelspraktijken nog steeds een ernstig probleem vormen in de landbouwsector, en beklemtoont dat er verdere stappen nodig zijn om te zorgen voor een betere verdeling van de waarde over de keten; wijst op het potentieel van korte toeleveringsketens om consumenten en producenten dichter bij elkaar te brengen, landbouwers een betere vergoeding te bieden en de uitstoot van broeikasgassen bij de productie van levensmiddelen terug te dringen; benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de gevolgen van vrijhandelsovereenkomsten voor plattelandsgebieden;

33.

stelt vast dat er behoefte is aan een eerlijke verdeling van de rechtstreekse betalingen om ervoor te zorgen dat regio’s en plattelandsgebieden zich op evenwichtige wijze ontwikkelen; benadrukt het belang van GLB-betalingen voor gebieden met natuurlijke beperkingen teneinde in die gebieden duurzame activiteiten te behouden; verzoekt de lidstaten sterke territoriale GLB-netwerken voor plattelandsontwikkeling op te zetten voor de coördinatie van alle belanghebbenden op het gebied van plattelandsontwikkeling;

34.

wijst erop dat extensieve, op blijvend grasland gebaseerde, silvo-pastorale of extensieve veeteelt, waarbij vaak weidegronden met een hoge milieuwaarde en bedreigde gekweekte soorten en rassen worden gebruikt, met name in afgelegen berggebieden, belangrijke kenmerken van de Europese plattelandsgebieden zijn, die moeten worden ondersteund en aangemoedigd;

35.

wijst erop dat toegang tot op maat gesneden investeringen, onderzoek en innovatie belangrijk is voor duurzame landbouw; neemt kennis van het succes van het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw en dringt aan op de voortzetting en uitbreiding van deze innovatieve bottom-upbenadering voor het leveren van op maat gesneden oplossingen die zijn ontworpen door lokale belanghebbenden, alsook van andere op meerdere actoren gebaseerde innovatiepartnerschappen en innovatiehubs voor het platteland; is van mening dat innovatie moet aansluiten bij traditionele werkwijzen en kennis, met name waar deze zijn aangepast aan de kenmerken van het gebied in kwestie;

36.

herinnert eraan dat grote carnivoren, met name wolven, een impact kunnen hebben op de levensvatbaarheid van de landbouw, vooral op bepaalde soorten extensief beheerde landbouwgronden met een grote biodiversiteit; merkt op dat dit betekent dat er moet worden gezorgd voor een evenwichtige co-existentie tussen mensen en deze dieren in plattelandsgebieden; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband concrete maatregelen te nemen om deze co-existentie te garanderen, teneinde ervoor te zorgen dat de duurzame ontwikkeling en dynamiek van plattelandsgebieden, en in het bijzonder traditionele landbouwpraktijken als beweiding, niet in het gedrang komen; wijst op de verantwoordelijkheid van de Commissie om de vorderingen bij het behalen van een bepaalde staat van instandhouding te beoordelen en, in voorkomend geval, de beschermingsstatus van soorten te wijzigen indien de gewenste staat van instandhouding wordt bereikt; dringt er bij de Commissie op aan een discussie over grote carnivoren met plattelandsactoren aan te moedigen, informatie over financieringsmogelijkheden voor preventieve maatregelen tegen aanvallen op vee te verstrekken en een tussen de lidstaten afgestemde aanpak te bevorderen;

37.

benadrukt dat diversificatie en innovatie in de plattelandseconomie, met een meer gebiedsgebonden aanpak op basis van lokaal potentieel en specifieke kenmerken, van cruciaal belang zijn om kansen te halen uit de digitale en de groene transitie; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om een eerlijke transitie en diversificatie van de plattelandseconomie te ondersteunen en het scheppen van hoogwaardige banen in plattelandsgebieden te stimuleren; benadrukt het potentieel van biodistricten, ecoregio’s, koolstoflandbouw en ecotoerisme voor diversificatie van de plattelandseconomie; herinnert eraan dat duurzame landbouw, bosbouw en visserij ook kansen kunnen bieden om de bedrijfsactiviteiten in plattelandsgebieden te diversifiëren;

38.

erkent dat toerisme een belangrijke bron van inkomsten kan zijn voor plattelandsgemeenschappen, en wijst op het potentieel van gediversifieerde modellen van duurzaam toerisme; wijst op het vaak onderbenutte potentieel van recreatievisserij en hengeltoerisme om het hele jaar door toeristen aan te trekken; dringt aan op inspanningen om in strategieën voor diversificatie van de plattelandseconomie meer aandacht te besteden aan plattelandstoerisme, zoals wijntoerisme, in samenwerking met de landbouw- en de voedingssector;

39.

erkent het belang van duurzaam wildbeheer voor de toekomst van plattelandsgebieden in sociaal, economisch en cultureel opzicht en met het oog op biodiversiteitsbehoud;

40.

verzoekt de Commissie en de lidstaten dringend actie te ondernemen om maatregelen te ontwikkelen en uit te voeren om genderkloven te bestrijden, met name inzake lonen en pensioenen; benadrukt dat gendermainstreaming op elk niveau van beleidsvorming moet worden toegepast, waarbij de EU-strategie voor gendergelijkheid 2020-2025 moet worden uitgevoerd, met name in plattelandsgebieden;

41.

betreurt dat het werk van vrouwen op het platteland nog steeds niet naar behoren wordt erkend, met name in de landbouw; wijst erop dat vrouwen in plattelandsgebieden meer te lijden hebben onder verborgen werkloosheid en er vaker deelnemen aan de informele economie, wat bijdraagt tot de frequentere uitstroom van jonge vrouwen; benadrukt dat er gerichte maatregelen nodig zijn om hun specifieke problemen op de arbeidsmarkt op te lossen en hun toegang tot adequate diensten, waaronder brede gezondheidszorg, te verbeteren, met bijzondere aandacht voor de inclusie van de meest kwetsbare groepen; wijst nogmaals op het belang van een positief evenwicht tussen werk en privéleven en is in dit verband ingenomen met de komende Europese zorgstrategie;

42.

benadrukt dat de participatie van vrouwen in de besluitvorming en de politieke participatie in plattelandsgebieden moeten worden verbeterd; verzoekt de lidstaten gendergelijkheid te propageren en gelijke participatie in alle organisaties, verenigingen en overheidsinstellingen op het platteland en in besluitvormingsposities, alsook bedrijfseigendom en toegang tot hoogwaardige banen te bevorderen; benadrukt dat er behoefte is aan gerichte opleiding en ontwikkeling van vaardigheden, alsook aan een gunstig klimaat, een gemakkelijkere toegang tot financiële middelen en de bevordering van vrouwelijk ondernemerschap in plattelandsgebieden;

43.

verzoekt de Commissie en de lidstaten de integratie van vrouwen in de landbouw te bevorderen, met name door de mogelijkheid te onderzoeken om mede-eigendom van Europese landbouwbedrijven te ondersteunen; dringt erop aan dat het werk van vrouwen in de landbouw, en met name het werk van meewerkende echtgenotes en partners in de landbouw, volledig wordt erkend door hun wettelijke erkenning en volledige toegang tot socialezekerheidsrechten te verlenen; onderstreept de rol van vrouwen in plattelandsgebieden bij de overgang naar duurzame landbouw en bij de groene transitie;

44.

wijst op de centrale rol van plattelandsgebieden bij de overgang naar een koolstofneutrale en circulaire economie, met inbegrip van een duurzame bio-economie en bosbouw; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te helpen zorgen dat lokale actoren initiatieven omarmen die bijdragen tot de lokale aanvaarding van hernieuwbare energie, zoals de oprichting van energiegemeenschappen op het platteland;

45.

benadrukt dat initiatieven in plattelandsgebieden, zoals de ontwikkeling van infrastructuur voor hernieuwbare energie, daadwerkelijk moeten bijdragen tot de economische, sociale en ecologische vitaliteit van deze gebieden en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de noodzakelijke maatschappelijke aanvaarding ter plaatse; benadrukt dat de doelstellingen van voedselproductie en de bescherming van gebieden met een hoge milieuwaarde, zoals Natura 2000-gebieden, een prioriteit moeten zijn;

46.

verzoekt de Commissie en de lidstaten plattelandsgebieden verder te ondersteunen bij de uitbreiding van de productie van duurzame hernieuwbare energie, onder meer door bestaande belemmeringen weg te nemen, productie- en opslagsystemen te decentraliseren, energienetten te versterken en gekwalificeerd personeel op te leiden, en tevens het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te bevorderen als middel om bij te dragen tot energie-autonomie, inkomensdiversificatie en de bestrijding van energiearmoede en klimaatverandering; wijst erop dat het belangrijk is de circulariteit van landbouwbedrijven te vergroten;

47.

wijst op het belang van micro-opwekking op landbouwbedrijven; benadrukt dat landbouwers bij de levering van elektriciteit aan het elektriciteitsnet geen nadeel mogen ondervinden als gevolg van het gebruik van overheidssubsidies, waaronder het GLB;

48.

benadrukt dat plattelandsgebieden een groter risico lopen op sociale uitsluiting en energiearmoede als gevolg van langere afstanden en mobiliteitsbelemmeringen in veel plattelandsgebieden; benadrukt voorts dat deze risico’s verband houden met zowel infrastructuur als diensten; wijst erop dat toegankelijke, openbare, groene en innovatieve oplossingen en investeringen op het gebied van plattelandsmobiliteit nodig zijn om billijke groei en territoriale cohesie te bewerkstelligen, in harmonie met een duurzame energietransitie;

49.

dringt aan op inclusieve infrastructuurplanning waarbij geen enkele regio achterblijft, met name door de overheidsinvesteringen te versterken, de EU- en nationale fondsen die bijdragen aan de connectiviteit in plattelandsgebieden snel ten uitvoer te leggen, geïntegreerde en intermodale vervoerssystemen te ondersteunen en te ontwikkelen en prioriteit te geven aan geïsoleerde en afgesloten gebieden in het trans-Europese vervoersnetwerk;

50.

benadrukt dat de digitale transitie plattelandsgebieden nieuwe kansen biedt die alleen te grijpen vallen als er voldoende, stabiele, snelle en toegankelijke breedbanddekking is, die nog niet in alle plattelandsgebieden voorhanden is; benadrukt dat digitale ontwikkeling plattelandsgebieden aantrekkelijker maakt, de problemen in verband met de afgelegen ligging vermindert, de toegang tot diensten verbetert en de digitalisering in de landbouw vergemakkelijkt; dringt aan op de oprichting van lokale snelle “digitale hubs” die zijn toegesneden op telewerken;

51.

waarschuwt voor het risico dat de digitale kloof op het platteland groter wordt als gevolg van het gebrek aan 5G-dekking, en verzoekt de lidstaten alle beschikbare instrumenten in te zetten om de volledige uitrol van 5G-netwerken te verbeteren en administratieve belemmeringen weg te nemen, met specifieke ondersteuning uit de fondsen van het cohesiebeleid van de EU en de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten zelf, maar ook particuliere investeringen; benadrukt dat de relevante richtsnoeren voor staatssteun voor plattelandsgebieden die niet door de markt worden bediend, tijdig moeten worden herzien;

52.

vestigt de aandacht op het feit dat het relatieve gebrek aan digitale vaardigheden in plattelandsgebieden plattelandsgemeenschappen kan beletten te profiteren van de mogelijkheden van digitalisering en de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) kan belemmeren;

53.

dringt aan op maatregelen op EU-, nationaal, regionaal en lokaal niveau die digitale inclusie waarborgen, met name in de context van de vergrijzing van de bevolking, en aangepaste digitale vaardigheden bevorderen en tegelijkertijd een gunstig klimaat voor innovatie en de ontwikkeling van digitale oplossingen op maat ondersteunen; wijst op het potentieel van digitale instrumenten voor duurzame en slimme landbouw, voor de ontwikkeling van lokale korte toeleveringsketens en voor het vergroten van de aantrekkelijkheid van de landbouwsector voor jonge landbouwers;

54.

is van mening dat slimme dorpen moeten worden beschouwd als een vlaggenschipproject van het EU-actieplan voor het platteland om de ontwikkeling ervan na 2020 beter te bevorderen; onderstreept in dit verband het belang van evenwichtige publiek-private partnerschappen; wijst op het potentieel van technologieën voor slimme steden, die naar behoren moeten worden gefinancierd, en is van mening dat het digitale platform Smart Cities Marketplace (24) als model kan dienen voor de verdere ontwikkeling van het ecosysteem van slimme dorpen; benadrukt dat de Leader-methode ter ontwikkeling van de plattelandseconomie en de financieringsinstrumenten voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) ook moeten worden gebruikt voor de verdere ontwikkeling van slimme dorpen;

55.

stelt vast dat plattelandsgemeenschappen nog steeds kampen met uitdagingen in verband met toegang tot basisvoorzieningen en economische kansen, en een zeker gebrek aan samenhang ondervinden met betrekking tot de planning in verband met de kloof tussen stad en platteland; benadrukt dat investeringen in milieubescherming, de plattelandsinfrastructuur en gezondheidszorg en onderwijs op het platteland van vitaal belang zijn voor een duurzame plattelandsontwikkeling; verzoekt de Commissie en de lidstaten minimumcriteria voor welzijn vast te stellen voor de bevolking van bepaalde gebieden;

Eerste stappen voor het ontwikkelen van een visie en een strategie voor plattelandsgebieden

56.

betreurt de late publicatie van de mededeling van de Commissie, waardoor het niet mogelijk was ze volledig op te nemen in de wetgevingsinstrumenten en de planning van het huidige programmeringskader; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle lidstaten naar behoren aandacht schenken aan de geïntegreerde en vanuit de lokale gemeenschap geleide territoriale dimensie van het platteland, en na te gaan of dat tot uiting komt en merkbaar is in de strategische plannen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de cohesiebeleidsprogramma’s, de programma’s van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de herstel- en veerkrachtplannen;

57.

dringt er bij de lidstaten op aan tijdens de uitvoering van de programma’s van het huidige meerjarig financieel kader de specifieke problemen van plattelandsgebieden en plattelandsgemeenschappen aan te pakken door toegang te verschaffen en te vergemakkelijken tot de investeringen die nodig zijn voor sociale inclusie, economische en ecologische prestaties en het scheppen van banen, teneinde het concurrentievermogen te bevorderen, een rechtvaardige digitale en groene transitie mogelijk te maken en de aantrekkelijkheid van en de levenskwaliteit in plattelandsgebieden te verbeteren; verzoekt de Commissie toezicht te houden op de indicatoren in de EU-programma’s en de afstemming ervan op de doelstellingen van de langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU te evalueren;

58.

is ingenomen met het REPowerEU-plan, dat een belangrijke rol kan spelen bij het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, met name van Russische oorsprong, en wijst op de talrijke mogelijkheden voor plattelandsgebieden in dit verband, maar is zeer bezorgd over de voorstellen om aanzienlijk meer mogelijkheden te bieden om middelen over te hevelen uit fondsen onder gedeeld beheer, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de beleidsplanning op middellange en lange termijn met het oog op een eerlijke groene en digitale transitie, ook voor plattelandsgebieden;

59.

verzoekt de lidstaten doeltreffend gebruik te maken van de verschillende financieringsmogelijkheden, ook om de vooruitzichten van kmo’s te verbeteren, gezien hun belangrijke rol bij het scheppen van werkgelegenheid in plattelandsgebieden, en verzoekt de Commissie na te gaan en te beoordelen of haar steun plattelandsgebieden bereikt en hun gemeenschappen ten goede komt; benadrukt dat ondernemerschap, de sociale economie en sociale innovatie, met inbegrip van de zilveren economie, moeten worden ondersteund, met name wanneer die bijdragen tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten;

60.

moedigt de lidstaten aan beter gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten om plattelandsgebieden te ondersteunen, waaronder fiscale stimuli voor individuen en bedrijven die zich willen vestigen in plattelandsgebieden, met als doel het scheppen van banen te bevorderen en de vestiging van nieuwe bewoners te stimuleren, alsook particuliere bedrijven ertoe aan te zetten om werken op afstand te bevorderen, met als doel ontvolking tegen te gaan; verzoekt de Commissie andere steunmogelijkheden te overwegen in het kader van staatssteun in plattelandsgebieden met een zeer geringe bevolkingsdichtheid;

61.

betreurt de hardnekkige obstakels voor een meerfondsenaanpak, ondanks de waarde daarvan, waardoor in plattelandsgebieden moeilijk een integrale benadering te hanteren valt, en pleit voor duidelijke richtsnoeren voor de uitvoering van een dergelijke aanpak; verzoekt de Commissie begin 2023 een wetgevingsvoorstel in te dienen om de mogelijkheid van de aanpak via een “hoofdfonds” uit te breiden tot maatregelen die door meer dan één fonds onder gedeeld beheer worden medegefinancierd, en om een en ander te vereenvoudigen door te bepalen dat de regels van het hoofdfonds onverminderd gelden; verzoekt de Commissie tegelijkertijd alternatieven voor meerfondsenbenaderingen voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling te onderzoeken;

62.

verzoekt de Commissie de synergieën en coördinatie tussen de financieringsinstrumenten van de EU, zoals het cohesiebeleid, het GLB en het herstelinstrument NextGenerationEU, alsook met nationale instrumenten, te verbeteren met het oog op succesvolle plattelandsontwikkeling in de EU; dringt er bij de Commissie op aan begin 2023 een gericht wetgevingsvoorstel in te dienen om de overdracht van middelen tussen alle fondsen onder gedeeld beheer mogelijk te maken bij de ondersteuning van territoriale strategieën op het platteland en om de synergieën tussen fondsen en programma’s te versterken;

63.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te streven naar verdere vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten, met name door hun interne administraties te coördineren om dubbel werk te voorkomen, met name voor kleinere projecten en microfinanciering, die van cruciaal belang zijn voor plattelandsgebieden; merkt op dat sommige plattelandsgebieden niet kunnen profiteren van de beschikbare financieringsmogelijkheden vanwege een gebrek aan informatie en capaciteitsproblemen, en steun nodig hebben om dit te verhelpen; is van mening dat de toepassing van vereenvoudigde kostenopties een doeltreffende maatregel is om administratieve vereenvoudiging te bewerkstelligen;

64.

benadrukt dat alle beleidsmaatregelen en fondsen van de EU, zowel onder gedeeld als onder direct beheer, een rol moeten spelen bij de ondersteuning van plattelandsgebieden door in het ontwerp van hun maatregelen en interventies een plattelandsdimensie op te nemen, en onderstreept dat er samenhangend beleid nodig is; verzoekt de Commissie een mechanisme in het leven te roepen om de bijdrage van elk fonds aan plattelandsgebieden te beoordelen en te monitoren;

65.

vraagt de Commissie met name aandacht te schenken aan de uitvoering van artikel 174 VWEU en erop toe te zien dat al het EU-beleid voldoet aan het beginsel “doe geen afbreuk aan de cohesie”, met name in plattelandsgebieden;

66.

herinnert eraan dat het cohesiebeleid van de EU, dat erop gericht is de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie te bevorderen, van vitaal belang is voor plattelandsgebieden, met name gebieden die bijzondere aandacht behoeven; merkt op dat de EU overeenkomstig de bepalingen van het cohesiebeleid bijzondere aandacht moet besteden aan het aanpakken van de uitdagingen van achterstandsregio’s en -gebieden;

67.

wijst op de conclusies van de studie van de Commissie over de doeltreffendheid van Leader bij het vinden van oplossingen voor het aanpakken van economische, maatschappelijke en ontwikkelingsgerelateerde uitdagingen en kansen op lokaal niveau en bij het leveren van een bijdrage aan oplossingen voor duurzame plattelandsontwikkeling;

68.

verzoekt de lidstaten vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling te ondersteunen, met inbegrip van Leader, door deelname aan plaatselijke actiegroepen aan te moedigen en tegelijkertijd een meerfondsenaanpak te faciliteren en te bevorderen en te zorgen voor daadwerkelijke autonomie van lokale actiegroepen wat betreft hun samenstelling en besluitvorming; is van mening dat een substantiële toewijzing van steun voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling in het kader van alle relevante fondsen op EU-niveau, zoals bij het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), zou bijdragen tot sterkere geïntegreerde strategieën en een duurzamere, veerkrachtige territoriale ontwikkeling;

Partnerschapsbeginsel, governance en empowerment van plattelandsgebieden

69.

benadrukt dat de versterking van de positie van plattelandsgemeenschappen, met name in de meest afgelegen, insulaire en dunbevolkte gebieden, zal bijdragen tot meer sociale cohesie, innovatie, ondernemerschap en een sterker gevoel van verbondenheid en identiteit, en dat er meer inspanningen voor capaciteitsopbouw nodig zullen zijn om projecten op te zetten en uit te voeren; benadrukt dat plattelandsgemeenschappen van cruciaal belang zijn voor de cohesie in de EU en derhalve moeten worden ondersteund om een evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling te bevorderen; herinnert aan het specifieke karakter van de ultraperifere gebieden, zoals vastgelegd in artikel 349 VWEU, en benadrukt dat plattelandsgebieden in de ultraperifere gebieden te maken hebben met bijkomende beperkingen, ook in dit opzicht;

70.

dringt aan op een doeltreffende toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, met meer gemeenschapsgericht, gedecentraliseerd en bottom-upbeleid en steunmaatregelen waarbij lokale actoren, waaronder landbouwers en lokale organisaties, overheden en het maatschappelijk middenveld, worden betrokken, en dringt er daarom op aan dat zij een actieve rol spelen, van besluitvorming tot beleidsontwikkeling, -uitvoering en -evaluatie, om de behoeften van elk gebied zo goed mogelijk in kaart te brengen;

71.

merkt op dat de EU-wetgeving weliswaar voorziet in meerlagige bestuurlijke benaderingen en partnerschappen, maar dat een betekenisvolle toepassing daarvan in sommige lidstaten op weerstand stuit; verzoekt de lidstaten deze benaderingen te ondersteunen door op het passende plaatselijke bestuursniveau verantwoordelijkheid toe te kennen en te zorgen voor politieke betrokkenheid en een sterke coördinatie van beleid en investeringen op alle bestuursniveaus; roept de Commissie op een directe en gestructureerde dialoog in stand te houden met de verschillende bestuursniveaus die zijn betrokken bij het beheer van EU-beleid met een sterke impact op plattelandsgebieden;

Vorm geven aan de toekomst na 2027

72.

neemt kennis van het voornemen van de Commissie om medio 2023 de balans op te maken van de maatregelen die de EU en de lidstaten voor plattelandsgebieden hebben genomen, en op basis daarvan begin 2024 een openbaar verslag op te stellen; is van mening dat deze evaluatie een centrale rol kan spelen, met name door de gebieden aan te wijzen waar nog meer steun en financiering nodig is, en de weg kan effenen voor een plattelandsstrategie uit de tussentijdse evaluatie en een actieplan voor het platteland in de programmeringsperiode 2028-2034; verzoekt de Commissie daarom alle relevante belanghebbenden en beheersautoriteiten rechtstreeks bij deze evaluatie te betrekken;

73.

verzoekt de Commissie zich te beraden op alternatieve beleidsstrategieën en benaderingen voor de onderlinge afstemming van financiering in de volgende programmeringsperiode, en ook te onderzoeken of één nationale strategie, in overleg met de regionale en lokale autoriteiten, en één verordening voor alle fondsen onder gedeeld beheer tot de mogelijkheden behoren, alsook nieuwe manieren te bekijken om het partnerschapsbeginsel en meerlagige bestuurlijke benaderingen te versterken en een werkelijk geïntegreerde territoriale ontwikkeling in plattelandsgebieden te bevorderen;

74.

dringt aan op een sterke plattelandsdimensie in toekomstige verordeningen betreffende het cohesiebeleid, met inbegrip van specifieke, hiervoor bedoelde financiering; stelt voor dat de Commissie, na een openbare raadpleging, een studie laat verrichten naar de mogelijkheid om een deel van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds te bestemmen voor plattelandsgebieden, naast andere nuttige investeringen, met bijzondere aandacht voor regio’s met bijzondere geografische kenmerken, zoals bergachtige en afgelegen regio’s, eilanden en perifere gebieden;

75.

stipt aan dat de toekomst en welvaart van plattelandsgebieden van het grootste belang is voor de voedselzekerheid, de autonomie en de veerkracht van Europa, alsook voor een duurzame energiemix die bijdraagt tot de energieonafhankelijkheid van de EU, zoals de recente COVID-19-pandemie en de Russische inval in Oekraïne duidelijk hebben aangetoond; benadrukt dat agrovoedingssystemen tijdens deze crises permanente toegang tot kwaliteitsvoedsel mogelijk hebben gemaakt en tegelijkertijd nieuwe mogelijkheden hebben gecreëerd voor kortere voedseltoeleveringsketens en lokale voedsel- en voederproductie, met name aan de hand van eiwithoudende gewassen;

76.

dringt erop aan dat de langetermijnvisie wordt uitgewerkt tot een concrete en meetbare echte plattelandsstrategie op EU-niveau, met inbegrip van een strategische dialoog over samenwerking met stedelijke gebieden, en dat de bijdrage van alle EU-fondsen en -beleidsmaatregelen aan plattelandsgebieden wordt gecoördineerd; benadrukt dat deze strategie volledig moet worden geïntegreerd in toekomstige programmeringsperioden; verzoekt alle lidstaten plattelandsstrategieën op nationaal en regionaal niveau te ontwikkelen om te bepalen hoe en met welke middelen de problemen kunnen worden aangepakt waarmee plattelandsgebieden worstelen;

77.

verzoekt de Commissie tijdig na te gaan welke gevolgen het voor de ontwikkeling van geïntegreerde territoriale benaderingen in plattelandsgebieden kan hebben dat het Elfpo is losgekoppeld van de in Verordening (EU) 2021/1060 vervatte gemeenschappelijke bepalingen voor de fondsen onder gedeeld beheer, alsook na te gaan welke holistische benaderingen er nodig zijn voor plattelandsontwikkeling, en daaruit lering te trekken voor de volgende programmeringsperioden teneinde ze daar eventueel in op te nemen;

Plattelandsgebieden buiten de EU

78.

is van mening dat de EU er veel belang bij heeft niet alleen grensoverschrijdende partnerschappen maar ook partnerschappen buiten haar eigen grenzen op te bouwen, om welvarender plattelandsgemeenschappen en -economieën te bevorderen met wederzijdse voordelen op lange termijn; benadrukt dat hierbij niet alleen samenwerking en kennisdeling belangrijk zijn, maar dat ook een gelijk speelveld moet worden gewaarborgd;

79.

wijst op het belang van de strategische samenwerkingsbanden tussen Afrika, Latijns-Amerika en Europa, voortbouwend op de vooruitgang die is geboekt in het kader van de actieagenda van Afrika en Europa voor de transformatie van het platteland, waarin initiatieven zijn uiteengezet om de Afrikaanse agrovoedingssector en plattelandsgebieden duurzaam te versterken; onderstreept hierbij waakzaam te blijven ten aanzien van China’s veranderende rol en toenemende strategische invloed op het Afrikaanse continent, in overeenstemming met zijn resolutie van 16 september 2021 over een nieuwe EU-strategie ten aanzien van China (25);

80.

onderstreept het belang om van elkaar te leren en om het potentieel die de succesvolle praktijken in sommige plattelandsgebieden bieden, verder te benutten; dringt daarom aan op het creëren van meer uitwisselingsmogelijkheden en op de totstandbrenging van platforms in en voor plattelandsgebieden om de cohesie, solidariteit en EU-brede uitwisseling van ervaringen te bevorderen;

o

o o

81.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)PB L 433 van 22.12.2020, blz. 11.

(2)PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1.

(3)PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1.

(4)PB L 435 van 6.12.2021, blz. 187.

(5)PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159.

(6)PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1.

(7)PB C 215 van 19.6.2018, blz. 228.

(8)PB C 298 van 23.8.2018, blz. 14.

(9)PB C 356 van 4.10.2018, blz. 38.

(10)PB C 76 van 9.3.2020, blz. 62.

(11)PB C 11 van 13.1.2020, blz. 15.

(12)PB C 347 van 9.9.2022, blz. 37.

(13)PB C 395 van 29.9.2021, blz. 37.

(14)PB C 184 van 5.5.2022, blz. 2.

(15)PB C 67 van 8.2.2022, blz. 25.

(16) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0136.

(17)PB C 361 van 20.9.2022, blz. 2.

(18)PB C 270 van 13.7.2022, blz. 18.

(19)PB C 290 van 29.7.2022, blz. 137.

(20) https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=SDG_6_-_Clean_water_and_sanitation#Sanitation

(21) https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/ISOC_CI_IN_H__custom_ 2784346/default/table?lang=en

(22) CAP specific objectives explained — Structural change and generational renewal, https://agriculture.ec.europa.eu/system/files/2019-11/cap-briefs-7-structural-change_en_0.pdf

(23) https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2022/729156/IPOL_STU(2022)729156_EN.pdf

(24) https://smart-cities-marketplace.ec.europa.eu/

(25)PB C 117 van 11.3.2022, blz. 40.