Home

Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2022 over het opschalen van het meerjarig financieel kader 2021-2027: een veerkrachtige EU-begroting die geschikt is voor nieuwe uitdagingen (2022/2046(INI))

Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2022 over het opschalen van het meerjarig financieel kader 2021-2027: een veerkrachtige EU-begroting die geschikt is voor nieuwe uitdagingen (2022/2046(INI))

17.5.2023

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 177/115


P9_TA(2022)0450

Opschalen van het meerjarig financieel kader 2021-2027

Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2022 over het opschalen van het meerjarig financieel kader 2021-2027: een veerkrachtige EU-begroting die geschikt is voor nieuwe uitdagingen (2022/2046(INI))

(2023/C 177/15)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 311, 312 en 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (1) (MFK-verordening), en de gezamenlijke verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie in dit verband (2), alsmede gezien de unilaterale verklaringen daaromtrent (3),

gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (4),

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (5) (IIA),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (6),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (7) (Financieel Reglement),

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, zoals vastgesteld op 23 november 2022 (8)

gezien het voorstel van 16 mei 2022 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (COM(2022)0223),

gezien het voorstel van 22 april 2022 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (COM(2022)0184),

gezien de interinstitutionele proclamatie betreffende de Europese pijler van sociale rechten van 13 december 2017 (9) en de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 over het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten,

gezien zijn resolutie van 19 oktober 2022 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (10),

gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, dat is goedgekeurd op 8 september 2022 en bekrachtigd tijdens de vergaderperiode van het Parlement van 12 tot en met 15 september 2022,

gezien zijn resolutie van 13 september 2022 over het voorstel van 2021 voor een herziening van het meerjarig financieel kader (11),

gezien zijn resolutie van 23 juni 2022 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2022 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022 — Financiering van opvangkosten van mensen die Oekraïne ontvluchten (12),

gezien zijn resolutie van 19 mei 2022 over de sociale en economische gevolgen voor de EU van de Russische oorlog in Oekraïne — versterking van het vermogen van de EU om op te treden (13),

gezien zijn resolutie van 24 november 2021 over de herziening van het Financieel Reglement met het oog op de inwerkingtreding van het meerjarig financieel kader 2021-2027 (14),

gezien zijn resolutie van 21 oktober 2021 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022 (15),

gezien zijn standpunt van 16 december 2020 over het ontwerp van verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (16),

gezien zijn resolutie van 23 juli 2020 over de conclusies van de buitengewone Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 (17),

gezien zijn resolutie van 10 oktober 2019, getiteld “Meerjarig financieel kader 2021-2027 en eigen middelen: tijd om de verwachtingen van de burger in te lossen” (18),

gezien zijn resolutie van 14 november 2018 over het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 — Standpunt van het Parlement met betrekking tot een akkoord (19),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 24 juni 2022,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 31 mei 2022,

gezien de conclusies van de Europese Raad van 25 maart 2022,

gezien de Verklaring van Versailles van 11 maart 2022 naar aanleiding van de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders,

gezien de mededeling van de Commissie van 18 oktober 2022 getiteld “Werkprogramma van de Commissie 2023” (COM(2022)0548),

gezien het verslag van augustus 2022 van de Wereldbank, de regering van Oekraïne en de Commissie getiteld “The Ukraine Rapid Damage and Needs Assessment” (Snelle beoordeling van de schade en de behoeften in Oekraïne),

gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2022 over hulp voor en wederopbouw van Oekraïne (COM(2022)0233),

gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),

gezien de op 9 mei 2022 gepresenteerde voorstellen van de Conferentie over de toekomst van Europa,

gezien Speciaal verslag 09/2022 van de Europese Rekenkamer getiteld “Klimaatuitgaven in de EU-begroting 2014-2020 — Niet zo hoog als gerapporteerd”,

gezien Speciaal verslag 22/2021 van de Europese Rekenkamer getiteld “Duurzame financiering: consistenter EU-optreden nodig om financiering te heroriënteren naar duurzame investeringen”,

gezien Speciaal verslag 10/2021 van de Europese Rekenkamer getiteld “Gendermainstreaming in de EU-begroting: tijd om de daad bij het woord te voegen”,

gezien de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie constitutionele zaken,

gezien het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien de brieven van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, en de Commissie interne markt en consumentenbescherming,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0281/2022),

A.

overwegende dat artikel 311 VWEU vereist dat de Unie zich voorziet van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en aan haar beleid uitvoering te geven; overwegende dat de begrotingsprioriteiten van de Unie voor zeven jaar zijn vastgesteld in het meerjarig financieel kader (MFK), dat voorziet in financiële middelen voor het beleid en de programma’s en behoeften van de Unie; overwegende dat het MFK wordt beperkt door het maximum van de eigen middelen;

B.

overwegende dat de politieke, economische en sociale context sinds de vaststelling van het huidige MFK in december 2020 onherkenbaar is veranderd, om te beginnen door de ongekende omvang en dramatische gevolgen van de COVID-19-pandemie, die nog niet voorbij is;

C.

overwegende dat de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde invasie van Oekraïne door Rusland tot een grote humanitaire crisis heeft geleid en wereldwijd een enorme economische en sociale schok van nog onbekende duur heeft veroorzaakt; overwegende dat de staatshoofden en regeringsleiders de oorlog hebben omschreven als een “aardverschuiving in de geschiedenis van Europa” en dat de Commissie heeft verklaard dat nieuwe financieringsbronnen nodig zijn aangezien “in het huidig meerjarig financieel kader bij lange niet voldoende middelen beschikbaar zijn voor de onvoorziene behoeften die als gevolg van de oorlog in Europa zijn ontstaan”;

D.

overwegende dat de Unie en haar bevolking Oekraïne vanaf het allereerste begin van de oorlog hebben gesteund, dat zij blijk hebben gegeven van solidariteit met de Oekraïners in hun strijd om de democratie tegen het autoritarisme te verdedigen, en dat zij onderdak bieden aan meer dan 8 miljoen en tijdelijke bescherming aan 4 miljoen Oekraïners; overwegende dat de EU, de lidstaten en de Europese financiële instellingen steun hebben verstrekt aan Oekraïne voor meer dan 19 miljard EUR; overwegende dat de Unie, afgezien van humanitaire en militaire hulp, Oekraïne heeft ondersteund op het gebied van gezondheid, energie en landbouw en dat het de handel met het land heeft vergemakkelijkt, met name door solidariteitscorridors in te stellen om Oekraïne te helpen landbouwproducten uit te voeren; overwegende dat verdere steun nodig zal zijn om de basisdienstverlening en essentiële infrastructuur in het land in stand te houden;

E.

overwegende dat 21,9 % van de EU-bevolking risico loopt op armoede en sociale uitsluiting; overwegende dat de energiearmoede zeker nog zal verergeren als gevolg van de Russische invasie van Oekraïne; overwegende dat de combinatie van de stijgende energieprijzen en de rijzende inflatie een crisis in verband met de kosten van het levensonderhoud veroorzaakt, waardoor het voortbestaan van bedrijven, en met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), in gevaar komt en meer mensen in armoede terechtkomen;

F.

overwegende dat mensen terecht verwachten dat de Unie en haar begroting snel en doeltreffend inspelen op de veranderende behoeften en hun de nodige steun verlenen, met name in tijden van crisis;

G.

overwegende dat de EU-begroting een centrale rol speelt en moet blijven spelen bij de verwezenlijking van de politieke prioriteiten van de Unie, waaronder het doen slagen van de groene en digitale transitie voor iedereen, het vrijmaken van de weg voor klimaatneutraliteit tegen 2050, het bevorderen van inclusief en sociaal herstel, het bevorderen van duurzame en inclusieve groei, het versterken van het concurrentievermogen, innovatie, strategische autonomie en energiezekerheid en -onafhankelijkheid, het verlenen van steun aan kwetsbare groepen en kleine en middelgrote ondernemingen, het bevorderen van duurzame ontwikkeling die niemand achterlaat en zorgt voor cohesie en opwaartse convergentie, het zorgen voor een robuustere Europese gezondheidsunie in de nasleep van de COVID-19-crisis, het waarborgen en bevorderen van de rechtsstaat, de EU-waarden, de grondrechten en gendergelijkheid binnen en buiten de Unie, het bevorderen van kansen voor iedereen en het waarborgen van een sterkere Unie voor haar burgers die haar mondiale verantwoordelijkheden kan nakomen en de klimaat- en biodiversiteitscrises en de gevolgen daarvan kan aanpakken;

H.

overwegende dat de Europese Commissie in haar werkprogramma voor 2023 een reeks nieuwe beleidsinitiatieven uiteenzet met mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de begroting, met name de voorgestelde Europese waterstofbank, het steunpakket voor kleine en middelgrote ondernemingen en het Europees soevereiniteitsfonds;

I.

overwegende dat het gecombineerde effect van de meervoudige crises, de lage MFK-plafonds en de omslachtige procedures voor de vaststelling of herziening van het MFK heeft geleid tot een breed scala aan ad-hocinstrumenten buiten de EU-begroting om en tot een ruimer gebruik van externe bestemmingsontvangsten die niet onder de begrotingsprocedure vallen, met name in het geval van NextGenerationEU; overwegende dat alleen de begrotingsprocedure de volledige betrokkenheid van het Parlement vereist en waarborgt dat het Parlement controle op de begroting kan uitoefenen; overwegende dat beide takken van de begrotingsautoriteit een gelijkwaardige rol moeten vervullen, als bepaald in het VWEU; overwegende dat het Parlement altijd een volwaardige rol moet spelen in dit nieuwe begrotingsklimaat om de democratische verantwoordingsplicht en transparantie te waarborgen voor de rest van het huidige MFK;

J.

overwegende dat het IIA specifieke regelingen omvat voor samenwerking en dialoog tussen het Parlement, de Raad en de Commissie over begrotingsaangelegenheden; overwegende dat verdere stappen moeten worden gezet om de transparantie, de verantwoordingsplicht en de beschikbaarheid van informatie over alle uitgaven ter ondersteuning van de beleidsvorming van de EU te verbeteren;

K.

overwegende dat de Commissie, in overeenstemming met haar unilaterale verklaring in het kader van het akkoord van december 2020 over het MFK 2021-2027, in haar werkprogramma voor 2023 de toezegging heeft opgenomen om in het tweede kwartaal van 2023 een evaluatie van het MFK uit te voeren, die een herziening kan omvatten;

L.

overwegende dat het standpunt van het Parlement over eigen middelen in een komende resolutie zal worden uiteengezet;

Nieuwe uitdagingen en schokken: huidig MFK voldoet duidelijk niet

1.

verzoekt de Commissie een herziening van het huidige MFK voor te stellen die er in de eerste plaats op gericht is de gevolgen van de oorlog tegen Oekraïne aan te pakken en voldoende flexibiliteit te bieden aan de Unie om te reageren op crises;

2.

onderstreept dat de EU-instellingen eensgezind zijn in hun standpunt dat de EU naar aanleiding van de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde invasie van Oekraïne de grootst mogelijke humanitaire, sociale, economische en financiële bijstand aan Oekraïne moet verlenen en tegelijkertijd de ernstige economische en sociale gevolgen van de crisis binnen de Unie moet aanpakken en de nodige steun aan alle getroffen personen moet verlenen; onderstreept in dit verband de gemeenschappelijke doelstellingen van de Unie om de Europese Green Deal, de digitale transitie en de Europese pijler van sociale rechten te verwezenlijken, de samenwerking en coördinatie op het gebied van defensie op te voeren, de strategische autonomie en energieonafhankelijkheid en -zekerheid van de Unie te vergroten, de energiearmoede terug te dringen, de mondiale voedselzekerheid te waarborgen en de uitdagingen als gevolg van de hoge inflatie aan te pakken;

3.

onderstreept dat een sterke Unie die gebaseerd is op solidariteit en samenwerking en die in staat is de huidige uitdagingen het hoofd te bieden en de gevolgen van de crisis in verband met de kosten van het levensonderhoud voor mensen en bedrijven op te vangen, EU-brede oplossingen vereist om te zorgen voor een gelijk speelveld voor alle lidstaten wat hun vermogen betreft om steun te bieden aan mensen en bedrijven, waarbij de integriteit van de interne markt moet worden beschermd en versnippering of verstoring ervan moet worden voorkomen; benadrukt in dit verband het belang van grensoverschrijdende projecten die van fundamenteel belang zijn voor de opbouw van een soevereine, strategische en autonome Unie;

4.

benadrukt dat om de gevolgen van de oorlog tegen Oekraïne aan te pakken, ten minste op korte termijn grootschalige humanitaire hulp nodig is in Oekraïne, evenals financiële steun voor de lidstaten die mensen die op de vlucht zijn voor het conflict opvangen en helpen zich te vestigen; herinnert eraan dat voor de desbetreffende programma’s niet de middelen zijn voorzien die in deze ongekende situatie vereist zijn; is bovendien van mening dat de Unie op de lange termijn een leidende rol moet spelen bij de wederopbouw van Oekraïne en daarbij een “betere wederopbouw” moet nastreven, zodra de oorlog voorbij is, waarbij wordt gezorgd voor goed bestuur, eerbiediging van de rechtsstaat en goed financieel beheer; verzoekt de Commissie na te gaan welke de rol moet zijn van de EU-begroting bij de internationale inspanningen voor de wederopbouw;

5.

is ingenomen met het besluit om Oekraïne en Moldavië de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen; benadrukt dat dit besluit een financieel en budgettair engagement op lange termijn — en een gecoördineerde beleidsaanpak — inhoudt om niet alleen de wederopbouw en het herstel te ondersteunen, maar ook de noodzakelijke hervormingen die specifiek zijn voor elk land, zoals dit ook bij de andere kandidaat-lidstaten het geval is geweest;

6.

betreurt dat in essentiële nieuwe beleidsinitiatieven die sinds de goedkeuring van het huidige MFK zijn gepresenteerd, wordt voorgesteld om minder geld uit te trekken voor — of geld anders te gebruiken binnen — overeengekomen programma’s, beleidsmaatregelen en doelstellingen van de EU; is van mening dat periodieke herschikkingen geen haalbare manier vormen om de prioriteiten van de Unie te financieren en neerkomen op een feitelijke wijziging van het overeengekomen MFK;

7.

wijst op het ruime gebruik van speciale instrumenten in de eerste twee jaar van het MFK; merkt op dat het flexibiliteitsinstrument in 2022 is ingezet voor uitgaven in het kader van rubriek 6 (Nabuurschap en internationaal beleid) en dat het in 2023 moet worden ingezet voor aanzienlijke uitgaven in het kader van diezelfde rubriek, rubriek 2b (Veerkracht en waarden) en rubriek 5 (Veiligheid en defensie); wijst erop dat overeenkomstig het voorstel van juli 2022 over defensie (20) in 2024 verdere kredieten beschikbaar moeten worden gesteld via speciale instrumenten;

8.

benadrukt dat de reserve voor solidariteit en noodhulp in 2021 bijna is uitgeput en in 2022 reeds volledig is gebruikt, voor zowel humanitaire hulp als steun voor lidstaten bij de aanpak van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen; wijst erop dat de uitbreiding van de reikwijdte van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie tot noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, in combinatie met de toegenomen omvang en frequentie van natuurrampen, de humanitaire crisis in Oekraïne en de daaruit voortvloeiende toestroom van grote aantallen vluchtelingen in de EU, de reserve voor solidariteit en noodhulp onder extreme druk heeft gezet; verwacht voorts dat de dramatische gevolgen van de ongekende bosbranden van de zomer van 2022, die volgen op de grote overstromingen en bosbranden van de zomer van 2021, aanzienlijke financiële steun zullen vergen, onder meer uit de reserve voor solidariteit en noodhulp;

9.

herinnert eraan dat het MFK jaarlijks wordt verhoogd op basis van een deflator van 2 % die wordt toegepast op de prijzen van 2018; onderstreept dat de sterk stijgende energieprijzen en de extreme volatiliteit van de energiemarkt, die voornamelijk het gevolg zijn van het besluit van Rusland om de leveringen van gas stop te zetten, tot een snel stijgende inflatie hebben geleid, met ernstige gevolgen voor mensen en bedrijven; is ernstig bezorgd dat dit onverwacht hoge inflatieniveau het MFK zwaar onder druk zet, de koopkracht ervan verder vermindert en druk legt op de operationele en administratieve capaciteit ervan, terwijl die als aandeel van het bruto nationaal inkomen (bni) van de EU in totaal al lager ligt dan in eerdere MFK’s; benadrukt dat dit in de praktijk betekent dat minder projecten en acties van de Unie kunnen worden gefinancierd, wat negatieve gevolgen heeft voor de begunstigden en voor het vermogen van de Unie om haar gemeenschappelijke politieke doelstellingen te verwezenlijken;

10.

herinnert er voorts aan dat — ondanks het verzoek van het Parlement om het herstelinstrument voor de Europese Unie in te zetten buiten de MFK-plafonds om — de desbetreffende herfinancieringskosten moeten worden terugbetaald met inachtneming van de MFK-plafonds, waardoor het MFK nog meer onder druk komt te staan en de financiering van reeds overeengekomen programma’s in gevaar komt, dit alles tegen de achtergrond van de stijgende rentevoeten en de kosten voor leningen in het kader van NextGenerationEU; wijst er in dat verband op dat in de vastgestelde begroting voor het begrotingsjaar 2023 de kredieten voor het herstelinstrument voor de Europese Unie niet-discretionair zijn gestegen met 280 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting van de Commissie, waardoor aan het enkelvoudige marge-instrument wordt geknaagd en waardoor het vermogen van de begroting om in te spelen op de nieuwe behoeften wordt ingeperkt;

11.

neemt kennis van de aanhoudende vraag om de EU-begroting als garantie te hanteren voor aanvullende macrofinanciële bijstand, met name voor landen die rechtstreeks worden getroffen door de oorlog; is ingenomen met de essentiële steun van de Unie via macrofinanciële bijstand; onderstreept dat in geval van wanbetaling of intrekking van nationale garanties de EU-begroting uiteindelijk borg staat voor alle leningen voor macrofinanciële bijstand, hetgeen aanzienlijke en inherent onvoorspelbare voorwaardelijke verplichtingen met zich meebrengt;

12.

benadrukt daarom dat het huidige MFK binnen minder dan twee jaar na de vaststelling ervan zijn grenzen al heeft bereikt en dat de onvoorziene gebeurtenissen van 2022 de situatie nog hebben verergerd; wijst erop dat de omvang, structuur en regels ervan het eenvoudigweg niet mogelijk maken om snel en doeltreffend het hoofd te bieden aan een groot aantal crises van de huidige omvang, noch om de nieuwe gemeenschappelijke EU-beleidsambities en de snelle uitvoering van de vereiste EU-brede oplossingen adequaat te financieren; is ernstig bezorgd dat de Unie in het huidige MFK niet goed is toegerust om te reageren op mogelijke toekomstige crises en behoeften en om haar strategische rol op het internationale toneel te vervullen;

13.

concludeert dat de noodzaak van een dringende herziening van het MFK buiten kijf staat en dat “business as usual” bij lange na niet zal volstaan om alle voorliggende uitdagingen aan te pakken en bovendien het vertrouwen in de Unie kan ondermijnen;

Aanpak van financieringstekorten: meer financiële capaciteit en transparantie en grotere democratische verantwoordingsplicht

14.

verzoekt de Commissie daarom om niet alleen de werking van het huidige MFK grondig te evalueren, maar ook zo spoedig mogelijk en uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 met een wetgevingsvoorstel te komen voor een omvattende, ambitieuze herziening van de MFK-verordening en de bijbehorende bijlage; benadrukt dat de herziening van het MFK niet mag leiden tot een verlaging van de eerder aan de lidstaten of EU-programma’s toegewezen bedragen;

15.

is er stellig van overtuigd dat er bij de herziening rekening mee moet worden gehouden dat de behoeften zijn toegenomen en dat de middelen waarover de Unie in het MFK beschikt om de nodige oplossingen te bieden, zijn uitgeput; staat er bovendien op dat de herziening de ernstigste tekortkomingen in de werking van het MFK moet verhelpen, nieuwe middelen moet genereren voor de nieuwe politieke prioriteiten en de Unie moet voorzien van de nodige instrumenten om de komende uitdagingen en crises doeltreffend het hoofd te bieden;

16.

benadrukt dat het MFK moet worden opgeschaald om te zorgen voor een sterkere en meer flexibele EU-begroting die voldoet aan de hoogste normen van transparantie en democratische verantwoordingsplicht; dringt daarom aan op een verhoging van de MFK-plafonds en op een verhoging en herziening van de begrotingsflexibiliteit;

17.

is bereid volwaardige onderhandelingen aan te gaan met de Raad en de Commissie over de herziening van het MFK, in het kader waarvan moet worden voortgebouwd op de praktijk uit het verleden en het IIA, waarbij de instellingen zich ertoe hebben verbonden ernaar te zullen streven specifieke regelingen vast te leggen voor samenwerking en dialoog in de loop van de procedure met het oog op de vaststelling van een substantiële herziening van het MFK;

18.

benadrukt dat het beginsel van eenheid, dat inhoudt dat alle ontvangsten en uitgaven van de Unie in de begroting worden opgenomen, zowel een vereiste van het Verdrag is als een basisvoorwaarde voor verantwoordingsplicht, democratische legitimiteit en transparantie van de overheidsfinanciën van de EU; benadrukt dat er behoefte is aan aanzienlijk grotere parlementaire controle op alle EU-uitgaven, met inbegrip van de niet-budgettaire instrumenten, de fondsen en het opnemen en verstrekken van gemeenschappelijke leningen; herhaalt dat alle nieuwe instrumenten onder de bevoegdheid van de begrotingsautoriteit moeten vallen;

19.

onderstreept in dit verband dat de herziening van het MFK hand in hand moet gaan met de lopende herziening van het Financieel Reglement, waarbij direct rekening moet worden gehouden met de vereiste wijzigingen in de regels voor de opstelling en uitvoering van de EU-begroting; is daarom van mening dat het toepassingsgebied van de voorgestelde gerichte herziening van het Financieel Reglement moet worden uitgebreid om alle relevante aspecten te regelen;

20.

onderstreept het belang van de horizontale beginselen die ten grondslag liggen aan het MFK en alle daarmee verband houdende beleidsmaatregelen van de EU, met name met betrekking tot de verwezenlijking van de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de Unie en de bevordering van gendergelijkheid; dringt erop aan dat deze beginselen bij de herziening centraal blijven staan in het MFK en de Unie de toezegging nakomt om te zorgen voor een rechtvaardig, veerkrachtig, duurzaam en sociaal rechtvaardig herstel voor iedereen, met inbegrip van de uitvoering van het herziene kader voor 2030 voor de klimaat-, energie- en milieudoelstellingen van de Unie, met als doel de EU klimaatneutraal te maken tegen 2050;

21.

herhaalt zijn vaste standpunt dat voor nieuwe politieke initiatieven, doelstellingen of taken die uit de EU-begroting worden gefinancierd, bijkomende nieuwe middelen nodig zijn en dat deze niet mogen worden gefinancierd door middel van herschikkingen die ten koste gaan van gevestigde, reeds bestaande programma’s of beleidsmaatregelen van de Unie die door de wetgever zijn goedgekeurd;

Rubriek 1: Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid

22.

dringt aan op een verhoging van het plafond van rubriek 1 omdat de marges ontoereikend zijn om tegemoet te komen aan de toegenomen behoeften en omdat het is gekant tegen het gebruik van reeds overeengekomen programmabudgetten voor de financiering van nieuwe initiatieven;

23.

benadrukt dat veel van de onlangs vastgestelde beleidsambities — met name op het gebied van energie en strategische en industriële autonomie — en nieuwe beleidsinitiatieven sinds januari 2021 (chipverordening, beveiligde connectiviteit, Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied, Nieuw Europees Bauhaus) noodzakelijkerwijs extra uitgaven in het kader van rubriek 1 met zich meebrengen;

24.

benadrukt de sleutelrol die financiering in het kader van Horizon Europa, Digitaal Europa, het programma voor de interne markt en de Connecting Europe Facility (CEF) speelt bij het bevorderen van innovatie, het ondersteunen van bedrijven en het stimuleren van de groene en digitale transitie;

25.

kijkt uit naar het voorstel van de Commissie voor het nieuwe Europees soevereiniteitsfonds, dat bedoeld is om de strategische autonomie van de Unie te waarborgen en de afhankelijkheid van derde landen in belangrijke sectoren te verminderen; acht het van essentieel belang dat het voorstel tegemoetkomt aan de reële behoeften, gebaseerd is op een duidelijke beoordeling van de kosten en investeringstekorten en voorziet in nieuwe middelen; dringt erop aan dat een dergelijk nieuw fonds volgens de gewone wetgevingsprocedure wordt opgericht en in het MFK wordt opgenomen, zodat het toezicht door het Parlement ten volle gewaarborgd is; is van mening dat de MFK-plafonds moeten worden aangepast en op het fonds moeten worden afgestemd;

Rubriek 2a: Cohesie

26.

roept ertoe op de overeengekomen financiering in het kader van rubriek 2a niet te ondermijnen en deze voor het beoogde doel te behouden; verzoekt de Commissie te beoordelen of deze financiering volstaat om in te spelen op behoeften die opkomen binnen het cohesiebeleid;

27.

beklemtoont dat met de reeks voorstellen in het kader van het cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa (CARE) in de fondsen van het cohesiebeleid is gezorgd voor tijdelijke flexibiliteit op korte termijn, en dat de lidstaten mede dankzij deze flexibiliteit snel hebben kunnen ingrijpen om de gevolgen van de oorlog tegen Oekraïne op te vangen, in navolging van het model van de corona-investeringsinitiatieven CRII en CRII+ die het voor de EU mogelijk hebben gemaakt om aan het begin van de COVID-19-pandemie op te treden;

28.

is ingenomen met de ambitie van de Unie om haar inspanningen op te voeren om de alarmerende kinderarmoedecijfers te bestrijden en kinderarmoede te helpen uitbannen door middel van de onlangs ingestelde Europese kindergarantie; waarschuwt echter dat de huidige verslechtering van de situatie van kinderen die in armoede leven of dreigen te vervallen, door de actuele crises is versterkt en nog erger zal worden, en dat deze crises langdurige gevolgen zullen hebben; herhaalt zijn oproep voor een dringende verhoging van de financiering voor de Europese kindergarantie met een specifieke begroting van ten minste 20 miljard EUR voor de periode 2021-2027, en dringt erop aan deze specifieke begroting op te nemen in het herziene MFK en het versterkte ESF+; verzoekt de Commissie bovendien om zoveel mogelijk middelen beschikbaar te stellen — en de lidstaten om volledig gebruik te maken van alle beschikbare middelen — met het oog op een doeltreffende uitvoering van de kindergarantie, met inbegrip van het ESF+, React-EU en de herstel- en veerkrachtfaciliteit;

29.

benadrukt dat crisisresponsmaatregelen weliswaar noodzakelijk en nuttig zijn, maar dat het cohesiebeleid geen instrument voor crisisrespons is; is bezorgd dat het cohesiebeleid in toenemende mate wordt gebruikt om ander beleid te versterken en om tekortkomingen inzake begrotingsflexibiliteit of crisisresponsmechanismen in het MFK recht te zetten; is van mening dat voldoende flexibiliteit wordt geboden door de bestaande mogelijkheid om tot 5 % van de oorspronkelijke toewijzing over te dragen van de fondsen van het cohesiebeleid naar andere programma’s;

30.

beklemtoont dat de herziening van het MFK niet mag leiden tot een neerwaartse bijstelling van de eerder aan de lidstaten toegewezen bedragen; benadrukt dat het programmeringsproces een trage start heeft gekend en projecten onderbroken zijn vanwege de late overeenstemming over het MFK voor 2021-2027 en over het pakket voor het cohesiebeleid, in combinatie met de COVID-19-crisis, en niet vanwege het beleid zelf; verzoekt de Commissie de inspanningen op het gebied van administratieve vereenvoudiging op te voeren; onderstreept dat de vertraging bij de start niets afdoet aan de centrale rol en toegevoegde waarde van het cohesiebeleid als een essentieel instrument voor investeringsbeleid en convergentie van de Unie;

Rubriek 2b: Veerkracht en waarden

31.

dringt erop aan dat de begrotingslijn voor de terugbetaling van de kosten voor leningen in het kader van het herstelinstrument voor de Europese Unie uit rubriek 2b wordt geschrapt en buiten de rubrieken wordt geplaatst, en dat deze kosten boven de MFK-maxima worden meegerekend;

32.

betreurt het dat de kosten voor leningen in het kader van het herstelinstrument voor de Europese Unie en voor de aflossing van schuld als begrotingslijn in rubriek 2b zijn opgenomen voor de periode 2021-2027, naast vlaggenschipprogramma’s zoals Erasmus+, EU4Health, Creatief Europa en Burgers, gelijkheid, rechten en waarden;

33.

benadrukt dat rentekosten en schuldaflossing afhankelijk zijn van marktontwikkelingen, geen discretionaire uitgaven zijn, niet de logica volgen van uitgavenplafonds en nooit mogen concurreren met uitgavenprogramma’s; herinnert eraan dat de activering van het instrument voor noodhulp ook steeds afhankelijk is van de beschikbaarheid van een niet-toegewezen marge binnen het maximum van deze rubriek; merkt met bezorgdheid op dat sterk stijgende rentetarieven gevolgen hebben voor overheidsemittenten; waarschuwt ervoor dat de financieringskosten de laatste tijd aanmerkelijk zijn gestegen als gevolg van de moeilijke marktomstandigheden, en dat er aanzienlijke onzekerheid bestaat over langetermijnrentes; wijst er derhalve met klem op dat de status quo aanzienlijke risico’s inhoudt voor de programma-uitgaven en voor de responscapaciteit van het MFK om in te spelen op opkomende behoeften;

34.

benadrukt hoe enorm belangrijk het EU4Health-programma en de programma’s van de Unie op het gebied van onderwijs, cultuur, jeugd en waarden zijn om de relevante sectoren in de nasleep van de pandemie te ondersteunen en desinformatie te bestrijden; beklemtoont dat het Europees Sociaal Fonds + een van de belangrijkste aanjagers is voor het versterken van de sociale dimensie van de Unie; betreurt het dat Erasmus +, als programma met een relatief stabiele jaarlijkse vraag, in het huidige MFK een door aanzienlijk uitstel gekenmerkt financieel profiel heeft;

Rubriek 3: Natuurlijke hulpbronnen en milieu

35.

dringt erop aan de maxima van rubriek 3 zo spoedig mogelijk aan te passen om het sociaal klimaatfonds (SCF) volledig erin te kunnen inpassen, met dien verstande dat de overeengekomen financiering onder rubriek 3 niet mag worden uitgehold en voor het beoogde doel bestemd moet blijven;

36.

herhaalt zijn standpunt dat het SCF volledig in de EU-begroting en binnen het MFK moet worden opgenomen zonder afbreuk te doen aan andere programma’s en fondsen in deze rubriek, aangezien het van belang is de voedselzekerheid te waarborgen en de Green Deal te verwezenlijken; herinnert de andere tak van de begrotingsautoriteit aan zijn verplichting om de eenheid van de begroting te eerbiedigen;

37.

benadrukt het belang van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voor het bieden van betrouwbare steun aan landbouwers ter verbetering van de voedselzekerheid; herinnert eraan dat het vermogen van landbouwers om de inflatiedruk en de hogere inputprijzen te weerstaan en tegelijkertijd deze doelstelling te verwezenlijken, te lijden heeft onder schommelende GLB-betalingen; onderstreept dat kleinschalige en jonge landbouwers bijzonder kwetsbaar zijn en hinder ondervinden van beperkte investeringsmogelijkheden; beklemtoont de belangrijke rol die het LIFE-programma vervult bij de ondersteuning van klimaatactie, natuurbehoud en milieubescherming;

Rubriek 4: Migratie en grensbeheer

38.

dringt erop aan de maxima van rubriek 4 te verhogen om rekening te houden met de huidige realiteit en de werkelijke financieringsbehoeften voor het beleid en de programma’s van de Unie op het gebied van migratie en grensbeheer;

39.

benadrukt dat de oorlog in Oekraïne en het daaropvolgende besluit om de richtlijn tijdelijke bescherming in werking te stellen een financiële toezegging op langere termijn met zich meebrengt ter ondersteuning van lidstaten, en dat het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (BMVI) voor onverwachte eisen zijn gesteld en aanvullende verantwoordelijkheden zijn ontstaan voor de gedecentraliseerde agentschappen onder rubriek 4; uit voorts zijn bezorgdheid erover dat de opeenvolgende Commissievoorstellen voor de verlenging van het mandaat van de agentschappen de financiering van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid uithollen;

Rubriek 5: Veiligheid en defensie

40.

dringt aan op een verhoging van de maxima van rubriek 5;

41.

roept op tot een snelle herziening van het MFK ter uitbreiding van EU instrumenten op defensiegebied, zoals het Europees Defensiefonds, militaire mobiliteit en toekomstige gezamenlijke aanbestedingsmechanismen voor EU defensie, met name de Wet ter versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen en het Europees defensie-investeringsprogramma, vooropgesteld dat zij de technologische en industriële defensiebasis van de EU versterken en een Europese meerwaarde waarborgen;

42.

neemt in het licht van de erg veranderde geopolitieke context kennis van het voorstel van de Commissie voor een wet ter versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen voor de periode 2022-2024 en haar voornemen om voor de periode daarna een voorstel in te dienen voor een Europees defensie-investeringsprogramma dat gericht is op de invoering van gezamenlijke aanbestedingen en levenscyclusbeheer van militaire vermogens; benadrukt dat de noodzakelijke uitgaven ter bevordering van samenwerking en investeringen op het gebied van defensie niet met inachtneming van de maxima van rubriek 5 kunnen worden gedekt; beklemtoont dat investeringen noodzakelijk zijn om het veiligheidsbeleid te versterken en technologische innovatie te financieren in een voortdurend evoluerend veiligheidslandschap;

Rubriek 6: Nabuurschap en internationaal beleid

43.

dringt aan op een verhoging van de maxima van rubriek 6 om de huidige en verwachte toekomstige behoeften bij het externe optreden van de Unie volledig te dekken en voldoende capaciteit te creëren om te reageren op crises en opkomende behoeften;

44.

betreurt het feit dat de middelen onder rubriek 6 al vóór de oorlog in Oekraïne jammerlijk ontoereikend waren en dat de druk op deze rubriek sindsdien nog aanzienlijk is toegenomen; benadrukt dat de verdere financiering van de behoeften van vluchtelingen uit Syrië, Irak en andere landen niet in aanmerking is genomen in het kader van de begrotingen voor het MFK of het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) — Europa in de wereld, en dat daarom hiervoor nieuwe kredieten en een dienovereenkomstige verhoging van de maxima van rubriek 6 voorzien hadden moeten worden in plaats van een oplossing te zoeken via herschikkingen van kredieten;

45.

wijst op de snelle verslechtering van de internationale context sinds de instelling van het MFK, zowel in de buurlanden als in de rest van de wereld, ten gevolge van de voedsel-, de energie-, de klimaat- en de economische crises die de druk op rubriek 6 drastisch hebben doen toenemen; merkt op dat, bovenop het herhaaldelijk inzetten van het flexibiliteitsinstrument, de buffer van NDICI — Europa in de wereld zeer snel werd uitgeput en gebruikt werd voor andere doeleinden dan waarvoor het bedoeld is, namelijk het reageren op opkomende uitdagingen en prioriteiten, met name voor de verstrekking van MFB; is van mening dat een betere crisisrespons van essentieel belang is gezien de vele globale uitdagingen;

46.

beklemtoont dat de in rubriek 6 opgenomen humanitaire hulp zwaar onder druk is komen te staan, hetgeen herhaalde extra’s vereist; wijst nadrukkelijk op het feit dat meer middelen voor humanitaire hulp (HUMA) en voor de snelle-reactiepijler van het NDICI — Europa in de wereld van doorslaggevend belang zijn indien de Unie niet alleen bijstand wil verlenen aan Oekraïne, maar ook wil zorgen voor steun aan gemeenschappen en regio’s in nood en haar ambitie wil waarmaken om een leidende humanitaire donor te zijn; benadrukt dat aanvullende behoeften in Oekraïne er niet toe mogen leiden dat er minder geld beschikbaar wordt gesteld voor andere geografische regio’s in nood, met name voor het oostelijk en zuidelijk nabuurschap, of voor thematische prioriteiten;

47.

beklemtoont het belang van verdere steunverlening aan Oekraïne in de vorm van MFB; benadrukt dat een veel hoger voorzieningspercentage dan het standaardpercentage van 9 % vereist is voor leningen aan Oekraïne gelet op het toegenomen risico van wanbetaling; neemt in dit verband kennis van de voorstellen van de Commissie van 9 november 2022 (21); wijst er nadrukkelijk op dat de oplossing ligt in de overgang van een ad-hoc- naar een structurele aanpak;

48.

beklemtoont dat het besluit om Oekraïne en Moldavië de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen inhoudt dat steun wordt verleend in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) in plaats van NDICI-Europa in de wereld, zodat wellicht een herziening van de desbetreffende rechtsgrondslag nodig is; dringt erop aan dat de steun aan andere kandidaat-lidstaten, met name in de Westelijke Balkan, op het huidige niveau wordt gehandhaafd;

49.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de Unie haar internationale klimaatverbintenissen nakomt en met name financiering verstrekt voor internationale klimaatfinanciering en de relevante geografische programma’s in het kader van het NDICI — Europa in de wereld;

Rubriek 7: Europees openbaar bestuur

50.

roept ertoe op de uitgaven in het kader van rubriek 7 vast te stellen op een niveau waarmee wordt gewaarborgd dat de EU over een doeltreffend en efficiënt bestuur beschikt;

51.

dringt erop aan dat er voldoende middelen worden toegewezen aan de instellingen, organen en agentschappen van de Unie om een doeltreffende uitvoering en handhaving van alle wetgeving en beleidsmaatregelen van de Unie in overeenstemming met veranderende taken te garanderen; herinnert eraan hoe belangrijk het is voldoende middelen vrij te maken voor een versterkt cyberbeveiligingskader voor de instellingen, organen en agentschappen van de Unie;

52.

dringt aan op snelle goedkeuring van de gerichte herziening van het Financieel Reglement in verband met de afwikkeling van achterstandsrente wegens te late terugbetaling van geannuleerde of verlaagde mededingingsboetes, teneinde te voorkomen dat de uitgaven in het kader van rubriek 7 onder druk komen te staan; wijst erop dat het Parlement zijn standpunt heeft bepaald en bereid is te onderhandelen; spoort de Raad aan dit voorstel met voorrang te behandelen en onderhandelingen aan te knopen met het Parlement;

Betalingskredieten

53.

herinnert eraan dat betalingskredieten rechtstreeks voortvloeien uit vastleggingen en dat bijgevolg elke verhoging van de maxima voor vastleggingen per rubriek gepaard moet gaan met een evenredige verhoging van de maxima voor betalingen in hetzelfde jaar of in daaropvolgende jaren;

54.

neemt kennis van de vertragingen bij de uitvoering van programma’s en verzoekt de Commissie om in het kader van de evaluatie een risicoanalyse uit te voeren van de mogelijke gevolgen hiervan voor het maximum van de betalingen en om bij de herziening van het MFK de nodige voorstellen te doen ter vermijding van een betalingscrisis waaronder begunstigden van de EU-begroting ernstig zouden lijden;

55.

waarschuwt voorts voor het gebruik van aan marktschommelingen onderhevige externe bestemmingsontvangsten ter vervanging van kredieten in het kader van het MFK en het risico dat dit kan inhouden bij het honoreren van betalingen;

Eigen middelen

56.

wijst erop dat het MFK en de eigen middelen met elkaar verbonden zijn; benadrukt in dit verband de noodzaak van duurzame en veerkrachtige inkomsten voor de EU-begroting; herinnert eraan dat het Parlement, de Raad en de Commissie in het juridisch bindende IIA instemden met een routekaart voor de invoering van voldoende nieuwe eigen middelen om ten minste de schuldaflossing in het kader van het EURI te dekken;

57.

herhaalt zijn reeds lang bestaande standpunt dat hervorming van de eigen middelen noodzakelijk is om de ontvangstenzijde van de EU-begroting beter af te stemmen op de bredere beleidsprioriteiten van de EU; verwacht daarom dat de reikwijdte, het ontwerp en de samenstelling van het pakket nieuwe eigen middelen niet alleen aanvullende inkomstenstromen mogelijk maken, maar ook helpen om dringende beleidskwesties aan te pakken in een economisch klimaat dat wordt gekenmerkt door inflatie en hoge energieprijzen;

58.

verzoekt de Raad snel vooruitgang te boeken met de voorstellen van december 2021 voor nieuwe eigen middelen; benadrukt dat, in overeenstemming met de routekaart, op 1 januari 2023 nieuwe eigen middelen moeten worden ingezet die voortvloeien uit de voorstellen voor het hervormde emissiehandelssysteem en het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie; beklemtoont dat de nieuwe eigen middelen op basis van pijler I van het inclusief kader van de OESO/G20 ook tegen dezelfde datum moeten worden ingezet;

59.

kijkt uit naar de voorstellen van de Commissie voor een tweede reeks nieuwe eigen middelen die in het derde kwartaal van 2023 worden verwacht; vertrouwt erop dat snelle en vastberaden maatregelen om de eigen middelen te hervormen met name de sterke kredietrating van de EU veilig zullen stellen, hetgeen gezien de vele uitdagingen een conditio sine qua non blijft; verzoekt de Commissie bovendien om, gezien de toegenomen financieringsbehoeften, verder te kijken dan het IIA en de behoefte aan nieuwe, innovatieve en echte eigen middelen te onderzoeken;

Flexibiliteit en crisisrespons in de EU-begroting: van ad-hoc-reacties naar systemische paraatheid op lange termijn

60.

benadrukt dat de EU-begroting over de nodige flexibiliteit en budgettaire “ruimte” moet beschikken om te kunnen reageren op crises en om zich te kunnen aanpassen aan opkomende en toenemende behoeften; beklemtoont de noodzaak van een grondige herziening van de crisisrespons- en flexibiliteitsinstrumenten teneinde ervoor te zorgen dat deze van de vereiste omvang zijn, snel kunnen worden geactiveerd en onder de volledige bevoegdheid van beide takken van de begrotingsautoriteit blijven vallen;

61.

is van mening dat de sterke stijging van de inflatie en de domino-effecten daarvan op de koopkracht van de EU-begroting verder de noodzakelijke ruimte hebben beperkt en gevolgen hebben gehad voor de daardoor gefinancierde programma’s; verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is een tijdelijk aanpassingsmechanisme in te voeren om af te wijken van de automatische deflator van 2 % in geval van inflatieschokken;

62.

dringt er met klem op aan dat vrijgemaakte kredieten in de begroting opgenomen blijven en door de begrotingsautoriteit via de jaarlijkse begrotingsprocedure worden vastgelegd; benadrukt dat het Financieel Reglement dienovereenkomstig moet worden gewijzigd; wijst erop dat alleen al het niveau van vrijgekomen onderzoeksmiddelen aanzienlijk was in het begin van het huidige MFK; beklemtoont dat aanvullende budgettaire flexibiliteit zal worden bereikt door vrijgemaakte middelen in de begroting te houden;

63.

herinnert eraan dat de speciale instrumenten niet binnen de MFK-maxima vallen, en er aldus ruimte bestaat voor een zekere mate van flexibiliteit en om op crises te reageren, en dat deze instrumenten alleen worden aangewend na een besluit daartoe van de begrotingsautoriteit; wijst op het grootschalige gebruik van de speciale instrumenten gedurende de eerste twee jaar van het MFK;

64.

is van mening dat de speciale instrumenten worden ingeperkt door zowel de schaarste aan middelen als de starheid van het ontwerp, en hierdoor worden belemmerd in hun functie als doeltreffende instrumenten voor crisisrespons; benadrukt daarom dat de herziening absoluut noodzakelijk is om het potentieel van de bestaande flexibiliteitsbepalingen te verruimen; betreurt het besluit om de reserve voor noodhulp (EAR) en het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) in het huidige MFK samen te voegen, hetgeen tot ernstige tekortkomingen heeft geleid en de totale beschikbare financiering met ongeveer de helft heeft verminderd;

65.

dringt erop aan de jaarlijkse kredieten voor het flexibiliteitsinstrument te verhogen van 915 miljoen EUR tot 2 miljard EUR; pleit er daarnaast voor dat de reserve voor solidariteit en noodhulp (SEAR) in twee onderdelen wordt opgesplitst — de EAR en het SFEU — en dat de jaarlijkse kredieten worden verhoogd van 1,2 miljard EUR voor de SEAR in totaal tot 1 miljard EUR voor elk onderdeel (in prijzen van 2018); is van mening dat dit essentiële aanvullende middelen zal opleveren om in te spelen op de huidige en opkomende behoeften, met name gelet op de intensivering en toename van extreme weersomstandigheden en de wereldwijde humanitaire situatie;

66.

verzoekt dat het jaarlijkse plafond voor zowel vastleggings- als betalingskredieten om gebruik te kunnen maken van het enkelvoudig marge-instrument (SMI) wordt geschrapt;

67.

benadrukt voorts dat voor de uiteenlopende speciale instrumenten verschillende regels inzake overdracht gelden en dringt aan op harmonisatie van deze regels, zodat de bedragen voor alle speciale instrumenten tot en met jaar n+3 kunnen worden gebruikt en aldus aanvullende flexibiliteit wordt geboden; dringt erop aan dat vervallen bedragen na jaar n+3 opnieuw beschikbaar worden gesteld in het kader van het flexibiliteitsinstrument of het SMI;

68.

beklemtoont dat niet alleen de bestaande speciale instrumenten moeten worden versterkt, maar dat ook een aanvullend speciaal instrument tot stand moet worden gebracht bovenop de MFK-maxima, zodat met de EU-begroting beter kan worden ingespeeld en sneller kan worden gereageerd op crises en de sociale en economische gevolgen daarvan; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat dit gemeenschappelijke crisisinstrument doeltreffend en snel kan worden ingezet wanneer er behoeften ontstaan;

69.

benadrukt dat het cohesiebeleid een van de belangrijkste prioriteiten van de Unie is, doelstellingen inzake langetermijninvesteringen heeft die verband houden met de strategische agenda van de EU, met name de Europese Green Deal en de digitale agenda, en niet mag worden gebruikt om de financiering voor ander beleid aan te vullen;

Beoordeling van nieuwe aspecten van het huidige MFK en voorbereiding van het MFK voor de periode na 2027: een veerkrachtigere EU-begroting ondersteunen

70.

wijst erop dat het huidige MFK en het IIA een aantal nieuwe elementen bevatten die niet in voorafgaande programmeringsperioden voorkomen en die grondig moeten worden onderzocht in het kader van de tussentijdse evaluatie en herziening;

71.

stelt vast dat de nieuwe MFK-structuur met rubrieken waarin uitgaven per beleidscluster worden gegroepeerd, eenvoudiger is en het begrotingsbeheer binnen de Commissie vergemakkelijkt; is van mening dat de nomenclatuur — met een beperkt aantal begrotingslijnen en soms één begrotingslijn voor een ruim uitgavenprogramma, zoals het geval is voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid — de nodige transparantie en granulariteit mist en een aanzienlijke beperking vormt voor behoorlijk toezicht en besluiten door de begrotingsautoriteit; verwacht van de Commissie dat zij de wijzigingen in de structuur en nomenclatuur vóór de nieuwe MFK-periode evalueert;

72.

is ingenomen met het positieve effect van de verordening betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de EU-begroting, en is van mening dat de verordening reeds heeft gefungeerd als doeltreffend afschrikmiddel tegen schendingen van de rechtsstaat bij het gebruik van EU-middelen; benadrukt het duidelijke verband tussen de eerbiediging van de rechtsstaat en een efficiënte uitvoering van de EU-begroting, en verzoekt de Commissie te zorgen voor een strikte handhaving van de conditionaliteitsverordening; merkt op dat elke opschaling van het MFK 2021-2027 gericht moet zijn op het versterken van de bescherming van de rechtsstaat en de financiële belangen van de Unie; legt voorts de nadruk op de verplichting om bij de uitvoering van de EU-begroting het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie na te leven;

73.

wijst opnieuw op de noodzaak van meer transparantie bij de EU-uitgaven en dringt aan op de invoering van een verplichte gemeenschappelijke interoperabele databank die het mogelijk maakt rechtstreekse en eindbegunstigden van EU-middelen in een machineleesbaar formaat te monitoren en zo een duidelijk overzicht te geven van alle ontvangers van EU-financiering; juicht het voorstel van de Commissie tot herziening van het Financieel Reglement van 16 mei 2022 toe als een behoorlijk uitgangspunt voor de totstandbrenging van een interoperabel digitaal systeem voor audit- en controledoeleinden; merkt op dat de Commissie heeft voorgesteld dat deze wijzigingen van kracht zouden worden in het MFK voor de periode na 2027; beklemtoont echter dat een ambitieuzere transitie haalbaar en wenselijk is; benadrukt voorts dat informatie toegankelijker moet worden gemaakt voor het publiek;

74.

herinnert aan de in het IIA vastgelegde doelstellingen met betrekking tot klimaat en biodiversiteit; wijst de Commissie op haar verplichting uit hoofde van het IIA om regelmatig in kaart te brengen hoe het staat met de progressie die geboekt wordt op het vlak van klimaatmainstreaming en na te gaan of de doelstellingen zijn bereikt of zullen worden gehaald; verzoekt de Commissie toezicht te houden op de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” en indien nodig noodzakelijke corrigerende maatregelen te treffen;

75.

benadrukt dat een aanzienlijke verbetering van de methodologieën voor klimaat- en biodiversiteitsmainstreaming noodzakelijk is en ervoor moet worden gezorgd dat uitgaven voor klimaat en biodiversiteit werkelijk aanvullend zijn wanneer zij worden meegeteld voor de respectieve minimale uitgavendoelstellingen, in overeenstemming met de concrete voorstellen van de Europese Rekenkamer en het Europees Parlement;

76.

verwacht ambitieuzere financiële vastleggingen in het huidige en komende MFK overeenkomstig de algemene toezegging van de EU om de klimaatverandering aan te pakken en het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen; gaat ervan uit dat alle toezeggingen en beloftes inzake internationale klimaatfinanciering volledig worden gepland in overeenstemming met de mondiale onderhandelingen; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de overeengekomen doelstellingen inzake biodiversiteitsmainstreaming voor 2026 en 2027 worden gehaald; vraagt de Commissie na te gaan hoe klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen beter kunnen worden geïntegreerd in het MFK voor de periode na 2027, teneinde ervoor te zorgen dat de Unie haar toezeggingen nakomt;

77.

herhaalt dat programma’s zodanig moeten worden uitgevoerd dat gendergelijkheid bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan wordt bevorderd; is in dit verband verheugd dat de Commissie werkt aan een nieuwe classificatie om het gendereffect van de uitgaven van de Unie vast te stellen; is van mening dat de classificatie een nauwkeurig en alomvattend overzicht moet bieden van de effecten die programma’s hebben op gendergelijkheid; dringt erop aan dat de classificatie wordt uitgebreid tot alle MFK-programma’s en beter wordt geïntegreerd in het MFK-kader; benadrukt in dit verband de noodzaak van systematische verzameling en analyse van naar gender uitgesplitste gegevens; verwacht dat alle genderrelevante verslaggeving plaatsvindt op basis van volumes en niet op basis van het aantal acties;

78.

verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties (SDG’s) in alle relevante MFK-programma’s op te volgen overeenkomstig het IIA en daarom een gedegen methode te ontwikkelen voor de opvolging van SDG-gerelateerde en sociale uitgaven in de EU-begroting;

79.

herinnert eraan dat het huidige MFK vergezeld gaat van NextGenerationEU (NGEU), een instrument zonder weerga om het herstel in de nasleep van de pandemie te stimuleren; is van oordeel dat dit instrument tot dusver succesvol is geweest en volledig ten uitvoer moet worden gelegd;

80.

is van mening dat de Unie een steeds belangrijkere rol vervult bij het verlenen van steun voor arbeidsbescherming en inkomenscompensatie in crisissituaties en bij het waarborgen van een rechtvaardige transitie naar een koolstofneutrale samenleving; benadrukt in dit verband de essentiële rol van het instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) bij het verlenen van steun aan regelingen voor tijdelijk werk en werknemers in de lidstaten en bij het beperken van het risico op werkloosheid; verzoekt de Commissie het effect van SURE te beoordelen en na te gaan hoe daarop kan worden voortgebouwd voor toekomstig optreden van de Unie in de context van sociale crises;

81.

wijst erop dat veel van de recente financieringsbehoeften, bijvoorbeeld in verband met het economisch en sociaal herstel, het beleid in verband met de klimaatverandering en de financiering naar aanleiding van de crisis in Oekraïne, niet de traditionele logica volgen van de voorspelbaarheid van investeringen op middellange termijn; is van mening dat er in het geval van het sociaal klimaatfonds, defensie, crisisrespons en uitgaven voor noodhulp een duidelijke beweegreden bestaat voor EU-optreden; verwacht dat deze tendens in de richting van een meer uiteenlopend uitgavenlandschap zich zal voortzetten naarmate de reikwijdte en diepgang van de samenwerking in de EU toenemen; benadrukt daarom de noodzaak van een goed opgebouwd en aanpasbaar MFK, zodat de opzet van de EU-begroting het voor de EU mogelijk maakt om nieuwe taken en functies op zich te nemen zonder middelen te onttrekken aan overeengekomen programma’s en prioriteiten;

82.

beklemtoont dat veel van de tekortkomingen en onvolkomenheden in het huidige MFK inherent zijn aan de logica en de opzet ervan, waarbij de voorspelbaarheid van de uitgaven zowel de besluiten over de structuur en de bedragen stuurt als de flexibiliteit beknot;

83.

betreurt de geleidelijke afname van de EU-begroting als percentage van het bruto nationaal inkomen (bni) van de EU en de buitensporige nadruk die wordt gelegd op het plafonneren van de totale uitgaven op ongeveer 1 % van het bni van de EU; is van mening dat dit de Unie heeft belet haar overeengekomen ambities waar te maken en haar heeft verhinderd om te reageren op crises en opkomende behoeften en tegelijkertijd de democratische verantwoordingsplicht te waarborgen;

84.

dringt erop aan dat het volgende MFK moet zijn toegerust om volledig en flexibel om te gaan met een reeks beleidsprioriteiten en financieringsbehoeften en om veerkracht te waarborgen in geval van crises; is van mening dat een verhoging van de maxima van eigen middelen de begrotingsruimte zou creëren om te reageren op crises en opkomende behoeften zonder de voorspelbaarheid van de uitgaven op losse schroeven te zetten; verzoekt de Commissie daarom de volledige structuur van het MFK, met inbegrip van de duur van de programmeringsperioden, te herzien als onderdeel van een langetermijnreflectie over de EU-begroting na 2027 in het licht van de veranderende uitgavenbehoeften;

85.

betreurt het feit dat de Commissie, na de noodzakelijke invoering van NGEU en SURE, herhaaldelijk heeft voorgesteld gebruik te maken van buiten de begroting vallende instrumenten, met name op grond van artikel 122 VWEU, die geen toezicht van het Parlement vereisen en aldus de transparantie en verantwoordingsplicht van overheidsuitgaven ondermijnen; is in dit verband van mening dat een jaarlijks plenair debat in het Parlement over de gehele EU-financiering, met inbegrip van de buiten de begroting vallende instrumenten, een belangrijke stap zal zijn in de richting van meer transparantie en verantwoordingsplicht;

86.

is voornemens nauwlettend toe te zien op de uitvoering van het akkoord over controle van de begroting van nieuwe voorstellen op basis van artikel 122 VWEU, dat deel uitmaakte van het MFK-akkoord; herinnert eraan dat dergelijke voorstellen vaak aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de EU-uitgaven; is vastbesloten ervoor te zorgen dat het Parlement een passende rol vervult bij dit proces en erbij betrokken is als tak van de begrotingsautoriteit;

87.

benadrukt dat de tendens in de richting van een toenemend gebruik van externe bestemmingsontvangsten geen bevredigende oplossing biedt in het kader van de vigerende regeling, aangezien door deze tendens de rol van de begrotingsautoriteit (Parlement en Raad) wordt verzwakt en aldus de democratische controle wordt uitgehold en de transparantie van de EU-financiering wordt verkleind; dringt aan op vanuit juridisch oogpunt deugdelijke oplossingen op grond waarvan gerichte, eenmalige of op behoeften gebaseerde toeslagen mogelijk zijn die dezelfde voordelen bieden als bestemmingsontvangsten (d.w.z. die niet in mindering worden gebracht op de maxima), maar wel onder volledige controle van de begrotingsautoriteit staan; brengt zijn gehechtheid aan het universaliteitsbeginsel in herinnering;

88.

benadrukt dat bij de lopende herziening van het Financieel Reglement de regels inzake begrotingsinstrumenten moeten worden aangepast aan de huidige omstandigheden, waarin externe bestemmingsontvangsten, opgenomen en verstrekte leningen, trustfondsen en instrumenten uit hoofde van artikel 122 VWEU vaker worden gebruikt hoewel daardoor de communautaire methode en bijgevolg de controle door de begrotingsautoriteit vaak worden omzeild en de traceerbaarheid van middelen en de verantwoordingsplicht aldus worden verminderd;

89.

wijst met name op de verklaring over het opnieuw beoordelen van de bepalingen in het Financieel Reglement inzake externe bestemmingsontvangsten en opgenomen en verstrekte leningen, waarover bij de MFK-onderhandelingen overeenstemming was bereikt; is van mening dat externe bestemmingsontvangsten, evenals activa en passiva die verband houden met opgenomen en verstrekte leningen, integraal deel moeten uitmaken van de EU-begroting en als onderdeel van die begroting ter goedkeuring aan de begrotingsautoriteit moeten worden voorgelegd;

90.

herhaalt zijn reeds lang bestaande eis om alle EU-instrumenten betreffende uitgaven op EU-niveau, met inbegrip van trustfondsen, volledig in de begroting op te nemen overeenkomstig het Verdrag, teneinde zo te zorgen voor transparantie, volledige democratische controle en bescherming van de overheidsfinanciën en financiële belangen van de EU; dringt er echter op aan dat de integratie van deze instrumenten in de EU-begroting niet mag leiden tot een vermindering van de financiering voor andere beleidsmaatregelen en programma’s van de EU;

91.

beklemtoont in dit verband het belang van met name het moderniseringsfonds en het innovatiefonds (klimaatinvesteringsfonds); verzoekt de Commissie voor te stellen deze instrumenten volledig op te nemen in het MFK voor de periode na 2027, met de relevante quasi-automatische aanpassing van de maxima;

92.

benadrukt dat de unanimiteitsvereiste voor de vaststelling van de MFK-verordening de noodzakelijke besluiten in het kader van de herziening belemmert; verzoekt de Commissie voort te bouwen op de werkzaamheden die in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa zijn geleverd inzake begroting; is, overeenkomstig de conferentievoorstellen, van mening dat de gewone wetgevingsprocedure van toepassing moet zijn op de vaststelling van de MFK-verordening en op het eigenmiddelenbesluit, zodat het Parlement de volledige budgettaire prerogatieven verwerft die ook nationale parlementen hebben; is voorts van mening dat de opzet van het MFK een bottom-upproces moet zijn waarbij de belanghebbenden uitgebreid worden betrokken;

93.

herinnert eraan dat de overbruggingsclausule van artikel 312, lid 2, VWEU het mogelijk maakt de MFK-verordening met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vast te stellen, en verzoekt de Europese Raad om deze clausule te activeren teneinde de besluitvorming te bespoedigen;

o

o o

94.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.

(2)PB C 444 I van 22.12.2020, blz. 1.

(3)PB C 445 van 29.10.2021, blz. 252.

(4)PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1.

(5)PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(6)PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.

(7)PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(8) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0403.

(9)PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10.

(10) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0366.

(11) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0309.

(12) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0254.

(13) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0219.

(14)PB C 224 van 8.6.2022, blz. 37.

(15)PB C 184 van 5.5.2022, blz. 179.

(16)PB C 445 van 29.10.2021, blz. 240.

(17)PB C 371 van 15.9.2021, blz. 110.

(18)PB C 202 van 28.5.2021, blz. 31.

(19)PB C 363 van 28.10.2020, blz. 179.

(20) Voorstel van 19 juli 2022 voor een verordening tot vaststelling van de wet ter versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen (COM(2022)0349).

(21) COM(2022)0595, COM(2022)0596, COM(2022)0597.