Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de rapportage van milieugegevens van industriële installaties en tot oprichting van een portaal voor industriële emissies
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de rapportage van milieugegevens van industriële installaties en tot oprichting van een portaal voor industriële emissies
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
Straatsburg, 5.4.2022 |
COM(2022) 157 final |
2022/0105(COD) |
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de rapportage van milieugegevens van industriële installaties en tot oprichting van een portaal voor industriële emissies (Voor de EER relevante tekst) |
{SEC(2022) 169 final} - {SWD(2022) 111 final} - {SWD(2022) 112 final} - {SWD(2022) 113 final} |
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
• Motivering en doel van het voorstel
Bij Verordening (EG) nr. 166/2006 1 (de “verordening”) is het Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (E-PRTR) ingesteld als het pan-Europese register dat publieke toegang biedt tot belangrijke milieugegevens van industriële inrichtingen in de EU, IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. Het E-PRTR bevat gegevens die jaarlijks door ongeveer 30 000 industriële inrichtingen worden gerapporteerd en betrekking hebben op 65 economische activiteiten in de hele EU. Met de verordening wordt uitvoering gegeven aan het Protocol van Kiev van 2006 betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (het “protocol”) 2 , dat in 2009 in werking is getreden. Het is het enige juridisch bindende internationale instrument voor registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.
Elk jaar zenden de lidstaten de Commissie een verslag toe met de door de exploitanten van industriële inrichtingen verstrekte gegevens over de uitstoot en de overbrengingen van elke inrichting. De gegevens worden vervolgens door de Commissie gepubliceerd op een openbare website, met de steun van het Europees Milieuagentschap.
De verordening is geëvalueerd op doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en toegevoegde waarde van de EU in het kader van het programma van de Europese Commissie voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) 3 .Bij de beoordeling werd zowel gekeken naar de voordelen van het E-PRTR als naar het potentieel om het register te vereenvoudigen en de kosten en lasten die voortvloeien uit de verordening te verminderen. Op basis van deze beoordeling werd in het tweede verslag van de Commissie over de uitvoering van de verordening 4 het volgende geconcludeerd:
het E-PRTR is een cruciale kennisbasis gebleken op het gebied van de emissies van industriële activiteiten in de EU. Het biedt gemakkelijk toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige gegevens. Het biedt het publiek toegang tot deze waardevolle informatie en ondersteunt zo de besluitvorming omtrent milieuaangelegenheden;
het E-PRTR kan echter verder worden verbeterd en doeltreffender worden gemaakt door het in overeenstemming te brengen met de rapportageverplichtingen uit hoofde van andere milieuwetgeving en door aanvullende contextuele informatie te rapporteren.
Als follow-up van dit uitvoeringsverslag zijn verschillende initiatieven uitgevoerd:
het portaal voor industriële emissies (het “portaal”) 5 is opgericht. Het bevat de gegevens die jaarlijks worden gerapporteerd in het kader van de E-PRTR-verordening, samen met de gegevens die worden gerapporteerd overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (de “richtlijn industriële emissies”) 6 . Dit portaal, dat in de plaats is gekomen van de E-PRTR-website, brengt gegevens bijeen over industriële activiteiten die in het kader van deze twee milieuwetten van de EU worden gerapporteerd;
voor aanvullende contextuele informatie zijn bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/142 van de Commissie 7 eenheden en meeteenheden vastgesteld waarmee exploitanten elk jaar verslag kunnen uitbrengen over het productievolume van elke E-PRTR-inrichting. De rapportage over het productievolume wordt voor het eerst verplicht voor het verslagjaar 2023.
de richtlijn industriële emissies bevat regels ter sturing en controle om de vervuiling door de grootste industriële installaties en veehouderijen van de EU geleidelijk terug te dringen en tegelijkertijd gelijke concurrentievoorwaarden te handhaven;
de verordening ondersteunt het toezicht op de inspanningen om vervuiling terug te dringen door de publieksvoorlichting over de prestaties van installaties te verbeteren.
Het sectorale toepassingsgebied van de verordening moet worden herzien om het beter in overeenstemming te brengen met activiteiten die onder verwante milieuwetgeving vallen. Dit betreft met name de richtlijn industriële emissies, maar ook Richtlijn (EU) 2015/2193 inzake middelgrote stookinstallaties 9 en Richtlijn 91/271/EEG van de Raad inzake de behandeling van stedelijk afvalwater 10 .Om beter in overeenstemming te zijn, moeten activiteiten op installatieniveau worden gerapporteerd — zoals in het geval van deze andere wetten — in plaats van op het niveau van de inrichtingen.
De E-PRTR-verordening moet betrekking hebben op alle relevante verontreinigende stoffen. Dit betekent dat sommige verontreinigende stoffen aan bijlage II bij de verordening moeten worden toegevoegd, waaronder:
prioritaire stoffen als bedoeld in de kaderrichtlijn water (2000/60/EG) 11 en de richtlijn oppervlaktewater (2008/105/EG) 12 ;
stoffen die in Verordening (EG) nr. 1907/2006 (Reach) als zeer zorgwekkend zijn geïdentificeerd 13 ;
stoffen die vallen onder de EU-wetgeving inzake de grondwater- en de luchtkwaliteit, waaronder de grondwaterrichtlijn 14 , de richtlijn inzake luchtkwaliteit 15 en Richtlijn 2004/107/EG betreffende de concentraties van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht 16 .
Om in overeenstemming te zijn met het EU-beleid inzake de circulaire en koolstofvrije economie en om een betere milieubenchmarking van E-PRTR-gegevens mogelijk te maken, moeten exploitanten verslag uitbrengen over het productievolume en aanvullende gegevens, met name over het gebruik van hulpbronnen (energie, water en grondstoffen).
De huidige tekortkomingen die van invloed zijn op de uitvoering van de verordening moeten ook worden aangepakt door:
actualisering van de analysemethoden die exploitanten gebruiken om hun uitstoot en overbrengingen van het terrein naar elders te bepalen;
exploitanten te verzoeken om in hun verslag aan de bevoegde instanties uitdrukkelijk te bevestigen dat de uitstoot van een bepaalde verontreinigende stof of een overbrenging van afval of afvalwater van het terrein naar elders onder de toepasselijke rapportagedrempels ligt;
de lidstaten toe te staan bepaalde gegevens te rapporteren namens exploitanten die vee houden, die mogelijk niet over de middelen beschikken om nauwkeurige gegevens te verstrekken.
De noodzaak om de verordening te herzien werd bevestigd in de Europese Green Deal en de verordening wordt tezelfdertijd herzien als de richtlijn industriële emissies. Dit zal de algehele samenhang en efficiëntie van deze twee wetten waarborgen.
Gezien de aard en omvang van de wijzigingen die aan de verordening moeten worden aangebracht en de noodzaak om de samenhang en juridische duidelijkheid te verbeteren, moet deze verordening bij dit voorstel worden ingetrokken en erdoor werden vervangen. Daarbij moeten de uit de verordening voortvloeiende materiële verplichtingen, voor zover dat nog nodig is, worden overgenomen.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De belangrijkste doelstelling van de voorgestelde handeling heeft betrekking op de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid. De rechtsgrondslag van de voorgestelde verordening is derhalve artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
• Evenredigheid
• Keuze van het instrument
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
hoewel de lidstaten convergentie van goede praktijken lijken te bereiken, kan het bijwerken van de bestaande EU-richtsnoeren helpen om gegevens consistenter te interpreteren;
het E-PRTR zou efficiënter en consistenter kunnen zijn als het verder wordt afgestemd op andere sterk verwante milieurapportageverplichtingen;
de verplichting voor de lidstaten om elke drie jaar verslag uit te brengen over hun uitvoering van de E-PRTR-verordening werd niet erg nuttig geacht, hetgeen aangeeft dat er potentieel was voor vereenvoudiging;
het toevoegen van meer contextuele gegevens aan het bestaande E-PRTR zou het nuttiger kunnen maken als uitgebreide bron van milieu-informatie.
Ondoeltreffende aspecten van de wetgeving — hoe kunnen gebieden worden aangepakt waarop de huidige regels doeltreffender en efficiënter kunnen zijn?
Bijdrage aan hulpbronnenefficiëntie en minder productie van toxische stoffen — bepalen welke nieuwe verontreinigende stoffen aan de verordening kunnen worden toegevoegd, met name om deze beter af te stemmen op de milieukwaliteitsnormen (voor lucht en water) en de Reach-verordening; nagaan hoe de verordening kan bijdragen tot de ontwikkeling en instandhouding van de circulaire economie, bijvoorbeeld door verslag uit te brengen over het gebruik van energie, water en grondstoffen.
Bijdrage aan decarbonisatie — hoe kan de verordening helpen verschillende industriële activiteiten koolstofefficiënter te maken?
Sectoraal toepassingsgebied — bepalen of de verordening belangrijke milieuactiviteiten weglaat en hoe zij is afgestemd op en ondersteuning biedt aan verwante wetgeving (met name de richtlijn industriële emissies, de richtlijn inzake middelgrote stookinstallaties en de richtlijn stedelijk afvalwater).
• Raadpleging van belanghebbenden
• Effectbeoordeling
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
In overeenstemming met het streven van de Commissie naar betere regelgeving is dit voorstel op inclusieve wijze opgesteld, op basis van volledige transparantie en voortdurende samenwerking met belanghebbenden, waarbij naar behoren rekening is gehouden met zowel externe feedback als externe toetsing om ervoor te zorgen dat het voorstel het juiste evenwicht vindt.
• Grondrechten
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De totale emissies van verontreinigende stoffen per sector, op basis van de door de exploitanten aan het E-PRTR gerapporteerde gegevens, blijven belangrijke indicatoren om de vooruitgang ten opzichte van de doelstellingen van dit initiatief te volgen. Het verbeterde E-PRTR zal de monitoring van de milieuprestaties van verschillende industriële sectoren verbeteren.
Meer gedetailleerde rapportage van verontreinigende stoffen op installatieniveau maakt het mogelijk de belangrijkste processen te analyseren in sectoren waar de milieuprestaties verbeteren of achterblijven.
Door rapportage over het gebruik van hulpbronnen op te nemen, kunnen nieuwe indicatoren voor het gebruik van materialen, water en energie worden vastgesteld. Dit zal het mogelijk maken verbeteringen op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te volgen.
Regelmatige actualiseringen van de stoffen die onder het E-PRTR vallen, zullen het mogelijk maken indicatoren vast te stellen voor stoffen die een opkomend of bestaand punt van zorg zijn. Hierdoor zal het mogelijk zijn verbeteringen te volgen in de manier waarop deze stoffen worden gebruikt en beheerd.
Deze verbeteringen zullen er ook voor zorgen dat deze monitoring doeltreffend kan worden gebruikt in het bredere kader voor de monitoring van en vooruitzichten voor een samenleving zonder verontreiniging, en vanaf 2022 worden deze gegevens om de twee jaar gepubliceerd. Gegevens over lucht-, water- en bodemverontreiniging die beschikbaar zijn als onderdeel van het monitoringkader voor nulverontreiniging zullen helpen om het effect van verminderde verontreiniging door installaties die onder de richtlijn industriële emissies en de verordening vallen, te evalueren.
Voor de E-PRTR-maatregelen zullen de belangrijkste indicatoren de tijdigheid en volledigheid van de rapportage — per lidstaat, per sector en per milieucompartiment — omvatten. Webstatistieken van het portaal zullen de toegang van het publiek tot gecombineerde informatie uit hoofde van de richtlijn industriële emissies en de E-PRTR-verordening meten.
De reactie op verbeteringen van de wetgeving zal worden gemonitord aan de hand van enquêtes onder belanghebbenden bij de richtlijn industriële emissies en de E-PRTR-verordening.
• Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 specificeert het onderwerp, d.w.z. de oprichting van het portaal voor industriële emissies (het portaal) als de nieuwe elektronische onlinedatabank die het E-PRTR vervangt en alle in het kader van de verordening gerapporteerde gegevens bevat; de uitvoering van het VN/ECE-Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen; het vergemakkelijken van de toegang van het publiek tot milieu-informatie en van inspraak in de besluitvorming op milieugebied; en het vermogen om de milieueffecten van de wetgeving inzake industriële emissies beter te evalueren en te beoordelen.
In artikel 2 worden de belangrijkste termen gedefinieerd om rechtszekerheid en duidelijkheid te bieden en de correcte en volledige uitvoering ervan te waarborgen. Deze definities hebben onder meer betrekking op de termen “installatie”, “uitstoot”, “overbrenging van het terrein naar elders”, “diffuse bronnen” en “exploitant”. Omwille van de samenhang met andere, verwante EU-wetgeving verwijzen sommige definities naar de definities in de richtlijn industriële emissies en in de kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG).
In artikel 3 wordt gespecificeerd welke gegevens het portaal zal bevatten, d.w.z. de gegevens die door de exploitanten en de lidstaten overeenkomstig artikel 5 worden gerapporteerd en de aanvullende relevante milieu-informatie die in het kader van andere verwante EU-wetgeving wordt gerapporteerd.
Artikel 4 heeft betrekking op de opzet en de structuur van het portaal en bepaalt dat de gegevens in zowel geaggregeerde als niet-geaggregeerde vorm worden gepresenteerd om gebruikers van het portaal in staat te stellen specifieke zoekopdrachten uit te voeren, onder meer naar installatie of activiteit. Het doel is ervoor te zorgen dat gebruikers van het portaal zo gemakkelijk en nuttig mogelijk toegang hebben tot relevante gerapporteerde gegevens.
Artikel 5 geeft een overzicht van de gegevens die de exploitanten van de betrokken industriële installaties, zoals vermeld in bijlage I, jaarlijks aan hun lidstaten moeten rapporteren. Dit omvat uitstoot in het milieu van de in bijlage II vermelde verontreinigende stoffen, overbrenging van afval en afvalwater van het terrein naar elders, het gebruik van hulpbronnen (bv. water, grondstoffen), informatie over de context van die gegevens (bv. jaarlijks productievolume) en de vraag of de installatie onder andere, verwante EU-wetgeving valt, zoals de richtlijn industriële emissies.
Om dubbele rapportage te voorkomen, wordt in artikel 5, lid 1, punt b), verduidelijkt dat overbrengingen van het terrein naar elders van afval dat wordt verwijderd door middel van “behandeling op of in de bodem” (ook wel bekend als “uitrijden”) of “injectie in de diepe ondergrond” alleen mogen worden gerapporteerd als een uitstoot in de bodem door de exploitant van de installatie waaruit het afval afkomstig is.
Gegevens over uitstoot en overbrengingen moeten worden gerapporteerd als jaarlijkse totalen van alle opzettelijke, accidentele, routinematige en niet-routinematige activiteiten. Artikel 5, lid 1, en bijlage II bevatten drempelwaarden die aanleiding geven tot de rapportageverplichting. Wanneer deze drempelwaarden niet worden overschreden, moeten exploitanten uitdrukkelijk verklaren dat hun jaarlijkse uitstoot en/of overbrengingen van het terrein naar elders onder die drempelwaarden lagen. Hiermee wordt beoogd een tekortkoming in de uitvoering aan te pakken, d.w.z. onduidelijkheid over de vraag of een nihil-melding door de exploitant duidt op verzuim of inhoudt dat de uitstoot en overbrengingen onder de toepasselijke rapportagedrempels liggen. Evenzo wordt in artikel 5, lid 3, een andere tekortkoming bij de uitvoering aangepakt, met betrekking tot de methoden die exploitanten gebruiken om hun uitstoot en overbrengingen van het terrein naar elders te kwantificeren, door de kwantificeringshiërarchie vast te stellen van 1. meting, 2. berekening en 3. raming. Om audits van de verslagen van de exploitanten mogelijk te maken, moeten de exploitanten de gegevens waarop de gerapporteerde informatie is gebaseerd, gedurende vijf jaar bewaren.
Mogelijk beschikken de exploitanten van bepaalde installaties niet over de nodige middelen om hun opzettelijke jaarlijkse uitstoot van de in bijlage II genoemde verontreinigende stoffen te kwantificeren. Daarom kunnen de lidstaten bij wijze van administratieve vereenvoudiging dergelijke uitstoot kwantificeren namens de exploitanten van installaties voor de pluimvee-, varkens- en rundveehouderij (activiteit 2 van bijlage I) en voor aquacultuur (activiteit 7 van bijlage I).
De lidstaten moeten ook een termijn vaststellen waarbinnen exploitanten de gegevens aan hun bevoegde instanties moeten verstrekken.
Artikel 6 heeft betrekking op de daaropvolgende jaarlijkse gegevensrapportage door de lidstaten aan de Commissie. Het formaat waarin en de datum waarop de lidstaten gegevens moeten rapporteren, moeten door middel van uitvoeringshandelingen worden vastgesteld. In dit verband blijft Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1741 van de Commissie 27 , waarin het gegevensformaat en de rapportagetermijn zijn vastgesteld, van toepassing. De Commissie moet, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, gegevens van de lidstaten binnen een maand na ontvangst van de lidstaten in het portaal opnemen.
Artikel 7 heeft betrekking op de rapportage over de uitstoot van verontreinigende stoffen uit diffuse bronnen. Indien dergelijke gegevens niet worden gerapporteerd, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om een dergelijke rapportage te initiëren.
Artikel 8 heeft betrekking op de kwaliteit van de gerapporteerde gegevens. Exploitanten zijn verplicht de kwaliteit van de gegevens te waarborgen en de bevoegde instanties moeten de nauwkeurigheid, volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid van die gegevens beoordelen. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen relevante richtsnoeren vaststellen.
Artikelen 9, 10 en 11: in overeenstemming met het VN/ECE-Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, het protocol en relevante EU-wetgeving, met inbegrip van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad 28 , beogen deze bepalingen te zorgen voor:
i) kosteloze en online toegang van het publiek tot de gegevens op het portaal, met dien verstande dat dit geen afbreuk doet aan de beperkingen die zijn vastgesteld in de EU-wetgeving inzake de toegang tot milieu-informatie, bijvoorbeeld de bescherming van de commerciële belangen van exploitanten en vertrouwelijke informatie;
ii) inspraak van het publiek bij de verdere ontwikkeling van het portaal; en
iii) het recht van het publiek op toegang tot de rechter met betrekking tot de toegang tot milieu-informatie.
Artikel 12 heeft betrekking op de ontwikkeling en regelmatige bijwerking van richtsnoeren ter ondersteuning van de uitvoering van deze verordening. De richtsnoeren hebben onder meer betrekking op de rapportageprocedures en de kwaliteitsborging van de gerapporteerde gegevens.
Artikel 13 verplicht de Commissie en de lidstaten om de bekendheid van het portaal bij het publiek te bevorderen.
Artikelen 14 en 15: artikel 14 machtigt de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen I en II om ervoor te zorgen dat de verordening actueel blijft.
Bijlage I voorziet in de mogelijkheid om nieuwe industriële of landbouwactiviteiten toe te voegen die het milieu of de gezondheid van de mens nadelig beïnvloeden of kunnen beïnvloeden als gevolg van de aanzienlijke uitstoot van verontreinigende stoffen of een aanzienlijk gebruik van hulpbronnen. Mogelijk moeten ook activiteiten worden toegevoegd in verband met wijzigingen die zijn aangebracht in het Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.
Evenzo is er een bepaling om bijlage II bij te werken door verontreinigende stoffen toe te voegen die onderworpen zijn aan specifieke wettelijke controles in het kader van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen of de kwaliteit van het water of de lucht, en vanwege hun potentiële gevaar voor het milieu of de menselijke gezondheid. Mogelijk moeten ook verontreinigende stoffen worden toegevoegd in verband met wijzigingen die zijn aangebracht in het Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen. Bovendien maakt deze bepaling het mogelijk om rapportagedrempels vast te stellen die ervoor zorgen dat ten minste 90 % van de uitstoot van verontreinigende stoffen uit bijlage I-activiteiten wordt bestreken.
Artikel 15 bevat de voorwaarden voor de uitoefening van deze bevoegdheidsdelegaties.
Artikel 16 is de comitologiebepaling waarin wordt bepaald dat de Commissie wordt bijgestaan door een comité en dat de onderzoeksprocedure van de Verordening (EU) nr. 182/2011 (de comitologieverordening) van toepassing is. Het voorziet in de mogelijkheid om uitvoeringshandelingen van de Commissie vast te stellen om de datum en het formaat van de rapportage uit hoofde van artikel 6, lid 1, vast te stellen of te actualiseren.
Artikel 17 specificeert de criteria die de lidstaten in acht moeten nemen bij de vaststelling van sancties voor inbreuken op de bepalingen van de verordening en roept de lidstaten op maatregelen voor het toezicht op de naleving vast te stellen om inbreuken te voorkomen en op te sporen.
Artikelen 18, 19 en 20: artikel 18 betreft de intrekking en vervanging van Verordening (EG) nr. 166/2006. Artikel 20 heeft betrekking op de datum van inwerkingtreding, terwijl artikel 19 betrekking heeft op de overgangsbepalingen in de aanloop naar die datum.
Bijlage I specificeert de activiteiten waarop de verordening van toepassing is, namelijk:
installaties die een of meer van de in bijlage I of I bis bij Richtlijn 2010/75/EU genoemde activiteiten verrichten en de daarin vermelde toepasselijke drempelwaarden overschrijden;
middelgrote stookinstallaties met een capaciteit van meer dan 20 MW (megawatt);
aanvullende activiteiten die in het protocol zijn gespecificeerd maar niet onder de bovengenoemde wetgeving vallen, namelijk: ondergrondse mijnbouw (met inbegrip van de winning van ruwe olie of gas); dagbouw en steenwinning; grotere installaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater; aquacultuur; en scheepsbouw/ontmanteling van schepen of verven/verfverwijdering.
Dit toepassingsgebied is gericht op het bereiken van samenhang met andere, verwante EU-milieuwetgeving, waaronder Richtlijn 2010/75/EU en Richtlijn (EU) 2015/2193.
2022/0105 (COD) |
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de rapportage van milieugegevens van industriële installaties en tot oprichting van een portaal voor industriële emissies (Voor de EER relevante tekst) |
Bijlage II bevat de lijst van te rapporteren verontreinigende stoffen en de bijbehorende drempelwaarden die aanleiding geven tot de rapportage van de uitstoot.
Bijlage III is een concordantietabel met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 166/2006 en de overeenkomstige bepalingen van dit voorstel.
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de rapportage van milieugegevens van industriële installaties en tot oprichting
van een portaal voor industriële emissies
(Voor de EER relevante tekst)
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 29 ,
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 30 ,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
Het achtste milieuactieprogramma van de Europese Unie, dat is vastgesteld bij Besluit XXX/202X/EU van het Europees Parlement en de Raad 31 , verplicht de Commissie, de lidstaten, regionale en lokale autoriteiten en belanghebbenden om zowel op het niveau van de Unie als van de lidstaten hoge normen op het gebied van transparantie, publieke inspraak en toegang tot de rechter effectief toe te passen overeenkomstig het VN/ECE-Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden 32 (“het Verdrag van Aarhus”).
In het Verdrag van Aarhus, dat op 17 februari 2005 door de Europese Gemeenschap is geratificeerd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad, wordt erkend dat een betere toegang van het publiek tot milieu-informatie en de verspreiding van dergelijke informatie bijdragen tot een versterkte bewustwording inzake milieuaangelegenheden, een vrije gedachtenwisseling, meer doeltreffende inspraak van het publiek bij de besluitvorming betreffende milieukwesties en, op termijn, tot een beter milieu.
Op 2 december 2005 heeft de Europese Gemeenschap bij Besluit 2006/61/EG van de Raad het VN/ECE-Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (“het protocol”) geratificeerd.
Bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad 33 is met het oog op de uitvoering van het protocol een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen ingesteld.
In het tweede verslag van de Commissie 34 over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 166/2006 werd geconcludeerd dat de rapportageverplichtingen moeten worden gestroomlijnd door verder onderzoek te doen naar synergieën met andere, verwante milieuwetgeving van de Unie inzake verontreiniging door industriële installaties, waaronder met name Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad 35 en Richtlijn 91/271/EEG van de Raad 36 . In het verslag werd ook gewezen op de noodzaak om opties te onderzoeken voor aanvullende contextuele informatie die de gerapporteerde gegevens doeltreffender kan maken.
In de mededeling van de Commissie “Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” 37 werd een EU-actieplan vastgesteld voor het terugdringen van verontreiniging naar nul, het gebruik van schone energie en de transitie naar koolstofarme en circulaire economieën, en werd het doeltreffende gebruik van de gerapporteerde informatie bevorderd in het bredere kader voor de monitoring van en vooruitzichten voor een samenleving zonder verontreiniging en in het monitoringkader van het achtste milieuactieprogramma.
In overeenstemming met de conclusies van haar tweede verslag over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 166/2006 heeft de Commissie, ondersteund door het Europees Milieuagentschap (“het Agentschap”), in juni 2021 een portaal voor industriële emissies (“het portaal”) 38 ontwikkeld ter vervanging van het Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en ter verbetering van de synergieën met de rapportage uit hoofde van Richtlijn 2010/75/EU.
Het portaal moet het publiek kosteloos en online toegang bieden tot een verder geïntegreerde en coherente gegevensset over de belangrijkste milieubelastende factoren die door industriële installaties worden veroorzaakt, aangezien dergelijke gegevens een kosteneffectief instrument vormen voor het maken van vergelijkingen en het nemen van besluiten in milieuaangelegenheden, het aanmoedigen van betere milieuprestaties, het volgen van trends, het aantonen van vooruitgang op het gebied van de vermindering van verontreiniging, het benchmarken van installaties, het monitoren van de naleving van relevante internationale overeenkomsten, het vaststellen van prioriteiten en het evalueren van de vooruitgang die is geboekt met het milieubeleid en de milieuprogramma’s van de Unie en de lidstaten.
Het portaal moet de gegevens die het bevat in geaggregeerde en niet-geaggregeerde vorm presenteren om gebruikers in staat te stellen gerichte zoekopdrachten uit te voeren.
De rapportagevereisten moeten van toepassing zijn op “installatieniveau” om synergieën tot stand te brengen tussen het portaal en databanken over milieudruk van industriële installaties, met inbegrip van die welke onder Richtlijn 2010/75/EU vallen, en om te zorgen voor samenhang met en ondersteuning van de uitvoering van die richtlijn.
Om aan de vereisten van het protocol te voldoen, moeten de rapportageverplichtingen van toepassing zijn op alle in bijlage I bij die richtlijn vermelde activiteiten. Om synergieën tot stand te brengen met verwante milieuwetgeving van de Unie die gevolgen heeft voor industriële installaties, moet het toepassingsgebied van deze verordening bovendien in overeenstemming worden gebracht met de industriële activiteiten in de bijlagen I en I bis bij Richtlijn 2010/75/EU en met geselecteerde activiteiten die onder Richtlijn (EU) 2015/2193 van het Europees Parlement en de Raad vallen 39 .
Om de milieuprestaties van industriële installaties te monitoren, moeten de in het portaal op te nemen gegevens betrekking hebben op de kwantitatievedrempeloverschrijdende uitstoot in het milieu van bepaalde verontreinigende stoffen, overbrenging van afvalwater dat deze verontreinigende stoffen bevat van het terrein naar elders, en overbrenging van afval van het terrein naar elders.
Het portaal moet ook gegevens bevatten over het gebruik van water, energie en grondstoffen door de betrokken installaties om toezicht te kunnen houden op de vooruitgang in de richting van een circulaire, zeer hulpbronnenefficiënte economie.
In het Verdrag van Aarhus, dat op 17 februari 2005 door de Europese Gemeenschap is geratificeerd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad 40 , wordt erkend dat een betere toegang van het publiek tot milieu-informatie en de verspreiding van dergelijke informatie bijdragen tot een versterkte bewustwording inzake milieuaangelegenheden, een vrije gedachtenwisseling, meer doeltreffende inspraak van het publiek bij de besluitvorming betreffende milieukwesties en, op termijn, tot een beter milieu.
Exploitanten van installaties moeten ook informatie verstrekken over het productievolume, het aantal werknemers en de bedrijfsuren van de betrokken installatie, alsook informatie over ongevallen die tot uitstoot hebben geleid, zodat de gerapporteerde gegevens over de uitstoot van verontreinigende stoffen en de overbrengingen van afval en afvalwater van het terrein naar elders in hun context kunnen worden geplaatst.
Het algemene voordeel van het portaal voor toegang tot milieu-informatie over industriële installaties moet worden gemaximaliseerd door koppelingen op te nemen naar andere informatiestromen die voortvloeien uit de milieuwetgeving van de Unie inzake klimaatverandering, lucht-, water- en bodembescherming en afvalbeheer, met inbegrip van rapportage uit hoofde van Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad 41 , Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad 42 en Richtlijn 2010/75/EU. Om het portaal voor de gebruikers zo waardevol mogelijk te maken, moet het bovendien worden ontworpen om toekomstige integratie met andere relevante milieugegevensstromen te vergemakkelijken.
Met het oog op de rechtszekerheid moeten exploitanten van installaties worden verplicht om een nihil-melding in te dienen wanneer de uitstoot en overbrengingen van afval of afvalwater van hun terrein naar elders onder de rapportagedrempels blijven.
Om de kwaliteit van gerapporteerde gegevens te verbeteren en de vergelijkbaarheid ervan te waarborgen, is het passend de kwantificeringsmethoden te harmoniseren die exploitanten moeten gebruiken bij het rapporteren van uitstoot, overbrenging van het terrein naar elders van afval, overbrenging van het terrein naar elders van afvalwater en het gebruik van hulpbronnen. Daarom moet van de exploitanten worden verlangd dat zij bij voorrang gebruikmaken van metingen omdat meten de meest nauwkeurige kwantificeringsmethode is en, indien dat niet mogelijk is, berekening, terwijl ramingen alleen als laatste middel mogen worden gebruikt.
Aangezien de exploitanten van veehouderijen en aquacultuurinstallaties mogelijk niet over de nodige middelen beschikken om hun opzettelijke uitstoot van verontreinigende stoffen nauwkeurig te kwantificeren, moeten de lidstaten het recht hebben deze namens hen te kwantificeren.
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de rapportage door de lidstaten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om het soort en formaat van de te verstrekken informatie en de rapportagetermijnen vast te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 43 .
Aangezien het voor de burgers van de Unie belangrijk is om snel toegang te hebben tot milieu-informatie, is het van essentieel belang dat de lidstaten en de Commissie de gegevens zo snel als technisch haalbaar is openbaar maken. Daartoe moet de precieze tijdslimiet voor de rapportage worden vastgesteld in een uitvoeringshandeling en moet deze uiterlijk 11 maanden na het einde van het verslagjaar zijn.
In voorkomend geval moet het portaal ook de toegang tot informatie over uitstoot uit diffuse bronnen vergemakkelijken om de beleidsmakers in staat te stellen die uitstoot in de juiste context te plaatsen en de meest doeltreffende oplossing ter vermindering van de verontreiniging te kiezen.
De door de lidstaten gerapporteerde gegevens moeten van hoge kwaliteit zijn, met name wat betreft nauwkeurigheid, volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid. Bevoegde instanties moeten daarom de kwaliteit van de door de exploitanten verstrekte gegevens beoordelen.
De toegang van het publiek tot door de lidstaten gerapporteerde milieu-informatie moet onbeperkt zijn en uitzonderingen op deze regel mogen alleen mogelijk zijn overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad 44 of Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad 45 , naargelang het geval.
De inspraak van het publiek bij de verdere ontwikkeling van het portaal moet worden gewaarborgd door in een vroeg stadium doeltreffende mogelijkheden te bieden om opmerkingen, informatie, analyses en adviezen in te dienen voor het besluitvormingsproces.
Om het nut en de impact van het portaal te vergroten, moet de Commissie, met steun van het Agentschap, richtsnoeren ontwikkelen ter ondersteuning van de uitvoering van deze verordening.
Het moet voor de Commissie mogelijk zijn de lijst van industriële of landbouwactiviteiten waarvoor rapportageverplichtingen gelden, bij te werken. De Commissie moet derhalve de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bij deze verordening om activiteiten toe te voegen die gevolgen hebben of naar verwachting zullen hebben voor de gezondheid of het milieu en om de bijlage in overeenstemming te brengen met wijzigingen van het protocol.
De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II bij deze verordening om rapportagedrempels vast te stellen, om verontreinigende stoffen toe te voegen die onderworpen zijn aan specifieke regelgevingsmaatregelen uit hoofde van het Unierecht inzake water- en luchtkwaliteit en chemische stoffen, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad 46 en de Richtlijnen 2000/60/EG 47 , 2004/107/EG 48 , 2006/118/EG 49 , 2008/50/EG 50 en 2008/105/EG 51 van het Europees Parlement en de Raad, om rekening te houden met wijzigingen in het protocol met betrekking tot de te rapporteren verontreinigende stoffen of de rapportagedrempels ervan, en om die bijlage aan te passen aan de wetenschappelijke of technische vooruitgang.
De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II bij deze verordening om rapportagedrempels vast te stellen, om verontreinigende stoffen toe te voegen die onderworpen zijn aan specifieke regelgevingsmaatregelen uit hoofde van het Unierecht inzake water- en luchtkwaliteit en chemische stoffen, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad 52 en de Richtlijnen 2000/60/EG 53 , 2004/107/EG 54 , 2006/118/EG 55 , 2008/50/EG 56 en 2008/105/EG 57 van het Europees Parlement en de Raad, om rekening te houden met wijzigingen in het protocol met betrekking tot de te rapporteren verontreinigende stoffen of de rapportagedrempels ervan, en om die bijlage aan te passen aan de wetenschappelijke of technische vooruitgang.
Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 58 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Met het oog op een doeltreffende uitvoering van deze verordening moeten de lidstaten regels vaststellen inzake sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en ervoor zorgen dat deze worden toegepast.
Aangezien Verordening (EG) nr. 166/2006 ingrijpend moet worden gewijzigd, moet deze om redenen van rechtszekerheid, duidelijkheid en transparantie worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen.
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de verbetering van de toegang van het publiek tot milieu-informatie via de instelling van een geïntegreerde, coherente, de hele Unie omvattende elektronische databank, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt aangezien de behoefte aan vergelijkbaarheid van de gegevens in de lidstaten pleit voor een hoge mate van harmonisatie, en derhalve beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
De bij deze verordening vastgestelde rapportageverplichtingen moeten vanaf het verslagjaar 2025 van toepassing zijn om de lidstaten en de betrokken exploitanten voldoende tijd te geven om de nodige maatregelen te nemen.
Om de continuïteit van de gegevens en de rechtszekerheid te waarborgen, moet Verordening (EG) nr. 166/2006 van toepassing blijven voor het verslagjaar 2024.
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Deze verordening geeft uitvoering aan het VN/ECE-Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (“het protocol”) door regels vast te stellen voor het verzamelen en rapporteren van milieugegevens over industriële installaties en stelt op het niveau van de Unie een portaal voor industriële emissies (“portaal”) in, in de vorm van een onlinedatabank met toegang tot dergelijke gegevens.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
“installatie”: een vaste technische eenheid waarin een of meer in bijlage I vermelde activiteiten alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de op het terrein in kwestie uitgevoerde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;
“terrein”: de geografische vestigingsplaats van de installatie;
“publiek”: het publiek als omschreven in artikel 3, punt 16, van Richtlijn 2010/75/EU;
“uitstoot”: iedere handeling waarbij verontreinigende stoffen in het milieu worden gebracht als gevolg van enigerlei menselijke activiteit, ongeacht de vraag of dit opzettelijk of accidenteel, routinematig of anderszins gebeurt, met inbegrip van morsen, emitteren, lozen, injecteren, verwijderen of storten, dan wel via rioleringen zonder voorziening voor de eindbehandeling van afvalwater;
“verontreinigende stof”: een stof of groep van stoffen die, vanwege zijn eigenschappen en de introductie ervan in het milieu, schadelijk kan zijn voor het milieu of de menselijke gezondheid;
“stof”: een stof als omschreven in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2010/75/EU;
“exploitant”: een exploitant als omschreven in artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2010/75/EU;
“overbrenging van het terrein naar elders”: de overbrenging, naar een plaats buiten de grenzen van de installatie, hetzij van afval bestemd voor nuttige toepassing of verwijdering, hetzij van verontreinigende stoffen in voor zuivering bestemd afvalwater;
“afval”: afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad 59 ;
“afvalwater”: stedelijk, huishoudelijk en industrieel afvalwater als omschreven in artikel 2, punten 1, 2 en 3, van Richtlijn 91/271/EEG, alsook elk ander gebruikt water dat, vanwege de stoffen of voorwerpen die het bevat, onder regelingen van het Unierecht valt;
“diffuse bronnen”: de talrijke kleinere of verspreide bronnen van waaruit verontreinigende stoffen in de bodem, in de lucht of in het water terecht kunnen komen, wier gecombineerd effect op die milieucompartimenten significant kan zijn en waarvoor het ondoenlijk zou zijn van alle individuele bronnen verslagen te verzamelen;
“bevoegde instantie”: de nationale autoriteit of autoriteiten, of enigerlei andere bevoegde instantie of instanties, die door een lidstaat is (zijn) aangewezen;
“gevaarlijke afvalstoffen”: gevaarlijke afvalstoffen als omschreven in artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2008/98/EG;
“nuttige toepassing”: de in bijlage II bij Richtlijn 2008/98/EG bedoelde handelingen;
“verwijdering”: de in bijlage I bij Richtlijn 2008/98/EG bedoelde handelingen;
“verslagjaar”: het kalenderjaar waarvoor gegevens moeten worden verzameld.
Artikel 3
Inhoud van het portaal
Het portaal bevat gegevens over:
uitstoot van verontreinigende stoffen als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt a);
overbrenging van afval van het terrein naar elders als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt b), en van verontreinigende stoffen in afvalwater als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt c);
het gebruik van waterbronnen, energie en grondstoffen als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt d);
contextuele informatie als bedoeld in artikel 5, lid 1, punt e);
indien beschikbaar, gegevens over de uitstoot van verontreinigende stoffen uit diffuse bronnen als bedoeld in artikel 7, lid 1.
Het portaal bevat links naar:
door de lidstaten overeenkomstig het protocol opgestelde nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen;
andere bestaande openbaar toegankelijke registers, gegevensbanken of websites op het niveau van de lidstaten of de Unie die toegang bieden tot de rapportageverplichtingen die zijn vastgesteld in de Uniewetgeving inzake klimaatverandering, lucht-, water- en bodembescherming, en afvalbeheer.
Artikel 4
Opzet en structuur van het portaal
De Commissie maakt het portaal toegankelijk voor het publiek en presenteert de gegevens in zowel geaggregeerde als niet-geaggregeerde vorm, teneinde zoekopdrachten mogelijk te maken op basis van:
de installaties, waaronder, indien van toepassing, het moederbedrijf daarvan, en hun geografische vestigingsplaats, waaronder het stroomgebied;
de activiteiten in kwestie;
het voorkomen op lidstaat- of Unieniveau;
de verontreinigende stof, het afval of de hulpbron, naar gelang van het geval;
het milieucompartiment (lucht, water, bodem) waarin de verontreinigende stof wordt uitgestoten;
de overbrenging van afval van het terrein naar elders en, in voorkomend geval, de bestemming ervan;
de overbrenging van verontreinigende stoffen in afvalwater van het terrein naar elders;
diffuse bronnen;
de eigenaar of exploitant van de installatie.
Het portaal wordt op zodanige wijze opgezet dat de toegankelijkheid ervan voor het publiek zoveel mogelijk wordt vergemakkelijkt, zodat de informatie in normale bedrijfsomstandigheden continu en gemakkelijk toegankelijk is via het internet. Bij de opzet ervan wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van een toekomstige uitbreiding, en worden daarin alle gerapporteerde gegevens over de voorbije verslagjaren, ten minste van de laatste tien voorbije verslagjaren, opgenomen.
Artikel 5
Rapportage door de exploitanten aan de bevoegde instanties
De exploitant van elke installatie waar een of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden die voldoen aan de in die bijlage vermelde toepasselijke capaciteitsdrempels, rapporteert jaarlijks aan zijn bevoegde instantie de volgende gegevens, tenzij die gegevens reeds beschikbaar zijn voor de bevoegde instantie:
de uitstoot in de lucht, in het water en in de bodem van alle in bijlage II genoemde verontreinigende stoffen waarvoor de in bijlage II gespecificeerde toepasselijke drempelwaarde is overschreden;
de overbrenging van het terrein naar elders van meer dan twee ton gevaarlijk afval per jaar en van meer dan 2 000 ton ongevaarlijk afval per jaar voor alle activiteiten met betrekking tot nuttige toepassing of verwijdering, met uitzondering van de verwijderingshandelingen “behandeling op of in de bodem” of “injectie in de diepe ondergrond”, als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2008/98/EG, waarbij met “R” (voor “recovery”) respectievelijk “D” (voor “disposal”) wordt aangegeven of dit afval bestemd is voor nuttige toepassing of verwijdering, en waarbij, in het geval van grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijk afval, de naam en het adres van degene die de nuttige toepassing of de verwijdering van het afval uitvoert en het feitelijke terrein van nuttige toepassing of verwijdering worden aangegeven. Afval dat wordt onderworpen aan de verwijderingshandelingen “behandeling op of in de bodem” of “injectie in de diepe ondergrond”, wordt slechts door de exploitant van de installatie waarvan het afval afkomstig is, als een uitstoot in de bodem gerapporteerd;
de overbrenging van het terrein naar elders van alle in bijlage II gespecificeerde verontreinigende stoffen in afvalwater dat bestemd is voor afvalwaterzuivering en waarvoor de in bijlage II, kolom 1b, gespecificeerde drempelwaarde is overschreden;
gebruik van water, energie en grondstoffen;
informatie die het mogelijk maakt de in de punten a) tot en met d) gerapporteerde gegevens in context te plaatsen, met inbegrip van het productievolume, aantal werknemers, aantal bedrijfsuren en informatie over ongevallen die tot uitstoot hebben geleid;
informatie over de vraag of de installatie ook valt onder Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 60 , Richtlijn 91/271/EEG, Richtlijn 2010/75/EU, Richtlijn 2012/18/EU, Richtlijn (EU) 2015/2193 of andere milieuwetgeving van de Unie die in het in artikel 6 bedoelde rapportageformaat is vastgesteld.
Indien de uitstoot als bedoeld in lid 1, punt a), of de overbrengingen van verontreinigende stoffen van het terrein naar elders als bedoeld in lid 1, punt c), de in bijlage II vermelde toepasselijke drempelwaarden niet overschrijden, of wanneer de overbrengingen van afval van het terrein naar elders de in lid 1, punt b), vastgestelde drempelwaarden niet overschrijden, verklaart de exploitant van de betrokken installatie in zijn rapport dat de uitstoot of overbrengingen van het terrein naar elders onder die waarden of drempels liggen.
De exploitanten verkrijgen de in lid 1 bedoelde gegevens door middel van metingen. Wanneer meting niet uitvoerbaar is, maken de exploitanten gebruik van berekening. Wanneer meting noch berekening uitvoerbaar is, kunnen de exploitanten de gegevens verkrijgen door middel van een raming.
De exploitanten vermelden in het rapport de methoden die voor het verkrijgen van de gegevens zijn gebruikt. Wanneer de gegevens door meting zijn verkregen, wordt de analysemethode vermeld. Wanneer de gegevens door berekening zijn verkregen, wordt de berekeningsmethode vermeld.
Bij het opstellen van het in lid 1 bedoelde rapport maken de exploitanten gebruik van de beste beschikbare informatie, in voorkomend geval met inbegrip van monitoringgegevens, emissiefactoren, massabalansvergelijkingen, indirecte monitoring of andere berekeningen, ramingen van technisch deskundigen en andere methoden die in overeenstemming zijn met artikel 8, lid 1, en met internationaal aanvaarde methodieken, voor zover die beschikbaar zijn.
De overeenkomstig lid 1, punt a), gerapporteerde uitstoot als bedoeld in bijlage II omvat alle uitstoot van alle bronnen op het terrein van de installatie als bedoeld in bijlage I.
De in lid 1 bedoelde gegevens omvatten de totaliteit van de uitstoot en overbrengingen die het resultaat zijn van alle opzettelijke, accidentele, routinematige en niet-routinematige activiteiten. Bij het verstrekken van die gegevens specificeren de exploitanten, voor zover beschikbaar, gegevens over accidentele uitstoot.
De exploitant van elke installatie verzamelt met een gepaste frequentie de gegevens die nodig zijn om te bepalen welke uitstoot van de installatie en welke overbrengingen van het terrein naar elders onder de rapportagevoorschriften van lid 1 vallen.
De exploitant van elke betrokken installatie houdt gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het einde van het betrokken verslagjaar, de documentatie van de gegevens waarop de gerapporteerde gegevens zijn gebaseerd, ter beschikking van de bevoegde instantie. Die documentatie bevat ook een beschrijving van de voor de gegevensinzameling gebruikte methodiek.
De lidstaten kunnen besluiten om de in lid 1, punt a), bedoelde opzettelijke uitstoot zelf te kwantificeren namens de exploitanten van installaties die vallen onder activiteit 2 genoemd in bijlage I en onder activiteit 7 vermeld in bijlage I. In deze gevallen zijn de leden 1 tot en met 9 niet van toepassing op die exploitanten met betrekking tot dergelijke uitstoot.
Met inachtneming van de voorschriften van artikel 6 stellen de lidstaten een termijn vast waarbinnen de exploitanten de in dit artikel bedoelde gegevens bij de bevoegde instantie moeten indienen.
Artikel 6
Rapportering door de lidstaten aan de Commissie
De lidstaten verstrekken de Commissie jaarlijks langs elektronische weg een rapport met alle in artikel 5 bedoelde gegevens in een formaat dat en binnen een termijn die door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen wordt vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. De gegevens worden uiterlijk elf maanden na het einde van het verslagjaar verstrekt.
De diensten van de Commissie, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap (“het Agentschap”), verwerken de door de lidstaten gerapporteerde gegevens in het portaal binnen een maand na afronding van de rapportage door de lidstaten overeenkomstig lid 1.
Artikel 7
Gegevens over de uitstoot van verontreinigende stoffen vanuit diffuse bronnen
De Commissie, bijgestaan door het Agentschap, neemt in het portaal gegevens op over de uitstoot van verontreinigende stoffen vanuit diffuse bronnen, voor zover dergelijke gegevens bestaan en reeds door de lidstaten zijn gerapporteerd.
De op het portaal beschikbare gegevens stellen gebruikers in staat om de uitstoot van verontreinigende stoffen vanuit diffuse bronnen te zoeken en te identificeren aan de hand van een adequate geografische uitsplitsing en omvatten informatie over het type methodiek dat is gebruikt om de gegevens te verkrijgen.
Indien zij vaststelt dat er geen gegevens over de uitstoot door diffuse bronnen bestaan, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het invoeren van rapportage inzake de uitstoot van relevante verontreinigende stoffen vanuit één of meer diffuse bronnen, in voorkomend geval met gebruikmaking van internationaal aanvaarde methoden.
Artikel 8
Kwaliteitsborging en -beoordeling
De exploitanten van de installatie waarop de rapportagevoorschriften van artikel 5 van toepassing zijn, waarborgen de kwaliteit van de gegevens die zij rapporteren.
De bevoegde instanties beoordelen de kwaliteit van de gegevens die door de exploitanten van de in lid 1 bedoelde installaties worden verstrekt, met name wat betreft de nauwkeurigheid, volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid ervan.
Artikel 9
Toegang tot informatie
De Commissie, bijgestaan door het Agentschap, maakt de op het portaal opgeslagen gegevens kosteloos via het internet toegankelijk voor het publiek binnen een maand na afronding van de rapportage door de lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 1.
Wanneer de gegevens in het portaal niet gemakkelijk toegankelijk zijn voor het publiek via het internet, vergemakkelijken de betrokken lidstaat en de Commissie de elektronische toegang tot het portaal op publiek toegankelijke plaatsen.
Elke lidstaat stelt zijn overeenkomstig artikel 5 en, indien beschikbaar, artikel 7, lid 1, gerapporteerde gegevens doorlopend, kosteloos en zonder de toegang te beperken tot geregistreerde gebruikers ter beschikking van het publiek.
Artikel 10
Vertrouwelijkheid
Wanneer gegevens door een lidstaat als vertrouwelijk worden beschouwd overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2003/4/EG, wordt in het in artikel 6, lid 2, van deze verordening bedoelde rapport voor het betrokken verslagjaar voor elke installatie afzonderlijk vermeld welke gegevens niet openbaar kunnen worden gemaakt en worden de redenen daarvoor vermeld.
Artikel 11
Inspraak van het publiek
De Commissie biedt het publiek in een vroeg stadium doeltreffende mogelijkheden tot inspraak in de verdere ontwikkeling van het portaal, met inbegrip van de capaciteitsopbouw en de voorbereiding van wijzigingen van deze verordening.
Het publiek heeft de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn opmerkingen, informatie, analysen en adviezen in te dienen.
De Commissie houdt naar behoren rekening met deze bijdragen en stelt het publiek in kennis van het resultaat van de inspraak.
Artikel 12
Richtsnoeren
De Commissie, bijgestaan door het Agentschap, stelt richtsnoeren op ter ondersteuning van de uitvoering van deze verordening, die ten minste betrekking hebben op:
rapportageprocedures;
de te rapporteren gegevens;
kwaliteitsborging en -beoordeling;
in het geval van vertrouwelijke gegevens, een aanduiding van het type gegevens dat wordt geheimgehouden en de redenen waarom zij worden geheimgehouden;
een verwijzing naar internationaal erkende methoden voor de bepaling, analyse en bemonstering van uitstoot;
de aanduiding van moederbedrijven.
Artikel 13
Bewustmaking
De lidstaten en de Commissie bevorderen de bekendheid van het portaal bij het publiek en het inzicht in en het gebruik van de daarin opgenomen gegevens.
Artikel 14
Wijzigingen van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I voor een of meer van de volgende doeleinden:
toevoeging van een industriële of landbouwactiviteit die gevolgen heeft of naar verwachting zal hebben voor de gezondheid of het milieu als gevolg van de uitstoot van verontreinigende stoffen, de overbrenging van afval of afvalwater of het gebruik van hulpbronnen; uitstoot of overbrengingen boven de respectieve rapportagedrempels, zoals vastgesteld in artikel 5, lid 1, punt b), en in bijlage II, vormen een primaire factor bij het bepalen van de gevolgen voor de gezondheid of het milieu;
deze in overeenstemming te brengen met het protocol na de vaststelling van wijzigingen van de bijlagen daarbij.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II voor een of meer van de volgende doeleinden:
de aanpassing ervan aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;
toevoeging van verontreinigende stoffen waarvan de uitstoot in lucht, water of bodem nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor het milieu of de menselijke gezondheid, met inbegrip van verontreinigende stoffen die vrijkomen bij activiteiten als bedoeld in bijlage I bij deze verordening, en die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
i) zij zijn in bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 als zeer zorgwekkende stoffen aangewezen;
ii) zij zijn overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG of Richtlijn 2008/105/EG als prioritaire stoffen aangewezen;
iii) zij zijn opgenomen in de watchlists die zijn opgezet in het kader van Richtlijn 2006/118/EG of Richtlijn 2008/105/EG;
iv) zij zijn onderworpen aan grenswaarden of andere beperkingen uit hoofde van Richtlijn 2008/50/EG, Richtlijn 2004/107/EG of Richtlijn 2006/118/EG;
het vaststellen en bijwerken van drempels voor uitstoot om het doel te bereiken dat ten minste 90 % van de uitstoot van elke verontreinigende stof in lucht, water of bodem afkomstig van de in bijlage I genoemde activiteiten wordt bestreken, met inbegrip van nuldrempels voor stoffen die een bijzonder groot gevaar voor het milieu of de gezondheid van de mens vertonen;
deze in overeenstemming te brengen met het protocol na de vaststelling van wijzigingen van de bijlagen daarbij.
Artikel 15
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
De in artikel 7, lid 3, en artikel 14 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [OP: gelieve de van inwerkingtreding van deze verordening in te voegen]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 3, en artikel 14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
Een overeenkomstig artikel 7, lid 3, en artikel 14 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 16
Comitéprocedure
De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 17
Sancties en maatregelen ter waarborging van de naleving
De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op nationale maatregelen die zijn vastgesteld op grond van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.
De in lid 1 bedoelde sancties omvatten geldboeten die in verhouding staan tot de omzet van de rechtspersoon of de inkomsten van de natuurlijke persoon die de inbreuk heeft gepleegd. De hoogte van de geldboeten wordt zodanig berekend dat de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon de uit die inbreuk voortvloeiende economische voordelen daadwerkelijk verliest. Bij herhaalde inbreuken worden de geldboeten geleidelijk verhoogd.
De lidstaten zorgen ervoor dat bij de in lid 1 bedoelde sancties naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende, voor zover van toepassing:
de aard, de ernst en de omvang van de inbreuk;
de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk;
de bevolking die of het milieu dat door de inbreuk wordt getroffen, rekening houdend met de gevolgen voor de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu te bereiken.
De lidstaten nemen maatregelen ter waarborging van de naleving om de in lid 1 bedoelde inbreuken te voorkomen en op te sporen.
Artikel 18
Intrekking
Verordening (EG) nr. 166/2006 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2026.
Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EG) nr. 166/2006 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.
Artikel 19
Overgangsbepalingen
Niettegenstaande artikel 18, eerste alinea, blijft Verordening (EG) nr. 166/2006 van toepassing op de rapportage voor het jaar 2024.
Artikel 20
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2026.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg,
FINANCIEEL MEMORANDUM
KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
Benaming van het voorstel/initiatief
Het voorstel betreft
◻ een nieuwe actie
◻ een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 61
⌧ de verlenging van een bestaande actie
◻ de samenvoeging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie
Doelstelling(en)
Algemene doelstelling(en)
het Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (E-PRTR) aan te passen aan de bevindingen van de onlangs voltooide effectbeoordeling door een portaal voor industriële emissies (portaal) op te zetten;
de toegang tot milieu-informatie over industriële installaties in de EU verbeteren;
het portaal opnieuw instellen als ondersteunend instrument voor de richtlijn industriële emissies en de daarmee verband houdende milieuwetgeving van de EU.
de Europese Green Deal: “De Commissie zal de maatregelen van de EU ter bestrijding van de vervuiling door grote industriële installaties evalueren.”;
het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te dringen: “[De herziening van de richtlijn industriële emissies en de E-PRTR-verordening] heeft tot doel […] de toegang van het publiek tot informatie […] te verbeteren […] en het gemakkelijker te maken om de prestaties van de lidstaten op het gebied van de bestrijding van industriële emissies met elkaar te vergelijken.”.
“3.9: [...] in aanzienlijke mate het aantal sterfgevallen en ziekten verminderen als gevolg van gevaarlijke chemicaliën en de vervuiling en besmetting van lucht, water en bodem;
9.4: [...] de infrastructuur moderniseren en industrieën aanpassen om hen duurzaam te maken, waarbij de focus ligt op een grotere doeltreffendheid bij het gebruik van hulpbronnen en van schonere en milieuvriendelijke technologieën en industriële processen, waarbij alle landen de nodige actie ondernemen volgens hun eigen respectieve mogelijkheden;
12.4: [...] komen tot een milieuvriendelijk beheer van chemicaliën en van alle afval gedurende hun gehele levenscyclus, in overeenstemming met afgesproken internationale kaderovereenkomsten, en de uitstoot aanzienlijk beperken in lucht, water en bodem om hun negatieve invloeden op de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum te beperken;
12.5: [...] de afvalproductie aanzienlijk beperken via preventie, vermindering, recyclage en hergebruik;
12.6: Bedrijven aanmoedigen, in het bijzonder grote en transnationale bedrijven, om duurzame praktijken aan te nemen en duurzaamheidsinformatie te integreren in hun rapporteringscyclus;
12.8: [...] garanderen dat mensen overal beschikken over relevante informatie over en zich bewust zijn van duurzame ontwikkeling en levensstijlen die in harmonie zijn met de natuur.”
Specifieke doelstelling(en)
Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.
Prestatie-indicatoren
Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten.
Motivering van het voorstel/initiatief
Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
◻ beperkte geldigheidsduur
◻ Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ
◻ Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ
⌧ onbeperkte geldigheidsduur
Uitvoering met een opstartperiode van 2022 tot en met 2025, gevolgd door een volledige uitvoering.
Beheersvorm(en) 62
◻ Direct beheer door de Commissie via
◻ uitvoerende agentschappen
◻ Gedeeld beheer met de lidstaten
☒ Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:
◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);
◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;
☒ de in de artikelen 70 en 71 bedoelde organen;
◻ publiekrechtelijke organen;
◻ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;
◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;
◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.
BEHEERSMAATREGELEN
Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en voorwaarden.
Beheers- en controlesyste(e)m(en)
Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken
Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting)
Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.
GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL
Rubriek van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderdeel voor uitgaven
Rubriek van het meerjarig financieel kader |
Begrotingsonderdeel |
Type of
|
Bijdrage |
|||
Nummer
|
GK/NGK 63 |
van EVA-landen 64 |
van kandidaat-lidstaten 65 |
van derde landen |
in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement |
|
3 |
09.10.02 — Europees Milieuagentschap (EEA) |
GK |
JA |
JA |
NEE |
NEE |
Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten
Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
◻ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig
⌧ Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Rubriek van het meerjarig financieel
|
Nummer |
Rubriek 3 — Natuurlijke hulpbronnen en milieu |
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Agentschap: EEA |
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
TOTAAL |
||
Titel 1: Personeelsuitgaven |
Vastleggingen |
(1a) |
0,430 |
0,438 |
0,447 |
0,456 |
1,772 |
Betalingen |
(2a) |
0,430 |
0,438 |
0,447 |
0,456 |
1,772 |
|
Titel 2: Administratieve uitgaven |
Vastleggingen |
(1a) |
0,050 |
0,050 |
0,020 |
0,020 |
0,140 |
Betalingen |
(2a) |
0,050 |
0,050 |
0,020 |
0,020 |
0,140 |
|
Titel 3: Operationele uitgaven |
Vastleggingen |
(1b) |
0,170 |
0,070 |
0,030 |
0,030 |
0,300 |
Betalingen |
(2b) |
0,170 |
0,070 |
0,030 |
0,030 |
0,300 |
|
TOTAAL kredieten
|
Vastleggingen |
=1a+1b +3 |
0,650 |
0,558 |
0,497 |
0,506 |
2,212 |
Betalingen |
=2a+2b +3 |
0,650 |
0,558 |
0,497 |
0,506 |
2,212 |
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
Totaal |
|||
TOTAAL kredieten
|
Vastleggingen |
= 4+6 |
0,650 |
0,558 |
0,497 |
0,506 |
2,212 |
Betalingen |
= 5+6 |
0,650 |
0,558 |
0,497 |
0,506 |
2,212 |
Motivering van de bovenstaande kosten:
De kosten van het EEA omvatten de kosten van twee extra vte’s die de IT-infrastructuur zullen opzetten voor het verzamelen van gegevens voor nieuwe velden (inzake hulpbronnengebruik en aanvullende verontreinigende stoffen), het XML-schema zullen wijzigen en uitbreiden om rapportage op installatieniveau en voor nieuw opgenomen agro-industriële activiteiten mogelijk te maken, het Manual for Reporters bijwerken zodat exploitanten/lidstaten consistente gegevens indienen, opleidingssessies organiseren voor de gegevensverstrekkers in de lidstaten om deze nieuwe vereisten te introduceren en vervolgens de rapportage en daarmee verband houdende gegevensstroom beheren.
De kosten voor het ontwikkelen van de IT-infrastructuur zullen in het derde jaar dalen, aangezien er dan alleen de onderhoudskosten voor de IT-infrastructuur overblijven. Aangenomen wordt dat het EEA in de eerste twee jaar meer financiële middelen nodig zal hebben om de bestaande instrumenten te vernieuwen als gevolg van het wetgevingsvoorstel.
De EEA-kosten gaan uit van een inflatoire verhoging van 2 % en een correctiecoëfficiënt op de bezoldiging voor Denemarken vanaf 1 juli 2021 van 1,342. Er is ervan uitgegaan dat dit in de volgende jaren niet verandert.
De vereiste verhoging van de EU-bijdrage aan het EEA wordt gecompenseerd door een overeenkomstige verlaging van het budget van het LIFE-programma (begrotingsonderdeel 09.0202 — Circulaire economie en kwaliteit van leven).
Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten
n.v.t.
Geraamde gevolgen voor de middelen van het EEA
◻ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
⌧ Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
TOTAAL |
|
Tijdelijke functionarissen (AD-rangen) |
0,430 |
0,438 |
0,447 |
0,456 |
1,772 |
TOTAAL |
0,430 |
0,438 |
0,447 |
0,456 |
1,772 |
Personeelsvereisten (vte):
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
TOTAAL |
|
Tijdelijke functionarissen (AD-rangen) |
2 |
2 |
2 |
2 |
2/jaar |
TOTAAL |
2 |
2 |
2 |
2 |
2/jaar |
Het personeel van het EEA zal de IT-infrastructuur opzetten die nodig is om de voorgestelde herzieningen uit te voeren en vervolgens de rapportage en de daarmee verband houdende gegevensstroom beheren. Deze IT-verbeteringen hebben betrekking op de fysieke capaciteit van de rapportagestroom (d.w.z. het aantal en de aard van de rapporten) en de ondersteunende systemen (begeleiding, opleiding enz.) om te zorgen voor een consistente toepassing ervan door industriële exploitanten en lidstaten.
Geraamde behoefte aan personele middelen voor de Commissie
n.v.t.
Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader
Het voorstel/initiatief:
⌧ kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).
◻ hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.
◻ hiervoor is een herziening van het MFK nodig.
Bijdragen van derden
Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden
Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.
BIJLAGEN bij Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de rapportage van milieugegevens van industriële installaties en tot oprichting van een portaal voor industriële emissies
Straatsburg, 5.4.2022 |
COM(2022) 157 final |
{SEC(2022) 169 final} - {SWD(2022) 111 final} - {SWD(2022) 112 final} - {SWD(2022) 113 final} |
BIJLAGE I
Activiteiten
Activiteit |
Capaciteitsdrempel |
|
1 |
In bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU genoemde activiteiten |
Boven de in Richtlijn 2010/75/EU vastgestelde toepasselijke capaciteitsdrempelwaarden |
2 |
In bijlage I bis bij Richtlijn 2010/75/EU genoemde activiteiten |
Boven de in Richtlijn 2010/75/EU vastgestelde toepasselijke capaciteitsdrempelwaarden |
3 |
Activiteiten als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn (EU) 2015/2193 (voor zover deze niet onder bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU vallen) |
Stookinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van ten minste 20 MW en minder dan 50 MW |
4 |
Ondergrondse mijnbouw en aanverwante activiteiten, met inbegrip van de onshore- of offshorewinning van ruwe olie of gas (voor zover deze activiteiten niet onder bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU vallen) |
Geen capaciteitsdrempelwaarde (alle installaties vallen onder de rapportageplicht) |
5 |
Dagbouw en steenwinning (voor zover deze niet onder bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU vallen) |
Bij een effectief productieareaal van 25 hectare |
6 |
Installaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater |
Met een capaciteit van 100 000 bevolkingsequivalenten of meer |
7 |
Aquacultuur |
Met een productiecapaciteit van 100 ton vis of schelpdieren per jaar |
8 |
Installaties voor het bouwen en/of ontmantelen van schepen, en voor het verven of het verwijderen van verf van schepen |
Met een capaciteit voor schepen van 100 m lang |
BIJLAGE II
Verontreinigende stoffen ( *1 )
Nr. |
CAS-nummer |
Verontreinigende stof (1) |
Drempelwaarde voor uitstoot (kolom 1) |
||
in de lucht (kolom 1a) kg/jaar |
in het water (kolom 1b) kg/jaar |
in de bodem (kolom 1c) kg/jaar |
|||
1 |
74-82-8 |
Methaan (CH4) |
100 000 |
— (2) |
— |
2 |
630-08-0 |
Koolmonoxide (CO) |
500 000 |
— |
— |
3 |
124-38-9 |
Kooldioxide (CO2) |
100 miljoen |
— |
— |
4 |
|
Fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) (3) |
100 |
— |
— |
5 |
10024-97-2 |
Distikstofoxide (N2O) |
10 000 |
— |
— |
6 |
7664-41-7 |
Ammoniak (NH3) |
10 000 |
— |
— |
7 |
|
Andere vluchtige organische stoffen dan methaan (NMVOS) |
100 000 |
— |
— |
8 |
|
Stikstofoxiden (NOx/NO2) |
100 000 |
— |
— |
9 |
|
Perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s) (4) |
100 |
— |
— |
10 |
2551-62-4 |
Zwavelhexafluoride (SF6) |
50 |
— |
— |
11 |
|
Zwaveloxiden (SOx/SO2) |
150 000 |
— |
— |
12 |
|
Totaal stikstof |
— |
50 000 |
50 000 |
13 |
|
Totaal fosfor |
— |
5 000 |
5 000 |
14 |
|
Chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK’s) (5) |
1 |
— |
— |
15 |
|
Chloorfluorkoolstoffen (CFK’s) (6) |
1 |
— |
— |
16 |
|
Halonen (7) |
1 |
— |
— |
17 |
|
Arseen en zijn verbindingen (als As) (8) |
20 |
5 |
5 |
18 |
|
Cadmium en zijn verbindingen (als Cd) (8) |
10 |
5 |
5 |
19 |
|
Chroom en zijn verbindingen (als Cr) (8) |
100 |
50 |
50 |
20 |
|
Koper en zijn verbindingen (als Cu) (8) |
100 |
50 |
50 |
21 |
|
Kwik en zijn verbindingen (als Hg) (8) |
10 |
1 |
1 |
22 |
|
Nikkel en zijn verbindingen (als Ni) (8) |
50 |
20 |
20 |
23 |
|
Lood en zijn verbindingen (als Pb) (8) |
200 |
20 |
20 |
24 |
|
Zink en zijn verbindingen (als Zn) (8) |
200 |
100 |
100 |
25 |
15972-60-8 |
Alachloor |
— |
1 |
1 |
26 |
309-00-2 |
Aldrin |
1 |
1 |
1 |
27 |
1912-24-9 |
Atrazine |
— |
1 |
1 |
28 |
57-74-9 |
Chloordaan |
1 |
1 |
1 |
29 |
143-50-0 |
Chloordecon |
1 |
1 |
1 |
30 |
470-90-6 |
Chloorfenvinfos |
— |
1 |
1 |
31 |
85535-84-8 |
Chlooralkanen, C10-C13 |
— |
1 |
1 |
32 |
2921-88-2 |
Chloorpyrifos |
— |
1 |
1 |
33 |
50-29-3 |
DDT |
1 |
1 |
1 |
34 |
107-06-2 |
1,2-Dichloorethaan (EDC) |
1 000 |
10 |
10 |
35 |
75-09-2 |
Dichloormethaan (DCM) |
1 000 |
10 |
10 |
36 |
60-57-1 |
Dieldrin |
1 |
1 |
1 |
37 |
330-54-1 |
Diuron |
— |
1 |
1 |
38 |
115-29-7 |
Endosulfaan |
— |
1 |
1 |
39 |
72-20-8 |
Endrin |
1 |
1 |
1 |
40 |
|
Gehalogeneerde organische verbindingen (als AOX) (9) |
— |
1 000 |
1 000 |
41 |
76-44-8 |
Heptachloor |
1 |
1 |
1 |
42 |
118-74-1 |
Hexachloorbenzeen (HCB) |
10 |
1 |
1 |
43 |
87-68-3 |
Hexachloorbutadieen (HCBD) |
— |
1 |
1 |
44 |
608-73-1 |
1,2,3,4,5,6-Hexachloorcyclohexaan (HCH) |
10 |
1 |
1 |
45 |
58-89-9 |
Lindaan |
1 |
1 |
1 |
46 |
2385-85-5 |
Mirex |
1 |
1 |
1 |
47 |
|
PCDD + PCDF (dioxinen + furanen) (als Teq) (10) |
0,0001 |
0,0001 |
0,0001 |
48 |
608-93-5 |
Pentachloorbenzeen |
1 |
1 |
1 |
49 |
87-86-5 |
Pentachloorfenol (PCF) |
10 |
1 |
1 |
50 |
1336-36-3 |
Polychloorbifenylen (PCB’s) |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
51 |
122-34-9 |
Simazine |
— |
1 |
1 |
52 |
127-18-4 |
Tetrachloorethyleen (PER) |
2 000 |
10 |
— |
53 |
56-23-5 |
Tetrachloormethaan (TCM) |
100 |
1 |
— |
54 |
12002-48-1 |
Trichloorbenzenen (TCB’s) (alle isomeren) |
10 |
1 |
— |
55 |
71-55-6 |
1,1,1-Trichloorethaan |
100 |
— |
— |
56 |
79-34-5 |
1,1,2,2-Tetrachloorethaan |
50 |
— |
— |
57 |
79-01-6 |
Trichloorethyleen |
2 000 |
10 |
— |
58 |
67-66-3 |
Trichloormethaan |
500 |
10 |
— |
59 |
8001-35-2 |
Toxafeen |
1 |
1 |
1 |
60 |
75-01-4 |
Vinylchloride |
1 000 |
10 |
10 |
61 |
120-12-7 |
Antraceen |
50 |
1 |
1 |
62 |
71-43-2 |
Benzeen |
1 000 |
200 (als BTEX) (11) |
200 (als BTEX) (11) |
63 |
|
Gebromeerde difenylethers (PBDE’s) (12) |
— |
1 |
1 |
64 |
|
Nonylfenol en nonylfenolethoxylaten (NP/NPE’s) |
— |
1 |
1 |
65 |
100-41-4 |
Ethylbenzeen |
— |
200 (als BTEX) (11) |
200 (als BTEX) (11) |
66 |
75-21-8 |
Ethyleenoxide |
1 000 |
10 |
10 |
67 |
34123-59-6 |
Isoproturon |
— |
1 |
1 |
68 |
91-20-3 |
Naftaleen |
100 |
10 |
10 |
69 |
|
Organische tinverbindingen (als totaal Sn) |
— |
50 |
50 |
70 |
117-81-7 |
Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) |
10 |
1 |
1 |
71 |
108-95-2 |
Fenolen (als totaal C) (13) |
— |
20 |
20 |
72 |
|
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) (14) |
50 |
5 |
5 |
73 |
108-88-3 |
Tolueen |
— |
200 (als BTEX) (11) |
200 (als BTEX) (11) |
74 |
|
Tributyltin en zijn verbindingen (15) |
— |
1 |
1 |
75 |
|
Trifenyltin en zijn verbindingen (16) |
— |
1 |
1 |
76 |
|
Totaal organisch koolstof (TOK) (als totaal C of CZV/3) |
— |
50 000 |
— |
77 |
1582-09-8 |
Trifluraline |
— |
1 |
1 |
78 |
1330-20-7 |
Xylenen (17) |
— |
200 (als BTEX) (11) |
200 (als BTEX) (11) |
79 |
|
Chloriden (als totaal Cl) |
— |
2 miljoen |
2 miljoen |
80 |
|
Chloor en zijn anorganische verbindingen (als HCl) |
10 000 |
— |
— |
81 |
1332-21-4 |
Asbest |
1 |
1 |
1 |
82 |
|
Cyaniden (als totaal CN) |
— |
50 |
50 |
83 |
|
Fluoriden (als totaal F) |
— |
2 000 |
2 000 |
84 |
|
Fluor en zijn anorganische verbindingen (als HF) |
5 000 |
— |
— |
85 |
74-90-8 |
Waterstofcyanide (HCN) |
200 |
— |
— |
86 |
|
Zwevende deeltjes (PM10) |
50 000 |
— |
— |
87 |
1806-26-4 |
Octylfenolen en octylfenolethoxylaten |
— |
1 |
— |
88 |
206-44-0 |
Fluorantheen |
— |
1 |
— |
89 |
465-73-6 |
Isodrin |
— |
1 |
— |
90 |
36355-1-8 |
Hexabroombifenyl |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
91 |
191-24-2 |
Benzo(g,h,i)peryleen |
|
1 |
|
(1) Tenzij anders aangegeven wordt bij rapportage van een in deze bijlage vermelde verontreinigende stof de totale massa van die verontreinigende stof vermeld of, als het om een groep van verontreinigende stoffen gaat, de totale massa van de groep. (2) Een streepje (-) geeft aan dat voor betrokken parameter en milieucompartiment geen rapportagevereiste geldt. (3) Totale massa fluorkoolwaterstoffen: som van HFC23, HFC32, HFC41, HFC4310mee, HFC125, HFC134, HFC134a, HFC152a, HFC143, HFC143a, HFC227ea, HFC236fa, HFC245ca, HFC365mfc. (4) Totale massa perfluorkoolwaterstoffen: som van CF4, C2F6, C3F8, C4F10, c-C4F8, C5F12, C6F14. (5) Totale massa van de stoffen van groep VIII van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1). (6) ؘTotale massa van de stoffen van groep I en II van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1005/2009, met inbegrip van hun isomeren. (7) Totale massa van de stoffen van groep III en VI van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1005/2009, met inbegrip van hun isomeren. (8) Alle metalen worden gerapporteerd als de totale massa van het element in alle chemische vormen aanwezig in de uitstoot. (9) Gehalogeneerde organische verbindingen die aan actieve kool adsorberen, uitgedrukt als chloride. (10) Uitgedrukt als I-Teq. (11) Rapportage voor de afzonderlijke verontreinigende stoffen is vereist indien de drempelwaarde voor BTEX (de sommatieparameter voor benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen) wordt overschreden. (12) Totale massa van de volgende gebromeerde difenylethers: penta-BDE, octa-BDE en deca-BDE. (13) Totale massa van fenol en eenvoudige gesubstitueerde fenolen, uitgedrukt als totaal koolstof. (14) Met het oog op de rapportage van de uitstoot in de lucht moeten polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) worden gemeten als benzo(a)pyreen (50-32-8), benzo(b)fluorantheen (205-99-2), benzo(k)fluorantheen (207-08-9) en indeno(1,2,3-cd)pyreen (193-39-5) als bedoeld in Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 45). (15) Totale massa van tributyltinverbindingen, uitgedrukt als massa tributyltin. (16) Totale massa van trifenyltinverbindingen, uitgedrukt als massa trifenyltin. (17) Totale massa xyleen (ortho-, meta- en paraxyleen). |
BIJLAGE III
Concordantietabel
Verordening (EG) nr. 166/2006 |
Deze verordening |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Artikel 2, punt 1 |
Artikel 2, punt 3 |
Artikel 2, punt 2 |
Artikel 2, punt 12 |
Artikel 2, punt 3 |
Artikel 2, punt 1 |
Artikel 2, punt 4 |
— |
Artikel 2, punt 5 |
Artikel 2, punt 2 |
Artikel 2, punt 6 |
Artikel 2, punt 7 |
Artikel 2, punt 7 |
Artikel 2, punt 16 |
Artikel 2, punt 8 |
Artikel 2, punt 6 |
Artikel 2, punt 9 |
Artikel 2, punt 5 |
Artikel 2, punt 10 |
Artikel 2, punt 4 |
Artikel 2, punt 11 |
Artikel 2, punt 8 |
Artikel 2, punt 12 |
Artikel 2, punt 11 |
Artikel 2, punt 13 |
Artikel 2, punt 9 |
Artikel 2, punt 14 |
Artikel 2, punt 13 |
Artikel 2, punt 15 |
Artikel 2, punt 10 |
Artikel 2, punt 16 |
Artikel 2, punt 15 |
Artikel 2, punt 17 |
Artikel 2, punt 14 |
Artikel 3, punt a) |
Artikel 3, lid 1, punt a) |
Artikel 3, punt b) |
Artikel 3, lid 1, punt b) |
Artikel 3, punt c) |
Artikel 3, lid 1, punt e) |
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 4, lid 1 |
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 5, lid 1, punt a) |
Artikel 5, lid 1, punt a) |
Artikel 5, lid 1, punt b) |
Artikel 5, lid 1, punt b) |
Artikel 5, lid 1, punt c) |
Artikel 5, lid 1, punt c) |
Artikel 5, lid 1, tweede alinea |
|
Artikel 5, lid 1, derde alinea |
Artikel 5, lid 4 |
Artikel 5, lid 1, vierde alinea |
Artikel 5, lid 6 |
Artikel 5, lid 2 |
Artikel 5, lid 7 |
Artikel 5, lid 3 |
Artikel 5, lid 8 |
Artikel 5, lid 4 |
Artikel 5, lid 5 |
Artikel 5, lid 5 |
Artikel 5, lid 9 |
Artikel 6 |
Artikel 5, lid 1, punt b) |
Artikel 7, lid 1 |
Artikel 5, lid 11 |
Artikel 7, lid 2 |
Artikel 6, lid 1 |
Artikel 7, lid 3 |
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 7, lid 1 |
Artikel 8, lid 2 |
Artikel 7, lid 2 |
Artikel 8, lid 3 |
Artikel 7, lid 3 |
Artikel 9, lid 1 |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 8, lid 2 |
Artikel 9, lid 3 |
|
Artikel 9, lid 4 |
|
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 9, lid 1 |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 11 |
Artikel 10 |
Artikel 12, lid 1 |
Artikel 11, lid 1 |
Artikel 12, lid 2 |
Artikel 11, lid 2 |
Artikel 12, lid 3 |
Artikel 11, lid 3 |
Artikel 13 |
Artikel 9, lid 4 |
Artikel 14 |
Artikel 12 |
Artikel 15 |
Artikel 13 |
Artikel 18 |
Artikel 14 |
Artikel 18 bis |
Artikel 15 |
Artikel 19 |
Artikel 16 |
Artikel 20 |
Artikel 17 |
Artikel 21 |
|
Bijlage I |
Bijlage I |
Bijlage II |
Bijlage II |