Home

Mededeling van de Commissie Goedkeuring van de inhoud van een ontwerpverordening van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde groepen specialisatieovereenkomsten 2022/C 120/01

Mededeling van de Commissie Goedkeuring van de inhoud van een ontwerpverordening van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde groepen specialisatieovereenkomsten 2022/C 120/01

15.3.2022

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 120/1


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Goedkeuring van de inhoud van een ontwerpverordening van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde groepen specialisatieovereenkomsten

(2022/C 120/01)

De Commissie heeft op 1 maart 2022 de inhoud goedgekeurd van een ontwerpverordening van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde groepen specialisatieovereenkomsten.

De ontwerpverordening van de Commissie is als bijlage aan deze mededeling gehecht.

Deze ontwerpverordening van de Commissie is nu voor publieke consultatie opengesteld op:

http://ec.europa.eu/competition/consultations/open.html


BIJLAGE

ONTWERPVERORDENING (EU) …/... VAN DE COMMISSIE

van …

betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde groepen specialisatieovereenkomsten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2821/71 van de Raad van 20 december 1971 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (1),

Na bekendmaking van de ontwerpverordening,

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 2821/71 verleent de Commissie de bevoegdheid om artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (*1)* bij verordening toe te passen op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen en die betrekking hebben op specialisatie, met inbegrip van de overeenkomsten die nodig zijn voor de verwezenlijking daarvan.

(2)

Verordening (EG) nr. 1218/2010 van de Commissie (2) omschrijft groepen specialisatieovereenkomsten waarvan volgens de Commissie kon worden aangenomen dat zij gewoonlijk aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen. Gelet op de over het geheel genomen positieve ervaring met de toepassing van die verordening, die op 31 december 2022 vervalt, en gelet op de uitkomsten van de herzieningsprocedure, is het passend een nieuwe groepsvrijstellingsverordening vast te stellen.

(3)

Deze verordening moet aan twee vereisten voldoen: zij moet i) een daadwerkelijke bescherming van de mededinging waarborgen en ii) ondernemingen voldoende rechtszekerheid verschaffen. Bij het nastreven van die doelstellingen moet rekening worden gehouden met de noodzaak het administratieve toezicht en de wetgeving zoveel mogelijk te vereenvoudigen.

(4)

Beneden een bepaald niveau van marktmacht kan voor de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag over het algemeen worden aangenomen dat de positieve effecten van specialisatieovereenkomsten zullen opwegen tegen eventuele negatieve effecten voor de mededinging.

(5)

Voor de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag bij verordening hoeft niet te worden omschreven welke overeenkomsten onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag kunnen vallen. Bij de individuele beoordeling van overeenkomsten in de zin van artikel 101, lid 1, van het Verdrag moet met verscheidene factoren rekening worden gehouden, in het bijzonder met de structuur van de relevante markt.

(6)

De bij deze verordening vastgestelde vrijstelling mag slechts gelden voor overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen.

(7)

Specialisatieovereenkomsten kunnen het meest tot de verbetering van de productie van goederen of de voorbereiding van diensten of de distributie daarvan bijdragen indien de partijen complementaire vaardigheden, activa of activiteiten hebben, omdat zij zich op de vervaardiging van die producten of de voorbereiding van die diensten kunnen toeleggen en daardoor efficiënter kunnen werken en de producten goedkoper kunnen aanbieden. Bij daadwerkelijke mededinging is het waarschijnlijk dat een billijk aandeel in de hieruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt.

(8)

Dergelijke voordelen kunnen voortvloeien uit: a) overeenkomsten waarbij een partij of partijen geheel of gedeeltelijk afziet of afzien van de vervaardiging van bepaalde goederen of de voorbereiding van bepaalde diensten ten gunste van een andere partij of andere partijen (“eenzijdige specialisatie”); b) overeenkomsten waarbij elke partij geheel of gedeeltelijk afziet van de vervaardiging van bepaalde, doch verschillende goederen of de voorbereiding van bepaalde diensten ten gunste van een andere partij of andere partijen (“wederkerige specialisatie”), en c) overeenkomsten waarbij twee of meer partijen zich ertoe verbinden gezamenlijk bepaalde goederen te vervaardigen of bepaalde diensten voor te bereiden (“gezamenlijke productie”).

(9)

De toepassing van deze verordening op diensten betreft de voorbereiding van diensten (in tegenstelling tot de verrichting van diensten). De voorbereiding van diensten heeft betrekking op activiteiten die voorafgaan aan de levering van diensten aan klanten (bijvoorbeeld samenwerking bij de oprichting van een platform waar een dienst zal worden geleverd). Het verrichten van diensten valt buiten het toepassingsgebied van deze verordening, behalve in het kader van de distributie waarbij de partijen de in het kader van de specialisatieovereenkomst voorbereide diensten en vervaardigde producten leveren.

(10)

De toepassing van deze verordening op eenzijdige en wederkerige specialisatieovereenkomsten moet worden beperkt tot situaties waarin de partijen op dezelfde productmarkt actief zijn. De partijen hoeven echter niet op dezelfde geografische markt actief te zijn. Daarnaast houden de begrippen “eenzijdige specialisatie” en “wederkerige specialisatie” niet in dat een partij haar capaciteit moet verminderen, daar het voldoende is dat zij hun productievolumes verminderen.

(11)

Om ervoor te zorgen dat de voordelen van de specialisatie worden verwezenlijkt zonder dat een van de partijen de downstream van de productie gelegen markt volledig verlaat, moeten eenzijdige en wederkerige specialisatieovereenkomsten slechts onder deze verordening vallen indien zij in leverings- en afnameverplichtingen voorzien. Leverings- en afnameverplichtingen kunnen een exclusief karakter hebben, doch hoeven dat niet te hebben.

(12)

Deze verordening is van toepassing op overeenkomsten betreffende gezamenlijke productie tussen partijen die reeds op dezelfde productmarkt actief zijn, maar ook tussen partijen die via overeenkomst betreffende gezamenlijke productie een productmarkt willen betreden. Bovendien vereist het begrip gezamenlijke productieovereenkomst niet dat de partijen hun individuele activiteiten met betrekking tot de buiten het toepassingsgebied van hun voorgenomen gezamenlijke regeling vallende vervaardiging van goederen of voorbereiding van diensten verminderen.

(13)

Wanneer het aandeel van de partijen op de relevante markt voor de producten waarop de specialisatieovereenkomst betrekking heeft, een bepaald niveau overschrijdt, kan worden aangenomen dat een dergelijke overeenkomst over het algemeen economische voordelen in de vorm van schaal- of toepassingsvoordelen of betere productietechnologieën zal opleveren, waarbij een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt.

(14)

Wanneer de producten die onder een specialisatieovereenkomst vallen, intermediaire producten zijn die door een of meer partijen volledig of gedeeltelijk worden gebruikt als input voor hun eigen downstream producten die zij vervolgens op de markt verkopen, moet aan de door deze verordening verleende vrijstelling ook de voorwaarde worden verbonden dat het aandeel van de partijen op de relevante markt voor de betrokken downstream producten een bepaald niveau overschrijdt. Indien in een dergelijk geval alleen wordt gekeken naar het marktaandeel van de partijen op het niveau van intermediaire producten, zou worden voorbijgegaan aan het potentiële risico van marktafscherming of verhoging van de inputprijzen voor concurrenten op het niveau van de downstream producten.

(15)

Er geldt geen vermoeden dat specialisatieovereenkomsten onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen, of dat zij niet aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen wanneer de in deze verordening vastgestelde marktaandeeldrempel wordt overschreden of wanneer niet aan andere in deze verordening gestelde voorwaarden is voldaan. In die gevallen moet een individuele toetsing van de specialisatieovereenkomst aan artikel 101 van het Verdrag plaatsvinden.

(16)

Deze verordening mag geen vrijstelling verlenen voor overeenkomsten welke beperkingen bevatten die voor het bereiken van de positieve effecten van een specialisatieovereenkomst niet onmisbaar zijn. Overeenkomsten die bepaalde soorten ernstige mededingingsbeperkingen betreffende de vaststelling van aan derden berekende prijzen, de beperking van de productie of verkoop en de toewijzing van markten of klanten bevatten, moeten, ongeacht het marktaandeel van de partijen, in beginsel van de in deze verordening vervatte vrijstelling worden uitgesloten.

(17)

De beperking van het marktaandeel, de uitsluiting van bepaalde overeenkomsten en de in deze verordening vervatte voorwaarden garanderen in het algemeen dat de overeenkomsten waarvoor de groepsvrijstelling geldt, de partijen niet in staat stellen voor een wezenlijk deel van de betrokken producten of diensten de mededinging uit te schakelen.

(18)

Het voordeel van deze verordening kan worden ingetrokken ingevolge artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (3).

(19)

Om het sluiten van specialisatieovereenkomsten, die consequenties voor de structuur van de partijen kunnen hebben, te vergemakkelijken, moet de geldigheidsduur van deze verordening op twaalf jaar worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

DEFINITIES

Artikel 1

Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(a)

“specialisatieovereenkomst”: een eenzijdige specialisatieovereenkomst, een wederkerige specialisatieovereenkomst of een overeenkomst betreffende gezamenlijke productie;

(1)

“eenzijdige specialisatieovereenkomst”: een overeenkomst tussen twee of meer partijen die actief zijn op dezelfde productmarkt, waarbij een partij of partijen zich ertoe verbindt of verbinden de vervaardiging van bepaalde producten volledig of gedeeltelijk te beëindigen, dan wel niet tot de vervaardiging van deze producten over te gaan doch deze van de andere partij of partijen te kopen, die zich ertoe verbinden deze producten te vervaardigen en te leveren;

(2)

“wederkerige specialisatieovereenkomst”: een overeenkomst tussen twee of meer partijen die actief zijn op dezelfde productmarkt, waarbij twee of meer partijen zich op basis van wederkerigheid ertoe verbinden de vervaardiging van bepaalde, doch verschillende producten volledig of gedeeltelijk te beëindigen, dan wel niet tot de vervaardiging daarvan over te gaan doch deze van de andere partijen te kopen, die zich ertoe verbinden deze te vervaardigen en te leveren;

(3)

“overeenkomst betreffende gezamenlijke productie”: een overeenkomst waarbij twee of meer partijen zich ertoe verbinden bepaalde producten gezamenlijk te vervaardigen;

(b)

“overeenkomst”: een overeenkomst, besluit van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedraging;

(c)

“product”: een goed of een dienst, daaronder begrepen zowel intermediaire goederen of diensten als eindgoederen of -diensten, met uitzondering van diensten op het gebied van distributie en verhuur;

(d)

“productie”: de vervaardiging van goederen of de voorbereiding van diensten, met inbegrip van productie door middel van uitbesteding;

(e)

“voorbereiding van diensten”: activiteiten die aan de verrichting van diensten voor de klanten voorafgaan;

(f)

“specialisatieproduct”: een product dat overeenkomstig een specialisatieovereenkomst wordt vervaardigd;

(g)

“downstream product”: een product waarvoor een specialisatieproduct door een of meer van de partijen als input wordt gebruikt en dat door deze partijen op de markt wordt verkocht;

(h)

“relevante markt”: de relevante productmarkt en de relevante geografische markt waartoe de producten behoren waarop de specialisatieovereenkomst betrekking heeft, en, ingeval de producten waarop de specialisatieovereenkomst betrekking heeft intermediaire producten zijn die een of meer partijen volledig of gedeeltelijk intern gebruiken als input voor downstream producten, ook de relevante productmarkt en de relevante geografische markt waartoe de downstream producten behoren;

(i)

“concurrerende onderneming”: een daadwerkelijke of potentiële concurrent:

(1)

“daadwerkelijke concurrent”: een onderneming die op dezelfde relevante markt actief is;

(2)

“potentiële concurrent”: een onderneming die, zonder de specialisatieovereenkomst, op grond van realistische verwachtingen en niet als louter theoretische mogelijkheid, wellicht binnen niet meer dan drie jaar de vereiste extra investeringen zou doen of andere noodzakelijke kosten zou maken om de relevante markt te betreden;

(j)

“exclusieve leveringsverplichting”: de verplichting de specialisatieproducten niet te leveren aan een concurrerende onderneming die geen partij is bij de overeenkomst;

(k)

“exclusieve afnameverplichting”: de verplichting de specialisatieproducten uitsluitend van een partij of van partijen bij de overeenkomst af te nemen;

(l)

“gezamenlijk”, in het kader van distributie, activiteiten waarbij de betrokken werkzaamheden:

(1)

worden verricht door een gemeenschappelijk team, gemeenschappelijke organisatie of gemeenschappelijke onderneming, of

(2)

worden uitgevoerd door een gezamenlijk als distributeur aangestelde derde partij, al dan niet op basis van exclusiviteit, mits deze geen concurrerende onderneming is;

(m)

“distributie”: het aanbieden van de specialisatieproducten.

2. Voor de toepassing van deze verordening omvatten de termen “onderneming” en “partij” de respectieve daarmee verbonden ondernemingen.

Onder “verbonden ondernemingen” wordt verstaan:

(a)

ondernemingen waarin een partij bij de specialisatieovereenkomst direct of indirect:

i)

de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen,

ii)

de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen, of

iii)

het recht heeft de zaken van de onderneming te beheren;

(b)

ondernemingen die ten aanzien van een partij bij de specialisatieovereenkomst direct of indirect over de in punt a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikken;

(c)

ondernemingen waarin een in punt b) bedoelde onderneming direct of indirect over de in punt a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

(d)

ondernemingen waarin een partij bij de specialisatieovereenkomst gezamenlijk met een of meer van de in punt a), b) of c) bedoelde ondernemingen, of waarin twee of meer van de laatstbedoelde ondernemingen gezamenlijk over de in punt a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikken;

(e)

ondernemingen waarin over de in punt a) genoemde rechten of bevoegdheden gezamenlijk wordt beschikt door:

i)

partijen bij de specialisatieovereenkomst of de respectieve daarmee verbonden ondernemingen als bedoeld in de punten a) tot en met d), of

ii)

een of meer van de partijen bij de specialisatieovereenkomst of een of meer van de daarmee verbonden ondernemingen als bedoeld in de punten a) tot en met d), en een of meer derden.

TITEL II

VRIJSTELLING

Artikel 2

Vrijstelling

1. Overeenkomstig artikel 101, lid 3, van het Verdrag en onverminderd de bepalingen van deze verordening, wordt artikel 101, lid 1, van het Verdrag buiten toepassing verklaard voor specialisatieovereenkomsten.

2. De in lid 1 bedoelde vrijstelling is van toepassing voor zover dergelijke overeenkomsten beperkingen van de mededinging inhouden die onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen.

3. De in lid 1 bedoelde vrijstelling is ook van toepassing op specialisatieovereenkomsten die bepalingen bevatten betreffende de toekenning of licentiëring van intellectuele-eigendomsrechten aan een of meer partijen, mits die bepalingen:

(a)

niet het voornaamste onderwerp van die overeenkomsten vormen, en

(b)

rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die overeenkomsten.

4. De in lid 1 bedoelde vrijstelling is bovendien van toepassing op specialisatieovereenkomsten waarbij:

(a)

de partijen een exclusieve afname- of leveringsverplichting aanvaarden, of

(b)

de partijen de specialisatieproducten niet onafhankelijk verkopen maar gezamenlijk voor de distributie van die producten zorgen.

TITEL III

DREMPELS

Artikel 3

Marktaandeeldrempels

1. De in artikel 2 bedoelde vrijstelling geldt slechts indien het gezamenlijke marktaandeel van de partijen op geen van de relevante markt of markten waartoe de specialisatieproducten behoren, meer dan 20 % bedraagt.

2. Wanneer de specialisatieproducten intermediaire producten zijn die een of meer van de partijen geheel of gedeeltelijk intern gebruiken voor de productie van downstream producten, die zij ook verkopen, is de in artikel 2 voorziene vrijstelling afhankelijk van de volgende voorwaarden:

(a)

het gecombineerde marktaandeel bedraagt niet meer dan 20 % op de relevante markt of markten waartoe de specialisatieproducten behoren, en

(b)

het gecombineerde marktaandeel bedraagt niet meer dan 20 % op de relevante markt of markten waartoe de downstream producten behoren.

Artikel 4

Toepassing van de marktaandeeldrempels

Voor de toepassing van de in artikel 3 vastgestelde marktaandeeldrempels gelden de volgende regels:

1.

het marktaandeel wordt berekend op grond van de waarde van de verkopen op de markt. Ingeval geen gegevens betreffende de waarde van de verkopen op de markt beschikbaar zijn, kan voor de bepaling van het marktaandeel van de partijen worden gebruikgemaakt van ramingen die op andere betrouwbare marktinformatie, waaronder de omvang van de verkopen op de markt, gebaseerd zijn;

2.

het marktaandeel wordt berekend op grond van gegevens die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar; of, indien het voorafgaande kalenderjaar niet representatief is voor de positie van de partijen op de relevante markt of markten, wordt het marktaandeel berekend als een gemiddelde van de marktaandelen van de partijen in de drie voorafgaande kalenderjaren;

3.

het marktaandeel van de in artikel 1, lid 2, tweede alinea, punt e), bedoelde ondernemingen wordt in gelijke delen toegerekend aan elke onderneming die over de in artikel 1, lid 2, tweede alinea, punt a), genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

4.

wanneer het in het artikel 3 bedoelde marktaandeel aanvankelijk niet meer dan 20 % bedraagt, maar vervolgens in ten minste een van door de specialisatieovereenkomst geraakte markten tot boven dat niveau stijgt, blijft de in artikel 2 bedoelde vrijstelling van toepassing gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren volgende op het jaar waarin de drempel van 20 % voor het eerst is overschreden.

TITEL IV

HARDCORE BEPERKINGEN

Artikel 5

Hardcore beperkingen

De in artikel 2 bedoelde vrijstelling geldt niet voor specialisatieovereenkomsten die, als zodanig of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect een van de volgende punten tot doel hebben:

1.

de prijzen bij verkoop van de specialisatieproducten aan derden vast te stellen,

met uitzondering van de vaststelling van prijzen die aan directe afnemers in rekening worden gebracht in het kader van gezamenlijke distributie;

2.

de productie of de verkoop te beperken,

met uitzondering van:

(a)

bepalingen inzake de overeengekomen hoeveelheid producten in het kader van eenzijdige of wederkerige specialisatieovereenkomsten, of

(b)

bepalingen inzake de vaststelling van capaciteit en productievolumes in het kader van een overeenkomst betreffende gezamenlijke productie, en

(c)

het vaststellen van verkoopdoelstellingen in het kader van gezamenlijke distributie;

3.

de toewijzing van markten of klanten.

TITEL V

INTREKKINGSPROCEDURE

Artikel 6

Intrekking in individuele gevallen door de Europese Commissie

1. De Commissie kan, overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003, het voordeel van deze verordening intrekken wanneer zij in een bepaald geval tot de bevinding komt dat een specialisatieovereenkomst waarop de in deze verordening vastgestelde vrijstelling van toepassing is, toch gevolgen heeft die onverenigbaar zijn met artikel 101, lid 3, van het Verdrag.

2. Het voordeel van deze verordening kan, overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003, met name worden ingetrokken wanneer:

(a)

de relevante markt zeer geconcentreerd is, en

(b)

de concurrentie al zwak is, en met name vanwege:

i)

de individuele marktposities van andere marktdeelnemers, of

ii)

de door parallelle specialisatieovereenkomsten tot stand gebrachte banden tussen andere marktdeelnemers.

Artikel 7

Intrekking in individuele gevallen door een mededingingsautoriteit van een lidstaat

1. De mededingingsautoriteit van een lidstaat kan, krachtens artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003, ten aanzien van het grondgebied van die lidstaat, of een gedeelte daarvan, het voordeel van deze verordening intrekken indien zij in een bepaald geval tot de bevinding komt dat een specialisatieovereenkomst waarop de in de onderhavige verordening vastgestelde vrijstelling van toepassing is, toch met artikel 101, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen heeft op het grondgebied van die lidstaat, of op een gedeelte daarvan, en wanneer dat grondgebied alle kenmerken van een afzonderlijke geografische markt vertoont.

2. Het voordeel van deze verordening kan overeenkomstig artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003, worden ingetrokken, en met name wanneer de in artikel 6, lid 2, punten a) en b), van deze verordening beschreven omstandigheden van toepassing zijn.

TITEL VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 8

Overgangsperiode

Het verbod van artikel 101, lid 1, van het Verdrag geldt gedurende de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2024 niet voor op 31 december 2022 reeds van kracht zijnde overeenkomsten die niet aan de in deze verordening gestelde voorwaarden voor vrijstelling voldoen, maar wel aan de in Verordening (EG) nr. 1218/2010 gestelde voorwaarden voor vrijstelling.

Artikel 9

Geldigheidsduur

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

2. Zij vervalt op 31 december 2034.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)PB L 285 van 29.12.1971, blz. 46.

(*1) Artikel 81 van het EG-Verdrag (voorheen artikel 85 van het EEG-Verdrag) is met ingang van 1 december 2009 artikel 101 van het Verdrag geworden. Beide bepalingen zijn in wezen identiek. Voor zover van toepassing, moeten in deze verordening de verwijzingen naar artikel 85 van het EEG-Verdrag of artikel 81 van het EG-Verdrag worden gelezen als verwijzingen naar artikel 101 van het Verdrag.

(2) Verordening (EG) nr. 1218/2010 van de Commissie van 14 december 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag op groepen specialisatieovereenkomsten (PB L 335 van 18.12.2010, blz. 43).

(3) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).