P9_TA(2023)0060Verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis LagosBesluit van het Europees Parlement van 14 maart 2023 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos (2022/2019(IMM))C/2023/411
P9_TA(2023)0060Verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis LagosBesluit van het Europees Parlement van 14 maart 2023 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos (2022/2019(IMM))C/2023/411
Het Europees Parlement,
gezien het verzoek van het openbaar ministerie van de rechtbank van eerste aanleg in Athene om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos in verband met een strafrechtelijke procedure, ingediend door de openbaar aanklager van het Hooggerechtshof van de Helleense Republiek op 8 december 2021, van de ontvangst waarvan op 14 februari 2022 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
na Ioannis Lagos te hebben gehoord overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,
gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019(1),
gezien artikel 62 van de grondwet van de Helleense Republiek,
gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0053/2023),
overwegende dat de openbaar aanklager van de rechtbank van eerste aanleg van Athene een verzoek heeft ingediend om de immuniteit van Ioannis Lagos, lid van het Europees Parlement voor Griekenland, op te heffen teneinde een strafzaak tegen hem te kunnen inleiden wegens een bericht dat hij op het socialemediaplatform Twitter heeft geplaatst;
overwegende dat Ioannis Lagos op 6 december 2020 op zijn Twitteraccount een foto van een Joods monument in Larissa heeft gepubliceerd met een tekst waarin racistische opmerkingen zouden staan die indirect zouden aanzetten tot gedrag dat zou kunnen uitmonden in daden van discriminatie, haat of geweld;
overwegende dat het Griekse waarnemingscentrum van de Helsinki-akkoorden wegens deze tweet op 8 december 2020 een klacht tegen Ioannis Lagos heeft ingediend;
overwegende dat Ioannis Lagos zich, door dat bericht op Twitter te plaatsen, zich schuldig zou hebben gemaakt aan openbare aanzetting tot geweld en haat tegen personen op grond van ras, huidskleur, of nationale of etnische afstamming op een wijze die een gevaar voor de openbare orde en een bedreiging van de lichamelijke integriteit van bovengenoemde personen inhoudt, wat neerkomt op een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1, lid 1, van de Griekse wet nr. 927/1979, zoals gewijzigd bij artikel 1 van de Griekse wet nr. 4285/2014;
overwegende dat het Parlement niet als een rechtbank kan worden beschouwd en dat het lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden beschouwd(1);
overwegende dat de parlementaire immuniteit op grond van artikel 5, lid 2, van zijn Reglement geen persoonlijk voorrecht van een lid is, maar een waarborg voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden, en overwegende dat de parlementaire immuniteit bedoeld is om het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die worden verricht in het kader van de uitoefening van parlementaire taken en die er onlosmakelijk mee verbonden zijn;
overwegende dat het bericht en de foto in kwestie niet gepost zijn op het officiële Twitteraccount van Ioannis Lagos als lid van het Europees Parlement;
overwegende dat het strafbare feit waarvan Ioannis Lagos verdacht wordt, geen betrekking heeft op een mening of een stem die hij in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;
overwegende dat artikel 62 van de grondwet van de Helleense Republiek onder meer bepaalt dat de leden van het parlement tijdens hun parlementaire ambtsperiode niet kunnen worden vervolgd, gearresteerd, gevangengenomen of op andere wijze aan beperkingen kunnen worden onderworpen zonder voorafgaande toestemming van het parlement;
overwegende dat het Parlement in dit geval geen bewijs heeft gevonden van fumus persecutionis, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de gerechtelijke procedure wordt gevoerd met de intentie de politieke activiteiten van het lid en daarmee het Europees Parlement schade toe te brengen;