Home

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2023 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2016)0109 — 2016/0062R(NLE))

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2023 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2016)0109 — 2016/0062R(NLE))

11.8.2023

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 283/149


P9_TA(2023)0047

Het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld: toetreding van de EU

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2023 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2016)0109 — 2016/0062R(NLE))

(2023/C 283/29)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2016)0109),

gezien Besluit (EU) 2017/865 van de Raad van 11 mei 2017 over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met justitiële samenwerking in strafzaken (1),

gezien Besluit (EU) 2017/866 van de Raad van 11 mei 2017 over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot gendergerelateerd asiel en non-refoulement (2),

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), dat op 1 augustus 2014 in werking is getreden (3) en op 12 juni 2017 door de Europese Unie is ondertekend,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 2 en 3, en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 8, 10, 19, 83, 153 en 157,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), dat samen met het Verdrag van Lissabon in december 2009 in werking is getreden, en met name de artikelen 1, 2, 3, 4, 6, 21, 23 en 31 van het Handvest,

gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (4), waarin intimidatie en seksuele intimidatie worden omschreven en veroordeeld,

gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (5), waarin directe en indirecte discriminatie, intimidatie en seksuele intimidatie worden gedefinieerd,

gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (6) (de richtlijn rechten van slachtoffers),

gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) van 2014 over geweld tegen vrouwen (7),

gezien de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), en in het bijzonder zijn uitspraken betreffende huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen, met nameOpuz tegen Turkije(8), Y en anderen tegen Bulgarije(9), Landi tegen Italië(10), M.C. tegen Bulgarije(11), Yazgül Yılmaz tegen Turkije(12), V.C. tegen Slowakije(13), P. en S. tegen Polen(14) en J.L. tegen Italië(15),

gezien het op 4 november 1950 in Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van de Raad van Europa, met name de artikelen 2, 3, 8, 14, alsook Protocol nr. 12 bij het Verdrag,

gezien de basisevaluatieverslagen van de Groep van deskundigen inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (GREVIO) van de Raad van Europa, en met name de verslagen over België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Italië, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Spanje en Zweden, met inbegrip van de lijsten van voorstellen en suggesties van GREVIO en de aanbevelingen van het comité van de partijen,

gezien de op 20 oktober 2021 goedgekeurde algemene aanbeveling nr. 1 van GREVIO over de digitale dimensie van geweld tegen vrouwen,

gezien de tussentijdse horizontale evaluatie van de basisevaluatieverslagen van GREVIO (16) van februari 2022,

gezien het toelichtend verslag bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld van 11 mei 2011,

gezien het verslag “Overview of studies on the costs of violence against women and domestic violence” van de Raad van Europa,

gezien de nota van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa van 4 december 2017, getiteld “Women’s sexual and reproductive health and rights in Europe”,

gezien de Verklaring en het actieprogramma van Wenen, aangenomen door de Wereldmensenrechtenconferentie van de VN van 1993,

gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking die op 15 september 1995 werden goedgekeurd tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie, en de latere slotdocumenten die werden aangenomen tijdens de speciale bijeenkomsten van de Verenigde Naties Peking + 5 (2000), Peking + 10 (2005), Peking + 15 (2010), Peking + 20 (2015), en de politieke verklaring over Peking + 25 (2020) van de Commissie van de Verenigde Naties voor de Status van de Vrouw (CSW),

gezien de bepalingen van de juridische instrumenten van de VN op het gebied van mensenrechten en met name vrouwenrechten, zoals het VN-Handvest, de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het facultatieve protocol hierbij, het Verdrag inzake de bescherming tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951, het beginsel van non-refoulement en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,

gezien de algemene aanbevelingen 12, 19, 33 en 35 van het CEDAW-comité over geweld tegen vrouwen,

gezien het verslag van de speciale VN-rapporteur inzake geweld tegen vrouwen en de oorzaken en gevolgen ervan van 2018 over onlinegeweld tegen vrouwen en meisjes vanuit een menselijk oogpunt,

gezien Verdrag nr. 190 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) inzake het uitbannen van geweld en pesterijen op de werkvloer uit 2019, dat op 25 juni 2021 in werking is getreden, en haar Aanbeveling nr. 206 betreffende geweld en intimidatie,

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de EU partij is, met inbegrip van de afsluitende opmerkingen van het VN-comité voor de rechten van personen met een handicap uit 2015 richting de EU, waarin de EU wordt opgeroepen toe te treden tot het Verdrag van Istanbul teneinde vrouwen en meisjes met een handicap te beschermen tegen geweld,

gezien duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 5 over het bereiken van gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes,

gezien de Verklaring de Verenigde Naties inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 1993,

gezien de resolutie “Intensification of efforts to prevent and eliminate all forms of violence against women and girls” van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 2020,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

gezien de mededeling van de Commissie van 24 juni 2020 getiteld “EU-strategie inzake de rechten van slachtoffers (2020-2025)” (COM(2020)0258),

gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698),

gezien het voorstel van de Commissie van 8 maart 2022 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2022)0105),

gezien het verslag “The costs of gender-based violence in the European Union” van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) van 2021, en de verslagen in het kader van de gendergelijkheidsindex van EIGE die sinds 2013 worden gepubliceerd,

gezien de toezeggingen die zijn gedaan op het Generation Equality Forum van juli 2021,

gezien zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen (17),

gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen (18),

gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 met aanbevelingen aan de Commissie inzake het bestrijden van geweld tegen vrouwen (19),

gezien zijn resolutie van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU (20),

gezien zijn resolutie van 12 september 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (21),

gezien zijn resolutie van 13 februari 2019 over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU (22),

gezien zijn resolutie van 4 april 2019 met een verzoek aan het Hof van Justitie om advies over de verenigbaarheid van de Verdragen met de voorstellen voor de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en over de procedure voor deze toetreding (23),

gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en andere maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld (24),

gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de EU-strategie inzake gendergelijkheid (25),

gezien zijn resolutie van 11 februari 2021 over de uitdagingen met betrekking tot vrouwenrechten in Europa: meer dan 25 jaar na de verklaring en het actieprogramma van Peking (26),

gezien zijn resolutie van 16 september 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het aanmerken van gendergerelateerd geweld als een nieuwe vorm van criminaliteit als bedoeld in artikel 83, lid 1, VWEU (27),

gezien zijn resolutie van 6 oktober 2021 over de gevolgen van intiem partnergeweld en van voogdijrechten voor vrouwen en kinderen (28),

gezien zijn resolutie van 14 december 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake het bestrijden van gendergerelateerd geweld: cybergeweld (29),

gezien zijn resolutie van 15 december 2021 over gelijkheid van mannen en vrouwen in de Europese Unie in 2018-2020 (30),

gezien zijn resolutie van 24 november 2016 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen (31),

gezien advies 1/19 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Grote kamer) van 6 oktober 2021 over het Verdrag van Istanbul (32),

gezien artikel 105, lid 5, van zijn Reglement,

gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid overeenkomstig artikel 58 van zijn Reglement,

gezien het interimverslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (A9-0021/2023),

A.

overwegende dat gendergelijkheid een fundamentele waarde van de EU is, die is verankerd in artikel 2 van het VEU en wordt benadrukt in artikel 23 van het Handvest, en moet worden geïntegreerd in al het beleid, de activiteiten en de programma’s van de EU; overwegende dat het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) heeft vastgesteld dat de Europese Unie in haar huidige tempo circa zestig jaar nodig heeft om gendergelijkheid te bereiken; overwegende dat de uitbanning van gendergerelateerd geweld, en met name geweld tegen vrouwen en meisjes een voorwaarde is om te komen tot echte gendergelijkheid;

B.

overwegende dat gendergerelateerd geweld geweld is dat tegen een persoon is gericht precies vanwege diens geslacht of geweld dat personen van een bepaald geslacht onevenredig zwaar treft; overwegende dat “geweld tegen vrouwen” wordt opgevat als een schending van de mensenrechten en een vorm van discriminatie van vrouwen, en dat daaronder wordt verstaan alle vormen van gendergerelateerd geweld die leiden of waarschijnlijk zullen leiden tot lichamelijk, seksueel of geestelijk letsel of leed of structurele of economische schade voor vrouwen, waaronder bedreiging met dit soort geweld, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht of dit in het openbaar of in de privésfeer geschiedt, overeenkomstig de definitie van het Verdrag van Istanbul; overwegende dat vrijheid en gelijkheid vrouwen de middelen geven om hun echte potentieel te verwezenlijken;

C.

overwegende dat artikel 3 van het Verdrag van Istanbul, waarin “gendergerelateerd geweld tegen vrouwen” wordt gedefinieerd als “geweld gericht tegen een vrouw omdat ze een vrouw is of geweld dat vrouwen buitenproportioneel treft” en “gender” als “de maatschappelijk bepaalde rollen, gedragingen, activiteiten en eigenschappen die in een maatschappij passend worden geacht voor vrouwen en mannen”;

D.

overwegende dat een op de drie vrouwen in de EU, in totaal ongeveer 62 miljoen vrouwen, te maken heeft gehad met fysiek en/of seksueel geweld en dat meer dan de helft van de vrouwen (55 %) in de EU sinds de leeftijd van 15 jaar minstens één keer te maken heeft gehad met seksuele intimidatie (33); overwegende dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) een nieuwe enquête afneemt om deze gegevens te actualiseren; overwegende dat de meest recente geschatte kosten van gendergerelateerd geweld en intiem partnergeweld in de Europese Unie met ongeveer een derde zijn gestegen, en dat de geschatte kosten van gendergerelateerd geweld 366 miljard EUR per jaar bedragen (34); overwegende dat er over veel soorten en aspecten van gendergerelateerd geweld nog altijd onvoldoende gegevens bestaan; overwegende dat het EIGE in zijn gendergelijkheidsindex 2022 (35) heeft vastgesteld dat de gegevens nog steeds ontoereikend zijn om de omvang van gendergerelateerd geweld in de EU weer te geven;

E.

overwegende dat gendergerelateerd geweld, met name geweld tegen vrouwen en meisjes, zowel een oorzaak als een gevolg is van de structurele ongelijkheid die wortelt in genderstereotypen en ongelijke machtsverhoudingen, ook in de privé-, sociale, publieke en economische sfeer; overwegende dat gendergerelateerd geweld, zowel online als offline, de ernstigste uiting is van genderongelijkheid en discriminatie en ernstige directe en indirecte gevolgen heeft voor de slachtoffers en hun kinderen, met mogelijke fysieke, seksuele, emotionele en psychologische gevolgen op lange termijn, die als zodanig een volksgezondheidsprobleem vormen en economische en financiële schade veroorzaken; overwegende dat gendergerelateerd geweld een schending van de mensenrechten van vrouwen is, vrouwen ernstig belemmert om deel te nemen aan het sociale, openbare en politieke leven en te participeren op de arbeidsmarkt, en vrouwen belet ten volle gebruik te maken van hun rechten en fundamentele vrijheden;

F.

overwegende dat gendergerelateerd geweld vele in internationale en Europese mensenrechteninstrumenten en in het Handvest verankerde grondrechten kan aantasten, waaronder het recht op menselijke waardigheid (artikel 1), het recht op leven (artikel 2), het recht op menselijke integriteit (artikel 3), het verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen (artikel 4), het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 6), het recht op vrijwaring van discriminatie, ook op grond van geslacht (artikel 21), en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht;

G.

overwegende dat gendergerelateerd geweld, met name jegens vrouwen en meisjes, overal in Europa en in de hele wereld een structureel en wijdverbreid probleem is, dat bij dit verschijnsel slachtoffers en geweldplegers betrokken zijn, ongeacht leeftijd, opleiding, inkomen, sociale status en culturele achtergrond, en dat, hoewel iedereen indirect het slachtoffer kan zijn van gendergerelateerd geweld, vrouwen en meisjes onevenredig zwaar worden getroffen door alle vormen van dergelijk geweld;

H.

overwegende dat met name vrouwen en meisjes, in al hun diversiteit, het doelwit zijn van gendergerelateerd geweld en te maken hebben met uiteenlopende en elkaar overlappende vormen van discriminatie, die een steeds grotere negatieve uitwerking hebben; overwegende dat sommige groepen vrouwen en meisjes, zoals migrantenvrouwen, vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers, vrouwen en meisjes met een handicap en Roma-vrouwen, het slachtoffer dreigen te worden van meervoudige discriminatie en daardoor nog kwetsbaarder zijn voor geweld; overwegende dat de diversiteit van vrouwen en de risico’s van overlappende vormen van discriminatie in aanmerking genomen moeten worden; overwegende dat lhbtiq+-personen het slachtoffer van gendergerelateerd geweld kunnen zijn vanwege hun seksuele geaardheid, gender, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken; overwegende dat in het Verdrag van Istanbul is vastgelegd dat alle bepalingen van dit verdrag, met name maatregelen ter bescherming van de rechten van slachtoffers, moeten worden gewaarborgd zonder discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, gender, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere opvatting, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, seksuele geaardheid, genderidentiteit, leeftijd, gezondheid, handicap, burgerlijke staat, migranten- of vluchtelingenstatus of andere status;

I.

overwegende dat deze elkaar overlappende en meervoudige vormen van discriminatie in aanmerking moeten worden genomen bij het verlenen van toegang tot de rechter en aanverwante diensten; overwegende dat bij de tenuitvoerlegging van beschermingsmaatregelen voorzien moet worden in gespecialiseerde hulpdiensten voor vrouwen;

J.

overwegende dat verkrachtingscultuur, die bestaat uit een reeks overtuigingen die mannelijke seksuele agressie aanmoedigt en geweld tegen vrouwen ondersteunt, overal in Europa en de wereld nog altijd een veelvoorkomend probleem is dat zich uit in normalisering of trivialisering van seksueel geweld, verkrachting of seksuele intimidatie en geworteld is in genderstereotypen, seksisme, vrouwonvriendelijkheid en de ongelijke verdeling van bevoegdheden tussen genders;

K.

overwegende dat de mate van gendergelijkheid vaak een aanwijzing en een eerste waarschuwing is die wijst op de verslechterende situatie op het gebied van grondrechten en waarden, met inbegrip van de democratie en de rechtsstaat, in de desbetreffende samenleving; overwegende dat er in het huidige decennium sprake is van een zichtbare en steeds meer georganiseerde aanval op en onderdrukking van gendergelijkheid, de rechten van vrouwen en meisjes en de rechten van lhbtiq+-personen, die met name in een aantal lidstaten en elders in de wereld tot uiting komen en hebben geleid tot een zichtbare toename van online en offline geweld tegen vrouwen en lhbtiq+-personen;

L.

overwegende dat de EU alle nodige maatregelen moet nemen ter bevordering en bescherming van het recht van alle vrouwen en meisjes om gevrijwaard te blijven van geweld; overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft geleid tot een toename van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen; overwegende dat wereldwijd meer dan 45 % van de vrouwen aangeeft dat zijzelf of een vrouw die zij kennen te maken hebben gehad met een vorm van geweld, en dat 65 % van de vrouwen aangeeft in de loop van hun leven getroffen te zijn door een vorm van geweld; overwegende dat het aantal gemelde gevallen van feminicide in Europese landen sterk of voortdurend is gestegen; overwegende dat de toegang tot essentiële diensten zoals noodhuisvesting en telefonische bijstand is afgenomen, hetgeen bevestigt dat er nog dringender behoefte is aan concrete maatregelen ter bestrijding van dergelijk geweld na de lessen die uit de pandemie zijn getrokken;

M.

overwegende dat gendergerelateerd geweld, met name tegen vrouwen en meisjes, vele vormen kan aannemen, zoals fysiek geweld, seksueel geweld, met inbegrip van verkrachting, vrouwelijke genitale verminking, feminicide, vrouwen- en meisjeshandel met het oog op seksuele uitbuiting, seksuele intimidatie, “eermisdrijven” en gedwongen huwelijken, huwelijkse gevangenschap, gedwongen sterilisatie, gedwongen abortus, alsmede het ontzeggen van veilige en legale toegang tot abortus, geweld door verloskundigen of gynaecologen, institutioneel geweld, plaatsvervangend geweld, economisch geweld binnen het gezin en/of huishouden, stalking, pesterijen en intimidatie, haatzaaiende uitlatingen, zowel online als offline, en diverse vormen van cybergeweld; overwegende dat gendergerelateerd geweld tegen lhbtiq+-vrouwen bijkomende vormen van seksueel geweld omvat, zoals “corrigerende” verkrachting en seksuele intimidatie, genitale verminking bij vrouwen en intersekse personen, gedwongen sterilisatie van transseksuele en intersekse personen en conversietherapie;

N.

overwegende dat verschillen in de wetgeving en het beleid van de lidstaten hebben geleid tot verschillen in de mate waarin vrouwen worden beschermd tegen gendergerelateerd geweld, zodat vrouwen niet overal in de EU dezelfde bescherming tegen gendergerelateerd geweld genieten; overwegende dat het ontzeggen van veilige en legale toegang tot abortus in sommige lidstaten de afgelopen jaren heeft geleid tot de dood van een aantal vrouwen (36); overwegende dat het EHRM bij verschillende gelegenheden heeft geoordeeld dat het beperken van de toegang tot abortus, indien het nationale recht daarin voorziet, en het gebrek aan tenuitvoerlegging van wettelijk toegestane toegang tot abortus, de mensenrechten schenden, en derhalve in die context een vorm van gendergerelateerd geweld zijn; overwegende dat vrouwenrechtenorganisaties in sommige lidstaten worden geïntimideerd en vervolgd omdat zij slachtoffers van onmenselijke abortuswetgeving bijstaan (37);

O.

overwegende dat gendergerelateerd geweld in de Europese Unie nog altijd een misdrijf is waar veel te weinig melding van gemaakt wordt; overwegende dat 67 % van de vrouwen die zijn geïnterviewd naar aanleiding van de enquête van 2014 van het FRA, verklaarde geen melding te hebben gedaan van ernstige gevallen van partnergeweld bij de politie of bij een andere organisatie (38);

P.

overwegende dat stereotypering en gendergerelateerde vooroordelen in het rechtsstelsel in combinatie met het gebrek aan genderbewuste, effectieve en snelle strafrechtelijke vervolging, rechtskaders, rechtsstelsels en maatregelen om bescherming, ondersteuning en schadeloosstelling te bieden, de toegang van vrouwen tot de rechter belemmeren en zorgen voor een gebrek aan vertrouwen in de rechtshandhaving, een gebrek aan informatie over hoe actie te ondernemen en dergelijke voorvallen te melden, en een gebrek aan adequate sociale en medische diensten en dat dit vaak redenen zijn om gendergerelateerd geweld niet te melden;

Q.

overwegende dat specifieke groepen die gendergerelateerd geweld ondervinden, zoals op grond van racisme gediscrimineerde vrouwen, vrouwen met een handicap, migrantenvrouwen en lhbtiq+-personen, extra hindernissen moeten overwinnen om toegang tot de rechter te krijgen;

R.

overwegende dat slachtoffers in veel gevallen te maken kunnen krijgen met denigrerende opmerkingen, herhaaldelijke confrontatie met de dader, beschuldigingen en herhaaldelijke verhoren door wetshandhavers of de politie, waardoor hun angst om aangifte te doen van het geweld dat zij hebben ondergaan, toeneemt en het risico op hervictimisatie of secundaire vormen van victimisatie groter wordt;

S.

overwegende dat in de verklaring van de Verenigde Naties van 1993 inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen en in het VN-actieprogramma van Peking geweld tegen vrouwen is gedefinieerd als elke daad van gendergerelateerd geweld die resulteert of kan resulteren in fysiek, psychisch of seksueel letsel of lijden van vrouwen, daarin begrepen bedreigingen met dergelijke daden, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht of die in het openbaar of in de privésfeer plaatsvinden; overwegende dat het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen (CEDAW) gendergerelateerd geweld definieert als geweld dat tegen een vrouw is gericht omdat zij een vrouw is of dat vrouwen buitenproportioneel treft; overwegende dat het CEDAW benadrukt dat gendergerelateerd geweld een vorm van discriminatie is waardoor vrouwen ernstig worden belemmerd om op voet van gelijkheid met mannen hun rechten en vrijheden uit te oefenen, en derhalve een schending van hun mensenrechten vormt;

T.

overwegende dat het beëindigen van gendergerelateerd geweld door de Commissie is opgenomen als belangrijke prioriteit in de strategie voor gendergelijkheid 2020-2025, met een reeks concrete voorstellen om te waarborgen dat gendergerelateerd geweld en huiselijk geweld doeltreffend worden voorkomen, waaronder afronding van de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en waarborging van een snelle ratificatie en uitvoering door de EU-lidstaten;

U.

overwegende dat geweld tegen vrouwen en meisjes en andere vormen van geweld zoals geweld tegen lhbtiq+-personen, met inbegrip van de gevolgen ervan, enkel aanzienlijk kunnen worden teruggedrongen door een beleidsmix die een combinatie vormt van wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen, en maatregelen om de toegang van slachtoffers tot huisvesting en tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, met inbegrip van het aanbieden van onderdak voor slachtoffers, en financiële onafhankelijkheid en gelijke participatie van vrouwen in alle domeinen van de samenleving;

V.

overwegende dat het maatschappelijk middenveld, en in het bijzonder vrouwenorganisaties en degenen die zich inzetten voor gendergelijkheid, een uiterst belangrijke bijdrage leveren aan de preventie en bestrijding van alle vormen van geweld, en dat hun werk moet worden erkend, aangemoedigd, ondersteund en naar behoren gefinancierd, onder meer door de mogelijkheid om overheids- en EU-financiering aan te vragen en te ontvangen, opdat het zo goed mogelijk uitgevoerd kan worden;

W.

overwegende dat het Verdrag van Istanbul het tot dusver meest doeltreffende, krachtige en alomvattende instrument is om een veelvoud van vormen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op Europees niveau en daarbuiten te voorkomen en te bestrijden; overwegende dat het Verdrag richting biedt aan staten die partij zijn en aan hun respectieve nationale instanties om aan de hand van vier pijlers een adequate en multidisciplinaire reactie op geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te geven: voorkoming, bescherming van overlevenden en genoegdoening, strafrechtelijke vervolging van daders en geïntegreerd beleid; overwegende dat landen die het Verdrag hebben geratificeerd hun inspanningen op het gebied van preventie hebben opgevoerd en het strafrechtelijk onderzoek en de strafrechtelijke vervolging, alsmede de beschermende diensten voor vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn van geweld hebben verbeterd (39); overwegende dat de onmiddellijke toetreding van alle lidstaten tot het Verdrag van Istanbul zou bijdragen tot de ontwikkeling van geïntegreerd beleid waarbij gelijke bescherming wordt gewaarborgd door middel van een bindend instrument om de verschillen in beleid en wetgeving tussen de lidstaten weg te nemen, en tot de bevordering van internationale samenwerking bij de bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, hetgeen met name belangrijk is in tijden van oorlog en bij humanitaire en ontheemdingscrises, zoals blijkt uit de situatie van vrouwen en meisjes die Oekraïne ontvluchten;

X.

overwegende dat het Verdrag van Istanbul een gemengde overeenkomst is die de toetreding van de EU op hetzelfde moment als haar lidstaten toelaat; overwegende dat dit is bevestigd door het advies van het Hof van Justitie van de Europese Unie (40) (HvJ EU);

Y.

overwegende dat de toetreding van alle lidstaten tot het Verdrag van Istanbul bevorderlijk zou zijn voor een gecoördineerde aanpak van de bestrijding van geweld tegen vrouwen, samen met bestaande of toekomstige aanverwante maatregelen op EU-niveau, zoals het voorstel voor een EU-richtlijn inzake bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en de richtlijn inzake rechten van slachtoffers;

Z.

overwegende dat geweld tegen vrouwen, met inbegrip van huiselijk geweld, vaak wordt beschouwd als een privékwestie en dus te gemakkelijk wordt getolereerd; overwegende dat dit in feite een grensoverschrijdende, systematische schending van de grondrechten vormt en een ernstig misdrijf is dat moet worden voorkomen en vervolgd, en dat de lidstaten daarom nauw moeten samenwerken om het samen te bestrijden; overwegende dat alle vrouwen en meisjes in de Europese Unie een gelijke mate van bescherming tegen gendergerelateerd geweld moeten genieten, ongeacht in welke lidstaat zij zich bevinden; overwegende dat alle lidstaten het Verdrag van Istanbul hebben ondertekend, maar dat slechts 21 het hebben geratificeerd; overwegende dat zes lidstaten — Bulgarije, Hongarije, Letland, Litouwen, Slowakije en Tsjechië — het Verdrag nog steeds niet hebben geratificeerd; overwegende dat de toetreding van de EU tot het Verdrag de lidstaten niet vrijstelt van de nationale ratificatie ervan; overwegende dat de EU in samenwerking met haar lidstaten alle nodige maatregelen moet nemen ter bescherming en bevordering van het recht van alle vrouwen en meisjes om gevrijwaard te blijven van gendergerelateerd geweld; overwegende dat de Poolse regering in 2020 heeft aangekondigd zich uit het Verdrag terug te trekken en dat de kwestie nog steeds bij het Constitutioneel Hof van Polen ligt;

AA.

overwegende dat straffeloosheid voor de daders van misdrijven tegen vrouwen nog altijd bestaat en uitgebannen moet worden door erop toe te zien dat zij strafrechtelijk worden vervolgd en op passende wijze worden veroordeeld, hetgeen nodig is om de vicieuze cirkel van stilte voor de slachtoffers van geweld te doorbreken, en dat vrouwen en meisjes die geweld overleefd hebben de ondersteuning, schadeloosstelling en erkenning die zij nodig hebben van wetshandhavers en het gerechtelijke apparaat krijgen, met name wanneer zij in plattelandsgebieden wonen waar geen of slechts zeer weinig beschermende diensten voor slachtoffers zijn; overwegende dat het belangrijk is te zorgen voor adequate toegang tot gespecialiseerde diensten, met inbegrip van gezondheidszorg of veilige huisvesting, ongeacht het stadium van de strafrechtelijke vervolgingsprocedures; overwegende dat het cruciaal is om passende rechten- en genderbewuste opleiding, procedures en richtsnoeren aan te bieden voor alle mensen die in de praktijk werkzaam zijn en wetshandhavers, waaronder rechters, openbaar aanklagers, juridisch medewerkers, forensisch deskundigen, dienstverleners, managers op de werkplek en anderen die beroepsmatig te maken hebben met slachtoffers van alle vormen van gendergerelateerd geweld om discriminatie en hervictimisatie te voorkomen;

AB.

overwegende dat gendergerelateerd geweld, met name tegen vrouwen en meisjes, door de internationale gemeenschap wordt erkend en op alomvattende wijze moet worden aangepakt, en dat — ondanks alle inspanningen van internationale organisaties, het maatschappelijk middenveld en overheidsinstanties om gendergerelateerd geweld uit te bannen — het nog steeds alomtegenwoordig is en zich manifesteert in nieuwe vormen, zoals cybergeweld, cyberpesten, cyberstalking en het zonder toestemming delen van intiem materiaal via sociale media; overwegende dat cybergeweld tegen vrouwen en cybergeweld binnen intieme relaties de afgelopen jaren steeds gangbaarder is geworden, met name na de COVID-19-pandemie; overwegende dat tussen de 4 en 7 % van de vrouwen in de Europese Unie het slachtoffer is geworden van cyberpesten, en 1 tot 3 % van cyberstalking (41); overwegende dat wereldwijd uit de enquête van de World Wide Web Foundation van 2020 (42), waarbij mensen uit 180 landen werden ondervraagd, is gebleken dat 52 % van de jonge vrouwen en meisjes ooit in aanraking is geweest met onlinemisbruik, zoals het delen van intieme beelden, -video’s of berichten zonder toestemming, gemene en vernederende berichten, beledigende en bedreigende taal, seksuele intimidatie en valse inhoud, en dat 64 % van de ondervraagden iemand kende die te maken heeft gehad met intimidatie, misbruik of geweld;

AC.

overwegende dat inspanningen om gendergerelateerd geweld uit te bannen, met name geweld tegen vrouwen en meisjes, vaak worden aangevallen of afgezwakt uit naam van traditie, cultuur, godsdienst of fundamentalistische, populistische ideologieën of extreemrechtse bewegingen, en dat foutieve berichtgeving en desinformatie worden verspreid, bijvoorbeeld de bewering dat het Verdrag van Istanbul erop is gericht “het traditionele gezin te elimineren” en “genderideologie en homoseksualiteit te bevorderen”; overwegende dat deze groepen desinformatie en populistische retoriek gebruiken om politici onder druk te zetten en burgers onterechte angst aan te jagen;

AD.

overwegende dat blootstelling aan fysiek, seksueel, psychologisch of sociaal-economisch geweld en misbruik ernstige gevolgen heeft voor slachtoffers, hun gezinnen, familieleden en de samenleving als geheel; overwegende dat in de nationale voogdijwetgeving rekening moet worden gehouden met het belang van kinderen bij het bepalen of daders voogdij- of bezoekrechten moeten krijgen (43);

AE.

overwegende dat Turkije, het eerste land dat het Verdrag ondertekende en ratificeerde, zes jaar later besloot zich eruit terug te trekken en sinds 1 juli 2021 geen verdragsluitende partij meer is; overwegende dat de Europese instellingen deze stap terug hebben veroordeeld, die een gevaarlijke precedent voor andere verdragsluitende partijen vormt; overwegende dat Oekraïne het 36e land is dat het Verdrag heeft geratificeerd (in juni 2022), terwijl het zijn grondgebied verdedigt tegen de ongerechtvaardigde, niet-uitgelokte en onwettige militaire aanval van Rusland; overwegende dat verkrachting en seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes in het conflict als oorlogswapen worden ingezet; overwegende dat het Verdrag op 1 november 2022 in werking is getreden en dat de snelle tenuitvoerlegging ervan de inspanningen van de Oekraïense autoriteiten moet ondersteunen om de wreedheden die Russische soldaten tegen vrouwen en kinderen plegen, alsook gendergebaseerd geweld, aan te pakken; overwegende dat de ratificatie door Oekraïne terwijl het land in oorlog is als voorbeeld dient voor alle lidstaten die het Verdrag weigeren te ratificeren of dit niet als prioriteit beschouwen;

1.

is verheugd over het feit dat de Commissie op 4 maart 2016 de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul heeft voorgesteld, dat het meest uitgebreide juridisch bindende instrument op internationaal niveau is voor het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van huishoudelijk geweld, op internationaal niveau;

2.

is verheugd dat de EU op 13 juni 2017 is toegetreden tot het Verdrag van Istanbul; betreurt dat — zes jaar later — de EU het Verdrag nog altijd niet heeft geratificeerd als gevolg van de weigering van enkele lidstaten in de Raad van de EU; merkt evenwel op dat de rechtsonzekerheid die werd veroorzaakt door de beperking van de reikwijdte van de toekomstige toetreding van de EU tot enkele bepalingen van het Verdrag (namelijk bepalingen in verband met de justitiële samenwerking in strafzaken, asiel en non-refoulement) en de bezorgdheden over de interne procedures met het oog op de ratificering van het Verdrag zijn beantwoord door het HvJ-EU in zijn advies van 6 oktober 2021; dringt er bij de Raad met klem op aan overeenkomstig dit besluit te handelen en de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul niet langer te vertragen; herhaalt dat het Verdrag van Istanbul geacht moet worden te voorzien in een minimumnorm die vereist is voor de uitbanning van gendergerelateerd geweld en dat de Unie ook moet streven naar aanvullende wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen op dit gebied;

3.

bevestigt nogmaals zijn toezegging om een alomvattende aanpak te volgen om op EU-niveau op te roepen tot de uitbanning van alle vormen van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes in al hun diversiteit en tegen lhbtiq+-personen op grond van hun seksuele geaardheid, genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken, en om ervoor te zorgen dat follow-up wordt gegeven aan zijn aanbevelingen, die in een aantal resoluties zijn voorgesteld;

4.

veroordeelt krachtig alle vormen van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes, en tegen lhbtiq+-personen; bevestigt nadrukkelijk dat het ontzeggen van seksuele of reproductieve gezondheidsdiensten en rechten, met inbegrip van toegang tot veilige en legale abortus, een vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes is; herhaalt dat vrouwen en meisjes volledige zeggenschap moeten hebben over hun lichaam en hun seksualiteit; beklemtoont dat het EHRM meerdere malen heeft vastgesteld dat een restrictieve abortuswetgeving en een gebrekkige tenuitvoerlegging een schending van de mensenrechten van vrouwen inhouden; neemt met grote bezorgdheid kennis van en veroordeelt het feit dat in sommige lidstaten, zoals Slowakije, Polen en Hongarije, de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen, met name het recht op veilige en legale abortus, voortdurend worden bedreigd; wijst erop dat de toegang tot abortus in Italië steeds verder wordt bemoeilijkt, dat het onwettige Constitutioneel Hof van Polen op 22 oktober 2020 de facto een abortusverbod heeft ingevoerd, dat abortus in Malta verboden is en dat medische abortus vroeg in de zwangerschap niet legaal is in Slowakije en niet beschikbaar is in Hongarije; is ingenomen met de initiatieven van sommige lidstaten, zoals Frankrijk, om het recht op abortus in hun grondwet te verankeren om dit grondrecht te beschermen; herhaalt zijn oproep om het recht op veilige en legale abortus op te nemen in het Handvest van de grondrechten van de EU; verzoekt alle lidstaten te zorgen voor universele toegang voor iedereen tot het volledige spectrum van seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, met inbegrip van uitgebreide leeftijdsgerichte seksuele voorlichting, gezinsplanning, moderne anticonceptiemethoden en het recht op veilige en legale abortus;

5.

herinnert aan zijn resolutie van 12 september 2017 over de sluiting van het Verdrag van Istanbul door de Europese Unie, en betreurt dat vrouwen en meisjes vaak worden blootgesteld aan huiselijk geweld, seksuele intimidatie, psychologisch en fysiek geweld, stalking, seksueel geweld, verkrachting, gedwongen huwelijken, vrouwelijke genitale verminking, gedwongen abortus, gedwongen sterilisatie, mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting en andere vormen van geweld; benadrukt dat het Verdrag van Istanbul bepaalt dat cultuur, gewoonte, godsdienst, traditie of zogeheten “eer” geen rechtvaardiging kunnen zijn voor geweld tegen vrouwen; verzoekt de Commissie en de lidstaten in hun desbetreffende wetgeving te verwijzen naar de definitie van geweld in het Verdrag van Istanbul;

6.

herinnert eraan dat het Verdrag van Istanbul zowel in tijden van vrede als in gewapende conflicten van toepassing is; herinnert eraan dat in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998 verschillende vormen van seksueel geweld strafbaar worden gesteld als misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden;

7.

herinnert eraan dat volgens het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht de instemming van een staat om door een verdrag gebonden te zijn, tot uitdrukking kan worden gebracht door ondertekening, en dat partijen bij een internationale overeenkomst zich niet op de bepalingen van hun nationale recht mogen beroepen om de niet-uitvoering van een verdrag te rechtvaardigen;

8.

geeft aan dat ook vrouwen met een handicap en ouders van kinderen met een handicap problemen ondervinden bij het melden van geweld en bij de toegang tot de rechtbank, waaronder — zoals door GREVIO gemeld — geen toegang tot politiebureaus, ontoereikende training over stereotypen van wetshandhavers, alsook onvoldoende beschikbaarheid van informatie in toegankelijke formats over de voor slachtoffers van geweld beschikbare hulp en diensten;

9.

vraagt de Commissie te zorgen voor de volledige integratie van het Verdrag in het wetgevings- en beleidskader van de EU; verzoekt alle lidstaten te zorgen voor de volledige tenuitvoerlegging van de maatregelen van het Verdrag in hun nationale wetgeving en beleidsmaatregelen; veroordeelt met klem de pogingen in sommige lidstaten om de al getroffen maatregelen bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Istanbul en de bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld in te trekken; verzoekt de lidstaten daarnaast te zorgen voor een goede tenuitvoerlegging en de toewijzing van toereikende financiële en personele middelen aan de preventie en bestrijding van gendergerelateerd geweld, alsook het mondig maken van vrouwen en meisjes en de bescherming van slachtoffers en de mogelijkheid tot vergoeding van slachtoffers, vooral in gevallen waarbij zij wonen in gebieden waar de bescherming van slachtoffers onbestaand of erg beperkt is;

10.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om, onder meer via wetgevings- en niet-wetgevingsinitiatieven, op passende wijze aandacht te besteden aan onder meer de voogdij- en bezoekrechten van kinderen, de maatschappelijke gevolgen van gedwongen huwelijken, stalking, alsook de ontzegging van reproductieve rechten en toegang tot reproductieve gezondheidszorg, en de slachtoffers te beschermen, die te maken kunnen krijgen met ernstige trauma’s die soms zelfs tot zelfmoord leiden;

11.

verzoekt de lidstaten preventieve maatregelen te nemen, waaronder een verhoogde primaire preventie van gendergerelateerd geweld, die moet beginnen met genderbewuste onderwijsprogramma’s die op zowel meisjes als jongens vanaf jonge leeftijd gericht zijn en door middel van gericht levenslang leren worden voortgezet, alsook een op slachtoffers gerichte aanpak van ondersteunende diensten en beschermingsmaatregelen voor overlevenden, zoals financiële bijstand, psychologische ondersteuning, hulplijnen, opvangcentra en toegang tot sociale huisvesting en “veilig verlof”, alsook maatregelen om slachtoffers te helpen veilig in hun huis te blijven wonen, zoals straat en/of contactverboden voor daders en gespecialiseerde steun voor kinderen;

12.

benadrukt het belang van het bevorderen van samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van gendergerelateerd geweld door de uitwisseling van beste praktijken; verzoekt de Commissie en de lidstaten om informatiecampagnes op te zetten en uit te voeren inzake het Verdrag van Istanbul en de bepalingen daarvan, om steun te verlenen aan partnerschappen tussen autoriteiten en maatschappelijke organisaties en gezamenlijke programma’s uit te voeren, teneinde de uitvoering van de bepalingen daarvan te vergemakkelijken;

13.

verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor passende genderbewuste opleidingen, procedures en richtsnoeren, evenals gespecialiseerde ondersteunings- en beschermingsmaatregelen, met een op slachtoffers gerichte aanpak voor alle betrokken beroepsbeoefenaars, met inbegrip van rechtshandhavingsorganen, de rechterlijke macht en openbare aanklagers, om te zorgen voor vroegtijdige opsporing van slachtoffers, gebrekkige risicobeoordelingen te voorkomen en discriminatie, traumatisering of hervictimisatie tijdens gerechtelijke, medische en politieprocedures te voorkomen; dringt met name aan op EU-brede minimumnormen voor rechtshandhaving op dit gebied; wijst op de sleutelrol van het Verdrag van Istanbul bij het vergroten van de vermogens van de lidstaten op dit gebied; dringt aan op de noodzakelijke verbeteringen ter bevordering van de melding van dergelijke misdrijven;

14.

herinnert eraan dat het Verdrag van Istanbul de internationale norm en een belangrijk instrument blijft voor het uitbannen van geweld tegen vrouwen en andere vormen van gendergerelateerd geweld, met inbegrip van huiselijk geweld; wijst erop dat het strafrecht slechts één element van een alomvattend en geïntegreerd antwoord op geweld tegen vrouwen en andere vormen van gendergerelateerd geweld kan zijn, naast preventie, bescherming, vervolging en strafrechtelijke vervolging; wijst op de voordelen van de structuur van het Verdrag van Istanbul, waarin een holistische, allesomvattende en gecoördineerde methode wordt gevolgd voor de aanpak van geweld tegen vrouwen en meisjes en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van huiselijk geweld, in al zijn fysieke, seksuele, psychologische en economische vormen, op basis van een benadering met vier pijlers die alle aspecten omvat, van preventie tot bescherming, strafrechtelijke vervolging en gecoördineerd beleid; merkt op dat de lidstaten de verantwoordelijkheid hebben om straffeloosheid in gevallen van geweld tegen vrouwen en meisjes en andere vormen van gendergerelateerd geweld, waaronder huiselijk geweld, te bestrijden en de ontmoedigende afschrikkende werking van sancties en strafrechtelijke vervolgingen te handhaven;

15.

benadrukt de op slachtoffers gerichte aanpak van het Verdrag van Istanbul waarbij geweld tegen vrouwen en meisjes en huiselijk geweld vanuit een brede waaier aan perspectieven worden benaderd, door in maatregelen te voorzien zoals geweldpreventie en behandelingsprogramma’s om daders van huiselijk geweld te leren geweldloos gedrag in interpersoonlijke relaties te vertonen teneinde verder geweld te voorkomen, de bestrijding van discriminatie door slachtofferbescherming en ondersteuning, de bescherming van kinderen, de bescherming van vrouwelijke asielzoekers en vluchtelingen, alsook in strafrechtmaatregelen ter bestrijding van straffeloosheid, middels de introductie van risicobeoordelingsprocedures en risico-inschatting en een betere gegevensverzameling, alsook door middel van bewustmakingscampagnes en -programma’s, waaronder in samenwerking met nationale mensenrechten- en gelijkheidsorganen, het maatschappelijk middenveld en non-gouvernementele organisaties;

16.

merkt op dat het Verdrag van Istanbul al tien jaar functioneert en in de praktijk wordt toegepast dankzij het unieke monitoring- en uitvoeringssysteem via GREVIO; benadrukt het belang van dit proces van interactieve uitwisseling tussen GREVIO en de deelnemende leden; erkent de enorme hoeveelheid werk die GREVIO heeft verricht op het gebied van het monitoren van de tenuitvoerlegging van het Verdrag en verzoekt alle partijen zijn landenspecifieke aanbevelingen op te volgen; dringt er bij de lidstaten op aan rekening te houden met de aanbevelingen van GREVIO en hun wetgeving te verbeteren door deze af te stemmen op de bepalingen van het Verdrag van Istanbul;

17.

verzoekt de lidstaten rekening te houden met de conclusies en goede praktijken van de tussentijdse evaluatie door GREVIO van zijn basisevaluatieverslagen (44) en deze te gebruiken om een nieuwe impuls te geven aan de correcte uitvoering en handhaving van het Verdrag om de nationale kaders van de lidstaten voor de preventie en bestrijding van gendergerelateerd geweld, met inbegrip van hun nationale wetgeving, te verbeteren;

18.

herinnert eraan dat, om voor een doeltreffende implementatie van het Verdrag van Istanbul te zorgen, een uit twee pijlers bestaand monitoringmechanisme in het leven is geroepen bestaande uit GREVIO, dat een landenrapport opstelt, en het Comité van de Partijen;

19.

erkent het belang van het Verdrag van Istanbul tijdens de COVID-19-pandemie om de lidstaten te helpen bij de aanpak van de alarmerende toename van gendergerelateerd geweld, dat als een “schaduwpandemie” wordt beschouwd; prijst de inspanningen van sommige lidstaten die tijdens de pandemie bijkomende preventieve maatregelen hebben genomen, alsook aanvullende beschermings- en ondersteuningsdiensten hebben geïmplementeerd; dringt in dit verband echter aan op de ontwikkeling van een specifiek EU-protocol inzake geweld tegen vrouwen in tijden van crisis en noodsituaties, ter aanvulling van de maatregelen die zijn vastgelegd in het Verdrag van Istanbul en ter vergroting van de paraatheid van de Europese Unie om gendergebaseerd geweld in deze specifieke omstandigheden aan te pakken;

20.

neemt kennis van het op verzoek van het Parlement uitgebrachte advies van het HvJ-EU van 6 oktober 2021, op grond waarvan de Raad het Verdrag van Istanbul namens de Europese Unie kan ratificeren zonder dat er vooraf onderlinge overeenstemming nodig is; is van oordeel dat de Europese Unie het Verdrag nu kan en moet ratificeren;

21.

benadrukt dat de toetreding van de EU zal zorgen voor een coherent Europees rechtskader voor het interne en externe beleid van de EU om geweld tegen vrouwen en meisjes, huiselijk geweld en andere vormen van gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden, slachtoffers te beschermen en te ondersteunen, en in robuuste vergoedingen te voorzien, en zal leiden tot een betere monitoring, interpretatie en uitvoering van de wetten, programma’s en fondsen van de EU die verband houden met het Verdrag, alsook tot een betere verzameling van vergelijkbare, uitgesplitste gegevens op EU-niveau; is verder van mening dat de EU door toetreding tot het Verdrag het goede voorbeeld zal geven een doeltreffender voorvechter van vrouwenrechten wereldwijd zal worden;

22.

wijst erop dat de toetreding van de EU ook een meer alomvattende verzameling van gegevens over gendergerelateerd geweld op het niveau van de EU mogelijk zal maken; stelt vast dat GREVIO de nadruk heeft gelegd op de omvang van gendergerelateerd geweld en met name op het belang van empirisch onderbouwde beleidsvorming en beklemtoont dat een systeem moet worden opgezet om regelmatig gegevens te verzamelen en enquêtes uit te voeren naar alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes; verwelkomt de inspanningen die Eurostat zich momenteel getroost voor de coördinatie van een voor 2023 geplande enquête in verband met gendergebaseerd geweld in de EU, ter actualisering van de meest recente gegevens over gendergerelateerd geweld in de Europese Unie (over 2014), en verzoekt in dit verband alle lidstaten die partij zijn bij het Verdrag deel te nemen en erin te participeren;

23.

betreurt en veroordeelt met klem de politieke instrumentalisering van het Verdrag door sommige lidstaten; roept op tot een constructieve dialoog en doeltreffende samenwerking op korte, middellange en lange termijn met diverse instellingen, autoriteiten en actoren van het maatschappelijk middenveld, alsmede met de Raad en de lidstaten, in samenwerking met de Raad van Europa, om het voorbehoud, de bezwaren en zorgen van de lidstaten weg te nemen en misleidende en onjuiste interpretaties van het Verdrag van Istanbul in veel lidstaten te verduidelijken, zoals de vermeende bevordering van “destructieve genderideologieën”, zodat vooruitgang op dit gebied kan worden geboekt en kan worden bewerkstelligd dat het Verdrag van Istanbul door alle lidstaten en de EU-instellingen wordt geratificeerd; verzoekt de lidstaten met klem vaart te maken met de onderhandelingen over de ratificatie en tenuitvoerlegging van het Verdrag van Istanbul, en een krachtige veroordeling uit te spreken van alle pogingen om maatregelen in te trekken die al genomen zijn voor de tenuitvoerlegging van het Verdrag en voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen;

24.

verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat het Parlement na de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul volledig wordt betrokken bij het monitoringproces van het Verdrag; wijst erop dat het belangrijk is dat snel overeenstemming wordt bereikt over een gedragscode met betrekking tot de samenwerking tussen de EU en haar lidstaten met het oog op de tenuitvoerlegging van het Verdrag, waarbij ook maatschappelijke organisaties, met name vrouwenrechtenorganisaties, moeten worden betrokken;

25.

herinnert eraan dat de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul de lidstaten niet vrijstelt van nationale ratificatie van dit verdrag; wijst erop dat alle lidstaten het Verdrag van Istanbul al hebben ondertekend, maar dat zes lidstaten, te weten Bulgarije, Tsjechië, Hongarije, Letland, Litouwen en Slowakije, het nog niet hebben geratificeerd; veroordeelt de ondermijning van gendergelijkheid, vrouwenrechten en het Verdrag van Istanbul in een aantal lidstaten, bijvoorbeeld in Polen, waar de premier om een onderzoek naar de grondwettelijkheid van het Verdrag door het Constitutioneel Hof heeft gevraagd; veroordeelt met klem de pogingen om het Verdrag van Istanbul in een kwaad daglicht te stellen door formele verzoeken in te dienen om te werken aan de intrekking van het Verdrag door de minister van Justitie in Polen; merkt op dat in Slowakije de Nationale Raad de ratificatie van het Verdrag in 2020 heeft geweigerd en de Slowaakse president heeft verzocht de ondertekening door het land in te trekken, maar merkt op dat de president geen gehoor heeft gegeven aan dit verzoek; verzoekt de nationale autoriteiten desinformatie te bestrijden en bewustmakingscampagnes te starten om elke twijfel over het Verdrag en de voordelen ervan voor de samenleving als geheel weg te nemen; benadrukt dat de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul de lidstaten niet vrijstelt van nationale ratificatie en moedigt derhalve de resterende zes lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, ten zeerste aan het Verdrag onverwijld te ratificeren; veroordeelt met klem alle pogingen van lidstaten om op hun ratificatie terug te komen;

26.

veroordeelt ten stelligste alle initiatieven om het Verdrag van Istanbul te vervangen door alternatieven, zoals het zogenaamde familie-verdrag in Polen, die gebaseerd zijn op waarden die fundamenteel afwijken van de mensenrechten en de rechten inzake gendergelijkheid en die niet als doeltreffend instrument zouden dienen bij de bestrijding van huiselijk en intiem partnergeweld;

27.

veroordeelt de toenemende weerstand tegen het Verdrag van Istanbul in sommige lidstaten en de pogingen om het Verdrag en het positieve effect ervan op de uitbanning van gendergerelateerd geweld in diskrediet te brengen; veroordeelt ten stelligste alle desinformatiecampagnes over het Verdrag van Istanbul om in de samenleving angst te wekken voor de vermeende “destructieve gevolgen voor het gezin” van het Verdrag; benadrukt dat dergelijke desinformatiecampagnes vaak worden gecoördineerd, gefinancierd en georganiseerd door onder meer ultraconservatieve groepen en extreemrechtse bewegingen, alsook door antigenderbewegingen van buiten de EU; herhaalt in dit verband zijn krachtige veroordeling van de lastercampagnes tegen het Verdrag als een afwijzing van de internationaal overeengekomen nultolerantie voor geweld tegen vrouwen en andere vormen van gendergerelateerd geweld; benadrukt dat de lidstaten meer moeten doen om tegenwicht te bieden aan foutieve berichtgeving over het Verdrag;

28.

benadrukt dat er voor de Raad geen juridische belemmeringen zijn om tot ratificatie van het verdrag over te gaan, aangezien een gekwalificeerde meerderheid volstaat om het Verdrag aan te nemen; verzoekt de Raad opnieuw de ratificatie van het Verdrag van Istanbul door de EU zo snel mogelijk af te ronden op basis van een brede toetreding zonder enige beperkingen, en te pleiten voor de ratificatie van het verdrag door alle lidstaten; verzoekt de lidstaten hun politieke wil te bevestigen om geweld tegen vrouwen en meisjes te bestrijden en derhalve dit besluit te nemen en niet toe te staan dat enkele lidstaten de gendergelijkheidsagenda in de Raad bepalen; herinnert er voorts aan dat de voorzitter van de Commissie in haar toespraak tot de plenaire vergadering van het Europees Parlement over de conclusies van de Europese Raad van 25-26 maart 2021 en over het resultaat van de bijeenkomst EU-Turkije van 6 april 2021 heeft toegezegd de ratificatie te zullen verdedigen;

29.

is verheugd over het voorstel van de Commissie voor een richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, en benadrukt dat ten minste de normen van het Verdrag van Istanbul moeten worden gewaarborgd; stelt vast dat dit de eerste EU-handeling zal zijn die specifiek gericht is op gendergerelateerd geweld en aldus bijdraagt tot de harmonisatie van de verschillende benaderingen van de lidstaten van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en tot de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen voor de preventie ervan, voor de bescherming van slachtoffers en overlevenden van gendergerelateerd geweld en voor het waarborgen van hun toegang tot de rechter; beklemtoont dat deze wetgevingshandeling het Verdrag niet vervangt, maar daar een aanvulling op vormt, aangezien zij slechts betrekking heeft op enkele delen daarvan, en dat het Verdrag derhalve een essentieel instrument blijft voor de EU-strategie tegen gendergerelateerd geweld;

30.

veroordeelt het feit dat steeds meer vrouwen en meisjes het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld op internet en sociale media; stelt vast dat de tenuitvoerlegging van het Verdrag moet worden gevolgd door specifieke wetgevingsmaatregelen inzake gendergerelateerd cybergeweld, waarbij deze specifieke vorm van gendergerelateerd geweld wordt erkend en voorkomen en gendergerelateerd geweld online strafbaar wordt gesteld; verwelkomt in dit verband het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, waarin enkele vormen van gendergerelateerd cybergeweld strafbaar worden gesteld, te weten het zonder toestemming delen van intiem of gemanipuleerd materiaal, cyberstalking, cyberintimidatie, en het in de cyberomgeving aanzetten tot geweld of haat;

31.

verzoekt de Commissie een holistische EU-strategie op te stellen voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, die een omvattend plan moet behelzen om alle vormen van genderongelijkheid te voorkomen en te bestrijden, en alle inspanningen van de EU moet bundelen om geweld tegen vrouwen uit te bannen;

32.

stelt vast dat de opname van gendergerelateerd geweld als een bijzonder ernstig misdrijf met een grensoverschrijdende dimensie (“euromisdrijf”) — een van de prioriteiten van de politieke richtsnoeren van de voorzitter van de Commissie — een meer passende en doeltreffende rechtsgrond zou zijn geweest voor de door de Europese Commissie voorgestelde richtlijn inzake bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld; herhaalt zijn verzoek aan de Raad om de overbruggingsclausule toe te passen door een unaniem besluit aan te nemen waarmee gendergerelateerd geweld wordt aangemerkt als een van de vormen van criminaliteit die in artikel 83, lid 1, VWEU worden vermeld;

33.

verzoekt de lidstaten, gezien de omvang en de ernst van gendergerelateerd geweld en seksuele intimidatie op het werk, IAO-Verdrag nr. 190 over geweld en intimidatie te ratificeren en ten uitvoer te leggen;

34.

erkent de cruciale rol en ongelooflijke hoeveelheid werk die door maatschappelijke organisaties, in het bijzonder vrouwen- en andere mensenrechtenorganisaties, met inbegrip van organisaties die werken voor de rechten van vrouwen die tot minderheden en andere kwetsbare groepen behoren, wordt verricht bij het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en meisjes en andere vormen ven gendergerelateerd geweld, en hun inspanningen om hulp te bieden aan de slachtoffers van gendergerelateerd geweld; verzoekt de lidstaten en de Commissie deze activiteiten te ondersteunen door te voorzien in voldoende betrouwbare en duurzame menselijke en langlopende financiële middelen, onder meer via het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” (CERV), ter ondersteuning van actoren uit het maatschappelijk middenveld die steun verlenen aan slachtoffers van gendergerelateerd geweld, werken aan het uitbannen van gendergerelateerd geweld en aan het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, alsook aan de specifieke diensten die slachtoffers helpen, met name wat betreft de toegang tot de rechter en gespecialiseerde opvangcentra als bedoeld in het toelichtend verslag van het Verdrag van Istanbul en de tussentijdse horizontale evaluatie van GREVIO;

35.

verzoekt de lidstaten de bescherming van kinderen die het slachtoffer of getuige zijn van huiselijk en intiem partnergeweld voort te zetten en te versterken; veroordeelt in het bijzonder het gebruik, de inroeping en de acceptatie van niet-wetenschappelijke theorieën en concepten in voogdijzaken om huiselijk geweld in civiele procedures tot een minimum te beperken en de moeder de voogdij over het kind te ontzeggen en deze toe te kennen aan de vader die beschuldigd wordt van gendergerelateerd geweld;

36.

dringt er met klem bij de Raad op aan ervoor te zorgen dat de EU het Verdrag van Istanbul zonder verdere vertraging ratificeert; dringt er voorts bij de Raad op aan ervoor te zorgen dat alle lidstaten van de EU zonder beperkingen toetreden tot het Verdrag;

37.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten en de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.

(1)PB L 131 van 20.5.2017, blz. 11.

(2)PB L 131 van 20.5.2017, blz. 13.

(3) https://rm.coe.int/168008482e.

(4)PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.

(5)PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

(6)PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.

(7) FRA, “Violence against women: an EU-wide survey. Main results report”, 3 maart 2014.

(8) https://hudoc.echr.coe.int/fre?i=001-92945.

(9) https://hudoc.echr.coe.int/fre?i=001-216360.

(10) https://hudoc.echr.coe.int/fre?i=001-216854.

(11) https://hudoc.echr.coe.int/fre?i=001-61521.

(12) https://hudoc.echr.coe.int/fre?i=001-103214.

(13) https://hudoc.echr.coe.int/fre?i=001-93532.

(14) https://hudoc.echr.coe.int/fre?i=002-7226.

(15) https://hudoc.echr.coe.int/fre?i=002-13282.

(16) Raad van Europa, Mid-term Horizontal Review of GREVIO baseline evaluation report, februari 2022.

(17)PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 53.

(18)PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 26.

(19)PB C 285 van 29.8.2017, blz. 2.

(20)PB C 346 van 27.9.2018, blz. 19.

(21)PB C 337 van 20.9.2018, blz. 16.

(22)PB C 449 van 23.12.2020, blz. 102.

(23)PB C 116 van 31.3.2021, blz. 7.

(24)PB C 232 van 16.6.2021, blz. 48.

(25)PB C 456 van 10.11.2021, blz. 208.

(26)PB C 465 van 17.11.2021, blz. 160.

(27)PB C 117 van 11.3.2022, blz. 8.

(28)PB C 132 van 24.3.2022, blz. 27.

(29)PB C 251 van 30.6.2022, blz. 2.

(30)PB C 251 van 30.6.2022, blz. 23.

(31)PB C 224 van 27.6.2018, blz. 96.

(32) ECLI:EU:C:2021:198.

(33) Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, 2014.

(34) Europees Instituut voor gendergelijkheid, “The costs of gender-based violence in the European Union”, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021.

(35) EIGE, Gendergelijkheidsindex, 2022.

(36) https://www.hrw.org/news/2022/10/22/two-years-polands-abortion-crackdowns-and-rule-law.

(37) https://www.hrw.org/news/2019/02/06/poland-womens-rights-activists-targeted.

(38) FRA, “Violence against Women: every day and everywhere”, 5 maart 2014.

(39) “Towards a Europe Free from Male Violence Against Women and Girls”, European Women’s Lobby (Reference: https://womenlobby.org/IMG/pdf/ic-2.pdf).

(40) ECLI:EU:C:2021:832.

(41) Studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement: “Bestrijding van gendergerelateerd geweld: cybergeweld — beoordeling van de Europese meerwaarde”.

(42) World Wide Web Foundation, “Survey — Young people’s experience of online harassment”, 2020.

(43) GREVIO, “3rd General Report on GREVIO’s Activities”, juni 2022.

(44) GREVIO, “Mid-term Horizontal Review of GREVIO baseline evaluation reports”, februari 2022.