Arrest van het Hof van 9 juni 1964.
Arrest van het Hof van 9 juni 1964.
OVERWEGENDE DAT DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP OP REGELMATIGE WIJZE EEN VERZOEK TOT UITLEGGING, OP GROND VAN ARTIKEL 177 E.E.G.-VERDRAG TOT HET HOF HEEFT GERICHT;
1 . OVERWEGENDE DAT DE DOOR GENOEMD COLLEGE GESTELDE VRAAG IN DE EERSTE PLAATS VAN HET HOF EEN UITSPRAAK VERLANGT OF ARTIKEL 12 VAN DE VERORDENING NO . 3 "ALDUS MOET WORDEN UITGELEGD, DAT OP DE DAARIN BEDOELDE PERSONEN UITSLUITEND VAN TOEPASSING IS DE WETGEVING VAN DE STAAT, OP WIENS GRONDGEBIED ZIJ WERKZAAM ZIJN";
A ) OVERWEGENDE DAT VERORDENING NO . 3 IS VASTGESTELD IN UITVOERING VAN ARTIKEL 51 VAN HET E.E.G.-VERDRAG, NAAR LUID WAARVAN DE RAAD DE MAATREGELEN VASTSTELT "WELKE OP HET GEBIED VAN DE SOCIALE ZEKERHEID NOODZAKELIJK ZIJN VOOR DE TOTSTANDKOMING VAN HET VRIJE VERKEER VAN WERKNEMERS, MET NAME DOOR EEN STELSEL IN TE VOEREN WAARDOOR HET MOGELIJK IS VOOR MIGRERENDE WERKNEMERS EN HUN RECHTHEBBENDEN TE WAARBORGEN .... DAT DE UITKERINGEN AAN PERSONEN, DIE OP HET GRONDGEBIED VAN DE LID-STATEN VERBLIJVEN, ZULLEN WORDEN BETAALD";
DAT HET VERDRAG, WAAR DEZE BETALING DE AANSLUITING BIJ EEN STELSEL VAN SOCIALE VERZEKERING VAN EEN DER LID-STATEN VERONDERSTELT, DERHALVE DE RAAD VERPLICHT REGELS VAST TE STELLEN OM TE VOORKOMEN DAT DE BELANGHEBBENDEN, BIJ GEBREKE VAN EEN OP HUN TOEPASSELIJKE WETGEVING, UIT HET OOGPUNT VAN SOCIALE VERZEKERING ONBESCHERMD BLIJVEN;
DAT HET TER VERWEZENLIJKING VAN DIT DOEL NODIG WAS EEN BEPAALDE WETGEVING DWINGEND VAN TOEPASSING TE VERKLAREN;
DAT ARTIKEL 12 DER VERORDENING NO . 3 DERHALVE DE STAAT OP WELKS GEBIED DE WERKNEMER OF DAARMEDE GELIJKGESTELDE WERKZAAM IS VERPLICHT ZIJN WETGEVING OP HEM TOE TE PASSEN;
DAT HET VERPLICHTEND KARAKTER VAN DIT VOORSCHRIFT TROUWENS WORDT BEVESTIGD DOOR DE DWINGENDE BEWOORDINGEN ZOWEL VAN ARTIKEL 12 ZELF (" IS .... DE WETGEVING VAN DEZE STAAT VAN TOEPASSING ") ALS VAN DE TITEL WAARIN HET IS GEPLAATST (" BEPALINGEN TER VASTSTELLING VAN DE VAN TOEPASSING ZIJNDE WETGEVING ");
DAT IN HET LICHT VAN DE BOVEN AANGEHAALDE BEPALINGEN VAN ARTIKEL 51 VAN HET VERDRAG DEZE VERPLICHTING MOET WORDEN OPGEVAT ALS DE WEZENLIJKE INHOUD VAN GENOEMD ARTIKEL 12;
B ) OVERWEGENDE DAT DE AAN HET HOF VOORGELEGDE VRAAG BEOOGT TE DOEN VASTSTELLEN OF EN ZO JA IN HOEVERRE DE DWINGENDE TOEPASSELIJKHEID DER WETGEVING VAN DE STAAT WAAR DE WERKNEMER WERKZAAM IS, DE TOEPASSELIJKHEID DER WETGEVING VAN ELKE ANDERE LID-STAAT UITSLUIT, ZELFS VAN DIE OP WELKS GRONDGEBIED DE WERKNEMER ZIJN WOONPLAATS HEEFT ;
OVERWEGENDE DAT ARTIKEL 12 GEEN VERBOD BEVAT TOT GELIJKTIJDIGE TOEPASSING VAN VERSCHILLENDE WETGEVINGEN;
DAT ONDER DEZE OMSTANDIGHEDEN EEN BEDOELING DER OPSTELLERS VAN DE VERORDENING NO . 3 OM DE VRIJHEID VAN DE NATIONALE WETGEVER AAN ZULK EEN BEPERKING TE ONDERWERPEN SLECHTS MAG WORDEN VERONDERSTELD ZOVERRE DEZE GELIJKTIJDIGE TOEPASSING BEPAALDELIJK IN STRIJD ZOU ZIJN MET DE GEEST VAN HET VERDRAG EN BIJZONDERLIJK MET DE GEEST VAN DE ARTIKELEN 48 TOT 51 DAARVAN;
OVERWEGENDE DAT DEZE ARTIKELEN BEOGEN EEN ZO VOLLEDIG MOGELIJKE VRIJHEID VAN VERKEER DER WERKNEMERS TOT STAND TE BRENGEN;
DAT DIT OOGMERK MEEBRENGT DAT WETTELIJKE BEPERKINGEN WELKE DE MIGRERENDE WERKNEMER IN EEN NADELIGER POSITIE ZOUDEN BRENGEN, WORDEN OPGEHEVEN;
DAT DERHALVE DE VOORNOEMDE ARTIKELEN EN DE TER UITVOERING DAARVAN GENOMEN MAATREGELEN IN GEVAL VAN TWIJFEL MOETEN WORDEN OPGEVAT ALS STREKKEND OM TE VOORKOMEN DAT DE MIGRERENDE WERKNEMER BIJZONDERLIJK WAT ZIJN SOCIALE ZEKERHEID BETREFT IN EEN NADELIGER RECHTSPOSITIE WORDT GEBRACHT;
DAT ANDERZIJDS DEZE BEPALINGEN ER ZICH NIET TEGEN VERZETTEN DAT DE WETGEVING DER LID-STATEN TEN BEHOEVE VAN DE MIGRERENDE WERKNEMER EEN AANVULLING BEOOGT VAN DIENS SOCIALE BESCHERMING;
OVERWEGENDE DAT WAAR, ZONDER BEPALING VAN HET TEGENDEEL, EEN VERBOD VAN GELIJKTIJDIGE TOEPASSING DER ARBEIDSWETGEVING VAN TWEE LID-STATEN REEDS NIET KAN WORDEN INGEVOERD, ZULKS TEMEER GELDT WANNEER DE WET VAN EEN DEZER STATEN NIET SLECHTS DE WERKNEMERS TREFT, DOCH ZONDER ONDERSCHEID HET GEHEEL DER BEVOLKING OMVAT NAAR MAATSTAF NIET VAN HET VERRICHTEN VAN ARBEID IN LOONDIENST, DOCH ENKEL VAN INGEZETENSCHAP;
DAT DE ARTIKELEN 48 TOT 51 VAN HET VERDRAG, OPGENOMEN IN HET HOOFDSTUK "DE WERKNEMERS", DIE IMMERS DE GRONDSLAG, HET RAAM EN DE OMGRENZING VAN VERORDENING NO . 3 VORMEN, NIET TOESTAAN EEN STAAT TE VERBIEDEN OM DE SOCIALE ZEKERHEID VAN ZIJN GEHELE BEVOLKING, DAARONDER BEGREPEN DIE INGEZETENEN WELKE IN EEN ANDERE LID-STAAT WERKZAAM ZIJN, UIT TE BREIDEN;
OVERWEGENDE DAT UIT HET VOORGAANDE VOLGT DAT ARTIKEL 12 VAN VERORDENING NO . 3 SLECHTS DE TOEPASSING VERBIEDT DER WETGEVING VAN EEN ANDERE LID-STAAT DAN DIE WAARIN DE BETROKKENE WERKZAAM IS, VOOR ZOVER ZIJ DEZE LAATSTE VERPLICHT BIJDRAGEN TE BETALEN AAN EEN SOCIALE VERZEKERINGSINSTANTIE, ZONDER DAT DIT HEM EEN AANVULLEND VOORDEEL OPLEVERT TEN AANZIEN VAN EEN ZELFDE RISICO EN EEN ZELFDE PERIODE;
DAT HET DERHALVE AAN DE STAAT OP WELKS GRONDGEBIED DE VERZEKERDE NIET WERKZAAM IS VRIJ STAAT OM TEN BEHOEVE VAN DEZE LAATSTE AL DAN NIET EEN RECHT OP UITKERING TE VOORZIEN , ZELFS WANNEER HIJ VOOR EEN ZELFDE RISICO EN EEN ZELFDE PERIODE VERGELIJKBARE RECHTEN GENIET OP GROND VAN DE WETGEVING VAN DE STAAT WAAR HIJ WERKZAAM IS;
2 . OVERWEGENDE DAT DE CENTRALE RAAD IN HET TWEEDE DEEL VAN ZIJN VRAAG AAN HET HOF VERZOEKT UIT TE SPREKEN OF, INDIEN ARTIKEL 12 DE TOEPASSELIJKHEID DER WETGEVING VAN ANDERE LID-STATEN AL UITSLUIT, DEZE REGEL GEEN UITZONDERING LIJDT WANNEER DE VERZEKERDE OF ZIJN RECHTHEBBENDEN IN FEITE AAN DE WETGEVING VAN DE DOOR GENOEMD ARTIKEL AANGEWEZEN LID-STAAT GEEN AANSPRAKEN KUNNEN ONTLENEN;
OVERWEGENDE DAT, NAAR HIERVOOR REEDS IS OVERWOGEN, ARTIKEL 12 DE ANDERE LID-STATEN NIET VERBIEDT AAN DE BETROKKENEN EEN RECHT OP UITKERINGEN TOE TE KENNEN;
3 . OVERWEGENDE DAT DE KOSTEN, GEMAAKT DOOR DE COMMISSIE DER E.E.G ., DIE HAAR OPMERKINGEN AAN HET HOF HEEFT VOORGELEGD, NIET VOOR VERGOEDING IN AANMERKING KOMEN;
DAT DE ONDERHAVIGE PROCEDURE TEN AANZIEN VAN DE BETROKKEN PARTIJEN HET KARAKTER DRAAGT VAN EEN INCIDENT IN HET TUSSEN HEN AANHANGIGE GEDING VOOR DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP, ZODAT DE BESLISSING OVER DE GEMAAKTE KOSTEN BIJ DE CENTRALE RAAD MOET VERBLIJVEN;
HET HOF VAN JUSTITIE
UITSPRAAK DOENDE OP HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, GEDAAN DOOR DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP BIJ BRIEF VAN ZIJN FUNGEREND-VOORZITTER DE DATO 16 OKTOBER 1963 :
1 . ARTIKEL 12 VAN DE VERORDENING NO . 3 VAN DE RAAD VAN DE E.E.G . INZAKE DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS ( PUBLIKATIEBLAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VAN 16 DECEMBER 1958, BLZ . 561 E.V .) VERBIEDT NIET AAN DE LID-STATEN OP WIER GRONDGEBIED DE WERKNEMER OF DE DAARMEDE GELIJKGESTELDE NIET WERKZAAM IS, OP DEZE HUN SOCIALE VERZEKERINGSWETGEVING TOE TE PASSEN;
2 . DIT LIJDT SLECHTS UITZONDERING WANNEER EEN LID-STAAT OP WIENS GRONDGEBIED DE WERKNEMER NIET WERKZAAM IS, DEZE VERPLICHT BIJDRAGEN TE BETALEN AAN EEN SOCIALE VERZEKERINGSINSTANTIE ZONDER DAT DIT HEM EEN AANVULLEND VOORDEEL OPLEVERT TEN AANZIEN VAN EEN ZELFDE RISICO EN EEN ZELFDE PERIODE;
3 . HET STAAT AAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP UITSPRAAK TE DOEN OVER DE KOSTEN IN DE ONDERHAVIGE INSTANTIE GEVALLEN .
1 . DE TER UITVOERING VAN DE ARTIKELEN 48 TOT 51 VAN HET VERDRAG GENOMEN MAATREGELEN MOETEN IN GEVAL VAN TWIJFEL WORDEN OPGEVAT ALS STREKKEND OM TE VOORKOMEN DAT DE MIGRERENDE WERKNEMER BIJZONDERLIJK WAT ZIJN SOCIALE ZEKERHEID BETREFT IN EEN NADELIGER RECHTSPOSITIE WORDT GEBRACHT .
2 . ARTIKEL 12 DER VERORDENING NO . 3 VERPLICHT DE STAAT OP WELKS GEBIED DE WERKNEMER OF DAARMEDE GELIJKGESTELDE WERKZAAM IS ZIJN WETGEVING OP HEM TOE TE PASSEN .
3 . ARTIKEL 12 VAN DE VERORDENING NO . 3 VERBIEDT SLECHTS DE TOEPASSING DER WETGEVING VAN EEN ANDERE STAAT DAN DIE WAARIN DE VERZEKERDE WERKZAAM IS, VOOR ZOVER ZIJ DEZE LAATSTE VERPLICHT BIJDRAGEN TE BETALEN AAN EEN SOCIALE VERZEKERINGSINSTANTIE, ZONDER DAT DIT HEM EEN AANVULLEND VOORDEEL OPLEVERT TEN AANZIEN VAN EEN ZELFDE RISICO EN EEN ZELFDE PERIODE .
HET STAAT EEN DERGELIJKE ANDERE STAAT DERHALVE VRIJ OM TEN BEHOEVE VAN DE VERZEKERDE EEN RECHT OP UITKERING TE VOORZIEN, ZELFS WANNEER HIJ VOOR EEN ZELFDE RISICO EN EEN ZELFDE PERIODE VERGELIJKBARE RECHTEN GENIET OP GROND VAN DE WETGEVING VAN DE STAAT WAAR HIJ WERKZAAM IS .
( 1 ) VERORDENING NO . 3 VAN DE RAAD VAN DE E.E.G . D.D . 25 SEPTEMBER 1958 INZAKE DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS ( PUBLIKATIEBLAD VAN 16 DECEMBER 1958 , BLZ . 561 E.V .).
++++
1 . HET VRIJE VERKEER VAN PERSONEN - WERKNEMERS - TOEPASSELIJKE BEPALINGEN - UITLEGGING
( E.E.G.-VERDRAG, ARTT . 48 TOT 51 )
2 . HET VRIJE VERKEER VAN PERSONEN - WERKNEMERS - VERPLICHTING TOEPASSING VAN DE WETGEVING VAN HET LAND VAN TEWERKSTELLING
( E.E.G.-VERDRAG, ARTT . 48 TOT 51, VERORDENING NO . 3, ART . 12 ( 1 ))
3 . HET VRIJE VERKEER VAN PERSONEN - WERKNEMERS - GELIJKTIJDIGE TOEPASSING VAN VERSCHILLENDE WETGEVINGEN - PRINCIPIEEL TOELAATBAAR - GEOORLOOFDE VERLENING VAN AANVULLENDE SOCIALE BESCHERMING DOOR EEN ANDERE STAAT DAN DIE WAARIN DE BETROKKENE WERKZAAM IS
GEZIEN DE PROCESSTUKKEN;
GEHOORD HET RAPPORT VAN DE RECHTER-RAPPORTEUR;
GEHOORD DE MONDELINGE TOELICHTING VAN DE COMMISSIE DER E.E.G .;
GEHOORD DE CONCLUSIE VAN DE ADVOCAAT-GENERAAL;
GELET OP DE ARTIKELEN 48 TOT 51, EN 177 VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP;
GELET OP HET PROTOCOL BETREFFENDE HET STATUUT VAN HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP;
GELET OP DE VERORDENING NO . 3 VAN DE RAAD VAN DE E.E.G . INZAKE DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS ( PUBLIKATIEBLAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VAN 16 DECEMBER 1958, BLZ . 561 E.V .), MET NAME OP ARTIKEL 12;
GELET OP HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN;
BESLIST
IN DE ZAAK 92-63 :
BETREFFENDE EEN VERZOEK WAARMEDE DE FUNGEREND-VOORZITTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP TE UTRECHT ZICH KRACHTENS BEVEL VAN DIT RECHTERLIJK COLLEGE D.D . 16 OKTOBER 1963, GEGEVEN OP GROND VAN ARTIKEL 177 VAN HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP, TOT HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN HEEFT GEWEND, TEN EINDE IN HET AANHANGIGE GEDING :
M . TH . NONNENMACHER, WEDUWE VAN H . E . MOEBS,
WONENDE TE DRUSENHEIM ( FRANKRIJK ),
GEMACHTIGDE : MR . C . C . SPIEGEL, ADVOCAAT TE BREDA,
EISERES
TEGEN
BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
TE AMSTERDAM,
GEDAAGDE
EEN PREJUDICIELE BESLISSING TE VERKRIJGEN OMTRENT DE UITLEGGING VAN ARTIKEL 12 VAN DE VERORDENING NO . 3 VAN DE RAAD VAN DE E.E.G . INZAKE DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS ( PUBLIKATIEBLAD VAN 16 DECEMBER 1958 , BLZ . 561 E.V .),