Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 januari 1975. - Raphael de Dapper tegen Europees Parlement. - Zaak 29-74.-

1 OVERWEGENDE DAT HET BEROEP, INGEKOMEN TER GRIFFIE VAN HET HOF OP 8 MEI 1974, STREKT TOT NIETIGVERKLARING VAN HET BESLUIT VAN HET EUROPESE PARLEMENT VAN 21 MEI 1973 TOT BENOEMING BIJ BEVORDERING VAN DRIE VERTALERS VAN DE NEDERLANDSE AFDELING OP REVISEURSPOSTEN, DIE VACANT WAREN VERKLAARD BIJ AANKONDIGING VAN VACATURE NR . 707;

2 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER IN DE EERSTE PLAATS MEENT DAT HET BESTREDEN BESLUIT, WAARBIJ DE BEVORDERDE AMBTENAREN BLEVEN GEHANDHAAFD IN DE RANG L/A 5 VAN DE LOOPBAAN L/A 5-4, TERWIJL ZIJ TEVOREN DEZELFDE RANG HADDEN IN DE LOOPBAAN L/A 6-5, SCHENDING OPLEVERT VAN ARTIKEL 45, LID 1, VAN HET STATUUT VAN DE AMBTENAREN, VOLGENS HETWELK BEVORDERING "VOOR DE BETROKKEN AMBTENAAR AANSTELLING MEDEBRENGT IN DE EERSTVOLGENDE HOGERE RANG VAN DE CATEGORIE OF GROEP WAARTOE HIJ BEHOORT";

3 DAT DE BESTREDEN BENOEMINGEN HADDEN MOETEN GESCHIEDEN DOOR OVERPLAATSING;

4 OVERWEGENDE DAT ZODANIG MIDDEL SLECHTS KAN WORDEN AANGEVOERD DOOR DEGENEN DIE, VOOR ZOVER VAN ONRECHTMATIGHEID IS GEBLEKEN, DAARDOOR ZIJN GESCHAAD, IN CASU ALLEEN DE BEVORDERDE AMBTENAREN;

5 DAT HET MIDDEL MOET WORDEN VERWORPEN;

6 OVERWEGENDE DAT VOLGENS VERZOEKER ARTIKEL 45 VAN HET STATUUT EVENEENS IS GESCHONDEN DOORDAT VERWEERDER DE VERDIENSTEN VAN IEDERE KANDIDAAT NIET VERGELIJKENDERWIJS HEEFT ONDERZOCHT "OP VOET VAN GELIJKHEID EN AAN DE HAND VAN VERGELIJKBARE INFORMATIEBRONNEN EN GEGEVENS", DAAR ALLEEN DE ANCIENNITEIT IN RANG EN DIENST IN AANMERKING IS GENOMEN;

7 OVERWEGENDE DAT UIT DE NOTA VAN 9 MEI 1973 VAN DE BEVOEGDE DIRECTEUR AAN DE DIRECTEUR-GENERAAL ADMINISTRATIE, PERSONEEL EN FINANCIEN BLIJKT DAT DE VERSCHILLENDE SOLLICITATIES ONDERWORPEN ZIJN GEWEEST AAN EEN DIEPGAAND ONDERZOEK NAAR DE RESPECTIEVE VERDIENSTEN VAN DE VERSCHILLENDE KANDIDATEN EN DAT, "MEDE" GELET OP DE ANCIENNITEIT IN RANG EN DIENST, HET VOORSTEL TOT BENOEMING VAN DE DRIE NADERHAND GEKOZEN KANDIDATEN WAS GEDAAN;

8 DAT HET MIDDEL FEITELIJKE GRONDSLAG MIST;

9 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER VOORTS BETOOGT DAT HET DOSSIER, DAT WAS SAMENGESTELD VOOR HET ONDERZOEK NAAR DE RESPECTIEVE VERDIENSTEN DER KANDIDATEN, TE ZIJNEN AANZIEN GEEN BEOORDELINGSRAPPORT OVER 1971 EN 1972 BEVATTE;

10 DAT, WAT BETREFT HET EERSTE, IN JANUARI 1973 GEHOUDEN ONDERZOEK NAAR DE RESPECTIEVE VERDIENSTEN, VERWEERDER DIT FEIT NIET BETWIST, ZEGGENDE DAT DIT MOET WORDEN TOEGESCHREVEN AAN DE MOEILIJKHEDEN WEGENS DE AANWERVING VAN AANVULLEND PERSONEEL ALS GEVOLG VAN DE TOETREDING VAN DE NIEUWE LID-STATEN;

11 DAT, NAAR VERWEERDER OPMERKT, ZICH BIJ DE BEOORDELING VAN DE ANDERE KANDIDATEN EEN ZELFDE VERTRAGING HAD VOORGEDAAN, ZODAT GEEN DER KANDIDATEN TEN OPZICHTE VAN ANDERE KANDIDATEN WAS BENADEELD;

12 DAT VERWEERDER ECHTER NOG HEEFT MEDEGEDEELD DAT BIJ HET DEFINITIEVE ONDERZOEK NAAR DE VERDIENSTEN IN APRIL EN MEI 1973 "ALLE BEOORDELINGEN WAREN UITGEBRACHT DAN WEL OPGEMAAKT, ZODAT HET TOT AANSTELLING BEVOEGDE GEZAG DEZE KON BETREKKEN IN ZIJN ONDERZOEK NAAR DE RESPECTIEVE VERDIENSTEN";

13 DAT EVENWEL VASTSTAAT DAT VERZOEKERS BEOORDELINGSRAPPORT EERST OP 21 DECEMBER 1973 IS OPGESTELD EN AAN BEDOELD GEZAG DUS NIET BEKEND KON ZIJN;

14 DAT IN ELK GEVAL DIT BEOORDELINGSRAPPORT - ZELFS WANNEER HET DESTIJDS IN ONTWERP GEREED WAS - NIET IN AANMERKING KON WORDEN GENOMEN ZONDER DAT HET TEVOREN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 43 VAN HET STATUUT TER KENNIS VAN DE BETROKKENE WAS GEBRACHT OM DEZE IN STAAT TE STELLEN DAARAAN DE OPMERKINGEN TOE TE VOEGEN DIE HIJ DIENSTIG ACHTTE;

15 DAT HET ONDERZOEK NAAR DE VERDIENSTEN VAN KANDIDATEN, WIER BEOORDELINGSRAPPORT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 43 REEDS WAS OPGESTELD, EN ANDERE KANDIDATEN BIJ WIE DAT NOG NIET WAS GESCHIED, NIET VOLDOET AAN DE EIS VAN EEN VERGELIJKING DER RESPECTIEVE VERDIENSTEN, ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 45;

DAT HET BESTREDEN BESLUIT ALDUS IN STRIJD IS MET ARTIKEL 45 EN MOET WORDEN VERNIETIGD;

HET HOF VAN JUSTITIE ( EERSTE KAMER ),

RECHTDOENDE :

1 . VERNIETIGT HET BESLUIT VAN HET EUROPESE PARLEMENT VAN 21 MEI 1973 HOUDENDE BENOEMING VAN DRIE VERTALERS VAN DE NEDERLANDSE AFDELING TOT REVISEUR;

2 . VERWIJST HET EUROPESE PARLEMENT IN DE KOSTEN VAN HET GEDING .

HET ONDERZOEK NAAR DE VERDIENSTEN VAN KANDIDATEN, WIER BEOORDELINGSRAPPORT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 43 REEDS WAS OPGESTELD, EN ANDERE KANDIDATEN BIJ WIE DAT NOG NIET WAS GESCHIED, VOLDOET NIET AAN DE EIS VAN EEN VERGELIJKING DER RESPECTIEVE VERDIENSTEN, ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 45 .

++++

AMBTENAREN - BEVORDERING - KANDIDATEN - ONDERZOEK NAAR DE RESPECTIEVE VERDIENSTEN - SCHENDING

( STATUUT VAN DE AMBTENAREN, ART . 45 )

17 OVERWEGENDE DAT LUIDENS ARTIKEL 69, PARAGRAAF 2, VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING DE IN HET ONGELIJK GESTELDE PARTIJ IN DE KOSTEN WORDT VERWEZEN;

18 DAT VERWEERDER IN HET ONGELIJK IS GESTELD EN IN DE KOSTEN DIENT TE WORDEN VERWEZEN;

IN DE ZAAK 29-74,

RAPHAEL DE DAPPER, VERTALER BIJ DE NEDERLANDSE AFDELING VAN DE DIRECTIE "VERTALINGEN" VAN HET EUROPESE PARLEMENT, WONENDE TE LUXEMBURG, 137, RUE DES POMMIERS, TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD DOOR V . BIEL, ADVOCAAT BIJ HET COUR SUPERIEURE VAN HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG, EN DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE DIENS KANTORE TE LUXEMBURG, 71, RUE DE GLACIS,

VERZOEKER,

TEGEN

EUROPEES PARLEMENT, TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD DOOR DE SECRETARIS-GENERAAL H . R . NORD, ALS GEMACHTIGDE, BIJGESTAAN DOOR A . BONN, ADVOCAAT TE LUXEMBURG, EN DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE DIENS KANTORE ALDAAR, 22, COTE D'EICH,

VERWEERDER,

BETREFFENDE VERZOEK TOT NIETIGVERKLARING VAN DE BENOEMING BIJ BEVORDERING VAN DRIE VERTALERS VAN DE NEDERLANDSE AFDELING TOT REVISEUR,