Arrest van het Hof van 29 september 1976. - Raphaël de Dapper en anderen tegen Europees Parlement. - Zaak 54-75.-
Arrest van het Hof van 29 september 1976. - Raphaël de Dapper en anderen tegen Europees Parlement. - Zaak 54-75.-
1 OVERWEGENDE DAT HET BEROEP STREKT TOT NIETIGVERKLARING VAN DE OP 18 MAART 1975 GEHOUDEN VERKIEZINGEN VOOR DE SAMENSTELLING VAN HET PERSONEELSCOMITE VAN HET EUROPEES PARLEMENT , OP GROND VAN ONREGELMATIGHEDEN IN HET VERLOOP VAN DEZE VERKIEZINGEN ;
2 DAT DE TWEEDE KAMER DE ZAAK BIJ BESCHIKKING VAN 6 MEI 1976 NAAR HET VOLTALLIGE HOF HEEFT VERWEZEN IN VERBAND MET DE PRINCIPIELE VRAGEN DIE ZICH OMTRENT DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP VOORDOEN WEGENS HET ONTBREKEN VAN ENIGE UITDRUKKELIJKE BEPALING IN HET STATUUT INZAKE GESCHILLEN OVER VERKIEZINGEN VOOR DE SAMENSTELLING VAN PERSONEELSCOMITE ' S ;
3 DAT HET HOF TER OPLOSSING VAN DEZE VRAAG PARTIJEN HEEFT GEVRAAGD HUN OPVATTINGEN OVER ' S HOFS BEVOEGDHEID TEN DEZE NADER UITEEN TE ZETTEN EN AAN TE GEVEN HOE EEN DERGELIJK BEROEP ONDER DE IN HET STATUUT VOORZIENE GESCHILLENREGELING IS TE BRENGEN ;
4 DAT HET PARLEMENT OP DE GESTELDE VRAGEN HEEFT GEANTWOORD VAN MENING TE ZIJN DAT DE INSTELLINGEN HET RECHT EN DE PLICHT HEBBEN EROP TOE TE ZIEN DAT DE VERKIEZINGEN VOOR HET PERSONEELSCOMITE REGELMATIG VERLOPEN , EN IN TE GRIJPEN , ALS DE VERKIEZINGSBEPALINGEN NIET IN ACHT ZIJN GENOMEN ;
5 DAT DIT RECHT EN DEZE PLICHT VOLGENS HET PARLEMENT ZIJN GEBASEERD ZOWEL OP DE POSITIEVE BEPALINGEN VAN HET STATUUT ALS OP DE ALGEMENE ORGANISATIEBEVOEGDHEID DIE AAN ELK DER INSTELLINGEN OP HAAR GEBIED TOEKOMT , EVENALS OP HUN PLICHT TOT BESCHERMING EN BIJSTAND JEGENS HUN AMBTENAREN EN ANDERE PERSONEELSLEDEN ;
6 DAT HET PARLEMENT TEN SLOTTE NOG TE KENNEN HEEFT GEGEVEN DAT HET , VOOR HET GEVAL HET HOF DE ONREGELMATIGHEID VAN DE BETWISTE VERKIEZINGEN ZOU VASTSTELLEN , PASSENDE MAATREGELEN TER UITVOERING VAN ' S HOFS ARREST ZAL NEMEN EN DAT HET MEENT OVER ALLE DAARTOE NODIGE BEVOEGDHEDEN TE BESCHIKKEN ;
7 DAT VERZOEKERS HUNNERZIJDS OP OVEREENKOMSTIGE GRONDEN DE BEVOEGDHEID VAN HET HOF HEBBEN ERKEND ;
8 OVERWEGENDE DAT , WAAR HET STATUUT GEEN SPECIFIEKE BEPALINGEN OVER DE CONTROLE OP DE VERKIEZINGEN VAN HET PERSONEELSCOMITE BEVAT , DE VRAAG OF HET HOF VAN JUSTITIE IN DEZE BEVOEGD IS , MOET WORDEN BESLIST IN HET KADER VAN DE ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE AMBTENARENBEROEPEN , MEDE GELET OP DE STATUTAIRE POSITIE VAN HET PERSONEELSCOMITE ;
9 DAT LUIDENS ARTIKEL 9 VAN HET STATUUT BIJ ELKE INSTELLING EEN PERSONEELSCOMITE WORDT OPGERICHT ;
10 DAT VOLGENS LID 2 VAN DIT ARTIKEL DE SAMENSTELLING EN WERKWIJZE VAN DIT ORGAAN DOOR IEDERE INSTELLING OVEREENKOMSTIG BIJLAGE II WORDEN VASTGESTELD ;
11 DAT HET PERSONEELSCOMITE VOLGENS LID 3 ALS ALGEMENE TAAK HEEFT DE BELANGEN VAN HET PERSONEEL BIJ DE INSTELLING TE BEHARTIGEN , TE ZORGEN VOOR EEN VOORTDUREND CONTACT TUSSEN HAAR EN HET PERSONEEL EN ALDUS BIJ TE DRAGEN TOT DE GOEDE WERKING VAN DE DIENST ;
12 DAT HET PERSONEELSCOMITE IN HET KADER VAN DEZE ALGEMENE TAAK EEN ZEER BELANGRIJKE ROL SPEELT BIJ DE ADMINISTRATIEVE WERKING VAN DE INSTELLINGEN ;
13 DAT HET IN HET BIJZONDER DEELNEEMT AAN DE SAMENSTELLING EN WERKING VAN VERSCHILLENDE INTERNE ORGANEN DER INSTELLINGEN , ZOALS DE PARITAIRE COMMISSIE , DE JURY ' S IN VERGELIJKENDE ONDERZOEKEN , DE TUCHTRADEN EN DE DOOR DE INSTELLING TEN BEHOEVE VAN HET PERSONEEL OPGERICHTE ORGANEN VAN SOCIALE AARD , ALSMEDE , OP INTERINSTITUTIONEEL NIVEAU , AAN DE ACTIVITEITEN VAN HET COMITE VOOR HET STATUUT ;
14 DAT VOLGENS ARTIKEL 1 VAN BIJLAGE II , DE PERSONEELSCOMITES WORDEN GEKOZEN , WAARBIJ ALLE AMBTENAREN VAN DE INSTELLING , ALSMEDE DE PERSONEELSLEDEN , BEDOELD IN ARTIKEL 7 , EERSTE ALINEA , VAN DE REGELING WELKE VAN TOEPASSING IS OP DE ANDERE PERSONEELSLEDEN , ZOWEL KIESGERECHTIGD ALS VERKIESBAAR ZIJN ;
15 DAT DIEZELFDE BEPALING HET WELISWAAR AAN DE ALGEMENE PERSONEELSVERGADERINGEN VAN DE VERSCHILLENDE INSTELLINGEN OVERLAAT OM DE REGELS OMTRENT DE VERKIEZING VAST TE STELLEN , DOCH TE DEZEN WEL BEPAALDE DWINGENDE VOORSCHRIFTEN BEVAT ;
16 DAT ALDUS IN DE TWEEDE ALINEA WORDT BEPAALD DAT DE VERKIEZINGEN GEHEIM ZIJN , IN DE VIERDE ALINEA DAT DE VERKIEZINGSREGELS ZODANIG MOETEN WORDEN VASTGESTELD DAT DE VERSCHILLENDE CATEGORIEEN VAN AMBTENAREN VERTEGENWOORDIGD ZIJN , TERWIJL VOLGENS DE VIJFDE ALINEA DE VERKIEZINGEN SLECHTS GELDIG ZIJN , INDIEN TEN MINSTE TWEE DERDE VAN DE STEMGERECHTIGDEN DAARAAN HEEFT DEELGENOMEN , EN EEN TWEEDE STEMMING WORDT GEORGANISEERD , INDIEN DIT QUORUM NIET IS BEREIKT ;
17 OVERWEGENDE DAT UIT HET GEHEEL DEZER BEPALINGEN OOK AL ZIJN DIE ONVOLLEDIG , DE BEDOELING BLIJKT OM DE REPRESENTATIVITEIT VAN HET PERSONEELSCOMITE TE WAARBORGEN ;
18 DAT DIT LAATSTE SLECHTS HET GEVAL KAN ZIJN BIJ VERKIEZINGEN WAARVAN DE REGELMATIGHEID IN ALLE STADIA VOLLEDIG IS GEGARANDEERD ;
19 DAT DEZE CONSTATERINGEN ECHTER GEEN ANTWOORD GEVEN OP DE VRAAG HOE HET IS GESTELD MET DE RECHTSMIDDELEN DIE EEN CONTROLE OP DE REGELMATIGHEID DER VERKIEZINGEN MOGELIJK MAKEN ;
20 DAT , GELET OP HET INTERNE KARAKTER VAN DIT COMITE TEN OPZICHTE VAN DE INSTELLING EN OP DE NAUWE BETROKKENHEID VAN HET COMITE BIJ DE UITWERKING VAN DE BESLUITEN DER INSTELLING OP HET GEBIED VAN HET STATUUT EN HET PERSONEELSBEHEER , EEN RECHTERLIJKE CONTROLE SLECHTS IS TE PLAATSEN IN HET KADER VAN DE TEGEN DE BETROKKEN INSTELLING GERICHTE BEROEPEN ;
21 DAT HET BESTAAN VAN EEN DERGELIJKE BEROEP AFHANGT VAN DE VRAAG OF DE INSTELLING HET RECHT EN DE PLICHT HEEFT IN TE GRIJPEN IN HET GEVAL DAT DE VERKIEZING VAN HET PERSONEELSCOMITE BETWISTBAAR IS ;
22 DAT EEN DERGELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID INDERDAAD VOORTVLOEIT UIT ARTIKEL 9 , LID 2 , VAN HET STATUUT EN , IN HET ALGEMEEN , UIT DE ORGANISATIEBEVOEGDHEID DIE ELKE INSTELLING BINNEN HAAR EIGEN COMPETENTIESFEER UITOEFENT , EN UIT HAAR VERPLICHTING OM HAAR AMBTENAREN DE MOGELIJKHEID TE VERSCHAFFEN HUN VERTEGENWOORDIGERS IN VOLLEDIGE VRIJHEID EN MET INACHTNEMING VAN DE DEMOCRATISCHE REGELS AAN TE WIJZEN ;
23 DAT HIERUIT VOLGT DAT DE INSTELLINGEN NIET ALLEEN HET RECHT HEBBEN AMBTSHALVE IN TE GRIJPEN BIJ TWIJFEL AAN DE REGELMATIGHEID VAN DE VERKIEZING VAN HET PERSONEELSCOMITE , MAAR DAT ZIJ OOK GEHOUDEN ZIJN TOT EEN UITSPRAAK OVER KLACHTEN DIENAANGAANDE DIE TOT HEN MOCHTEN ZIJN GERICHT IN HET KADER VAN DE PROCEDURE VAN DE ARTIKELEN 90 EN 91 VAN HET STATUUT ;
24 DAT HET HOF DERHALVE OP GROND VAN DE KRACHTENS ARTIKEL 179 EEG-VERDRAG VASTGESTELDE STATUUTBEPALINGEN BETREFFENDE AMBTENARENBEROEPEN BEVOEGD IS INZAKE GESCHILLEN OVER DE VERKIEZING VAN PERSONEELSCOMITES ;
25 DAT IN DIT KADER HET HOF IS GEROEPEN KRACHTENS DE IN ARTIKEL 164 EEG-VERDRAG EN IN DE OVEREENKOMSTIGE BEPALINGEN VAN HET EGKS-VERDRAG EN HET EGA-VERDRAG OPGEDRAGEN TAAK ALLE BEZWAREN TE ONDERZOEKEN , DIE TEGEN DE VERKIEZINGEN MOCHTEN WORDEN INGEBRACHT , GELET OP DE REGELS VAN VRIJHEID EN DEMOCRATIE DIE ALLE LID-STATEN OP HET GEBIED VAN HET KIESRECHT GEMEEN HEBBEN ;
26 OVERWEGENDE DAT DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP MOET WORDEN GETOETST AAN VORENSTAANDE BEGINSELEN ;
27 DAT DE HOEDANIGHEID EN HET BELANG VAN VERZOEKERS , DIE BIJ DE BETWISTE VERKIEZING TEGELIJKERTIJD KIEZER EN KANDIDAAT WAREN , NIET IN TWIJFEL KUNNEN WORDEN GETROKKEN ;
28 DAT MET BETREKKING TOT DE IN DE ARTIKELEN 90 EN 91 VAN HET STATUUT GENOEMDE FORMALITEITEN EN TERMIJNEN UIT HET DOSSIER BLIJKT DAT DE BETROKKEN VERKIEZINGEN HEBBEN PLAATSGEVONDEN OP 18 MAART 1975 EN DAT VERZOEKERS OP 4 APRIL 1975 EEN EERSTE KLACHT HEBBEN INGEDIEND BIJ DE VOORZITTER VAN HET COLLEGE VAN STEMOPNEMERS ;
29 DAT , NA AFWIJZING HIERVAN , ZIJ OP 5 MEI 1975 EEN KLACHT AAN DE VOORZITTER VAN HET EUROPEES PARLEMENT HEBBEN OPGESTELD , WELKE IN DE LOOP VAN 13 , 14 EN 15 MEI IS INGEDIEND ;
30 DAT HET BEROEP , MET EEN VERZOEK OM VOORLOPIGE MAATREGELEN , OP 16 JUNI DAAROPVOLGEND IS INGESTELD OVEREENKOMSTIG HET BEPAALDE IN ARTIKEL 91 , LID 4 , VAN HET STATUUT ;
31 DAT DAAROP DE VOORZITTER VAN HET EUROPESE PARLEMENT , NA EEN ONDERZOEK TE HEBBEN INGESTELD , VERZOEKERS BIJ MEDEDELING VAN 7 OKTOBER HEEFT DOEN WETEN DAT HIJ , GEZIEN DE BEVINDINGEN , HUN KLACHT ONGEGROND OORDEELDE ;
32 DAT MITSDIEN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK NIET IS TE BETWISTEN OP GROND VAN DE IN DE ARTIKELEN 90 EN 91 STATUUT VERVATTE VORMEN TERMIJNVOORSCHRIFTEN ;
33 OVERWEGENDE DAT DE ZAAK NAAR DE BEVOEGDE KAMER KAN WORDEN VERWEZEN VOOR HET ONDERZOEK EN DE BESLISSING TEN GRONDE ;
HET HOF VAN JUSTITIE ,
RECHTDOENDE , VERSTAAT :
1 . HET BEROEP IS ONTVANKELIJK ;
2 . DE ZAAK WORDT NAAR DE TWEEDE KAMER VERWEZEN VOOR HET ONDERZOEK EN DE BESLISSING TEN GRONDE ;
3 . DE BESLISSING OMTRENT DE KOSTEN WORDT AANGEHOUDEN .
UIT ARTIKEL 9 , LID 2 , VAN HET AMBTENARENSTATUUT EN , IN HET ALGEMEEN UIT DE ORGANISATIEBEVOEGDHEID DIE ELKE INSTELLING BINNEN HAAR EIGEN COMPETENTIESFEER UITOEFENT , EN UIT HAAR VERPLICHTING OM HAAR AMBTENAREN DE MOGELIJKHEID TE VERSCHAFFEN HUN VERTEGENWOORDIGERS IN VOLLEDIGE VRIJHEID EN MET INACHTNEMING VAN DE DEMOCRATISCHE REGELS AAN TE WIJZEN VOLGT DAT DE INSTELLINGEN NIET ALLEEN HET RECHT HEBBEN AMBTSHALVE IN TE GRIJPEN BIJ TWIJFEL AAN DE REGELMATIGHEID VAN DE VERKIEZING VAN HET PERSONEELSCOMITE , MAAR DAT ZIJ OOK GEHOUDEN ZIJN TOT EEN UITSPRAAK OVER KLACHTEN DIENAANGAANDE DIE TOT HEN MOCHTEN ZIJN GERICHT IN HET KADER VAN DE PROCEDURE VAN DE ARTIKELEN 90 EN 91 VAN HET STATUUT .
HET HOF IS DERHALVE OP GROND VAN DE KRACHTENS ARTIKEL 179 EEG-VERDRAG VASTGESTELDE STATUUTBEPALINGEN BETREFFENDE AMBTENARENBEROEPEN BEVOEGD INZAKE GESCHILLEN OVER DE VERKIEZING VAN PERSONEELSCOMITES . IN DIT KADER IS HET HOF GEROEPEN KRACHTENS DE IN ARTIKEL 164 EEG-VERDRAG EN IN DE OVEREENKOMSTIGE BEPALINGEN VAN HET EGKS-VERDRAG EN HET EGA-VERDRAG OPGEDRAGEN TAAK ALLE BEZWAREN TE ONDERZOEKEN , DIE TEGEN DE VERKIEZINGEN MOCHTEN WORDEN INGEBRACHT , GELET OP DE REGELS VAN VRIJHEID EN DEMOCRATIE DIE ALLE LID-STATEN OP HET GEBIED VAN HET KIESRECHT GEMEEN HEBBEN .
INSTELLINGEN VAN DE GEMEENSCHAP - AMBTENAREN - VERTEGENWOORDIGING - PERSONEELSCOMITES - VERKIEZING - REGELMATIGHEID - VERPLICHTINGEN VAN DE INSTELLINGEN - RECHTERLIJKE CONTROLE - BEROEPSMIDDELEN - BEVOEGDHEID VAN HET HOF VAN JUSTITIE
( STATUUT VAN DE AMBTENAREN , ART . 9 , LID 2 , 90 , 91 EN BIJLAGE II )
TEN AANZIEN VAN DE KOSTEN
34 OVERWEGENDE DAT DE BESLISSING OMTRENT DE KOSTEN MOET WORDEN AANGEHOUDEN ;
IN DE ZAAK 54-75 ,
R . DE DAPPER , WONENDE TE LUXEMBURG ,
C . VOLGER , WONENDE TE HEFFINGEN ,
L . BODSON , WONENDE TE LUXEMBURG ,
ALLEN AMBTENAREN BIJ HET EUROPEES PARLEMENT , TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD DOOR V . BIEL , ADVOCAAT TE LUXEMBURG , EN DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE DIENS KANTORE ALDAAR , 18A , RUE DES GLACIS ,
VERZOEKERS ,
TEGEN
EUROPEES PARLEMENT , TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD DOOR ZIJN SECRETARIS-GENERAAL , H . R . NORD , ALS GEMACHTIGDE , BIJGESTAAN DOOR A . BONN , ADVOCAAT TE LUXEMBURG , EN DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE DIENS KANTORE ALDAAR , 22 , COTE D ' EICH ,
VERWEERDER ,
BETREFFENDE , IN DE HUIDIGE STAND VAN HET GEDING , DE BEVOEGDHEID VAN HET HOF VAN JUSTITIE EN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP TOT NIETIGVERKLARING VAN DE VERKIEZINGEN VAN 18 MAART 1975 VOOR DE SAMENSTELLING VAN HET PERSONEELSCOMITE VAN HET EUROPEES PARLEMENT ,