Hof van Justitie EU 27-10-1977 ECLI:EU:C:1977:171
Hof van Justitie EU 27-10-1977 ECLI:EU:C:1977:171
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 27 oktober 1977
Uitspraak
In de zaak 23/77
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag, van het Finanzgericht Münster — IV. Senat —, in het aldaar aanhangig geding tussen
WESTFALISCHER KUNSTVEREIN, TE MÜNSTER,
enHAUPTZOLLAMT MÜNSTER,
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede Kamer),
samengesteld als volgt: P. Pescatore, waarnemend kamerpresident, A. J. Mackenzie Stuart en A. Touffait, rechters,
advocaat-generaal: G. Reischl
griffier: A. Van Houtte
het navolgende
ARREST
Ten aanzien van de feiten
Overwegende dat de feiten, het procesverloop en de krachtens artikel 20 van 's Hofs EEG-Statuut ingediende opmerkingen kunnen worden samengevat als volgt:
De feiten en het procesverloop
Op 14 maart 1973 werden op verzoek van de Westfälischer Kunstverein, verzoekster in het hoofdgeding, door het douanekantoor Munster, ressorterend onder het Hauptzollamt Münster, verweerde in het hoofdgeding, 150 eigenhandig gesigneerde en genummerde kleurzeefdrukken (kleurserigrafieën) van de Amerikaanse kunstenaar John Salt ingeklaard.
Het douanekantoor Münster deelde de serigrafieën in onder post 49.11-B („prenten, gravures en ander drukwerk, ongeacht de wijze waarop zij zijn vervaar digd”) van het gemeenschappelijk douanetarief en legde een aanslag op van 9 % douanerechten en 11 % omzetbelasting bij invoer.
Verzoekster was van mening dat de litigieuze goederen onder post 99.02 (originele gravures, originele etsen en originele litho's) van hét gemeenschappelijk douanetarief dienden te worden ingedeeld en dus vrij van invoerrechten en met een omzetbelasting bij invoer van 5,5 % konden worden ingevoerd.
Nadat een klacht tegen de indelingsbeschikking zonder gevolg was gebleven, wendde verzoekster zich tot het Finanzgericht Münster ten einde indeling van de serigrafieën onder post 99.02 te verkrijgen.
Het Finanzgericht Münster, van mening dat de oplossing van het geschil afhankelijk was van de uitlegging van bepalingen van het gemeenschappelijk douanetarief, besloot bij beschikking van 19 januari 1977 de procedure te schorsen en het Hof van Justitie de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:
„Dienden artistieke kleurzeefdrukken (kleurserigrafieën), door de kunstenaar eigenhandig gesigneerd en genummerd in een oplage van ten hoogste 150 exemplaren, op 14 februari 1973 te worden ingedeeld onder post 49.00-B of onder post 99.02 van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT)?”
Het Hof heeft, op rapport van de rechter-rapporteur en gehoord de advocaat-generaal, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.
Krachtens artikel 20 van 's Hofs EEG-Statuut zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Opmerkingen ingediend krachtens artikel 20 van het statuut
Opmerkingen van de Commissie
Vooropmerking van algemene aard
De Commissie merkt op dat het geding betrekking heeft op de afbakening van twee posten van het gemeenschappelijk douanetarief, waarvan een, post 49.11-B, onder de algemene groep „produkten van de grafische kunst” valt en de andere, post 99.02, onder „kunstvoorwerpen”.
Bij de vraag wat als „kunstvoorwerpen” is te beschouwen in tegenstelling tot gewone handelswaar, wijst de Commissie op de moeilijkheid dat enerzijds het begrip kunst zich in wezen richt naar subjectieve maatstaven, terwijl anderzijds het gemeenschappelijk douanetarief uit hoofde van zijn doelstelling is afgestemd op objectieve maatstaven. Het gemeenschappelijk douanetarief brengt (in post 99.02) deze objectivering die zowel voor de rechtszekerheid als om praktische redenen noodzakelijk is, voor de sector originele gravures, etsen en litho's tot stand door als objectieve indelingsmaatstaf een definitie te hanteren, die is opgesteld en erkend door de bevoegde kunsthandelskringen en als aantekening 2 in hoofdstuk 99 is opgenomen. Het ligt voor de hand dat de vastlegging, voor juridische doeleinden van een artistiek begrip dat in een bepaald tijdperk geldt, onvermijdelijk moet achterblijven bij de dynamische ontwikkeling van nieuwe stromingen en vormen van artistieke expressie. Dit neemt echter niet weg dat de bepalingen van het gemeenschappelijk douanetarief moeten worden toegepast zoals zij gelden, ook al zullen wijzigingen en aanpassingen moeten worden aangebracht telkens wanneer dit nodig is.
De Raad van de Europese Gemeenschappen heeft reeds in 1974 met de vaststelling van verordening nr. 1616/74 (PB nr. L 174 van 25 juni 1974, blz. 5) de consequenties getrokken uit de bijzondere artistieke waarde van de kleurzeefdrukken door het toen geldende douanetarief terug te brengen tot 0 %.
Derhalve dient bij de indeling van goederen als de onderhavige, rekening te worden gehouden met de letter, de doelstelling en de systematiek van de bepalingen van het gemeenschappelijk douanetarief.
Van mening dat de wijze van vervaardiging van de betrokken produkten van belang is voor hun tariefindeling, zet de Commissie uiteen hoe deze tot stand komen.
Serigrafie is een drukprocédé waarbij gebruik wordt gemaakt van een bedrukte matrijs die bestaat uit een op hout of metaal gespannen speciaal weefsel van natuurlijke (zijde) of synthetische (nylon, etc.) textieldraden of metaaldraden (roestvrij staal, etc). Dit drukprocédé bestaat uit twee fasen: de voorbereiding van het doek, „overbrenging” op het doek van de originele te reproduceren tekening (spanning van het doek op het raam) en de reproduktie op de beelddrager (het eigenlijke drukken).
De vervaardiging van het drukraam is de belangrijkste fase bij de produktie van een serigrafie. Hierbij worden verschillende procédé's — in het bijzonder wanneer het gaat om kunstserigrafieën — toegepast (bij voorbeeld voor de reproduktie van volle kleurtinten of van tekeningen met zeer geprononceerde details).
Het doek wordt met de hand vervaardigd (bij voorbeeld door het uit te snijden of met behulp van een fotomechanisch procédé) en de mazen van het weefsel worden bedekt met een vernislaag die voorkomt dat de kleur doordringt op die plaatsen waar de beelddrager niet bedrukt mag worden, en blijven onbedekt op de plaatsen die overeenkomen met de „tekening” die gereproduceerd moet worden. De gekozen beelddrager wordt onder het „cliché”-doek geplaatst. De op het doek uitgegoten verf wordt aangedrukt met een spatel, dringt door de onbedekte mazen en wordt aldus uitgesmeerd op de beelddrager. Deze verrichting, die mechanisch of met de hand geschiedt, wordt evenzovele malen herhaald als er beelddragers te bedrukken of kleuren van het „origineel” te reproduceren zijn.
Er bestaan geperfectioneerde, geheel automatische machines waarmee enige duizenden exemplaren van een serigrafie per uur kunnen worden vervaardigd.
De serigrafie vindt voornamelijk toepassing in de industrie, in de grafische kunst en in de artistieke weergave. De zogenaamde kunstzeefdruk heeft gewoonlijk een oplage van ten hoogste enige honderden exemplaren; de bladen worden alle genummerd en door de kunstenaar met de hand gesigneerd.
Afbakening van post 49.11-B ten opzichte van post 99.02
Post 49.11-B behelst in het algemeen „ieder drukwerk, ongeacht de wijze waar op het is vervaardigd”. Zij vormt min of meer een restpost, bedoeld voor alle drukkerijprodukten van de (speciale) grafische kunsten, die niet elders genoemd of opgenomen zijn. Dit wordt bevestigd door de Toelichtingen op de nomenclatuur van Brussel onder hoofdstuk 49, deel I, algemene opmerkingen.
Daar kleurserigrafieën worden verkregen door een drukprocédé, zou althans in beginsel kunnen worden aangenomen dat zij onder post 49.11-B vallen.
Echter, volgens algemene bepaling nr. 3 a) van het gemeenschappelijk douanetarief volgens welke „de post met de meest specifieke omschrijving” voorrang moet hebben boven „posten met een meer algemene strekking”, moet men zich allereerst afvragen of niet bijzondere regels tot indeling van serigrafieën onder een speciale post nopen. Aantekening 1 c) van hoofdstuk 49 zegt ten deze dat „originele gravures, etsen en litho's (post 99.02) en andere artikelen bedoeld bij een der posten van hoofdstuk 99” niet onder hoofdstuk 49 vallen. Derhalve dient men volgens de Commissie 'na te gaan of kunstserigrafieën behoren tot de „artikelen bedoeld bij een der posten van hoofdstuk 99”. Alleen bij een bevestigend antwoord zou een indeling onder post 49.11-B kunnen worden uitgesloten.
De Commissie onderstreept dat het evenmin mogelijk is kunstserigrafieën onder algemene bepaling 4 voor de toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief te brengen en in te delen „onder de post, welke van toepassing is op de goederen waarmede zij de meeste overeenkomst vertonen”. Deze regel geldt immers voor het geval dat een produkt „onder geen enkele post van het Tarief valt”. Post 49.11-B is echter van toepassing op alle drukkerijprodukten van de grafische kunst, dat wil zeggen met inbegrip van serigrafieën. De eigenlijke vraag is hier dus of een bijzondere bepaling (post 99.02) de toepassing van de algemene bepaling (post 49.11-B) uitsluit.
Hiertoe moet worden uitgemaakt of kunstserigrafieën in kleur behoren tot de produkten van post 99.02, dat wil zeggen of zij beschouwd kunnen worden als „originele gravures, etsen en litho's”, welke artikelen aantekening 2 van hoofdstuk 99 omschrijft als
„die, welke rechtstreeks in het zwart of in kleuren zijn afgedrukt van één of meer door de kunstenaar geheel met de hand vervaardigde platen, ongeacht het materiaal waarop dit afdrukken is geschied en ongeacht de gevolgde techniek, met uitzondering van de mechanische en fotomechanische reproduktietechniek.”
Volgens de Commissie zijn uit de bewoordingen van post 99.02 twee typische bepalende criteria voor de tariefindeling af te leiden: de oorspronkelijkheid en het feit van de nauwkeurige grenzen die door de bewoordingen van die post, tezamen met aantekening 2 van hoofdstuk 99, aan iedere uitlegging worden gesteld.
Bij genummerde en door de kunstenaar eigenhandig gesigneerde kunstserigrafieën in kleur roept het criterium van de oorspronkelijkheid zeer ingewikkelde technische vragen op. De Commissie is echter van mening dat dit punt niet verder behoeft te worden onderzocht, daar een indeling van serigrafieën onder post 99.02 om andere redenen is uitgesloten.
Wat betreft het tweede criterium kunnen onder post 99.02 alleen drukwerken worden ingedeeld die vallen onder een van de genoemde drie categorieën. Kleurserigrafieën worden niet afgedrukt „van één of meer door de kunstenaar geheel met de hand vervaardigde platen”, daar voor de vervaardiging ten dele ook mechanische of fotomechanische procédé's worden gebruikt; zij vallen onder geen van de genoemde drie categorieën en kunnen derhalve niet worden ingedeeld onder post 99.02, ook al zouden zij in artistiek opzicht als gelijkwaardig aan de produkten van die post zijn te beschouwen.
De Commissie is derhalve van mening dat de litigieuze artikelen dienen te vallen onder de algemene norm, te weten post 49.11-B.
Conclusie
De Commissie zou de gestelde vraag als volgt willen beantwoorden:
Kunstserigrafieën die door de kunstenaar eigenhandig zijn gesigneerd en in een beperkte oplage van 150 stuks zijn gereproduceerd, vallen onder post 49.11-B van het gemeenschappelijke douanetarief.
Mondelinge behandeling
Overwegende dat ter terechtzitting van 7 juli 1977 de Commissie van de Europese Gemeenschappen, ten deze vertegenwoordigd door J. Amphoux, als gemachtigde, bijgestaan door M. Beschel, lid van haar juridische dienst, in haar mondelinge opmerkingen is gehoord;
Overwegende dat de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 oktober 1977 conclusie heeft genomen;
Ten aanzien van het recht
Overwegende dat het Finanzgericht Münster bij beschikking van 19 januari 1977, ingekomen ter griffie van het Hof op 11 februari 1977, krachtens artikel 177 EEG-Verdrag de volgende prejudiciële vraag heeft gesteld:
„Dienden artistieke kleurzeefdrukken (kleurserigrafieën), door de kunstenaar eigenhandig gesigneerd en genummerd in een oplage van ten hoogste 150 exemplaren, op 14 februari 1973 te worden ingedeeld onder post 49.11-B of onder post 99.02 van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT)?”;
dat deze vraag is gerezen in een geding over de tariefindeling van 150 kunstserigrafieën, genummerd en eigenhandig gesigneerd door de kunstenaar, ingevoerd uit de Verenigde Staten in de Bondsrepubliek Duitsland en in het vrije verkeer gebracht op 14 maart 1973;
dat de douaneautoriteiten deze voorwerpen hebben ingedeeld onder post 49.11-B („Prenten, gravures, foto's en ander drukwerk, ongeacht de wijze waarop zij zijn vervaardigd: … B. andere”) van het gemeenschappelijk douanetarief;
dat de importeur deze indeling bestrijdt en stelt dat de litigieuze goederen vallen onder post 99.02 („originele gravures, etsen en litho's”);
Overwegende dat het geding derhalve gaat over de afbakening van twee posten van het gemeenschappelijk douanetarief, waarvan de ene, post 49.11-B, valt onder de algemene categorie „Artikelen van de boekhandel en produkten van de grafische kunst” (hoofdstuk 49) en de andere, post 99.02, onder het begrip „Kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten” (hoofdstuk 99);
dat deze afbakening niet kan worden gebaseerd op de eventuele kunstwaarde van de bedoelde artikelen, daar deze waarde in wezen wordt bepaald naar subjectieve en onbestendige criteria, doch dient te steunen op objectieve maatstaven die in het gemeenschappelijk douanetarief worden gehanteerd zowel voor zijn doeltreffende werking als ter wille van de rechtszekerheid;
Overwegende dat uit de stukken blijkt dat de serigrafie een althans gedeeltelijk mechanisch of fotomechanisch drukprocédé is;
dat hoewel met het onderhavige procédé een onbeperkt aantal reprodukties kan worden vervaardigd, de „kunst”serigrafie gewoonlijk wordt vervaardigd in oplagen van ten hoogste enige honderden exemplaren;
Overwegende dat zowel uit de bewoordingen als uit de opzet van hoofdstuk 49 van het gemeenschappelijk douanetarief blijkt dat post 49.11-B een restpost is die alle niet elders genoemde of opgenomen produkten van grafisch drukwerk omvat;
dat deze vaststelling bevestiging vindt in de Toelichtingen op de nomenclatuur van Brussel onder hoofdstuk 49, deel I, algemene opmerkingen:
„Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder drukken verstaan, zowel het drukken met de hand (met behulp van een duplicator, met de hand getrokken gravures en etsen, andere dan de originele), als het drukken volgens de diverse mechanische (typografie, offsetdruk, steendruk, lichtdruk, enz.) en fotografische procédé's en voorts ook de reliëfdruk of hoogdruk. Er wordt geen rekening gehouden met de aard van de gebruikte letters (lettertypen): letters van enig alfabet, nummersystemen van alle soorten, stenografische tekens, morsetekens of dergelijke codetekens, Brailleschrift, muzieknoten en -symbolen”;
dat waar kunstserigrafieën worden verkregen door een drukprocédé, derhalve termen aanwezig zijn voor de vaststelling dat zij mogelijk onder post 49.11-B vallen;
dat om die reden hier geen ruimte is voor de algemene bepaling nr. 4 voor de toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, volgens welke goederen die onder geen enkele post daarvan vallen, worden ingedeeld onder de post, welke van toepassing is op goederen waarmede zij de meeste overeenkomst vertonen;
Overwegende dat echter algemene bepaling nr. 3 a) preciseert dat „de post met de meest specifieke omschrijving” voorrang heeft boven „posten met een meer algemene strekking”;
dat derhalve dient te worden nagegaan of nadere bepalingen niet verplichten tot indeling van kunstserigrafieën onder een bijzondere post;
Overwegende dat luidens aantekening 1 c) van hoofdstuk 49 „originele gravures, etsen en litho's (post 99.02) … en andere artikelen, bedoeld bij één der posten van hoofdstuk 99” niet onder hoofdstuk 4 zijn begrepen;
dat, waar post 99.02 ten opzichte van post 49.11-B een bijzondere post vormt, derhalve dient te worden onderzocht of kunstserigrafieën onder post 99.02 vallen, met andere woorden of zij kunnen worden beschouwd als „originele gravures, etsen of litho's”, artikelen die aantekening 2 van hoofdstuk 99 definieert als
„die welke rechtstreeks in het zwart of in kleuren zijn afgedrukt van één of meer door de kunstenaar geheel met de hand vervaardigde platen, ongeacht het materiaal waarop dit afdrukken is geschied en ongeacht de gevolgde techniek, met uitzondering van de mechanische en van de fotomechanische reproduktietechniek”;
Overwegende dat uit de bewoordingen van post 99.02 juncto aantekening 2 van hoofdstuk 99 blijkt dat, voor een indeling onder post 99.02, de drukwerken dienen te vallen onder één der drie genoemde categorieën, hetgeen met name inhoudt dat zij oorsponkelijk moeten zijn en dat hun vervaardigingswijze beantwoordt aan de vereisten van genoemde aantekening;
dat aangezien, zoals reeds is gezegd, gedeeltelijk mechanische of fotomechanische procédé's worden toegepast voor de vervaardiging van kunstserigrafieën, deze dus niet zijn „afgedrukt van één of meer door de kunstenaar geheel met de hand vervaardigde platen”;
dat waar dit feit op zich voldoende is om indeling van de litigieuze artikelen onder post 99.02 uit te sluiten en dientengevolge noopt tot indeling onder post 49.11-B, niet behoeft te worden nagegaan of zij voldoen aan het oorspronkelijkheidscriterium;
Overwegende dat om die redenen op de gestelde vraag dient te worden geantwoord dat kunstserigrafieën onder post 49.11-B van het gemeenschappelijk douanetarief vallen, zelfs als zij door de kunstenaar eigenhandig zijn gesigneerd en in een beperkte oplage zijn aangemaakt;
Ten aanzien van de kosten
Overwegende dat de kosten, door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening harer opmerkingen bij het Hof gemaakt, niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen;
dat de procedure ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding als een aldaar gerezen incident is te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen;
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede Kamer),
uitspraak doende op de door het Finanzgericht Münster bij beschikking van 19 januari 1977 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Kunstserigrafieën vallen onder post 49.11-B van het gemeenschappelijk douanetarief, zelfs als zij door de kunstenaar eigenhandig zijn gesigneerd en in een beperkte oplage zijn aangemaakt.
Pescatore
Mackenzie Stuart
Touffait
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op zevenentwintig oktober negentienhonderdzevenenzeventig.
De griffier
A. Van Houtte
P. Pescatore
waarnemend president van de Tweede Kamer