Home

Hof van Justitie EU 27-02-1980 ECLI:EU:C:1980:52

Hof van Justitie EU 27-02-1980 ECLI:EU:C:1980:52

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
27 februari 1980

Uitspraak

ARREST VAN 27-2-1980 — ZAAK 169/78 COMMISSIE / ITALIE

In zaak 169/78,

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, te deze vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. Abate, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij haar juridisch adviseur M. Cervino, Bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,

verzoekster, tegen

Italiaanse Republiek, te dezen voor de schriftelijke behandeling vertegenwoordigd door ambassadeur A. Maresca, als gemachtigde, bijgestaan door M. Fanelli, avvocato dello Stato, en voor de mondelinge behandeling door I. M. Braguglia, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Italiaanse ambassade,

verweerster,

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: H. Kutscher, president, A. O'Keeffe en A. Touffait, kamerpresidenten, J. Mertens de Wilmars, P. Pescatore, Mackenzie Stuart, G. Bosco, T. Koopmans en O. Due, rechters,

advocaat-generaal: G. Reischl

griffier: A. Van Houtte

het navolgende

ARREST

De feiten

De feiten, het procesverloop en de conclusies, middelen en argumenten van partijen kunnen worden samengevat als volgt:

Overzicht van de feiten

De Italiaanse produktic van gedistilleerde dranken, dat wil zeggen door clistillatie verkregen alcoholhoudende dranken in de zin van post 22.09 C van het gemeenschappelijk douanetarief, bedraagt circa 400 000 hl per jaar. Zij bestaat voornamelijk uit gedistilleerd uit wijn en draf, in het bijzonder brandewijn en grappa. De Italiaanse produktic van gedistilleerd uit andere vruchten is tamelijk klein, ongeveer 24 000 hl per jaar, en de produktie van gedistilleerd uit graan is van nog minder belang.

In Italië wordt door het aanbrengen van banderollen op flessen met een inhoud van 2 liter en minder een accijns geheven op voor de detailverkoop bestemde alcoholhoudende dranken. Bij artikel 6 van besluitwet nr. 745 van 26 oktober 1970 houdende bijzondere stimuleringsmaatregelen voor de economie (Gazzetta Ufficiale della Repubblica Italiana nr. 272, van 26 oktober 1970, biz. 7193), omgezet in wet nr. 1043 van 18 december 1970 (GURI nr. 323 van 23 december 1970, biz. 8543), is het banderoltarief voor gedistilleerde dranken uit graan en suikerriet sterk verhoogd; daarentegen is het banderoltarief voor de andere gedistilleerde dranken, waaronder die uit wijn en draf, ongewijzigd gehandhaafd op een veel lager niveau.

De volgende tabel bevat een vergelijkend overzicht van de prijzen in Italiaanse lires van de banderollen voor de verschillende soorten gedistilleerd:

Inhoud recipient tot

Gedistilleerd uit graan en suikerriet

Gedistilleerd uit wijn

Gedistilleerd uit draf

(in LIT)

0,10 liter

80

25

10

0,25 liter

10.0

25

10

0,50 liter

220

40

20

0,75 liter

340

55

20

1,00 liter

420

60

20

1,50 liter

560

85

20

2,00 liter

640

105

20

Omdat deze accijns op geïmporteerde produkten zoals whisky en rum, hoger was dan op nationale produkten zoals gedistilleerd uit wijn of draf en vruchtenbrandewijn, verzocht de Commissie de Italiaanse regering op 17 januari 1974 om een toelichting over dit verschil in behandeling.

In haar antwoord van 4 mei 1974 stelde de Italiaanse regering ten principale, dat Italië een eigen produktie van gedistilleerd uit graan en suikerriet kent, verkregen door versnijding met toevoeging van alcohol; subsidair betoogde zij dat de accijns slechts van toepassing was op de voor detailverkoop geproduceerde alcoholische dranken, dat blijkens de statistieken de importen van gedistilleerd uit graan en suikerriet sterker stegen dan de produktie van gedistilleerd uit wijn en draf, en dat het probleem van de verschillen in belasting in het kader van de belasting in het kader van de belastingharmonisatie moest worden onderzocht.

Daartegenover achtte de Commissie de betrokken fiscale bepalingen onverenigbaar met artikel 95, eerste en tweede alinea, EEG-Verdrag. Van oordeel dat de Italiaanse regering de krachtens het Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nakwam, leidde de Commissie bij brief van 11 juni 1976 tegen haar de procedurevan artikel 169 in.

De Italiaanse regering heeft bij brief van 28 juli 1976 de Commissie haar opmerkingen overgelegd, als bedoeld in artikel 169, eerste alinea, EEG-Verdrag. Daarbij merkte zij onder meer op, dat de verschillende gedistilleerde dranken niet gelijksoortig waren, dat het verwijt van discriminatie ongegrond was en dat andere nationale produkties niet zijdelings werden beschermd.

Op 23 januari 1978 bracht de Commissie ten aanzien van de Italiaanse Republiek het met redenen omklede advies uit, bedoeld in artikel 169, eerste alinea, EEG-Verdrag. Daarin stelde zij vast, dat de Italiaanse Republiek, door een differentiële accijns toe te passen, hoofdzakelijk de geïmporteerde produkten benadeelt ten opzichte van de gelijksoortige nationale produkten en aldus de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nakomt. De Italiaanse Republiek werd verzocht binnen twee weken de nodige maatregelen vast te stellen om aan het Verdrag te voldoen.

Bij brief van 20 april 1978 deelde de Italiaanse regering de Commissie mee, dat zij geen enkele reden zag waarom zij zou moeten afzien van het huidige banderollenstelsel of van de daarmee verband houdende fiscale praktijk.

Schriftelijke procedure

Bij op 7 augustus 1978 ingediend verzoekschrift heeft de Commissie de aan de Italiaanse Republiek met betrekking tot de belasting op gedistilleerd verweten niet-nakoming van de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen, krachtens artikel 169, tweede alinea, EEG-Verdrag bij het Hof van Justitie aanhangig gemaakt.

De procedure heeft een normaal verloop gehad.

Het Hof heeft, op rapport van de rech-tcr-rapporteur en gehoord de advocaat-generaal, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan. Het heeft de Commissie evenwel verzocht schriftelijk verschillende vragen te beantwoorden; daaraan is binnen de gestelde termijn gevolg gegeven.

Conclusies van partijen

De Commissie concludeert dat het den Hove behage:

  • vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door na 26 oktober 1970 in de vorm van banderollen een differentiële accijns te heffen waardoor ingevoerde gedistilleerde dranken worden achtergesteld, de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

  • de Italiaanse Republiek in de kosten te verwijzen.

De regering van de Italiaanse Republiek concludeert dat het den Hove behage:

  • het beroep van de Commissie niet-ontvankelijk of in elk geval ongegrond te verklaren;

  • de Commissie in de kosten te verwijzen.

Door partijen schriftelijk voorgedragen middelen en argumenten

De ontvankelijkheid

De regering van de Italiaanse Republiek acht het beroep van de Commissie niet-ontvankelijk.

  1. Naar de Commissie zelf heeft verklaard, is de differentiële belasting door middel van banderollen slechts één aspect van de fiscale discriminatie die Italië zou toepassen tussen gedistilleerde dranken uit graan of suikerriet en de nationale produkten uit wijn of draf. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie mag een discriminatie op het vlak van de binnenlandse belastingen niet geïsoleerd worden beoordeeld; een eventueel verschil in behandeling moet daarentegen in zijn algemeenheid worden onderzocht. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de lasten die enkel op het nationale produkt drukken, maar het zou onbillijk zijn deze te vergelijken met slechts één van de elementen van de totale belasting op ingevoerde produkten. Bij de beoordeling van de gestelde inbreuk moet worden gelet op het geheel van de belasting op de betrokken produkten; één enkel punt van bezwaar kan niet in verscheidene, afzonderlijke procedures worden behandeld. Een geisoleerde beschouwing zou niet enkel een globaal inzicht in de problemen onmogelijk maken, maar bovendien een ontoelaatbaar „vooroordeel” opleveren voor de beslissingen die het Hof in de achtereenvolgens aanhangig gemaakte zaken zou moeten geven. Gezien de verscheidenheid en gecompliceerdheid van de verschillende nationale belastingstelsels, is het onaanvaardbaar dat de oplossing van alle problemen wordt gezocht in afzonderlijke procedures, die elk betrekking hebben op bepaalde bijzondere aspecten van de belasting.

  2. De Commissie heeft, zonder daarbij nader te onderscheiden, gesteld dat inbreuk is gemaakt op de eerste en de tweede alinea van artikel 95. De strekking van deze bepalingen is echter niet zodanig, dat de oplossing van het probleem in beide gevallen dezelfde zou zijn, in die zin dat de differentiële belasting absoluut onwettig is. De Commissie dient duidelijk onderwerp en strekking van haar beroep aan te geven; in plaats van te specificeren waarin de protectionistische situatie bestaat en daarvan het bewijs te leveren, onderstelt zij slechts dat inbreuk is gemaakt op de tweede alinea van artikel 95 en drukt dit uit in zo algemeen mogelijke bewoordingen. Haar beroep is dientengevolge niet-ontvankelijk.

De Commissie verwerpt de exceptie van niet-ontvankelijkheid van de Italiaanse regering.

  1. Ten aanzien van het eerste punt zij opgemerkt, dat in Italië de belastingen op gedistilleerde dranken bij verschillende wettelijke besluiten worden geregeld en dat het onmogelijk is door middel van een andere wet een einde te maken aan de werking van een maatregel die voortvloeit uit een met het Verdrag strijdige wet. Eventueel dient de Italiaanse regering te bewijzen dat de discriminatie waarop dit beroep betrekking heeft, niet bestaat; het betoog betreft dus de gegrondheid en niet de ontvankelijkheid van het beroep.

  2. Blijkens de rechtspraak van het Hof van Justitie moet ingevolge artikel 95 elke discriminatie in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten worden opgeheven en vormt de tweede alinea van dat artikel het noodzakelijke complement op het in de eerste alinea vervatte verbod; het verbod van de tweede alinea geldt dus voor alle hogere belastingen die op concurrerende geïmporteerde produkten worden geheven, ongeacht hoeveel hoger zij zijn. Waar de rechtsregeling van artikel 95 eenvormig is, dienen de twee alinea's enkel om het zakelijke toepassingsgebied van het daarin vervatte verbod af te bakenen.

    Het met redenen omklede advies en het beroepschrift laten geen ruimte voor twijfel: het verschil in het banderoltarief moet ook wanneer de betrokken gedistilleerde dranken als concurrerende produkten in de zin van artikel 95, tweede alinea, mochten worden beschouwd, volledig worden opgeheven.

Ten gronde

De Commissie meent dat de Italiaanse banderolbelasting op voor de detailverkoop bestemde alcoholhoudende dranken in strijd is met artikel 95, eerste en tweede alinea, EEG-Verdrag.

  1. Wat artikel 95, eerste alinea, betreft zij opgemerkt, dat de Italiaanse Republiek op de ín de andere Lid-Staten geproduceerde gedistilleerde dranken hogere binnenlandse belastingen heft. De gedistilleerde dranken uit graan en suikerriet moeten immers als gelijksoortige produkten als de andere gedistilleerde dranken worden aangemerkt: ongeacht hun gebruik bij de consumptie moeten al deze produkten enkele welbepaalde gemeenschappelijke kenmerken bezitten. Overigens wordt in Italië nagenoeg geen gedistilleerd uit graan en suikerriet geproduceerd.

  2. Wat artikel 95, tweede alinea, betreft dient te worden overwogen dat zelfs wanneer de gelijksoortigheid tussen gedistilleerde dranken uit graan en suikerriet enerzijds en andere gedistilleerde dranken anderzijds zou worden betwist, het niettemin substitutieprodukten zijn die met elkaar concurreren. Omdat de Italiaanse produktie van gedistilleerd uit graan en suikerriet gering is, heeft de hogere belasting op deze laatste produkten mitsdien tot gevolg dat de zeer grote nationale produktie van gedistilleerde dranken uit wijn en draf wordt beschermd.

  3. In tegenstelling tot hetgeen de Italiaanse regering verklaart, kent Italië in feite geen produktie van gedistilleerde dranken die aldaar rechtstreeks uit graan- of suikerrietalcohol worden vervaardigd. De overgelegde cijfers betreffende gedistilleerd uit suikerriet zijn volstrekt in tegenspraak met de statistische gegevens die de Italiaanse ministeriële instanties aan de Commissie hebben verstrekt; deze bestaan trouwens slechts uit ramingen. De door het Italiaanse ministerie van Financiën overgelegde officiële statistische gegevens betreffende graangedistilleerd geven een produktie te zien van 78 hl in 1975, 4 hl in 1976 en nihil in 1977. In verband met de communautaire regeling betreffende de oorsprong van goederen en de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief kunnen de gedistilleerde dranken die door menging verkregen zijn (uit de landen van oorsprong geïmporteerde echte whisky of rum waaraan water en zuivere alcohol uit Italiaanse wijnen zijn toegevoegd), bovendien onmogelijk als „nationaal produkt” (produkt van oorsprong) in de zin van artikel 95 worden aangemerkt.

    De traditionele „doelstellingen van het economisch beleid”, die de Italiaanse regering aanvoert ter rechtvaardiging van de zeer geringe produktie van-graangedistilleerd, spelen in casu geen enkele rol; zij zijn in elk geval onverenigbaar met de doelstellingen van artikel 95. Bovendien zijn zij uitsluitend door middel van belastingheffing verwezenlijkt: een differentieel tarief (dat wil zegen discriminerend ten opzichte van de geïmporteerde produkten) voor de'accijns (diritto erariale), de banderollen en de BTW.

    In feite poogt de Italiaanse regering de gewraakte niet-nakoming te rechtvaardigen met een beroep op maatregelen in verband waarmee andere procedures krachtens artikel 169 zijn ingeleid.

  4. In elk geval rechtvaardigt het bestaan van een nationale produktie niet een belastingregeling met differentiële tarieven, indien op de ingevoerde produkten niet het laagste, voor gelijksoortige nationale produkten geldende tarief van toepassing is.

    De redenen die worden aangevoerd ter rechtvaardiging van eventuele fiscale voordelen voor bepaalde produkten, doen in hef geheel niet terzake. In casu zou het laagste banderoltarief — dat voor gedistilleerd uit draf, grappa, een uitsluitend Italiaans produkt — hebben te gelden voor alle ingevoerde gedistilleerde dranken, die immers gelijksoortig zijn met grappa, onverschillig uit welke grondstof zij zijn verkregen. Dit volgt uit de uitlegging van artikel 95 in's Hofs arrest van 10 oktober 1978 (zaak 148/77, Hansen & Balle, Jurispr. 1978, biz. 1787).

  5. Gedistilleerde dranken uit graan en suikerriet enerzijds en andere gedistilleerde dranken, in het bijzonder die uit wijn en draf, zijn „gelijksoortige” produkten in de zin van artikel 95, eerste alinea. Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat van gelijksoortigheid in de zin van artikel 95, eerste alinea, sprake is wanneer de betrokken produkten normaliter geacht kunnen worden naar gelang de omstandigheden onder dezelfde belasting-, douane of statistiekindeling te vallen; bovendien „moet een vergelijking worden gemaakt tussen de belasting op produkten die in dezelfde produktie- of handelsfase uit verbruikersoogpunt soortgelijke eigenschappen bezitten en aan dezelfde eisen voldoen.” Aan deze laatste voorwaarde is in casu stellig voldaan.

    Dit wordt bevestigd door de omstandigheid dat het nationale en het ingevoerde produkt onder dezelfde post van het gemeenschappelijk douanetarief zijn ingedeeld. Volgens de IDR-nomenclatuur bezitten gedistilleerde dranken, onverschillig of zij uit graan dan wel uit wijn of vruchten zijn verkregen, vergelijkbare eigenschappen en bevredigen zij dezelfde behoeften van de consument. Deze behoeften kunnen uiteraard door verschillende factoren worden bepaald en beïnvloed (gewoonte, individuele voorkeur, plaatselijke of nationale traditie, sociale omstandigheden, seizoen en klimaat, en niet te vergeten de mode); op de markt zijn gedistilleerde dranken als „gerede” produkten uit verbruikersoogpunt evenwel niet zozeer complementaire, maar parallelle produkten — met andere woorden, gelijksoortige produkten.

    Elke gedistilleerde drank heeft stellig typische eigen kenmerken; deze zijn afhankelijk van verschillende factoren (gebruikte grondstoffen, verwerkingsmethoden, aanwezigheid van secundaire aromatische bestanddelen, enz.), doch dit verhindert niet dat artikel 95, eerste alinea, op de betrokken produkten van toepassing is: voor het in deze bepaling vervatte verbod van fiscale discriminatie zijn zij niet relevant.

  6. Het eigenlijke probleem in verband met artikel 95, tweede alinea, is het bepalen van de criteria om „binnenlandse belastingen” waardoor andere produkties zijdelings worden beschermd, te identificeren.

    Blijkens de rechtspraak van het Hof zijn onverenigbaar met artikel 95, tweede alinea, binnenlandse belastingen die het ingevoerde produkt zwaarder belasten dan een nationaal produkt waarmee het concurreert, en die daardoor een protectionistische werking kunnen hebben. Deze protectionistische werking moet ongeacht haar omvang worden uitgeschakeld, want zij vormt op zichzelf een belemmering van het handelsverkeer en is als zodanig onverenigbaar met de doelstellingen van artikel 95. Tussen de hogere fiscale last en de protectionistische werking bestaat een zo nauw verband, dat het de economische beoordeling van andere invloeden van de fiscale last of van de „gevolgen van de protectionistische werking” op met name de ontwikkeling van de importen of de prijsstructuur overbodig maakt. De protectionistische werking van een maatregel die het ingevoerde produkt met een twintig maal zo hoog recht belast als het vergelijkbare nationale produkt, kan dus niet worden betwist met het argument dat de invoer van het betrokken produkt sterk is ontwikkeld; men dient immers te letten op de potentiële groei van de invoer in een markt zonder enige beperking van hetvrije verkeer van goederen.

  7. Volgens de rechtspraak van het Hof strekt het verbod van fiscale discriminatie zich uit tot de gevallen waarin de produkten niet „rechtstreeks met elkaar concurreren”: zelfs zonder enige directe concurrentie met een nationaal produkt kan er sprake zijn van bescherming, indien komt vast te staan dat op het ingevoerde produkt in verband met het pro-duktie- of handelsstadium of enige andere economische omstandigheid een bijzondere fiscale last drukt waardoor bepaalde activiteiten worden beschermd, ook al zijn deze volkomen onderscheiden van de activiteiten verband houdende met de produktie van het ingevoerde produkt. Artikel 95 heeft ongetwijfeld een zeer ruim toepassingsgebied. De substitueerbaarheid behoeft niet totaal te zijn, doch kan beperkt blijven tot enkele gebruiksmogelijkheden; bovendien kan zij variëren naar gelang van de aard en eigenschappen van het produkt enerzijds en de eisen en de smaak van de consument anderzijds. Het criterium van het „typische kenmerk” van de produkten heeft niets van doen met de vereisten van artikel 95, tweede alinea.

    De groei van de invoer van graangedistilleerd en de gelijktijdige afname van de Italiaanse produktie van gedistilleerd uit wijn en draf en van vruchtenbrandewijn vormen de duidelijkste, onmiskenbare aanwijzing voor de voorkeur van de Italiaanse consument voor buitenlands gedistilleerd. Anders dan de Italiaanse regering beweert, kan dit verschijnsel slechts worden verklaard, indien wordt erkend dat de betrokken gedistilleerde dranken met elkaar concurreren en elkaar kunnen vervangen. Zoals de Italiaanse regering zelf toegeeft, is haar traditioneel economisch beleid in de sector gedistilleerd enerzijds erop gericht, de produktie af te stemmen op distillatie van vruchten waarvan Italië in het algemeen een overschot kent, en anderzijds de stijging van de produktie van dranken, verkregen door distillatie van andere grondstoffen zoals graan, suikerriet en aardappelen af te remmen.

  8. Wat de bewering betreft dat inbreuken op artikel 95 in de sector alcoholhoudende dranken aan een algemeen onderzoek moeten worden onderworpen, behoeft slechts te worden opgemerkt dat de Commissie tegen verschillende andere Lid-Staten in een aantal belangrijke gevallen met betrekking tot de belastingen op alcoholhoudende dranken procedures heeft ingeleid. Hiermee verwerpt de Commissie impliciet het betoog dat het noodzakelijk is de harmonisatie te gebruiken als instrument voor het afschaffen van fiscale belemmeringen van het handelsverkeer; het verbod van fiscale discriminatie van artikel 95 — een bepaling met directe werking — kan niet afhankelijk worden gesteld van de vaststelling van „uitvoerings”-bepalingen in harmonisatierichtlijnen in de zin van artikel 99 EEG-Verdrag.

De Italiaanse regering is van mening dat het beroep van de Commissie, zo het al ontvankelijk mocht worden geacht, in elk geval niet gegrond is.

  1. De prijs die voor de banderol voor gedistilleerd uit graan en suikerriet moet worden betaald, is dezelfde voor het ingevoerde en voor het in Italië geproduceerde gedistilleerd. Aangezien op gelijke, nationale en ingevoerde produkten een gelijke belasting wordt geheven, kan er geen sprake zijn van schending van artikel 95.

  2. In tegenstelling tot hetgeen de Commissie heeft verklaard, worden in Italië gedistilleerde dranken uit graan en suikerriet geproduceerd: in 1974 4 435 hl whisky en 11 470 hl rum en in 1975 9 355 hl whisky en 9 553 hl rum.

    Het is niet van belang dat een deel van deze produkten is verkregen door 80 hl rechtstreeks geproduceerde anhydride alcohol te versnijden: de banderol, die enkel voor gebottelde produkten verplicht is, wordt bepaald door de benaming van het produkt; daaruit volgt dat voor in Italië geproduceerde alcohol, ongeacht de grondstof waaruit hij is vervaardigd, de hogere, voor graangedistilleerd vastgestelde belasting geldt wanneer hij wordt gebruikt voor de bereiding van een drank die als gedistilleerd uit graan kan worden aangeduid. De gehele produktie, dat wil zeggen de produktie van whisky in flessen, dient in aanmerking te worden genomen; dan moeten de 19 000 hl whisky en rum worden afgezet tegen een totale produktie aan gedistilleerd uit wijn en draf van iets meer dan 300 000 hl.

  3. Voor toepassing van artikel 95, eerste alinea, is beslissend dat er een nationale produktie — hoe klein ook — bestaat, en meer nog of er een dergelijke produktie kan bestaan. Artikel 95, eerste alinea, is immers een complement van het verbod van douanerechten en heffingen van gelijke werking; het beoogt enkel de neutraliteit van de concurrentie bij gelijkheid van produkten te verzekeren, en niet de fiscale autonomie van de Lid-Staten te beperken. Dankzij deze fiscale-autonomie kunnen de Lid-Staten produkten die, ofschoon alle nationaal, toch als gelijksoortig kunnen worden beschouwd, fiscaal verschillend behandelen; daardoor zouden weliswaar bepaalde groepen produkties worden bevoordeeld ten opzichte van andere, eveneens nationale produkties, maar dat zou niet in strijd zijn met artikel 95.

  4. In elk geval zijn gedistilleerde dranken uit graan en die uit wijn of draf geen gelijksoortige dranken: het zijn integendeel volkomen verschillende dranken, zowel wat de gebruikte grondstof en het fabricageprocédé betreft, als met betrekking tot hun eigenschappen en alcoholische bestanddelen. De betrokken produkten kunnen in verband met hun respectieve eigenschappen niet als gelijksoortig worden beschouwd; feitelijk zijn zij het trouwens niet: de consumenten maken altijd een nauwkeurige keuze, die wordt bepaald door smaak, gewoonte, werkelijke of vermeende hoedanigheden van het produkt, alsmede gezondheidsoverwegingen. Dit wordt bevestigd door de sterke groei van de consumptie van graangedistilleerd vergeleken met de geringe groei van de consumptie van gedistilleerd uit wijn en draf; in Italië is de invoer van whisky gedurende de laatste vijf jaren — dat wil zeggen na de invoering van de litigieuze belastingverhoging — van minder dan 100 000 hl gestegen tot meer dan 200 000 hl, terwijl de consumptie van gedistilleerd uit wijn en draf op een aanzienlijk lager niveau is gebleven, met een toename van nauwelijks 10 % in totaal.

  5. Het onderzoek aan de hand van het gemeenschappelijk douanetarief heeft slechts een bijkomstige betekenis; het bevestigt echter dat de betrokken gedistilleerde dranken niet gelijksoortig zijn.-

    Het gemeenschappelijk douanetarief vat onder een zelfde post een reeks produkten samen die een genus kunnen vormen; daarbinnen worden vervolgens in de onderverdelingen heel juist de species onderscheiden, dat wil zeggen de verschillende produkten die een eigen zelfstandigheid, een specifiek individueel kenmerk hebben. De bepaling dient te geschieden met inachtneming van de in de onderverdelingen genoemde produkten, waarvoor een afzonderlijk statistieknummer geldt; bij de invoering van het gemeenschappelijk douanetarief werden deze produkten als zo verschillend beschouwd, dat een belastingregeling met verschillende tarieven werd vastgesteld.

  6. Ten aanzien van artikel 95, tweede alinea, zij opgemerkt dat deze bepaling geenszins de ruime inhoud heeft die de Commissie daaraan wil toekennen door ze te beschouwen als een slotbepaling die ten doel heeft „elke discriminatie op te heffen tussen ingevoerde en nationale produkten die op een of andere wijze in de gemeenschappelijke markt het veld voor een rechtmatige concurrentieslag vinden.” Zij heeft integendeel een veel beperktere strekking. Evenals artikel III, sub 2, van de GATT, waarmee het een sterke gelijkenis vertoont, beperkt artikel 95, tweede alinea, zich ertoe belastingen waardoor andere produkties kunnen worden beschermd, te verbieden; het legt dus geen eenvormig tarief op en wil enkel beletten dat de belastingen „zijdelings” tot bescherming voor andere produkten leiden.

    De inhoud van het aan de Lid-Statcn opgelegde verbod blijft hetzelfde, ongeacht of het gaat om concurrerende produkten dan wel om bijzondere lasten die worden opgelegd om andere activiteiten te beschermen; blijkens de rechtspraak van het Hof moet de invloed van een belasting op de in artikel 95, tweede alinea, bedoelde economische verhoudingen worden getoetst aan de doelstellingen van artikel 95: het waarborgen van een normale concurrentie en afschaffing van alle beperkingen van fiscale aard, die het vrije goederenverkeer binnen de gemeenschappelijke markt kunnen belemmeren; het komt er dus op aan, vast te stellen beneden welk niveau de betrokken belasting niet meer de door artikel 95 verboden protectionistische werking heeft. Artikel 95 verlangt dus een eenvormig belastingtarief voor gelijksoortige produkten, en een belasting die op een zodanig niveau is vastgesteld, dat zij geen beschermende werking kan hebben in het geval bedoeld in de tweede alinea van artikel 95. In casu staat echter geenszins vast dat de hogere banderolprijs een beschermende werking heeft, en bovendien heeft de invoer van whisky in Italië een sterke groei te zien gegeven, terwijl de consumptie van gedistilleerde dranken uit wijn en draf, produkten die — naar wordt aangenomen — zijdelings worden beschermd, slechts weinig is toegenomen.

  7. In elk geval staan gedistilleerde dranken uit graan enerzijds en die uit wijn en draf anderzijds niet met elkaar in concurrentie. Artikel 95, tweede alinea, doelt op een rechtstreekse concurrentie; het gaat dus uit van een zodanige affiniteit tussen de produkten dat de beslissing van de consument daadwerkelijk enkel kan worden beïnvloed door extrinsieke factoren, in het bijzonder de prijs die op haar beurt weer door de belastingen wordt beïnvloed. Het moet produkten betreffen die direct vervangbaar zijn; zulks kan niet het geval zijn bij gedistilleerd uit graan enerzijds en gedistilleerd uit wijn en draf anderzijds. Dat zijn namelijk dusdanig typische produkten — door hun kenmerken en de redenen waarom de consument zijn keuze op hen richt (met name gezondheidsoverwegingen) dat de voorkeur voor één van beide produkten niet enkel door de prijs kan zijn ingegeven.

  8. De criteria die aan artikel 95 ten grondslag liggen, te weten het verzekeren van de fiscale neutraliteit (eerste alinea) en van aanvaardbare belastingmaxima, die een behoorlijke mededinging tussen rechtstreeks substitueerbare produkten niet beletten (tweede alinea), zijn andere dan die welke de vaststelling van de in de artikelen 99 en 100 EEG-Verdrag bedoelde maatregelen rechtvaardigen en die wegens eisen van ruimere aard ter beoordeling van de Raad zijn gelaten. Een fiscaal beleid, gericht op belastingharmonisatie, met name op het vlak van accijnzen en andere indirecte belastingen, kan nuttig blijken voor een aantal produkten waarbij niet aan de voorwaarden van artikel 95 is voldaan, zodat de Lid-Staten ten aanzien daarvan hun autonomie hebben behouden. In zo'n geval kan slechts worden gebruik gemaakt van de richtlijn; om tot een eenvormige regeling voor alcoholhoudende dranken te komen, dienen passende maatregelen te worden aangewend waarvoor de Raad bevoegd is; een extensieve uitlegging, die slechts in bepaalde gevallen van toepassing is en de bestaande onevenwichtigheid slechts kan vergroten, past daarbij niet. Dat sectoriële oplossingen via beslissingen die bijzondere gevallen betreffen, ontoereikend zijn, wordt beklemtoond door de Commissie zelf, die tegelijkertijd tegen verschillende Lid-Staten beroep heeft ingesteld, maar niettemin erop staat dat deze beroepen tezamen worden behandeld.

  9. Het arrest van 10 oktober 1978 (zaak 148/77, Hansen & Balle) bevestigt ten volle de conclusie van de Italiaanse regering.

    Uit dit arrest volgt met name dat het de Lid-Staten bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht en zolang de betrokken bepalingen niet zijn geharmoniseerd, niet verboden is „aan bepaalde soorten gedistilleerde dranken of bepaalde groepen producenten belastingvoordelen in de vorm van een ontheffing of vermindering van rechten toe te kennen”; dergelijke belastingfaciliteiten kunnen „ter bereiking van wettige economische en sociale doeleinden worden aangewend”, zulks ter discretie van de staat die van deze mogelijkheid gebruik wil maken. Artikel 95 beperkt dus niet de fiscale autonomie van de Lid-Staten, die in het kader van elke handelssector een gedifferentieerde behandeling kunnen vaststellen.

    Aangezien het een belasting betreft die naar de aard van het produkt is gedifferentieerd, kan worden gesteld dat ten volle aan artikel 95 is voldaan wanneer, voor elk soort produkt, eenvormige tarieven zijn vastgesteld voor de nationale produktie en voor de uit andere Lid-Staten ingevoerde produkten; in casu wordt hieraan volledig voldaan.

    Artikel 95 wil verhinderen dat voor nationale produkten een gunstiger regeling geldt dan voor produkten uit andere Lid-Staten; het verlangt stellig riiet dat nationale produkten een minder gunstige behandeling krijgen. Indien op geïmporteerde produkten altijd de gunstigste regeling zou moeten worden toegepast die op het nationale grondgebied voor de verschillende soorten van dat produkt geldt, dan zou de fiscale autonomie van de staten worden teruggebracht tot de — onzinnige — bevoegdheid om discriminaties ten nadele van enkele nationale produkten in te voeren.

    Artikel 95, eerste alinea, legt beslist niet de algemene verplichting op om, ook wanneer het ingevoerde produkt gelijksoortig is met het soort produkt waarvoor de binnenlandse regeling het hogere tarief voorziet, op het ingevoerde produkt het laagste in de binnenlandse regeling voorziene tarief toe te passen; evenzo moet, wanneer het ingevoerde produkt niet gelijksoortig is met een van de produkten waarvoor een differentiële binnenlandse belasting geldt, ter fine van toepassing van artikel 95, tweede alinea, worden onderzocht of het ingevoerde produkt een concurrentiepositie inneemt ten opzichte van de binnenlandse produkten en of deze laatste in feite ten onrechte worden beschermd.

    Voor zover differentiatie van belastingen geoorloofd is op grond van de aan de Lid-Staten gelaten fiscale autonomie en voor ingevoerde produkten dezelfde regeling geldt als op soortgelijke binnenlandse produkten van toepassing is, wordt artikel 95 ten volle nageleefd. Zo de Lid-Staten om geheel te hunner beoordeling staande „economische of sociale redenen”, differentiële belastingtarieven kunnen vaststellen voor de verschillende soorten gedistilleerd die uit verschillende grondstoffen zijn verkregen, dient men ook te erkennen dat ter fine van toepassing van artikel 95 slechts hoeft te worden verzekerd dat de belastingtarieven voor de binnenlandse en ingevoerde produkten voor elk type produkt gelijk zijn. Wat Italië betreft, is een dergelijke eenvormigheid ten volle verzekerd.

Antwoorden op vragen van het Hof

In haar schriftelijke antwoorden op de door het Hof gestelde vragen heeft de Commissie met name opgemerkt dat zij in de met redenen omklede adviezen van respectievelijk 31 juli 1978 en 8 februari 1979 eveneens heeft vastgesteld dat de Italiaanse belastingregeling voor gedistilleerd voor wat de normale accijns (diritto erariale), de bijzondere accijns, de produktiebelasting en de BTW betreft, onverenigbaar is met het EEG-Vcrdrag.

Omtrent de lopende werkzaamheden op gemeenschapsniveau met betrekking tot de alcoholmarkt en de belastingharmonisatie, zij allereerst opgemerkt dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen enerzijds het feit dat het voorstel voor een richtlijn betreffende de harmonisatie van de accijnzen op alcohol en het voorstel voor een verordening betreffende de marktordening voor ethylalcohol uit landbouwprodukten niet tijdig zijn aanvaard, en anderzijds het feit dat het in artikel 95 EEG-Verdrag neergelegde verbod van fiscale discriminatie niet is nageleefd. Deze laatste bepaling kan reeds thans haar volle werking hebben; het zou niet juist zijn de opheffing van de fiscale belemmeringen afhankelijk te stellen van de vaststelling door de Raad van de betrokken richtlijn of verordening.

Bovendien gaat het voorstel voor een richtlijn betreffende de harmonisatie van de accijnzen op alcohol (PB C 43 van 1972, blz. 25), uit van het beginsel dat alle gedistilleerde dranken gelijksoortig zijn en dat de produkten aan een belastingregeling met een uniform tarief per hectoliter zuivere alcohol moeten worden onderworpen. Het voorstel voor een verordening houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ethylalcohol uit landbouwprodukten alsmede aanvullende bepalingen voor bepaalde produkten die ethylalcohol bevatten (PB C 43 van 1972, blz. 3, en PB C 309 van 1976, blz. 2), vooziet in maatregelen ten aanzien van de alcoholproduktie en in interventiemaatregelen (prijscompensatie, uit de markt nemen en verkoop aan gereserveerde sectoren), maatregelen ten aanzien van alcoholhoudende dranken (steunverlening en oplegging van vereveningsrechtcn), handelspolitieke maatregelen en algemene bepalingen. Dit voorstel heeft slechts gedeeltelijk betrekking op gedistilleerde dranken uit wijn, omdat de passende en noodzakelijke interventiemaatregelen ter ondersteuning van de prijs van deze produkten uitdrukkelijk worden geregeld in de communautaire regeling voor de wijnmarkt (verordening nr. 337/79 van de Raad van 5 februari 1979 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt; PB L 54 van 1979, blz. 1). De Gemeenschap beschikt al lang over de passende economische middelen om het belangrijkste probleem te kunnen regelen, te weten de compensatie van het verschil tussen de produktiekosten van alcoholhoudende en gedistilleerde dranken uit wijn enerzijds, en de produkten op basis van andere agrarische grondstoffen, met name graan, anderzijds. Deze instrumenten kunnen slechts goed functioneren indien zij op een fiscaal neutrale markt worden gebruikt. De geconstateerde vertraging in de voortgang van de werkzaamheden van de Raad met betrekking tot de voorstellen van de Commissie is grotendeels te wijten aan het bestaan, in de Lid-Staten, van discriminerende fiscale maatregelen, die de nationale produkten een aanvullende bescherming bieden en die stellig niet gerechtvaardigd zijn ten opzichte van concurrerende produkten uit de andere Lid-Staten.

Verenigbaar met artikel 95 zijn enerzijds de belastingen die niet alleen volgens hetzelfde tarief, maar ook volgens dezelfde structuur zowel op nationale produkten als op gelijksoortige of concurrerende geïmporteerde produkten in de zin van artikel 95 drukken, en anderzijds de nationale belastingen die, ofschoon zij qua tarief en belastingstructuur een differentiële fiscale behandeling opleveren en daardoor bepaalde soorten nationale produkten begunstigen, op niet-discriminerende wijze op de geïmporteerde produkten drukken, dat wil zeggen dat zij de gunstiger fiscale behandeling die is voorbehouden aan bepaalde gelijksoortige en/of concurrerende nationale produkten in de zin van artikel 95, uitbreiden tot geïmporteerde produkten. Het belangrijkst is de onvoorwaardelijke inachtneming van het beginsel van de fiscale neutraliteit in het intracommunautaire handelsverkeer. Deze opmerkingen zijn in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof, met name het arrest van 10 oktober 1978 (zaak 148/77, Hansen & Balle, Jurispr. 1978, blz. 1787).

Mondelinge behandeling

De Commissie, te dezen vertegenwoordigd door A. Abate, en de Italiaanse regering, te dezen vertegenwoordigd door I. M. Braguglia, hebben ter terechtzitting van 9 oktober 1979 mondelinge opmerkingen gemaakt en vragen van het Hof beantwoord.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 28 november 1979 conclusie genomen.

In rechte

Bij verzoekschrift van 7 augustus 1978 heeft de Commissie krachtens artikel 169 EEG-Verdrag het Hof verzocht, vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door op gedistilleerde dranken een differentieel tarief toe te passen, de krachtens artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Tegelijkertijd heeft de Commissie met betrekking tot soortgelijke problemen beroep ingesteld tegen het Koninkrijk Denemarken en tegen de Franse Republiek. In de drie gevallen bevatten de verzoekschriften enkele algemene overwegingen, waaruit blijkt dat de beroepen onderdeel zijn van een algemene actie om te verzekeren dat de betrokken staten hun verdragsverplichtingen terzake nakomen. Het lijkt derhalve gewenst, eerst enige algemene principiële vragen met betrekking tot de uitlegging van artikel 95 te verduidelijken, die de drie zaken, gelet op de bijzonderheden van de markt van gedistilleerd, gemeen hebben.

De uitlegging van artikel 95

Volgens artikel 95, eerste alinea, „heffen de Lid-Staten op produkten van de overige Lid-Staten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale produkten worden geheven.” De tweede alinea voegt daaraan toe dat „de Lid-Staten op de produkten van de overige Lid-Staten geen zodanige binnenlandse belastingen heffen, dat daardoor andere produkten zijdelings worden beschermd.”

In het stelsel van het Verdrag vormen de aangehaalde bepalingen een aanvulling op die betreffende de afschaffing van douanerechten en heffingen van gelijke werking. Zij hebben ten doel, het vrije verkeer tussen de Lid-Staten onder normale concurrentieverhoudingen te verzekeren door elke vorm van bescherming uit te sluiten die het gevolg kan zijn van de toepassing van binnenlandse belastingen die discriminerend zijn ten opzichte van produkten uit andere Lid-Staten. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, dient artikel 95 de volstrekte neutraliteit van de binnenlandse belastingen te waarborgen ten aanzien van de mededinging tussen nationale en geïmporteerde produkten.

De hoofdregel terzake wordt gevormd door de eerste alinea van artikel 95, die uitgaat van een vergelijking tussen de fiscale lasten op nationale en die op als „gelijksoortig” aan te merken geïmporteerde produkten. Zoals het Hof in zijn arrest van 10 oktober 1978 (zaak 148/77, Hansen & Balle, Jurispr. 1978, biz. 1787) heeft beklemtoond, moet deze bepaling ruim worden uitgelegd, zodat alle fiscale regelingen díe inbreuk kunnen maken op de gelijkheid van behandeling van nationale of. geïmporteerde produkten eronder vallen; de uitdrukking „gelijksoortige produkten” moet dus voldoende soepel worden uitgelegd. In zijn arrest van 17 februari 1976 (zaak 45/75, Rewe, Jurispr. 1976, biz. 181) heeft het Hof uitgemaakt dat als gelijksoortig dienen te worden aangemerkt „de produkten die uit verbruikersoogpunt soortgelijke eigenschappen vertonen en aan dezelfde behoeften voldoen.” Voor de bepaling van het toepassingsgebied van artikel 95, eerste alinea, dienen dus niet de volstrekte identiteit, maar het soortgelijke en vergelijkbare gebruik als maatstaf te worden gehanteerd.

Daarnaast richt de tweede alinea van artikel 95 zich tegen elke vorm van zijdelings fiscaal protectionisme in het geval van produkten die, hoewel niet gelijksoortig in de zin van de eerste alinea, toch gedeeltelijk, indirect of potentieel in een concurrentieverhouding staan met sommige produkties van het land van invoer. Bepaalde aspecten van deze bepaling heeft het Hof reeds verduidelijkt in zijn arrest van 8 april 1968 (zaak 27/67, Fink-Frucht, Jurispr. 1968, biz. 317), waarin werd overwogen dat het voor de toepassing van de tweede alinea voldoende is dat het geïmporteerde produkt op grond van een of meer economische toepassingen concurreert met de nationale produktie, ook wanneer het niet geheel voldoet aan de in artikel 95, eerste alinea, gestelde voorwaarde van gelijksoortigheid.

Terwijl bij de eerste alinea de vergelijking van de fiscale lasten — aan de hand van het tarief, de belastinggrondslag dan wel andere toepassingsmodaliteiten — het aangewezen beoordelingscriterium is, knoopt de tweede alinea, vanwege de moeilijkheid om genoegzaam nauwkeurige vergelijkingen tussen de betrokken produkten te maken, aan bij een meer algemeen criterium, namelijk het protectionistische karakter van een binnenlandse belastingregeling.

In het onderhavige geval zijn over de toepassing van het gelijksoortigheidscriterium, dat de werkingssfeer van het verbod van artikel 95, eerste alinea, bepaalt, meningsverschillen gerezen tussen partijen. Volgens de Commissie bezitten alle gedistilleerde dranken, ongeacht de voor hun vervaardiging gebruikte grondstoffen, soortgelijke eigenschappen en voldoen zij in wezen aan dezelfde behoeften van de verbruikers. Ongeacht de bijzondere kenmerken van de verschillende onder deze categorie vallende produkten en de drinkgewoonten in de verschillende gebieden van de Gemeenschap, zouden derhalve de gedistilleerde dranken als eindprodukten uit verbruikersoogpunt één algemene markt vormen. Opgemerkt zij dat deze zienswijze tot uiting komt in de door de Commissie bij de Raad ingediende voorstellen tot instelling van een gemeenschappelijke ordening van de alcoholmarkt, gebaseerd op de toepassing van een eenvormig belastingtarief voor alle betrokken produkten, afhankelijk van hun gehalte aan zuivere alcohol.

Deze opvatting wordt door de regeringen van de drie in rechte betrokken Lid-Staten bestreden. Huns inziens kunnen gedistilleerde dranken in verschillende categorieën worden onderverdeeld, die zich onderscheiden volgens de gebruikte grondstoffen, hun kenmerkende eigenschappen en de in de verschillende Lid-Staten geconstateerde drinkgewoonten.

Daaromtrent merkt de Commissie echter op, dat de waardering van de kenmerken van de verschillende alcoholische dranken evenals de drinkgewoonten naar plaats en tijd verschilt en dat deze factoren geen beoordelingscriteria kunnen opleveren die voor de Gemeenschap in haar geheel gelding bezitten. Bovendien vestigt zij de aandacht op het gevaar dat deze gewoonten ontstaan als een gevolg van de door de staten ingevoerde fiscale indelingen.

Tegenover deze stellingen meent het Hof zijn standpunt te moeten bepalen als volgt. Bij de toepassing van de bepalingen van artikel 95 op de bijzondere nationale situaties waarop de door de Commissie ingestelde beroepen betrekking hebben, moet rekening worden gehouden met de algemene situatie van de markt van alcoholhoudende dranken in de Gemeenschap. Te dezen vallen drieërlei overwegingen in aanmerking te nemen :

  1. in de eerste plaats mag niet uit het oog worden verloren dat alle betrokken produkten, onverschillig welke voor het overige hun bijzondere eigenschappen zijn, gemeenschappelijke generieke kenmerken vertonen. Zij zijn alle verkregen door distillatie; alle bevatten als hoofdbestanddeel voor menselijke consumptie geschikte alcohol van een betrekkelijk hoge concentratiegraad. Binnen de ruimere categorie van alcoholhoudende dranken vormen de gedistilleerde dranken derhalve een identificeerbare groep met gemeenschappelijke kenmerken;

  2. ondanks die gemeenschappelijke kenmerken kan men binnen deze groep nog produkten onderscheiden die min of meer uitgesproken eigen karakteristieken vertonen. Deze vloeien voort uit de gebruikte grondstoffen (in dit opzicht kan met name worden onderscheiden tussen gedistilleerd uit wijn, vruchten, graan en suikerriet), de fabricagemethoden dan wel de toegevoegde aromatische bestanddelen. Aan de hand van deze eigen karakteristieken kunnen metterdaad typische variëteiten gedistilleerd worden omschreven, waarvan sommige zelfs worden beschermd door benamingen van oorsprong;

  3. tegelijkertijd mag men niet uit het oog verliezen dat er onder de gedistilleerde dranken, naast duidelijk gedefinieerde produkten met een betrekkelijk specifiek gebruiksdoel, andere produkten bestaan met minder uitgesproken eigenschappen, die voor meer uiteenlopende doeleinden worden gebruikt. Enerzijds zijn dat de talrijke produkten op basis van zogenoemde „neutrale” alcohol, dat wil zeggen alcohol die uit allerlei grondstoffen, bijvoorbeeld melasse en aardappelen kan worden verkregen; deze produkten ontlenen hun eigen karakter uitsluitend aan de toevoeging van aromaten met een meer of minder geprononceerde smaak. Anderzijds zij erop gewezen dat er onder de gedistilleerde dranken produkten voorkomen die op zeer uiteenlopende wijze kunnen worden gedronken: puur, aangelengd of gemixt. Deze produkten kunnen dus concurreren met een meer of minder grote verscheidenheid van andere alcoholhoudende dranken met meer beperkte gebruiksmogelijkheden. Kenmerkend voor de drie bij het Hof aanhangige procedures is, dat zij elk niet enkel betrekking hebben op gedistilleerde dranken met duidelijke eigenschappen, maar ook op één of meer produkten met talrijke gebruiksmogelijkheden.

Deze analyse van de markt van gedistilleerde dranken leidt tot een tweevoudige conclusie. In de eerste plaats komen er onder de gedistilleerde dranken, alle tezamen beschouwd, een onbepaald aantal dranken voor die als „gelijksoortige produkten” in de zin van artikel 95, eerste alinea, zijn aan te merken, hoewel dit in concrete gevallen soms moeilijk zal zijn uit te maken, gelet op de aard van de factoren die bij onderscheidingscriteria als smaak en consumentengewoonten meespelen. In de tweede plaats vertonen alle gedistilleerde dranken, zelfs waar een voldoende mate van gelijksoortigheid tussen de betrokken produkten niet kan worden vastgesteld, niettemin genoegzaam uitgesproken gemeenschappelijke kenmerken om het bestaan te aanvaarden van althans een gedeeltelijke of potentiële concurrentieverhouding. Bijgevolg kan toepassing van artikel 95, tweede alinea, in aanmerking komen in de gevallen waarin de gelijksoortigheid van de specifieke soorten gedistilleerd twijfelachtig of betwist blijft.

Blijkens het voorgaande kan artikel 95 in zijn geheel genomen zijn werking doen gevoelen ten aanzien van alle betrokken produkten zonder onderscheid. Het volstaat derhalve te onderzoeken of de toepassing van een bepaalde nationale belastingregeling discriminerend of, in voorkomend geval, protectionistisch is, dat wil zeggen of er een verschil in het tarief of in de toepassingsmodaliteiten van de belasting bestaat en of dat verschil een bepaalde nationale produktie kan begunstigen. Het is in dit kader dat, voor elk van de door de Commissie ingestelde beroepen, de economische verhoudingen tussen de betrokken produkten en de kenmerken van de litigieuze belastingregelingen moeten worden onderzocht.

In de verschillende procedures hebben partijen zich met betrekking tot het onderscheid tussen verscheidene groepen alcoholische produkten beroepen op enkele overwegingen van het Hof in het bovenaangehaalde arrest-Hansen & Balle, dat is gewezen toen de onderhavige beroepen reeds aanhangig waren. In het bijzonder is verwezen naar een passage in dat arrest, waar wordt gezegd „dat het bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht en zolang de betrokken bepalingen niet zijn eengemaakt of geharmoniseerd, het de Lid-Staten niet verboden is aan bepaalde soorten gedistilleerde dranken of bepaalde groepen producenten belastingvoordelen in de vorm van een ontheffing of vermindering van rechten toe te kennen” en „dat... belastingfaciliteiten als deze ter bereiking van wettige economische en sociale doelen kunnen worden aangewend, zoals het gebruik van bepaalde grondstoffen door de branderijen, het behoud van de produktie van typische gedistilleerde dranken van hoge kwaliteit of het in stand houden van bepaalde categorieën bedrijven, zoals de branderijen in de landbouwsector.”

Omdat enkele van de in rechte betrokken regeringen zich ter rechtvaardiging van hun belastingregeling op deze overwegingen beriepen, heeft het Hof de Commissie vragen gesteld over de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van differentiële belastingtarieven voor verschillende groepen alcoholhoudende dranken, en over haar voornemens terzake bij de harmonisatie van de belastingwetgevingen. De Commissie bevestigde haar zienswijze omtrent de gelijksoortigheid van alle gedistilleerde dranken, alsmede haar voornemen om de invoering — althans in principe — van een eenvormig belastingtarief in de toekomstige gemeenschapsverordeningen te verdedigen, en vestigde vervolgens de aandacht op het feit dat de problemen in verband met het gebruik van bepaalde grondstoffen, het behoud van produkties van hoge kwaliteit en de economische structuur van de produktiebedrijven — welke problemen het Hof in het aangehaalde arrest heeft vermeld —, met inachtneming van het verschil in kosten van de gebruikte grondstoffen kunnen worden opgelost door middel van steun bij de produktie of compensatieregelingen tussen producenten. Zij wees erop dat deze deelstelling voor de gedistilleerde dranken uit wijn reeds is verwezenlijkt in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt. Volgens de Commissie zouden dergelijke voorzieningen de afzetkansen van bepaalde, door hun produktiekosten benadeelde produkten kunnen waarborgen, zonder dat het nodig is daartoe gebruik te maken van differentiële belastingtarieven.

Met betrekking tot deze standpunten merkt het Hof op, dat het weliswaar in het arrest-Hansen & Balle, gelet op de huidige stand van het gemeenschapsrecht, de wettigheid van ontheffing of vermindering van belasting in bepaalde gevallen heeft erkend, doch zulks onder voorwaarde dat de Lid-Staten die van deze mogelijkheid gebruik maken, dergelijke faciliteiten zonder onderscheid ook uitbreiden tot de geïmporteerde produkten die in dezelfde omstandigheden verkeren. Met nadruk wordt erop gewezen, dat de wettigheid van deze praktijken met name is erkend om het behoud mogelijk te maken van produkties of ondernemingen die, zonder deze bijzondere fiscale faciliteiten, vanwege de stijging van de produktiekosten niet meer rendabel zouden zijn. Daarentegen mogen de in het aangehaalde arrest vervatte overwegingen niet worden opgevat als een legitimatie van fiscale differentiaties met een discriminerend of protectionistisch karakter.

Onderwerp van het geding en ontvankelijkheid van het beroep

Het door de Commissie ingestelde beroep heeft betrekking op het feit dat krachtens de Italiaanse belastingwetgeving op recipiënten met voor de detailverkoop bestemde gedistilleerde dranken banderollen moeten worden aangebracht (artikel 6 van besluitwet nr. 745 van 26 oktober 1970 — GURI, biz. 7193; bekrachtigd bij wet nr. 1034 van 18 december 1970 — GURI, biz. 8543). Blijkens genoemde bepalingen bedragen de tarieven voor deze banderollen, die gestaffeld zijn naar gelang de inhoud van de recipiënten, voor gedistilleerde dranken uit graan en suikerriet een veelvoud van de tarieven die voor gedistilleerde dranken uit respectievelijk wijn en draf zijn vastgesteld. De Commissie acht deze regeling in strijd met de bepalingen van artikel 95 EEG-Verdrag, omdat de hoogste tarieven van toepassing zijn op produkten die hoofdzakelijk worden ingevoerd, terwijl de laagste tarieven zijn voorbehouden voor gedistilleerde dranken uit wijn en draf, die typisch Italiaanse produkten zijn.

In haar verzoekschrift merkt de Commissie op dat het banderollenstelsel slechts één van de aspecten van de Italiaanse belastingregeling voor gedistilleerd is; deze omvat nog andere belastingen, te weten het „diritto erariale” (een accijns die in het produktiestadium wordt geheven) en de belasting over de toegevoegde waarde, die in het handelsstadium wordt toegepast. Wegens hun discriminerend karakter zijn in verband met deze beide belastingen procedures wegens niet-nakoming op grond van artikel 169 EEG-Verdrag ingeleid.

De Italiaanse regering betwist de ontvankelijkheid van het beroep, stellende dat de Commissie aldus het probleem van de banderollen heeft losgemaakt van de andere onderdelen van de belastingregeling voor gedistilleerd. Volgens de Italiaanse regering belet deze handelwijze een algemene beoordeling van het probleem, en valt aldus te duchten dat het Hof, gevraagd om een uitspraak over een ondergeschikt punt, wordt gedwongen vooruit te lopen op zijn beslissing over de gewraakte belastingregeling in haar geheel.

Deze exceptie van niet-ontvankelijkheid kan niet worden aanvaard. Ofschoon het beter moge lijken, een belastingregeling die onder verschillende gezichtspunten aanleiding geeft tot bezwaren van de Commissie, in haar geheel te onderzoeken, vormt het banderollenstelsel in het geheel van de litigieuze regeling een onderdeel dat daarvan volkomen kan worden losgemaakt en als zodanig afzonderlijk kan worden beoordeeld. Het is duidelijk dat het oordeel van het Hof in die omstandigheden niet verder kan reiken dan de feiten die het zijn voorgelegd, en niet kan prejudiciëren op de oplossing van andere, verknochte problemen.

Verder moet eraan worden herinnerd dat volgens de Italiaanse regering het beroep, dat primair op artikel 95, eerste alinea, is gebaseerd, niet-ontvankelijk is voor zover de Commissie het tegelijkertijd subsidiair heeft gebaseerd op de tweede alinea van dat artikel, waarbij zij zich voor wat deze tweede aan de Italiaanse Republiek verweten inbreuk betreft, in uiterst algemene ter- men uitdrukt.

Het volstaat erop te wijzen dat dit verweer van de Italiaanse regering in feite betrekking heeft op het geschil ten gronde en mitsdien in samenhang daarmee moet worden onderzocht.

Wat het geschil ten gronde betreft ontwikkelt de Italiaanse regering haar betoog langs twee lijnen:

  • het ontbreken van gelijksoortigheid in de zin van artikel 95, eerste alinea, tussen produkten waarop een differentieel belastingtarief wordt toegepast, en

  • het niet bestaan van zijdelingse bescherming van nationale produkties in de zin van artikel 95, tweede alinea.

Beoordeling van de litigieuze belastingregeling

Overeenkomstig het hiervoor vermelde standpunt is de Commissie van mening dat de produkten die door de Italiaanse wettelijke regeling in verschillende belastingcategorieën zijn ingedeeld — gedistilleerde dranken uit graan en suikerriet enerzijds en gedistilleerde dranken uit wijn en draf anderzijds — als „gelijksoortige” produkten in de zin van artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag zijn te beschouwen.

Voor het geval het Hof de gelijksoortigheid van genoemde produkten niet zou erkennen, heeft de Commissie haar beroep subsidiair gebaseerd op schending door de Italiaanse Republiek van artikel 95, tweede alinea. De Commissie meent dat de onderhavige soorten gedistilleerd ondanks hun typische eigenschappen op zijn minst onderling substitueerbaar zijn en mitsdien met elkaar in een concurrentieverhouding staan in de zin van artikel 95, tweede alinea. Dit zou worden bevestigd door de pogingen van sommige staten om de benamingen van oorsprong van bepaalde gedistilleerde dranken tot beschermde benamingen te doen verklaren; een dergelijke bescherming zou van geen belang zijn indien die produkten zich volledig van andere concurrerende produkten onderscheidden.

Wat de toepassing van artikel 95, eerste alinea, betreft, betwist de Italiaanse regering dat de voor het aanbrengen van de banderollen in verschillende categorieën ingedeelde produkten — gedistilleerd uit graan en suikerriet enerzijds en gedistilleerd uit wijn en draf anderzijds — als „gelijksoortige” produkten in de zin van genoemde bepaling zijn te beschouwen. Onder verwijzing naar de door het Hof in vorengenoemd arrest-Rewe ontwikkelde criteria merkt de Italiaanse regering op, dat men weliswaar het belang dat de verbruiker aan de eigenschappen van een produkt hecht, niet mag onderschatten, doch anderzijds aan die factor ook niet zoveel gewicht mag toekennen, dat de objectieve criteria — verschil in grondstoffen, soort alcohol en fabricageprocédés — worden miskend. De Italiaanse regering meent immers dat men uit de verschillende grondstoffen — wijn, draf, vruchten, melasse, graan of suikerrietsap — door het toepassen van uiteenlopende fabricageprocédés zeer verschillende soorten gedistilleerd verkrijgt, die elk, bij wijze van spreken, een wereld op zichzelf vormen en die iedere consument moeiteloos kan onderscheiden.

In casu gaat het volgens de Italiaanse regering om produkten die „absoluut verschillen”, zowel door de voor elk daarvan gebruikte grondstoffen als door de toegepaste fabricageprocédés en de typische kenmerken van de produkten, die het resultaat zijn van het samengaan van de twee factoren. De ervaring zou leren dat de keuze van de consumenten altijd uiterst precies is en wordt bepaald door smaak, gewoonte, de werkelijke of vermeende eigenschappen van de produkten, met inbegrip van hun gevolgen voor de gezondheid.

Bovendien beroept de Italiaanse regering zich op de douane-indeling, en in het bijzonder op de onderverdelingen van post 22.09 C van het gemeenschappelijk douanetarief, waarin juist rum en whisky afzonderlijke onderverdelingen vormen. Verder vestigt zij de aandacht op het feit dat in de nomenclatuur van de douanestatistiek whisky en gedistilleerd uit wijn en draf elk een eigen statistieknummer hebben.

De Italiaanse regering acht het door de Commissie geformuleerde verwijt van discriminatie ongegrond, waar volgens haar de banderolprijs voor de gedistilleerde dranken uit graan en suikerriet dezelfde is voor ingevoerde en in Italië geproduceerde produkten. De ingevoerde gedistilleerde dranken uit wijn en draf worden eveneens volgens hetzelfde tarief belast als het overeenkomstige nationale produkt.

Met betrekking tot de toepassing van artikel 95, tweede alinea, betoogt de Italiaanse regering dat deze bepaling niet, zoals de Commissie schijnt te denken, doelt op een verschillende belasting van nationale en ingevoerde produkten, maar op het protectionistische karakter van een nationale belastingregeling. Ondanks het verschil in de toepasselijke belastingtarieven, blijkt evenwel de invoer van whisky in Italië aanzienlijk te zijn gegroeid, terwijl de consumptie van gedistilleerde dranken uit wijn en draf slechts weinig is toegenomen. Al met al zou de Commissie met haar optreden een nivellering van de belastingtarieven trachten te forceren door alle gedistilleerde dranken tot gelijksoortige of althans concurrerende produkten in de zin van artikel 95 te verklaren.

De douane-indeling van alcoholhoudende dranken, die is opgezet met het oog op de behoeften van de buitenlandse handel, kan in casu geen beslissende aanwijzingen geven voor de beoordeling van het gelijksoortigheidscriterium van artikel 95, eerste alinea, EEG-Verdrag. Hetzelfde geldt voor de douanestatistieken, die dienen om de omvang van de goederenbewegingen onder de diverse posten te registreren, maar die geen aanwijzingen kunnen verschaffen over de concurrentieverhoudingen tussen de in de verschillende categorieën ingedeelde goederen. Dit geldt te meer, waar het door de Italiaanse belastingregeling gehanteerde onderscheid slechts een vage overeenkomst vertoont met de onderverdelingen van post 22.09 C van het douanetarief.

De Italiaanse regering heeft stellig gelijk wanneer zij wijst op het belang van de grondstoffen en fabricageprocédés voor het bepalen van de typische verschillen tussen de diverse gedistilleerde dranken. Met deze factor heeft het Hof rekening gehouden in zijn arrest-Rewe, waarin het als gelijksoortigheidscriterium zowel de eigenschappen van de produkten als de behoeften van de consumenten in aanmerking heeft genomen. Maar zelfs indien het mogelijk zou zijn bepaalde typische dranken met kenmerkende eigenschappen en dus zeer specifieke gebruiksmogelijkheden te identificeren, mag men toch niet uit het oog verliezen dat er op de markt andere alcoholhoudende dranken worden aangeboden die zich — puur, aangelengd dan wel gemixt — voor consumptie in de meest uiteenlopende omstandigheden lenen en die als zodanig aan ruimere behoeften kunnen voldoen; dit is onder meer het geval met whisky en rum, waarvan de belasting het onderwerp vormt in het onderhavige geding. Het is met name wegens deze flexibiliteit dat dergelijke dranken kunnen worden geacht gelijksoortig te zijn met een bijzonder groot aantal andere alcoholhoudende dranken of daarmee althans gedeeltelijk te concurreren.

Al deze factoren in aanmerking genomen, is het Hof van mening dat het zich voor een oplossing van het onderhavige geding niet behoeft uit te spreken over de vraag of de betrokken gedistilleerde dranken al dan niet, geheel of gedeeltelijk, gelijksoortige produkten zijn in de zin van artikel 95, eerste alinea, aangezien in redelijkheid niet kan worden betwist dat zij zonder uitzondering althans gedeeltelijk concurreren met de in het beroep bedoelde nationale produkten, en bovendien niet kan worden ontkend dat de Italiaanse belastingregeling een protectionistisch karakter heeft als bedoeld in artikel 95, tweede alinea.

Zoals hiervoor opgemerkt, hebben immers de gedistilleerde dranken uit graan en rum als door distillatie verkregen produkten, voldoende eigenschappen gemeen met gedistilleerde dranken uit wijn en draf om de consument althans in bepaalde omstandigheden een keuze te bieden.

Zo gezien treedt het protectionistische karakter van de door de Commissie gewraakte belastingregeling duidelijk aan de dag. Zij wordt immers gekenmerkt door het feit dat de meest typische nationale produkten, namelijk gedistilleerde dranken uit wijn en draf, in de gunstigste belastingcategorie zijn ingedeeld, terwijl twee soorten produkten die nagenoeg geheel uit andere Lid-Staten worden geïmporteerd, namelijk gedistilleerde dranken uit graan en rum, zwaarder worden belast. De omstandigheid dat er ook een nationale produktie van deze gedistilleerde dranken bestaat, doet aan deze beoordeling niet af, aangezien niet bestreden is dat het daarbij slechts om zeer geringe hoeveelheden gaat en dat bovendien de onder die benamingen in de handel gebrachte produkten, zoals de Commissie onweersproken heeft verklaard, in werkelijkheid versneden ingevoerde produkten zijn, waaraan een grote hoeveelheid Italiaanse alcohol uit wijn is toegevoegd.

Concluderend moet worden vastgesteld, dat de in de Italiaanse Republiek toegepaste belastingregeling, zoals vervat in de genoemde wettelijke bepalingen, voor wat de belastingen op enerzijds alcoholhoudende dranken verkregen door distillatie van graan en suikerriet en anderzijds gedistilleerde dranken uit wijn en draf betreft, onverenigbaar is met de eisen van artikel 95 EEG-Verdrag.

Kosten

Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.

Aangezien verweerster in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verstaat:

  1. Door krachtens de Italiaanse fiscale wetgeving (artikel 6 van besluitwet nr. 745 van 26 oktober 1970, bekrachtigd bij wet nr. 1034 van 18 december 1970) bij de accijns op gedistilleerd een differentieel tarief toe te passen — in de vorm van het aanbrengen van banderollen op recipiënten met voor de detailverkoop bestemd gedistilleerd —, enerzijds op door distillatie uit graan en suikerriet verkregen alcoholische dranken, en anderzijds op gedistilleerde dranken uit wijn en draf, is de Italiaanse Republiek met betrekking tot de uit andere Lid-Staten ingevoerde produkten de ingevolge artikel 95 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

  2. De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.

Kutscher

O'Keeffe

Touffait

Mertens de Wilmars

Pescatore

Mackenzie Stuart

Bosco

Koopmans

Due

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 27 februari 1980.

De griffier

A. Van Houtte

De president

H. Kutscher