Home

Hof van Justitie EU 11-07-1979 ECLI:EU:C:1979:188

Hof van Justitie EU 11-07-1979 ECLI:EU:C:1979:188

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
11 juli 1979

Uitspraak

BESCHIKKING VAN 11-7-1979 — ZAAK 59/79 PRODUCTEURS DE VINS DE TABLE ET VINS DE PAYS / COMMISSIE

In zaak 59/79

FÉDÉRATION NATIONALE DES PRODUCTEURS DE VINS DE TABLE ET VINS DE PAYS

tegen

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: H. Kutscher, president, J. Mertens de Wilmars en Mackenzie Stuart, kamerpresidenten, P. Pescatore, M. Sorensen, A. O'Keeffe, G. Bosco, A. Touffait en T. Koopmans, rechters,

advocaat-generaal: H. Mayras

griffier: A. Van Houtte

gehoord de advocaat-generaal,

de navolgende

BESCHIKKING

De feiten

Bij beschikking van 8 december 1978, gericht tot de Republiek Italië, heeft de Commissie een procedure als bedoeld in artikel 93, lid 2, EEG-Verdrag, ingeleid tegen een ontwerp van wet van de regio Sicilië, houdende „buitengewone maatregelen ter ondersteuning en ontwikkeling van de economie van het eiland alsmede ter versterking van de civiele structuren.”

In het kader van deze procedure heeft de Commissie de belanghebbenden — niet zijnde de Lid-Staten — aangemaand binnen een termijn van acht weken hun opmerkingen bij haar in te dienen (PB C 305 van 1978, blz. 3).

Op 25 januari 1979 heeft verzoekster, de Fédération Nationale des Producteurs de Vins de Table et Vins de Pays, een klacht ingediend bij de voorzitter van de Commissie. Daarin wees zij erop dat de voorgestelde subsidie van 300 lire per 100 kg druiven behandeld door de coöperatieve wijnkelders van Sicilië, onverenigbaar was met artikel 92 van het Verdrag. Zij verzocht deze onverenigbaarheid vast te stellen volgens de procedure van artikel 93, lid 3.

Toen de Commissie niet reageerde, heeft verzoekster bij verzoekschrift van 10 april 1979, ingekomen ten Hove op 13 april daaropvolgende, krachtens artikel 175 EEG-Verdrag een beroep wegens nalaten ingesteld tegen de Commissie. Zij verwijt de Commissie, zich niet te hebben gehouden aan de termijn, gesteld in haar „klacht” van 25 januari 1979, en in haar conclusies verzoekt zij het Hof de betrokken steun onverenigbaar te verklaren met artikel 92 van het Verdrag en ze ongedaan te doen maken middels de spoedprocedure van artikel 93, lid 3.

Bij akte van 18 mei 1979, ingekomen ten Hove op 22 mei daaropvolgende, heeft de Commissie krachtens artikel 91, par. 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Haar argumenten zijn de volgende:

  1. artikel 175 EEG-Verdrag is niet van toepassing:

    • de Commissie is tevoren niet in gebreke gesteld;

    • de Commissie beschikt over een redelijke termijn om een onderzoek, dat ingevolge artikel 93, lid 2, is ingesteld, af te sluiten, en de in artikel 175 van het Verdrag bedoelde termijn heeft niets te maken met de vereisten van de procedure van artikel 93;

  2. het administratieve onderzoek duurt nog voort; er is geen enkele beslissing genomen over het betrokken steunproject en de steunmaatregelen zijn dus ook niet ten uitvoer gelegd; verzoekster heeft geen schade geleden;

  3. verzoeksters conclusies zijn niet-ontvankelijk; de Commissie is de enige instantie die over de verenigbaarheid van een steun met artikel 92 kan beslissen, en het Hof kan zich niet in de plaats van de Commissie stellen.

Verzoekster beantwoordt deze argumenten als volgt:

  1. zij heeft er „belang” bij, antwoord van de Commissie te krijgen, want zij is gemachtigd het collectief belang van de Franse wijnbouwers te vertegenwoordigen en tegen het stilzwijgen van de Commissie op te komen;

  2. de Commissie is in de brief die verzoekster haar heeft gezonden, uitgenodigd om handelend op te treden;

  3. de Commissie kan verzoekster antwoord geven zonder meteen een beslissing te nemen;

  4. wanneer de executieve nalaat te antwoorden op opmerkingen die hij inzake dit bezwarende wetsontwerp heeft uitgelokt, dan is een verzoek aan het Hof om de onverenigbaarheid van dat ontwerp met artikel 92 vast te stellen, niet een verzoek om op de stoel van de executieve te gaan zitten.

In rechte

Volgens artikel 91, par. 3, van het Reglement voor de procesvoering geschiedt de verdere behandeling van de exceptie mondelinge tenzij het Hof anders beslist. Het Hof meent dat er geen aanleiding bestaat om tot de mondelinge behandeling over te gaan, en besluit overeenkomstig artikel 91, par. 3, op basis van de schriftelijke stukken onverwijld over de exceptie te beslissen.

Het beroep is niet-ontvankelijk. Wanneer de Commissie besluit tot een procedure krachtens artikel 93 EEG-Verdrag, beschikt zij over een redelijke termijn om deze procedure te beëindigen. Het feit dat verzoeker gebruik heeft gemaakt van de in de loop van die procedure door de Commissie geboden gelegenheid om opmerkingen te maken, kan niet op één lijn worden gesteld met een „uitnodiging” in de zin van artikel 175 van het Verdrag, waardoor de termijn van twee maanden als bedoeld in de tweede alinea van dat artikel, zou gaan lopen. Bovendien moet worden opgemerkt dat krachtens het bepaalde in de derde alinea van het artikel een natuurlijke of rechtspersoon bij het Hof enkel bezwaren kan indienen tegen het feit dat een instelling heeft nagelaten te zijnen aanzien een andere handeling te verrichten dan het geven van een aanbeveling of een advies. Verzoekster heeft geen enkel verzoek tot de Commissie gericht, dat aan deze voorwaarden voldoet.

HET HOF VAN JUSTITIE

beschikt:

  1. Het beroep wordt niet ontvankelijk verklaard.

  2. Verzoekster wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 11 juli 1979,

De griffier

A. Van Houtte

De president

H. Kutscher