Home

Hof van Justitie EU 11-07-1979 ECLI:EU:C:1979:189

Hof van Justitie EU 11-07-1979 ECLI:EU:C:1979:189

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
11 juli 1979

Uitspraak

BESCHIKKING VAN 11-7-1979 — ZAAK 60/79 PRODUCTEURS DE VINS DE TABLE ET VINS DE PAYS / COMMISSIE

In zaak 60/79

FEDERATION NATIONALE DES PRODUCTEURS DE VINS DE TABLE ET VINS DE PAYS

tegen

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: H. Kutscher, president, J. Mertens de Wilmars en Mackenzie Stuart, kamerpresidenten, P. Pescatore, M. Sørensen, A. O'Keeffe, G. Bosco, A. Touffait en T. Koopmans, rechters,

advocaat-generaal: H. Mayras

griffier: A. Van Houtte

gehoord de advocaat-generaal,

de navolgende

BESCHIKKING

De feiten

Ingevolge artikel 6 sexies van verordening nr. 816/70 van de Raad van 28 april 1970 houdende aanvullende bepalingen inzake de gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PB L 99 van 1970, blz. 1), kan onder bepaalde voorwaarden steun worden verleend voor in de Gemeenschap voortgebrachte geconcentreerde druivemost die wordt gebruikt voor verhoging van het alcoholgehalte van wijn. Met gebruikmaking van deze mogelijkheid en volgens de procedure van het Comité van beheer heeft de Commissie op 25 januari 1979 verordening nr. 130/79 vastgesteld (PB L 19 van 1979, blz. 17), die betrekking heeft op het wijnoogstjaar 1978/79 en bepaalt als volgt:

  • De steun wordt verleend aan de producenten van voor de bereiding van tafelwijn bestemde wijndruiven, die kunnen aantonen dat hun oogst in 1978 minder dan 70 hl per ha opbrengt en wier bedrijf gelegen is in de wijnbouwzones C (met bepaalde uitzonderingen).

  • De hoogte van de steun, berekend in rekeneenheden per graad potentieel alcoholgehalte/hl gebruikte geconcentreerde most, wordt gedifferentieerd naar gelang van de herkomst van de most (1,16 RE voor most uit het Italiaanse deel van zone C III en uit Corsica, 1,04 RE voor most uit andere gebieden van de Gemeenschap).

Bij brief van 8 februari 1979 heeft verzoekster, de Fédération Nationale des Producteurs de Vins de Table et Vins de Pays, een protest ingediend bij een hoge ambtenaar van het Franse ministerie van Landbouw. De brief bevatte de volgende passage:

„Het lijkt ons noodzakelijk tot volstrekt gelijke steun te komen, onverschillig de herkomst van de geconcentreerde most, op basis van 1,16 RE per graad potentieel alcoholgehalte/hl.

Wij hopen dat de Franse regering bij de Commissie te Brussel zal willen interveniëren om deze gelijkheid te verwezenlijken”.

Volgens verzoekster heeft genoemde ambtenaar deze brief onder de aandacht van de Commissie gebracht.

Toen de Commissie niet reageerde, heeft verzoekster beroep ingesteld krachtens de artikelen 173 en 175. Zij brengt verordening nr. 130/79 in geding en concludeert tot nietigverklaring ervan, voor zover daarbij „aan de Italiaanse zone C III en aan Corsica een machtspositie in de zin van artikel 86 van het Verdrag wordt gewaarborgd bij de produktie van geconcentreerde most” en „tussen deelgenoten ongelijke voorwaarden bij gelijke prestaties in het leven kunnen worden geroepen door hen, in strijd met artikel 85 van het Verdrag, in een nadelige concurrentiepositie te brengen”.

Bij akte van 23 mei 1979, ingekomen ten Hove op 25 mei daaropvolgende, heeft de Commissie krachtens artikel 91, par. 1, van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Haar argumenten zijn de volgende:

  1. Het beroep tot nietigverklaring:

    • het Hof heeft steeds verenigingen het recht ontzegd, beroep in te stellen tot nietigverklaring van handelingen die de belangen van hun leden eventueel nadelig kunnen beïnvloeden; bovendien kan verordening nr. 130/79 niet worden geacht in werkelijkheid een individuele beschikking te zijn: de hulp is ingesteld ten behoeve van alle wijnproducenten die aan zekere voorwaarden voldoen, en niet ten behoeve van bepaalde producenten;

    • de aangevallen verordening draagt de Lid-Staten belangrijke uitvoeringstaken op, zodat niet kan worden gezegd dat verzoekster rechtstreeks erdoor wordt geraakt.

  2. het beroep wegens nalaten:

    • verzoekster heeft zich niet rechtstreeks tot de Commissie gewend;

    • in elk geval is dat niet op regelmatige wijze geschied, aangezien de brief van 8 februari 1979 geen ingebrekestelling bevat;

    • het verzoek dat aan een beroep wegens nalaten vooraf dient te gaan, kan niet strekken tot nietigverklaring van een handeling.

Verzoekster merkt op dat zij weliswaar heeft nagelaten artikel 173 te vermelden, doch wel degelijk artikel 85 betreffende discriminerende steun heeft bedoeld en dat zij heeft gewezen op de machtspositie die het gevolg is van die steun. Zelfs al zou verzoekster artikel 173 niet voor ogen hebben gehad, dan is het toch een beginsel van het gewone recht, dat de aangeroepen rechter ambtshalve tewerk gaat. Zulks te meer nu, waar het om machtsposities gaat, verboden overeenkomsten of besluiten van rechtswege nietig zijn. Het waren de bij de federatie aangesloten wijnproducenten die, toen hun gevraagd werd de herkomst van de door hen gekochte geconcentreerde most op te geven, de aandacht van de federatie hebben gevestigd op het discriminerende karakter van de regionale steun, en die haar hadden verzocht om, beter dan zijzelf dit zouden kunnen, dit discriminerende karakter aan te klagen. Het recht van een beroepsorganisatie om namens haar leden op te treden, is door de Franse Conseil d'État erkend. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van rechtspersonen — niet zijnde de Staten — zou het Hof dus moeten erkennen dat de geest van het Verdrag ruimer is dan zijn rechtspraak, en dat het normaal zou zijn, aan verenigingen het volledig gebruik van de hun bij de artikelen 173 en 175 verleende rechten toe te staan.

In rechte

Volgens artikel 91, par. 3, van het Reglement voor de procesvoering geschiedt de verdere behandeling van de exceptie mondeling tenzij het Hof anders beslist. Het Hof meent dat er geen aanleiding bestaat om tot de mondelinge behandeling over te gaan, en besluit overeenkomstig artikel 91, par. 3, op basis van de schriftelijke stukken onverwijld over de excepties te beslissen.

Het door verzoekster ingestelde beroep is niet-ontvankelijk.

Wat het verzoek tot nietigverklaring krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag betreft, kan de betrokken verordening niet worden beschouwd als een tot verzoekster gerichte beschikking in de zin van dat artikel, noch als een beschikking die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, haar rechtstreeks en individueel raakt. De betrokken verordening is van zuiver regelgevende aard en van toepassing op alle wijnproducenten van de Gemeenschap. Daarenboven moet worden opgemerkt dat, zoals het Hof met name in zijn arrest van 14 december 1962 heeft verklaard (gevoegde zaken 16 en 17/62, Confédération Nationale des Producteurs de Fruits et de Légumes, Jurispr. 1962, blz. 947), geen grond bestaat voor aanvaarding van het beginsel, dat een vereniging, als vertegenwoordiger van een groep van ondernemers, individueel wordt geraakt door een handeling die de algemene belangen van deze groep treft. Dit onderdeel van het beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.

Wat het verzoek krachtens artikel 175 van het Verdrag betreft, zou een verordening tot wijziging van verordening nr. 130/79 het enige rechtsinstrument zijn geweest waarmee eventueel aan het verlangen van verzoekster had kunnen worden tegemoet gekomen. Een dergelijke maatregel kan niet worden aangemerkt als een beschikking die zou zijn gericht tot verzoekster, als bedoeld in artikel 175, derde alinea. Ook dit onderdeel van het beroep is dus niet-ontvankelijk.

HET HOF VAN JUSTITIE

beschikt:

  1. Het beroep wordt niet ontvankelijk verklaard.

  2. Verzoekster wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 11 juli 1979.

De griffier

A. Van Houtte

De president

H. Kutscher