Voor bepaalde produkten van post ex 11.02 van het gemeenschappelijk douanetarief, namelijk:
Hof van Justitie EU 16-07-1981 ECLI:EU:C:1981:187
Hof van Justitie EU 16-07-1981 ECLI:EU:C:1981:187
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 16 juli 1981
Uitspraak
In zaak 159/80,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Hessische Finanzgericht in het aldaar aanhangig geding tussen
Ludwig Wünsche & Co. KG, te Hamburg,
enBundesanstalt für landwirtschaftliche Marktordnung, te Frankfurt/Main,
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: T. Koopmans, kamerpresident, A. O'Keeffe en G. Bosco, rechters,
advocaat-generaal: F. Capotorti
griffier: J. A. Pompe, adjunct-griffier
het navolgende
ARREST
De feiten
De verwijzingsbeschikking, het procesverloop en de opmerkingen gemaakt krachtens artikel 20 van het Statuut van het Hof van Justitie van de EEG, kunnen worden samengevat als volgt:
I — Feiten en procesverloop
1. Aan verzoekster (hierna te noemen: Wünsche) werden in het tijdvak van 21 juni tot 18 augustus 1965 op aanvraag vier toezeggingen (van restituties) gedaan in dier voege dat zij zonder betaling van een heffing bij uitvoer van 100 kg „vlokken van sorgho met een asgehalte, gerekend naar het gewicht van de droge stof, gelijk aan of lager dan 2 %”, 180 kg sorgho mocht invoeren.
Wünsche heeft binnen de haar gestelde termijnen verschillende scheepsladingen uitgevoerd van een waar die zij als „vlokken van sorgho met asgehalte, gerekend naar het gewicht van de droge stof, gelijk aan of lager dan 2 %” omschreef. Blijkens door haar overgelegde deskundigenrapporten, zou men te maken hebben gehad met „een, getoetst aan de in het handelsgebied gebruikelijke eisen, aard, gesteldheid en samenstelling betreffende, gebruikelijk produkt: vlokken van sorgho”.
Het Finanzgericht stelde vast dat de waar voldeed aan de eis dat het asgehalte, berekend over de droge stof, hoogstens 2 % mocht bedragen; ook had de waar een behandeling met stoom ondergaan en was zij geplet, waarbij de korrels stervormig opensprongen.
De Bundesanstalt für landwirtschaftliche Marktordnung (hierna te noemen de BALM), verweerster in het hoofdgeding, verleende vooreerst de gevraagde restitutie. Nadat de Zolltechnische Prüfungsund Lehranstalt Hamburg ten aanzien van verschillende geëxporteerde partijen onder meer had vastgesteld, dat het bruinachtige kafje der afzonderlijke korrels nog geheel aanwezig was en dat er geen schuur- of slijpsporen te vinden waren, zodat de waar als ongepeld zou zijn te beschouwen, trok verweerster bij beschikking van 8 december 1966 de verleende restitutie in op grond dat de uitgevoerde waar niet zou hebben bestaan uit vlokken, maar alleen uit geplet graan. Daarvoor heeft zij intussen een restitutie, berekend volgens de breuk 102/100 — en niet volgens de breuk 180/100 — toegekend.
Wünsche ging in beroep bij het Hessische Finanzgericht, betogende dat het, wilde er met betrekking tot een bij verwerking van granen verkregen produkt van vlokken worden gesproken, destijds voldoende was wanneer de granen gestoomd en gerold waren. De waar zou bovendien sporen van het pellen vertonen en aan de enige juridische maatstaf voor de restitutievoet, het aspercentage, zou de waar voldoen.
2. De te dezen toepasselijke regeling kan worden samengevat als volgt. In de bijlage van ‚s Raads verordening nr. 19 houdende de geleidelijke totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1962, blz. 933) zijn onder post 11.02 van het gemeenschappelijk douanetarief opgenomen „gepelde, geparelde, gebroken of geplette granen (vlokken daaronder begrepen), A III van andere granen b) andere.” Sorgho behoort tot die „andere granen”.
In artikel 5 van ’s Raads verordening nr. 141/64 van 21 oktober 1964 betreffende de regeling voor de op basis van granen en rijst verwerkte produkten (PB van 1964, blz. 2666) worden de omschrijvingen van verordening nr. 19 overgenomen, mèt een nadere indeling naar gelang van het asgehalte:
„Artikel 5
1.Grutten, gries, griesmeel; gort en parelgort en andere gepelde, geparelde, gebroken of geplette granen (vlokken daaronder begrepen), met uitzondering van gepelde, geglansde, gepolijste of bij het pellen gebroken rijst; graankiemen, ook indien gemalen:
Grutten, gries, griesmeel; gort en parelgort en andere gepelde, geparelde, gebroken of geplette granen (vlokken daaronder begrepen);
van tarwe (met uitzondering van grutten, gries en griesmeel)
van rogge
van andere granen:
gerstvlokken (gortmout) en havervlokken
andere
is het variabele element gelijk aan de gemiddelde heffing die van toepassing is op de volgende hoeveelheden basisprodukt:
Voor grutten, gries en griesmeel:
...
...
...
...
Voor vlokken:
van gerst of haver:
...
van andere granen :
180 kilogram indien het asgehalte, gerekend naar het gewicht van de droge stof, gelijk is aan of lager is dan 2%;
102 kilogram in de overige gevallen.
Voor gepelde granen:
...
Voor geparelde granen:
Voor granen, die slechts gebroken of geplet zijn en voor ontpunte haver: 102 kilogram.”
Artikel 5 van verordening nr. 141/64 betreft de berekening der heffing. In de artikelen 14 en 15 wordt de bevoegdheid welke de Lid-Staten in de artikelen 19 en 20 van verordening nr. 19/62 is toegekend, nader uitgewerkt.
3. Op grond van zijn oordeel dat het geding vragen betreffende de uitlegging van het gemeenschapsrecht deed rijzen, heeft het Hessische Finanzgericht bij beschikking van 25 juni 1980 het Hof de navolgende prejudiciële vragen voorgelegd:
Verschillen ‚sorgho-vlokken’ (art. 1 d van verordening nr. 19 juncto de bijlage) als bedoeld in artikel 5, lid 1, B, b, van verordening nr. 141/64 (asgehalte, berekend naar het gewicht van de droge stof, hoogstens 2 °/o) alleen door het asgehalte van sorgho- vlokken als bedoeld in artikel 5, lid 1, B, c, dier verordening of moeten sorgho-vlokken met hoogstens 2 % as bovendien gepeld zijn?
Kon er in zoverre (vraag a) voor exporten in 1965 voor de uitlegging reeds te rade worden gegaan met de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur, volgens welke er slechts bij gepelde produkten van vlokken sprake kan zijn (toelichting 62 nr. 11.02)?
Betekende ‚pellen’ volgens genoemde toelichtingen (nr. 3 bij post 11.02) ook voor sorgho als ‚onbedekte’ graansoort, dat de zaadwand met inbegrip van de aleuroncellen op zodanige wijze moet zijn verwijderd, dat het meellichaam ‚doorgaans’ zichtbaar wordt?
Betekent ‚doorgaans’: goeddeels (voor meer dan 50 %) of voor het overgrote deel (voor meer dan 75%)?
Mocht er (aanvullenderwijze of, bij ontkennende beantwoording van vragen a-c, uitsluitend) ter uitlegging van de term ‚vlokken’ te rade worden gegaan met de voorlaatste alinea van de considerans van verordeningen nrs. 55/62 en 141/64 en met artikel 2, lid 1, van verordening nr. 92/62 en artikel 15, lid 1, van verordening nr. 141/64, volgens welke de restitutie bij verwerkte produkten zich heeft te richten naar de heffing, geldende voor de ter vervaardiging dier produkten nodige basisprodukten?”
De verwijzingsbeschikking is op 9 juli 1980 ter griffie van het Hof ingeschreven.
Aan de overwegingen van het Finanzgericht wordt het navolgende ontleend :
Zou het Finanzgericht bij zijn beslissing ten aanzien van de exporten van 1965 uitgaan van het arrest, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 8 april 1976 in de zaak 106/75 gewezen, dan zou de eis moeten worden ontzegd. Immers, in die uitspraak heeft het Hof voor vlokken in het algemeen venvezen naar de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur, die als hulpmiddel ter uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief zouden zijn te beschouwen; die verwijzing zou niet alleen betrekking hebben op aantekening nr. 6 (volgens welke vlokken uit gepelde granen moeten worden vervaardigd), maar ook op aantekening nr. 3 (betreffende de vraag wanneer een korrel als gepeld is te beschouwen). Het antwoord op deze laatste vraag zou luiden dat na het pellen „het meellichaam”„doorgaans” zichtbaar wordt. Zou het bijwoord „doorgaans” nu in die zin worden uitgelegd dat in ieder geval bij „onbedekte” granen als tarwe en sorgho, willen zij geacht worden te zijn gepeld, de zaadwand tenminste goeddeels (voor meer dan 50 %), zo al niet voor het overgrote deel (voor meer dan 75 %) zodanig moet zijn verwijderd dat het zich onder de aleuroncellen bevindende meellichaam zichtbaar wordt, dan zou het omstreden produkt blijkens de verklaringen van de fabrikant en de ingewonnen adviezen niet gepeld zijn en derhalve niet als „vlokken” zijn te beschouwen.
Het Finanzgericht betwijfelt evenwel, althans wat het exportjaar 1965 betreft, of er nog wel van het gebruikmaken van interpretatieve hulpmiddelen mag worden gesproken, wanneer men er met betrekking tot de destijds voor de toekenning van een restitutie doorslaggevende EEG-verordeningen — en de nationale uitvoeringsvoorschriften — alleen de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur op naslaat. Het Finanzgericht is van mening dat er van „hulpmiddelen” bij de interpretatie slechts kan worden gesproken, zolang de tekst der rechtsvoorschriften in meer dan een zin kan worden opgevat, maar niet wanneer men, van de hulpmiddelen gebruikmakend, de tekstuele betekenis zou inperken. Juist bij de uitlegging van tariefnummers of -posten zou men, volgens de algemene bepalingen voor de toepassing van de Nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, in de eerste plaats met de bewoordingen van de posten, vervolgens met de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en tenslotte met de tekst van de algemene bepalingen — stricto sensu — moeten te rade gaan. Als dus in de artikelen 1, d, en 20, lid 2, van 's Raads verordening nr. 19/62 juncto de bijlage dier verordening, ook voor de toekenning van restituties, aan het tarief, in casu aan nr. 11.02, is gerefereerd en in artikel 5 van verordening nr. 141/64 van de Raad met het oog op de heffing (en, mutatis mutandis, met het oog op de restitutie) het begrip „vlokken” in de zin van post 11.02 nog slechts in zoverre nader is uitgewerkt dat een hoger of lager asgehalte, over de droge stof gerekend, als criterium wordt gebruikt, dan zou men niet langer te doen hebben met een „post met de meest specifieke omschrijving” in de zin van de voor de toepassing van de Nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief opgestelde algemene bepaling 3, a. Trouwens, reeds volgens het gewone spraakgebruik behoeven „vlokken” niet per se uit gepeld graan te zijn verkregen. Anders had men in verordening nr. 141/64 niet het asgehalte als enige maatstaf mogen benutten en bovendien dienen te vermelden dat de vlokken „van gepeld graan afkomstig” moesten zijn. Immers, dat de limieten aan het asgehalte gesteld, niet reeds impliceerden dat bij sorgho voldaan is aan de eis dat het produkt gepeld moet zijn, volgt uit het ingewonnen deskundigenbericht, volgens hetwelk het asgehalte, over de droge stof en naar het gewicht berekend, bij ongepelde sorgho ligt tussen 1,48 % en 2,77 % — met een gemiddelde van 1,94 % —. Volgens de deskundigen zou het asgehalte door volledig pellen slechts met 0,03 % worden verlaagd. Zou men ook de zaadkiem voor 25 °/o verwijderen, dan zou het asgehalte 0,27 % lager komen te liggen. Een goedgepelde, veel as bevattende waar zou dus, nog steeds volgens dit rapport, zeer wel meer dan 2 gewichtspercenten as, over de droge stof berekend, kunnen bevatten, terwijl een ongepeld produkt van goede of doorsnee kwaliteit mogelijkerwijs de 2 % niet zou halen.
Ook de opvatting van het verkeer zou met betrekking tot de eis dat vlokken gepeld moeten zijn, geen uitsluitsel kunnen geven. Zelfs tussen voor voeder en voedsel bestemde vlokken zou niet kunnen worden onderscheiden. Want juist uit een oogpunt van voedingsfysiologie waardevolle haver- of tarwevlokken, voor voedingsdoeleinden bestemd, zouden uit volkoren worden vervaardigd, waarbij, wat haver betreft, slechts de haartjes van de zaadwand worden verwijderd. Overigens zouden volgens de deskundigenberichten een warmtebehandeling en „rollen” voldoende zijn om van vlokken te spreken. Daarentegen zou in de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur pellen nodig — en een warmtebehandeling alleen maar onschadelijk — worden geacht. Mocht dus in de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur de verkeersopvatting van de andere EEG-Lid-Staten tot uitdrukking komen, dan zou het Finanzgericht, gezien de in Duitsland bestaande verkeersopvatting, die toelichtingen liever niet als uitleggingshulpmiddel gebruiken: als zodanig waren zij in de betrokken krringen van de Bondsrepubliek Duitsland niet bekend en in 1965 bestonden zij alleen in het Engels en in het Frans.
4. Overeenkomstig artikel 20 van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de EEG, zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door de te Hamburg gevestigde advocaat Modest, en door de BALM, vertegenwoordigd door de te Frankfurt gevestigde advocaat Stockburger.
Op rapport van de rechterrapporteur en de advocaat-generaal gehoord, heeft het Hof besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.
Bij beschikking van 17 december 1980 heeft het Hof de zaak overeenkomstig artikel 95, lid 1, en lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, naar de Eerste kamer verwezen.
II — Samenvatting van de bij het Hof ingediende opmerkingen
De firma Wünsche heeft met betrekking tot de gesteldheid der granen, allereerst betoogd dat men bij iedere soort te maken heeft met een kafje (Frans: „enveloppe” of „bractée”; Duits: „Hülse” of „Spelze”) en een zaadwand (Frans: „péricarpe”). Anders dan het kafje, bevat de zaadwand belangrijke voedingsstoffen, die zich in de aleuroncellen bevinden. Het gaat dus redelijkerwijze niet aan het beste van het graan weg te nemen om vervolgens van de rest vlokken te maken. Sorgho behoort tot de groep der „onbedekte” granen, die reeds bij het dorsen of wannen van het kafje zijn ontdaan.
De firma Wünsche beroept zich op twee deskundigenberichten, blijkens welke sorgho-vlokken worden vervaardigd uit ongepelde sorgho, terwijl sorgho zich tijdens de verwerking tot vlokken ook anders zou gedragen dan andere graansoorten.
Zij wijst erop dat alleen bij gerst het kafje zo sterk aan de graankorrel gehecht is, dat men, om het kafje geheel te verwijderen, ook een (klein) deel van de zaadwand moet weghalen. Bij andere graansoorten wordt het kafje door wannen of dorsen verwijderd.
Analyse van de toepasselijke regeling leert dat gerst- en havervlokken, zowel wat de heffing als wat de restitutie betreft, onderling en ten opzichte van vlokken, uit andere graansoorten verkregen, verschillend worden behandeld in die zin dat voor deze beide graansoorten een hoger heffings- en restitutiepercentage is voorzien dan voor andere graansoorten. Bij vaststelling van de toepasselijke regeling, zouden Raad en Commissie dus de onderscheiden kenmerken der verschillende graansoorten in aanmerking hebben genomen.
Voorts zou uit deze regeling blijken dat er in de gedachtengang van de auteurs der verordening, gerstvlokken bestaan met een asgehalte boven 2 %. Uit het deskundigenbericht zou evenwel blijken dat vlokken met meer dan 2 % as, enkele uitzonderingen daargelaten, worden verkregen uit graansoorten waarvan alleen de kafjes door pellen zijn verwijderd of weggenomen. Men zou dus, om een bepaald soort vlokken onder de regeling te brengen, niet behoeven te weten of er al dan niet gedeelten van de zaadwand zijn verwijderd.
Blijkens punt 3 van de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur betreft tariefpost 11.02 twee verschillende produkten op basis van granen:
-
granen die geheel of ten dele van de zaadwand zijn ontdaan door een pelbewerking of anderszins,
-
alsook: granen, zoals bedekte gerst (vgl. toelichting bij nr. 10.30), waarvan de kafjes, die bij zulke graansoorten, zelfs na het dorsen of wannen, stevig aan de korrel vastzitten, zijn verwijderd.
In het eerste geval heeft men te maken met graansoorten die niet slechts van de kafjes, maar ook — geheel of ten dele — van de zaadwand zijn ontdaan. In het tweede geval betreffen de toelichtingen evenwel graansoorten die ontdaan zijn van de kafjes welke, zelfs na het dorsen of wannen, nog stevig aan de korrel vastzitten. De toelichtingen sluiten hier aan bij de toelichting op tariefpost 10.03, volgens welke gerst niet onder die post valt wanneer het van de kafj'es is ontdaan door een pelbewerking welke soms ook een deel van de zaadwand afslijpt. Deze tweede situatie betreft dus alleen gerst en haver die als „bedekte” graansoorten ten verkoop worden aangeboden en alleen onder de tariefposten 10.03 en 10.04 vallen wanneer de kafjes nog aan de korrels vastzitten.
Als dan in het tweede gedeelte van de zin wordt gezegd dat het meellichaam doorgaans zichtbaar wordt wanneer de granen worden gepeld, gaat het wederom alleen om een produkt, verkregen uit de onder a) bedoelde granen, dat wil zeggen om granen die door een pelbewerking geheel of ten dele van de zaadwand zijn ontdaan.
De firma Wünsche acht dit gedeelte van de zin dubbelzinnig en bovendien ten dele onjuist. Wordt een korrel door pellen of op andere wijze alleen van de kafjes ontdaan, dan wordt het meellichaam niet zichtbaar. Wordt de zaadwand er geheel of ten dele van verwijderd, dan wordt het meellichaam geheel of ten dele zichtbaar, doch niet „in het algemeen”(1) zichtbaar, ook niet als de zaadwand slechts ten dele is verwijderd.
In punt 6 van de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur betreffende post 11.02, gaat het om vlokken van gerst, dat wil zeggen om vlokken van typisch „bedekte” graansoorten, die als zodanig worden verhandeld. Volgens deze toelichtingen blijft een deel van het kafje aan de korrel vastzitten(2). Waar de toe lichtingen vooral vlokken van haver en gerst (havermout en gortmout) betreffen, komt de firma Wünsche tot de slotsom dat hier in de tekst zowel het kafje als de zaadwand is bedoeld.
Zij concludeert dat de vijfde rechtsoverweging van het arrest, door het Hof op 8 april 1976 gewezen in de zaak 106/75 (Merkur t. Hauptzollamt Hamburg-Jonas, Jurispr. 1976, blz. 531) — volgens welke „vlokken” van gerst „die een pelbewerking hebben ondergaan, waardoor zij een gedeelte van hun kafjes hebben verloren”, moet worden geacht te doelen op granen die goeddeels (grotendeels) van de kafjes zijn ontdaan.
Zij concludeert dat het Hof de eerste vraag als volgt zal beantwoorden:
„Er zijn geen termen aanwezig om aan sorgho-vlokken, wat het pellen betreft, soortgelijke eisen te stellen als aan vlokken van gerst (gortmout). Het is voldoende dat het kafje goeddeels is verwijderd. De zaadwand behoeft alleen gedeeltelijk verwijderd te zijn, wanneer dit nodig is om het gewenste asgehalte van minder dan 2 % te bereiken.”
Met betrekking tot de tweede vraag verwijst de firma Wünsche naar de arresten, door het Hof op 5 maart 1980 onderscheidenlijk 27 maart 1980 gewezen in zaak 265/80 (Ferwerda t. Produktschap voor Vee en Vlees, Jurispr. 1980, blz. 617) en in de gevoegde zaken 66, 127 en 128/80 (Amministrazione delle Finanze t. Salumi, Vasanelli en Ultrocchi, Jurispr. 1980, blz. 1237). Zij meent dat het rechtszekerheidsbeginsel impliceert dat het gewettigd vertrouwen behoort te worden beschermd wanneer een onderdaan [se van een Lid-Staat] vlokken heeft geproduceerd zonder rekening te kunnen houden met de toelichtingen op de IDR-Nomenclatuur.
De firma Wünsche geeft het Hof dan ook in overweging de tweede vraag als volgt te beantwoorden:
„Bij de uitvoer van sorgho-vlokken in het jaar 1965 kon voor de uitlegging te rade worden gegaan met de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur. Die toelichtingen zijn evenwel in die zin te verstaan dat sorgho-vlokken slechts dienen te zijn gepeld voor zover dat in het antwoord op de eerste vraag besloten ligt. Voorts zijn de nationale rechterlijke instanties bevoegd om ten behoeve van degenen die aanspraak op restitutie kan maken, het gewettigd vertrouwen overeenkomstig de beginselen van zijn staat te beschermen, wanneer hij door de algemene onwetendheid inzake het belang van de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur als uitleggingsmiddel, sorgho-vlokken had geëxporteerd die weliswaar niet aan de eisen, in die toelichtingen gesteld, voldeden, doch wel aan de eisen, aan sorgho-vlokken gesteld in de restitutieverordeningen geldende in zijn Lid-Staat of door de dienst die de restitutie verleent.”
Het op de eerste vraag te geven antwoord maakt volgens de firma Wünsche beantwoording van de derde vraag overbodig. Mocht dit anders zijn, dan geeft zij het navolgende antwoord in overweging:
„In verband met de vraag in hoeverre vlokken van granen moeten worden gepeld, dient niet met punt 3, maar met punt 6 van de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur te rade worden gegaan. Volgens punt 6 kunnen vlokken nog een deel van het kafje bezitten. Daaronder is te verstaan dat wel het buitenvlies, het kafje, moet zijn verwijderd, maar niet de zaadwand. Het meellichaam behoeft niet zichtbaar te zijn.”
De vierde vraag zou, voorzover nodig, volgens de firma Wünsche als volgt kunnen worden beantwoord:
„Bij de toekenning der restitutie dienen, wat de hoedanigheid en de kenmerken van vlokken van granen betreft, dezelfde eisen te worden gesteld welke er, met het oog op de heffing, bij invoer aan waren gesteld.”
De BALM wijst erop dat de warenomschrijvingen aan de posten van het gemeenschappelijk douanetarief ontleend zijn, en derhalve dienen te worden gedefinieerd met behulp van de fundamentele uitleggingscriteria van dat tarief. Die criteria zijn ontegenzeglijk de toelichtingen en indelingsadviezen van de IDR-Nomenclatuur uit het jaar 1955.
Ter uitlegging van de tariefposten, en wel met name als het gaat om gemeenschapsrechtelijke bepalingen betreffende de restituties, geldende in de overgangsperiode (arresten, op 15 december 1971 onderscheidenlijk 8 april 1976 gewezen in de zaken 21/71, Brodersen t. Einfuhrund Vorratsstelle für Getreide und Futtermittel, Jurispr. 1971, blz. 1069 en 106/75, Merkur t. Hauptzollamt Hamburg-Jonas, Jurispr. 1976, blz. 531), verwijst het Hof dan ook naar die toelichtingen.
In de zaak 106/75 kwam het Hof tot de slotsom dat bepaalde graankorrels, voor de vervaardiging van vlokken in de zin van het gemeenschappelijk douanetarief, in het algemeen een pelbewerking moeten ondergaan, daarin bestaande dat de korrels van een deel van het kafje worden ontdaan.
Een en ander zou niet alleen hebben te gelden voor de gerstvlokken welke de inzet van genoemd geding vormden. De BALM meent dat de vaststellingen van het Hof, dat de term vlokken zonder meer gebezigd heeft in de betekenis welke er in het gemeenschappelijk douanetarief aan toekomt, behalve voor vlokken van gerst, voor alle andere uit graankorrels verkregen vlokken hebben te gelden. Het Bundesfinanzhof heeft zich bij ‚s Hofs jurisprudentie aangesloten. In zijn arrest van 17 oktober 1978 (nr. VII R 119/75) heeft het Bundesfinanzhof ontkennend geantwoord op de vraag of er een restitutie kon worden toegekend voor een produkt, omschreven als „sorgho-vlokken”, dat niet de in de toelichtingen op tariefpost 11.02 verlangde pelbewerking had ondergaan.
Volgens de BALM doet het niet terzake dat de omstreden export vóór de eerste arresten van het Hof heeft plaatsgevonden, in aanmerking genomen dat het te dezen gaat om een uitleggingsvraag, het begrip „vlokken” betreffende (vgl. het op 8 januari 1980 door het Bundesfinanzhof gewezen arrest nr. VII R 40/77). Het stond verzoekster in het hoofdgeding vrij zich met behulp van alle mogelijke middelen te oriënteren inzake de uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief, met name door te rade te gaan met de reeds sinds 1955 bestaande toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur.
De BALM weerspreekt de stelling dat raadpleging van de toelichtingen ertoe zou leiden dat er op de letterlijke tekst der toepasselijke bepalingen een „restrictie” wordt aangebracht. Het staat volgens de BALM vast dat er in de heffings-en restitutievoorschriften geen voldoende nauwkeurige warenomschrijving voorkomen en dat deze leemte met betrekking tot de inhoud van de gebezigde bewoordingen niet kon worden opgevuld met behulp van de algemene bepalingen voor de toepassing van de Nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief. De andere vaststelling van de betekenis van een term met behulp van uitleggingsmiddelen waarmede de bedoeling van de wetgever kan worden achterhaald, is niet als een inperking van de wetsterminologie te beschouwen.
De BALM voegt hieraan toe dat het stellig zinvol zou zijn geweest, indien de Raad in verordening nr. 141/64 een uitdrukkelijk voorschrift had opgenomen, volgens hetwelk vlokken uit gepelde granen moeten worden vervaardigd. De Raad heeft die precisering evenwel kennelijk overbodig geacht op grond van de overweging dat de term „vlokken” aan de systematiek van het gemeenschappelijk douanetarief was ontleend, zodat zij in het kader van de bepalingen van dat tarief dient te worden uitgelegd.
De BALM merkt voorts op dat, waar er voor sorgho-vlokken volgens de breuk 100 : 180 berekende restitutiepercentages bestaan, restituering slechts na een ingrijpende bewerking, zoals pellen, gerechtvaardigd is. Dat korrels gewand zijn en daardoor alleen het kafje hebben verloren, is voor toepassing van het omrekeningspercentage van 180 niet voldoende. Walsen en pletten zijn ook als tamelijk eenvoudige verrichtingen te beschouwen. Reden tot toepassing van een hoge coëfficiënt is pas aanwezig na een ingrijpende behandeling, zoals pellen, waarbij een groot deel van de zaadwand wordt verwijderd. De wetgever maakt te dezen geen enkel onderscheid tussen onbedekte en andere granen.
De BALM geeft het Hof in overweging de vragen als volgt te beantwoorden:
Sorgho-vlokken in de zin van artikel 5, lid 1, B, b, van verordening ’nr. 141/64 moeten uit gepelde sorgho-korrels worden vervaardigd.
Zulk een uitlegging vloeit zowel uit de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur als uit de gehele systematiek van verordeningen (EEG) nrs. 55/62, 92/62 en 141/64 voort.
Pellen wil ook bij sorgho zeggen dat de zaadwand, met inbegrip van de aleuroncellen, moet zijn verwijderd, zodat het meellichaam grotendeels, dat wil zeggen voor meer dan 75 %, zichtbaar wordt.”
III — Mondelinge behandeling
Ter terechtzitting van 26 maart 1981 zijn mondelinge opmerkingen gemaakt door de firma Wünsche, verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door de advocaat F. Modest, door de Bundesanstalt für landwirtschaftliche Marktordnung, verweerster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door de advocaat Stockburger, en door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Beschel, lid van de juridische dienst der Commissie, als gemachtigde.
De opmerkingen door de Commissie ter terechtzitting gemaakt, kunnen worden samengevat als volgt:
De Commissie herinnert aan het arrest, gewezen in voormelde zaak 106/75, volgens hetwelk vlokken door een pelbewerking ontstaan. Het Hessische Finanzgericht meent dat de eis van de firma Wünsche zou moeten worden ontzegd, indien men zich door dat arrest zou moeten laten leiden. Het Finanzgericht trekt dit evenwel om twee redenen in twijfel.
In de eerste plaats zou men in casu van doen hebben met een situatie die van vóór het arrest nr. 106/75 dateert en belanghebbenden in Duitsland hebben van de IDR-toelichtingen, die alleen in het Frans en in het Engels zijn verschenen, geen kennis kunnen nemen.
De Commissie meent dat er in casu een algemene vraag, de uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief betreffende, aan de orde is. Het Hof heeft de mogelijkheid erkend om voor de uitlegging met de toelichtingen te rade te gaan.
In de tweede plaats zou het arrest nr. 106/75 niet voor „onbedekte”, doch alleen voor „bedekte” graansoorten gelden.
De Commissie wijst er allereerst op dat de destijds geldende tekst van onderverdeling nr. 11.02 van het gemeenschappelijk douanetarief, de tekst van de IDR-Nomenclatuur en de tekst van de toelichtingen betreffende die onderverdeling, gelijkluidend zijn aan de teksten waarover het Hof zich in de zaak nr. 106/75 heeft uitgesproken. De in dat arrest gegeven uitlegging heeft dus ook voor het onderhavige geval te gelden.
De Commissie meent dat men bij sorgho te maken heeft met een onbedekte graansoort, hetgeen wil zeggen dat het kafje bij het wannen van het meellichaam wordt gescheiden. Wordt er met betrekking tot zulk een graansoort van pellen gesproken, dan kan men alleen de verwijdering van de zaadwand en de testa op het oog hebben. In de IDR-Nomenclatuur wordt er, wat vlokken betreft, van uitgegaan dat het kafje nog gedeeltelijk aanwezig is. Dat tussen haakjes wordt vermeld dat het te dezen vooral om gerst en haver gaat, wil alleen maar zeggen dat men zulke graansoorten in de praktijk dikwijls tegenkomt; een absolute beperking houdt dit evenwel niet in. De toelichting heeft slechts zin, wanneer men haar in die zin opvat dat de tariefpost bij onbedekte graansoorten een gedeeltelijke verwijdering van het kafje verlangt. Dit zou bevestiging vinden in punt 3 van de toelichtingen op onderverdeling 11.02, waarin tot de gepelde granen gerekend worden granen waarvan een gedeelte van de zaadwand is verwijderd, alsook wat de bedekte granen betreft, granen waarvan het kafje, voor zover nog aan het meellichaam gehecht, is verwijderd.
Er zou derhalve moeten worden onderscheiden tussen onbedekte graansoorten, waarvan de zaadwand wordt verwijderd, en bedekte graansoorten, waarvan het kafje met een gedeelte van de zaadwand wordt verwijderd. Door verschillende restitutiepercentages vast te stellen, zou men in de desbetreffende regeling deze technische gegevens recht hebben doen wedervaren; bedekte graansoorten vragen om een andere bewerking dan onbedekte graansoorten.
De Commissie concludeert dat het Hof de gestelde vragen als volgt zal beantwoorden:
„De term ‚sorgho-vlokken’, gebezigd in artikel 5, lid 1, B, b) van verordening nr. 141/64 van de Raad, houdt in dat de waar een pelbewerking heeft ondergaan, waarbij duidelijk meer dan 50 % van de zaadwand is verwijderd.”
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 4 juni 1981 zijn conclusie genomen.
In rechte
1 Bij beschikking van 25 juni 1980, ingekomen op 9 juli 1980, heeft het Hessische Finanzgericht het Hof krachtens artikel 177 van het EEG-Verdrag een aantal prejudiciële vragen gesteld inzake de uitlegging van verordening nr. 19 van de Raad van 4 april 1962, houdende de geleidelijke totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB van 1962, blz. 933) en van verordening nr. 141/64 van de Raad van 21 oktober 1964 betreffende de regeling voor de op basis van granen en rijst verwerkte produkten (PB van 1964, blz. 2666).
2 Inzet van het hoofdgeding zijn de restituties, te verlenen bij uitvoer van een produkt dat door de uitvoerende onderneming wordt aangemerkt als „vlokken van sorgho met een asgehalte, berekend naar het gewicht van de droge stof, gelijk aan of lager dan 2 %”. Ter berekening van de restitutie zou derhalve moeten worden uitgegaan van de breuk 180/100 (welke breuk impliceert dat er ter vervaardiging van 100 kg vlokken 180 kg sorgho moet worden ingezet).
3 Na deskundigen een onderzoek te hebben doen instellen, heeft de met toekenning der hierbedoelde restituties belaste Bundesanstalt für landwirtschaftliche Marktordnung vastgesteld dat de uitgevoerde waar was vervaardigd uit niet-gepelde sorgho-korrels, zodat ter berekening van de restitutie haars inziens de (voor geplette granen geldende) breuk 102/100 en niet de voor vlokken geldende breuk 180/100 had moeten worden toegepast. De Bundesanstalt ging hierbij uit van toelichting nr. 6 — betreffende post 11.02 — van de Nomenclatuur van de Internationale Douaneraad, volgens welke vlokken noodzakelijkerwijze uit gepelde granen moeten worden vervaardigd.
4 De uitvoerende onderneming heeft niet weersproken dat de sorgho-korrels waaruit de uitgevoerde waar was vervaardigd, niet waren gepeld, doch alleen een stoombehandeling hadden ondergaan en geplet waren. Zij meent evenwel dat in artikel 5, lid 1, van verordening nr. 141/64, waarin de op vlokken toe te passen verwerkingscoëfficiënten zijn geregeld, aan toepassing van de breuk 180/100 geen andere voorwaarde wordt gesteld dan de in casu vervulde voorwaarde betreffende het asgehalte.
5 Teneinde de aldus gerezen problemen betreffende de uitlegging van het gemeenschapsrecht te kunnen oplossen, heeft het Finanzgericht het Hof de navolgende vier vragen gesteld:
„a) Verschillen ‚sorgho-vlokken’ (art. 1 d van verordening nr. 19 juncto de bijlage) als bedoeld in artikel 5, lid 1,B, b, van verordening nr. 141/64 (asgehalte, berekend naar het gewicht van de droge stof, hoogstens 2 %) alleen door het asgehalte van sorgho-vlokken als bedoeld in artikel 5, lid 1, B, c, dier verordening of moeten sorgho-vlokken met hoogstens 2 % as bovendien gepeld zijn?
b) Kon er in zoverre (vraag a) voor exporten in 1965 voor de uitlegging reeds te rade worden gegaan met de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur, volgens welke er slechts bij gepelde produkten van vlokken sprake kan zijn (toelichting 62 nr. 11.02)?
c) Betekende ‚pellen’ volgens genoemde toelichtingen (nr. 3 bij post 11.02) ook voor sorgho als ‚onbedekte’ graansoort, dat de zaadwand met inbegrip van de aleuroncellen op zodanige wijze moet zijn verwijderd, dat het meellichaam ‚doorgaans’ zichtbaar wordt?
Betekent ‚doorgaans’: goeddeels (voor meer dan 50 %) of voor het overgrote deel (voor meer dan 75 %)?
d) Mocht er (aanvullenderwijze of, bij ontkennende beantwoording van vragen a-c, uitsluitend) ter uitlegging van de term ‚vlokken’ te rade worden gegaan met de voorlaatste alinea van de considerans van verordeningen nrs. 55/62 en 141/64 en met artikel 2, lid 1, van verordening nr. 92/62 en artikel 15, lid 1, van verordening nr. 141/64, volgens welke de restitutie bij verwerkte produkten zich heeft te richten naar de heffing, geldende voor de ter vervaardiging dier produkten nodige basisprodukten?”
6 De eerste, derde en vierde vraag betreffen de uitlegging van de term „sorgho-vlokken”, terwijl de te volgen uitleggingsmethode aan de orde komt in de tweede vraag, die in die eerste plaats dient te worden besproken.
De tweede vraag (uitleggingsmethode)
7 In artikel 5 van verordening nr. 141/64 wordt, voor de produkten waarop de verordening van toepassing is, gerefereerd aan post nr. 11.02 van het gemeenschappelijk douanetarief. Ook in artikel 1 van verordening nr. 19/62, destijds basisverordening voor de sector granen, en in de bijlage dier verordening, worden de onder de gemeenschappelijke ordening der markten vallende produkten omschreven met referte aan de posten van het gemeenschappelijk douanetarief. Aan de termen, in de beide verordeningen gebezigd voor de onderscheiden op basis van granen verwerkte produkten, komt dan ook dezelfde betekenis toe als aan de termen van het gemeenschappelijk douanetarief.
8 In het arrest, op 15 december 1971 gewezen in de zaak Brodersen (nr. 21/71, Jurispr. blz. 1069) heeft het Hof reeds overwogen dat men, voor de omschrijving van de begrippen gebezigd in de bijlage van verordening nr. 19/62, bij gebreke van toelichtingen op het gemeenschappelijk douanetarief zelf, te rade diende te gaan met de toelichtingen op de Nomenclatuur van de Internationale Douaneraad, in aanmerking genomen dat de litigieuze post woordelijk uit die Nomenclatuur was overgenomen. In zijn arrest van 8 april 1976, gewezen in de zaak Merkur-Außenhandel (nr. 106/75, Jurispr. blz. 531) is het Hof van die toelichtingen uitgegaan, toen het uitsprak dat vlokken worden gekenmerkt doordat voor hun vervaardiging een pelbewerking nodig is waarbij zij van een gedeelte van hun kafjes worden ontdaan.
9 Om drie redenen aarzelt de nationale rechter het Hof in deze uitspraken te volgen.
10 In de eerste plaats heeft de nationale rechter in zijn beschikking overwogen dat geen uitlegging nodig is, wanneer de bewoordingen van een wettelijk voorschrift voldoende duidelijk en welbepaald zijn. En in artikel 5, lid 1, B, b), zouden er, om vlokken van andere graansoorten dan tarwe en gerst voor toepassing van een verwerkingscoëfficiënt van 180/100 in aanmerking te doen komen, geen andere voorwaarden worden gesteld dan dat het asgehalte 2 °/o of minder moet bedragen.
11 Ofschoon deze bepaling geldt voor sorgho-vlokken met hoogstens 2 % asgehalte, over de droge stof berekend, geeft zij van het begrip „vlokken” geen enkele omschrijving. De betekenis van deze term kan slechts worden vastgesteld, wanneer men haar relateert aan de bewoordingen, ter aanduiding van andere op basis van granen verwerkte produkten, zoals geplette, geparelde of gepelde granen, gebezigd in het gemeenschappelijk douanetarief, alsook in de bijlage van verordening nr. 19/62 en in artikel 5 van verordening nr. 141/64.
12 In de tweede plaats aarzelt het Finanzgericht met de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur te rade te gaan, omdat die toelichtingen destijds in de betrokken kringen van de Bondsrepubliek Duitsland geen bekendheid genoten en bovendien alleen in de Engelse en in de Franse versie verkrijgbaar waren.
13 Evenwel staat het de rechter vrij om, ter uitlegging van de bewoordingen van een communautair rechtsvoorschrift te rade te gaan met commentaren, verstrekt in het kader van de Internationale Douaneraad, die door zijn arbeid een belangrijke inbreng heeft geleverd, toen het gemeenschappelijk douanetarief moest worden vastgesteld en ingevoerd. Voorts verdient opmerking dat de toelichtingen ten tijde van de litigieuze feiten gepubliceerd waren en door de betrokken kringen konden worden geraadpleegd.
14 Tenslotte vraagt de nationale rechter zich af of hij voor exporten uit het jaar 1965 mag uitgaan van de toelichtingen bij de IDR-Nomenclatuur, ofschoon de goeddeels met die toelichtingen samenvallende toelichtingen van het gemeenschappelijk douanetarief eerst nadien zijn gepubliceerd en de door het Hof met betrekking tot die IDR-toelichtingen gewezen arresten dateren uit de jaren 1971 en 1976.
15 Evenwel zij eraan herinnerd dat de term „vlokken” reeds gebezigd werd in het gemeenschappelijk douanetarief en in de destijds voor op basis van granen verwerkte produkten geldende landbouwverordeningen. De omstandigheid dat het Hof de term pas later heeft uitgelegd, kan niet inhouden dat er voordien een andere betekenis aan kon worden gehecht.
16 De tweede vraag dient derhalve in die zin te worden beantwoord dat het de rechter vrijstaat om, voor exporten uit het jaar 1965, voor zijn uitlegging te rade te gaan met de toelichtingen op de Nomenclatuur van de Internationale Douaneraad, volgens welke het voor vlokken kenmerkend is dat zij noodzakelijkerwijze uit gepelde granen zijn verkregen.
De eerste, derde en vierde vraag („vlokken”)
17 Blijkens het hiervoor overwogene is de term „vlokken”, zoals gebezigd in artikel 5, lid 1, B, van verordening nr. 141/64, in die zin te verstaan dat het aldus omschreven produkt uit gepelde graankorrels wordt vervaardigd.
18 In de eerste vraag en in het eerste gedeelte van de derde vraag gaat het er in wezen om of dit ook geldt voor sorgho-vlokken, in aanmerking genomen dat sorgho en „onbedekte” graansoort is, die reeds door dorsen of wannen van de kafjes wordt ontdaan, anders dan „bedekte” graansoorten, waarbij de kafjes, zelfs na dorsen of wannen, nog stevig aan de korrel vastzitten.
19 Wat onder pellen is te verstaan, wordt uitgelegd in toelichting nr. 3 — betreffende post 11.02 — van de Nomenclatuur van de Internationale Douaneraad, volgens welke gepelde granen geheel of ten dele van de zaadwand moeten zijn ontdaan. In deze toelichting wordt met name gewag gemaakt van bedekte gerst; evenwel maakt zij tussen bedekte en onbedekte graansoorten geen onderscheid.
20 De uitvoerende onderneming, verzoekster in het hoofdgeding, heeft betoogd dat zulk een uitlegging ten aanzien van sorgho niet zou kunnen worden aanvaard, omdat de voedingswaarde van het produkt er door het wegnemen van de zaadwand op achteruit zou gaan.
21 Er zij echter op gewezen dat de voedingsfysiologische functie van een waar slechts één der factoren is waarop bij de indeling van een produkt in een bepaalde post van het gemeenschappelijk douanetarief moet worden gelet. Volgens onderverdeling 11.02 en de desbetreffende toelichtingen, is voor de onderhavige, in die onderverdeling bedoelde en op basis van granen verwerkte produkten, kenmerkend het basisprodukt waaruit zij zijn vervaardigd en de technische bewerking welke zij hebben ondergaan.
22 In het tweede gedeelte van de derde vraag gaat het erom of granen, willen zij als gepeld worden beschouwd, van de zaadwand, met inbegrip van de aleuroncelleń, moeten zijn ontdaan.
23 Volgens de reeds aangehaalde toelichting nr. 3 wordt van gepelde granen de zaadwand „geheel of gedeeltelijk” verwijderd, terwijl „het meellichaam ... doorgaans zichtbaar” is.
24 Blijkens deze toelichting bestaat de pelbewerking in het geheel of ten dele verwijderen van de zaadwand en wel op zodanige wijze dat die gehele of gedeeltelijke verwijdering van de zaadwand in de meeste gevallen impliceert dat aan de buitenzijde van de korrel gedeeltelijk ook het binnenvlies (testa) en de aleuroncellen worden verwijderd, zodat een deel van het meellichaam zichtbaar wordt.
25 De eerste en de derde vraag dienen derhalve in die zin te worden beantwoord dat sorgho-vlokken uit gepelde sorgho-korrels verkregen worden. De korrels zijn gepeld, wanneer de zaadwand er geheel of gedeeltelijk van is verwijderd, zodat aan de buitenzijde van de korrel in den regel het meellichaam gedeeltelijk zichtbaar wordt.
26 Deze uitlegging vindt bovendien bevestiging in de algemene opzet van artikel 5 van verordening nr. 141/64. De verwerkingscoëfficiënt van 180/100 die zijn rechtvaardiging vindt in hetgeen er, wat het basisprodukt betreft, tijdens. de verwerking tot vlokken verloren gaat, kan niet gelden voor sorgho-korrels die alleen maar een eenvoudige stoombehandeling hebben ondergaan en zijn geplet.
27 De vierde vraag van de nationale rechter is daarmede zonder voorwerp geraakt.
Kosten
28 De kosten, door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening harer opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Waar de procedure ten aanzien van partijen in het hoofdgeding als een voor de nationale rechter gerezen is te beschouwen, heeft deze laatste over de kosten te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
uitspraak doende op de vragen, door het Hessische Finanzgericht bij beschikking van 25 juni 1980 gesteld, verklaart voor recht:
-
Het staat de rechter vrij om, voor exporten uit het jaar 1965, voor zijn uitlegging te rade te gaan met de toelichtingen op de Nomenclatuur van de Internationale Douaneraad, volgens welke het voor vlokken kenmerkend is dat zij noodzakelijkerwijze uit gepelde granen zijn verkregen.
-
Artikel 5 van verordening nr. 141/64 is in die zin te verstaan dat sorgho-vlokken uit gepelde sorghokorrels worden verkregen. De korrels zijn gepeld, wanneer de zaadwand er geheel of gedeeltelijk van is verwijderd, zodat aan de buitenzijde van de korrel in den regel het meelhchaam gedeeltelijk zichtbaar wordt.
Koopmans
O'Keeffe
Bosco
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 juli 1981.
De griffier
A. Van Houtte
De president van de Eerste kamer
T. Koopmans