Home

Hof van Justitie EU 09-12-1982 ECLI:EU:C:1982:423

Hof van Justitie EU 09-12-1982 ECLI:EU:C:1982:423

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
9 december 1982

Uitspraak

ARREST VAN 9. 12. 1982 — ZAAK 309/81 KLUGHARDT / HAUPTZOLLAMT HAMBURG-ST. ANNEN

In zaak 309/81,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het aldaar aanhangig geding tussen

H. P. Klughardt oHG, te Hamburg,

en

Hauptzollamt Hamburg-St. Annen,

intervenient: de Bondsminister van Financiën,

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. O'Keeffe, kamerpresident, G. Bosco en T. Koopmans, rechters,

advocaat-generaal: G. Reischl

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

het navolgende

ARREST

De feiten

De verwijzingsbeschikking, het procesverloop en de krachtens artikel 20 van 's Hofs Statuut-EEG ingediende opmerkingen kunnen worden samengevat als volgt:

I — De feiten en het procesverloop

a) De feiten

Op 20 december 1977 bood verzoekster in het hoofdgeding, H. P. Klughardt oHG (hierna: Klughardt), bij de Duitse douane ter inklaring aan 4 867,41 kg vlees van wilde buffels afkomstig uit Australië en vallende onder post 02.01 A II b 4 bb 33 van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT). De douane paste op de goederen een heffing toe van DM 30 187,19 en vorderde DM 2 620,13 aan monetair compenserende bedragen.

Tegen deze beschikking diende Klughardt een bezwaarschrift in, stellende dat heffingen en monetair compenserende bedragen enkel van toepassing waren bij vlees van huisdieren. Het Hauptzollamt verklaarde het bezwaar ongegrond en ook het beroep dat Klughardt daarop bij het Finanzgericht Hamburg instelde, faalde.

Klughardt voorzag zich vervolgens in cassatie (Revision) bij het Bundesfinanzhof, dat de behandeling van de zaak heeft geschorst en krachtens artikel 177 EEG-Verdrag het Hof heeft verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende twee vragen:

„1. Beoogde verordening nr. 425/77 vlees van wilde buffels onder de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees te brengen?

2. Zo ja, is verordening nr. 425/77 dan in zoverre ongeldig wegens schending van artikel 190 EEG-Verdrag?”

b) Wettelijke achtergrond

Vaststaat dat de litigieuze goederen moeten worden ingedeeld onder post 02.01 A II b 4 bb 33 van het GDT: „Vlees en eetbare slachtafvallen, van de dieren bedoeld bij de posten 01.01 tot en met 01.04, vers, gekoeld of bevroren: vlees ... van runderen ... bevroren ... andere ... delen zonder been ... andere”. Post 01.02, waarnaar in deze omschrijving wordt verwezen, luidt: „Levende runderen, buffels daaronder begrepen” en omvat twee onderverdelingen „A. huisdieren” en „B. andere”.

Vroeger viel alleen rundvlees „van huisdieren” onder verordening nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 148 van 1968, blz. 24). Bij artikel 1 van verordening nr. 425/77 van de Raad van 14 februari 1977 (PB L 61 van 1977, blz. 1) werd het toepassingsgebied van de marktordening voor rundvlees gewijzigd. Onder levende dieren vermeldt de bepaling enkel „levende runderen (huisdieren)” (01.02 1 II), doch wat vlees betreft, heeft zij betrekking op alle soorten „vlees van runderen, vers, gekoeld of bevroren” (02.01 A II).

c) Procesverloop

De verwijzingsbeschikking van 27 oktober 1981 is op 3 december daaropvolgende ter griffie van het Hof ingeschreven.

Krachtens artikel 20 van 's Hofs Statuut-EEG zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door verzoekster in het hoofdgeding, Klughardt, vertegenwoordigd door K. Landry, advocaat te Hamburg; de Raad van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door zijn juridisch adviseur B. Schloh als gemachtigde, bijgestaan door A. Bräutigam, lid van de juridische dienst van de Raad; en de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Sack, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde.

Bij beschikking van 5 mei 1982 heeft het Hof, op rapport van de rechterrapporteur en gehoord de advocaat-generaal, besloten de zaak met toepassing van artikel 95 van het Reglement voor de procesvoering naar de Eerste kamer te verwijzen en zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan. Het Hof heeft verzoekster in het hoofdgeding evenwel verzocht om inlichtingen over de oorsprong van het litigieuze buf-felvlees.

II — Samenvatting van de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen

Met betrekking tot de eerste vraag merkt Klughardt op, dat in de tot aan de inwerkingtreding van verordening nr. 424/77 geldende versie van verordening nr. 805/68 noch wilde buffels, noch vlees van deze dieren onder de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector rundvlees vielen. Had men deze situatie bij verordening nr. 425/77 willen wijzigen, dan had dit duidelijk in deze verordening moeten zijn aangegeven, doch dit is juist niet gebeurd.

De considerans van verordening nr. 425/77 spreekt met geen woord over wilde buffels, vlees daarvan of over het feit dat dit onder de gemeenschappelijke marktordening en het heffingstelsel werd gebracht. Blijkens artikel 1 van verordening nr. 425/77 vallen alleen levende huisrunderen (post 01.02 A) onder de gemeenschappelijke marktordening en levende wilde buffels (post 01.02 A) niet. Een uitlegging van de verordening, waarbij levende wilde buffels buiten het toepassingsgebied van de marktordening blijven, doch het vlees ervan niet, is niet logisch. Een dergelijk onderscheid tussen wilde buffels en buffelvlees volgt ook geenzins uit de bewoordingen van de betrokken verordening (artikel 1, lid 2, sub a, juncto artikel 9, lid 2, van verordening nr. 805/68, in de versie van artikel 3 van verordening nr. 425/77).

Met betrekking tot de tweede vraag merkt Klughardt op, dat in de considerans van verordening nr. 425/77 iedere motivering ontbreekt voor een eventuele uitbreiding van de gemeenschappelijke marktordening voor rundvlees tot vlees van wilde buffels. Zou de eerste vraag bevestigend worden beantwoord, dan moet de verordening in zoverre onwettig worden geacht, aangezien elke motivering ontbreekt.

Klughardt meent tenslotte, dat de vragen van het Bundesfinanzhof moeten worden beantwoord als volgt:

„1. Vlees van wilde buffels is door verordening nr. 425/77 niet onder de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees gebracht.

2. Zou dit echter wel zijn gebeurd, dan is verordening nr. 425/77 in zoverre ongeldig wegens schending van artikel 190 EEG-Verdrag.”

De Commissie merkt allereerst op, dat blijkens het GDT en de marktordening onder het begrip „runderen” ook buffels vallen; de goederenomschrijving van post 01.02 luidt immers: „Levende runderen, buffels daaronder begrepen”. Deze ruime definitie van de term runderen in post 01.02 heeft tot gevolg, dat onder post 02.01 A II, die betrekking heeft op vlees van runderen, ook buffelvlees valt. Verder blijkt uit de toelichtingen op het GDT bij post 01.02, dat zowel onder de term „runderen” als onder de term „buffels” huisdieren en wilde soorten vallen.

Om in een concreet geval te kunnen bepalen of men met huisdieren dan wel met wilde dieren heeft te doen, dient men na te gaan of het dier tot een soort behoort die tot de huisdieren wordt gerekend (zie arrest van 12 december 1973, zaak 149/73, Witt, Jurispr. 1973, blz. 1587). In casu lijdt het dan geen twijfel, dat het geïmporteerde vlees van Australische buffels vlees is van „runderen (huisdieren)” in de zin van het GDT en van de marktordening. Gelet op de toelichtingen op het GDT, zijn deze buffels in ieder geval taxonomisch als huisbuffels of waterbuffels te beschouwen (Bubalus bubalus of Bubalus arni).

Wat de eerste vraag betreft, meent de Commissie dat verordening nr. 425/77 ook betrekking heeft op vlees van runderen die geen „huisdieren” zijn, en dat zij dit produkt onder de gemeenschappelijke marktordening voor rundvlees brengt. Dit blijkt onder meer uit de nauwkeurige terminologie van verordening nr. 805/68 en van de wijzigingsverordening nr. 425/77.

Ingaande op de tweede vraag, stelt de Commissie dat een uitvoerige motivering niet beslist noodzakelijk was. Ten tijde van de vaststelling van verordening nr. 425/77 was er maar één handelaar die door de nieuwe regeling werd geraakt, en dit eigenlijk ook maar alleen omdat de douane van één Lid-Staat onzeker was over de indeling van de betrokken waar.

Economisch gezien was de onderhavige wijziging dus van marginale betekenis. Verordening nr. 425/77 bevat een aantal wijzigingen van de gemeenschappelijke marktordening voor rundvlees, die bij voorrang motivering behoefden, bijvoorbeeld de opneming van „fokdieren van zuiver ras” in de gemeenschappelijke marktordening.

Tenzij het Hof zich aan de letterlijke tekst van de prejudiciële vragen gebonden zou achten, geeft de Commissie in overweging om met het oog op de beslissing in het geding a quo enkel de term „runderen (huisdieren)” in de zin van verordening nr. 805/68 en van het GDT te definiëren, en wel aldus, dat daaronder zijn te verstaan runderen die qua soort huisdieren zijn, waarbij niet van belang is of zij in concreto als huisideren dan wel in het wild leven. Als het Hof voor deze oplossing kiest, behoeft het niet verder op de prejudiciële vragen in te gaan.

Mocht het Hof zich echter gebonden achten aan de formulering van de vragen, dan stelt de Commissie het volgende antwoord voor:

„1. Door verordening nr. 425/77 van de Raad van 14 februari 1977 is artikel 1 van de verordening houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees aldus gewijzigd, dat die marktordening thans ook geldt voor vlees van andere runderen dan huisdieren.

2. Bij het onderzoek van de vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr. 425/77 kunnen aantasten.”

De Raad sluit zich aan bij de opmerkingen van de Commissie over de afbakening van de categorie „runderen (huisdieren)” ten opzichte van de categorie runderen die niet als huisdieren zijn aan te merken.

Het vroeger gemaakte onderscheid tussen „runderen (huisdieren)” en „andere runderen” is bij verordening nr. 425/77 vervallen voor zover het om vlees (02.01) gaat.

Ten aanzien van de eerste vraag neemt de Raad daarom het volgende standpunt in:

Verordening nr. 425/77 beoogde ook vlees van andere runderen (buffels daaronder begrepen) dan huisdieren — dat wil dus zeggen post 01.02 B — onder de gemeenschappelijke marktordening voor rundvlees te brengen. Daar vlees van Australische buffels behoorde tot post 02.01 A II van de van 1968 tot 31 maart 1977 geldende indeling, viel dit produkt sinds 1968 onder deze marktordening. De op 1 april 1977 in werking getreden verordening nr. 425/77 heeft hierin geen verandering gebracht.

Met betrekking tot de tweede vraag merkt de Raad op, dat blijkens de rechtspraak van het Hof over de motiveringsplicht, moet worden gezien naar de regeling als geheel, het algemene kader waarin zij thuishoort, en de doelstelling ervan.

Verordening nr. 425/77 bevat geen specifieke motivering voor de uitbreiding van de marktordening tot vlees van „andere” runderen dan huisdieren. Een specifieke motivering was hiervoor ook niet noodzakelijk, omdat het hierbij om een niet essentieel onderdeel van de regeling ging. Het voornaamste doel van verordening nr. 425/77 was immers, de regeling van de handel met derde landen te wijzigen. Uit de negende overweging van de considerans blijkt duidelijk, dat verordening nr. 425/77 moest voorkomen dat vervangingsprodukten voor rundvlees vrij van heffingen in de Gemeenschap werden ingevoerd.

De Raad acht artikel 190 EEG-Verdrag dan ook niet geschonden.

In antwoord op een vraag van het Hof zet Klugbardt uiteen, dat het Bundesfinanzhof een vraag heeft gesteld over de invoer van vlees van wilde buffels en dat het hiermee uiteraard heeft bedoeld vlees van buffels die geen huisdieren zijn. Dit punt is tussen partijen in het hoofdgeding dan ook niet in geschil.

Subsidiair merkt zij op, dat het hier gaat om Australische wilde buffels, die sinds minstens tweehonderd jaar in het wild leven en die dus volgens de conclusie van advocaat-generaal Trabucchi in voornoemde zaak 149/73 „(Witt)” als „wild” zijn aan te merken.

III — Mondelinge behandeling

Ter terechtzitting van 8 juli 1982 zijn mondelinge opmerkingen gemaakt door verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door K. Landry, advocaat te Hamburg; de Raad van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Schloh als gemachtigde; en de Commissie van de Europese Gemeenschappen vertegenwoordigd door J. Sack als gemachtigde.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 14 oktober 1982 conclusie genomen.

In rechte

1 Bij beschikking van 27 oktober 1981, ingekomen ten Hove op 3 december daaropvolgende, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag het Hof twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging en de geldigheid van verordening nr. 425/77 van de Raad van 14 februari 1977 tot wijziging van verordening nr. 805/68, houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees en tot aanpassing van verordening nr. 827/68, alsmede van verordening nr. 950/68 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 61 van 1977, blz. 1).

2 Deze vragen zijn gerezen in het kader van een beroep van een Duitse onderneming tegen de toepassing door de douane van heffingen en monetair compenserende bedragen bij de invoer van bevroren ontbeend buffelvlees.

3 Voor de nationale rechter stelde de importeur, dat heffingen en monetair compenserende bedragen enkel mochten worden toegepast indien het buffelvlees onder de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees viel; dit zou in casu niet het geval zijn, omdat het hier vlees betrof van de Australische buffel, die een wilde buffel is. Vlees van wilde buffels zou door verordening nr. 425/77 niet onder de gemeenschappelijke marktordening voor rundvlees zijn gebracht; ware de verordening echter anders uit te leggen, dan zou zij ongeldig zijn wegens gebrek aan motivering.

4 Om beide problemen te kunnen oplossen, heeft het Bundesfinanzhof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1) Beoogde verordening nr. 425/77 vlees van wilde buffels onder de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees te brengen?

2) Zo ja, is verordening nr. 425/77 dan in zoverre ongeldig wegens schending van artikel 190 EEG-Verdrag?”

5 Tijdens de procedure voor het Hof hebben de Raad en de Commissie gesteld, dat het uitgangspunt van de vragen onjuist is: de Australische buffel zou afstammen van de Aziatische buffel en deze zou volgens de Toelichtingen op het gemeenschappelijk douanetarief (GDT) als een huisdiersoort zijn aan te merken. Het zou geen twijfel lijden, dat buffels runderen zijn en dat vlees van huisrunderen reeds vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 425/77 ingevolge artikel 1 van verordening nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 148 van 1968, blz. 24), onder de marktordening viel.

6 Opgemerkt zij echter, dat de vragen van de nationale rechter betrekking hebben op vlees van wilde buffels en dat het de taak van die rechter is om vast te stellen of het in het hoofdgeding werkelijk om een dergelijk produkt gaat.

7 Daar het begrip „wilde buffels” noch in het GDT noch in de landbouwverordeningen voorkomt, moet worden aangenomen dat de nationale rechter met zijn vragen doelt op vlees van buffels die geen huisdieren zijn.

8 Artikel 1 van verordening nr. 425/77 omschrijft het toepassingsgebied van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees aldus, dat onder deze ordening vallen „Wende runderen (huisdieren), andere dan fokdieren van zuiver ras” (post 01.02 A II van het GDT) en „vlees van runderen, vers, gekoeld of bevroren” (po t 02.01 A II van het GDT).

9 Artikel 5 van de verordening wijzigt de bepalingen van het GDT betreffende levende runderen, buffels daaronder begrepen (post 01.02), en vlees en eetbare slachtafvallen van runderen bedoeld bij post 01.02, vers, gekoeld of bevroren (post 02.01 onderverdelingen All, B II en Cl). Volgens de gewijzigde tekst wordt in post 01.02 onderscheiden tussen „huisdieren” en „andere”, doch in post 02.01 wordt met betrekking tot vlees en slachtafvallen een dergelijk onderscheid niet gemaakt.

10 Ingevolge het bepaalde bij verordening nr. 425/77 wordt dus noch in het GDT noch in de bepalingen van de gemeenschappelijke marktordening onderscheid gemaakt tussen vlees van buffels van de huisdiersoorten en dat van buffels die geen huisdieren zijn.

11 Verzoekster in het hoofdgeding stelt, dat een regeling die levende wilde buffels buiten de gemeenschappelijke marktordening laat, doch het vlees ervan wel eronder brengt, inconsequent is. Dit argument betreft echter de vraag of het in verordening nr. 425/77 gemaakte onderscheid tussen verschillende soorten runderen gerechtvaardigd is, maar niet de uitlegging van de verordening.

12 Op de eerste vraag moet mitsdien worden geantwoord, dat verordening nr. 425/77 aldus moet worden uitgelegd, dat vlees van buffels die geen huisdieren zijn, valt onder de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees.

13 De tweede vraag strekt ertoe te vernemen of een dergelijke uitlegging niet leidt tot de ongeldigheid van verordening nr. 425/77, nu de considerans van deze verordening geen gewag maakt van de uitbreiding van de gemeenschappelijke marktordening tot vlees van andere runderen dan huisdieren.

14 Gelijk het Hof in zijn arrest van 12 juli 1979 (zaak 166/78, Italië t. Raad, Jurispr. 1979, blz. 2575) overwoog, verlangt artikel 190 EEG-Verdrag met betrekking tot de motivering van verordeningen, dat de considerans een verklaring bevat voor de wezenlijke punten van de getroffen maatregelen, maar is het niet nodig dat alle bijzonderheden van die maatregelen specifiek worden gemotiveerd.

15 De wezenlijke inhoud van verordening nr. 425/77 is de nieuwe opzet van de regeling voor het handelsverkeer met derde landen, waarop in de considerans omstandig wordt ingegaan. De Raad heeft deze herziening aangegrepen om enkele andere problemen in de rundvleessector te regelen; zo heeft hij bijvoorbeeld de bepalingen betreffende fokdieren van zuiver ras gewijzigd. In de elfde overweging van de verordening wordt overigens erop gewezen, dat de wijziging van de regeling voor rundvlees een wijziging van de omschrijving van bepaalde goederen met zich meebrengt.

16 Onder deze omstandigheden leidt het ontbreken van een specifieke motivering van de uitbreiding van de gemeenschappelijke marktordening tot vlees van andere runderen dan huisdieren, niet tot ongeldigheid van de verordening wegens schending van artikel 190 EEG-Verdrag.

17 Op de tweede vraag moet derhalve worden geantwoord, dat bij onderzoek ervan niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr. 425/77 kunnen aantasten.

Kosten

18 De kosten door de Raad en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 27 oktober 1981 gestelde vragen, verklaart voor recht:

  1. Verordening nr. 425/77 van de Raad van 14 februari 1977 moet aldus worden uitgelegd, dat vlees van buffels die geen huisdieren zijn, valt onder de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees.

  2. Bij onderzoek van de tweede vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr. 425/77 van de Raad van 14 februari 1977 kunnen aantasten.

O'Keeffe

Bosco

Koopmans

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 december 1982.

De griffier

P. Heim

De president van de Eerste kamer

A. O'Keeffe