Hof van Justitie EU 22-09-1983 ECLI:EU:C:1983:245
Hof van Justitie EU 22-09-1983 ECLI:EU:C:1983:245
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 22 september 1983
Uitspraak
In zaak 311/82,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Franse conseil d'État, in het aldaar aanhangig geding tussen
SA Roquette frères, naamloze vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Lestrem (Pas-de-Calais),
enOffice national interprofessionnel des céréales (ONIC),
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: P. Pescatore, kamerpresident, O. Due en K. Bahlmann, rechters,
advocaat-generaal: S. Rozès
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur
het navolgende
ARREST
De feiten
De verwijzingsbeschikking en de krachtens artikel 20 van 's Hofs Statuut-EEG ingediende schriftelijke opmerkingen kunnen worden samengevat als volgt:
I — De feiten en het procesverloop
Verordening nr. 120/67 van de Raad van 13 juni 1967 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1967, blz. 2269) voorziet voor de verschillende graansoorten, waaronder mais, in een prijsregeling, inzonderheid
-
de jaarlijkse vaststelling van richtprijzen, die vóór de winterinzaai worden bekendgemaakt ten einde de producenten in de gelegenheid te stellen hun teeltplannen hiernaar te richten,
-
de vaststelling, in samenhang met de richtprijs, van een interventieprijs waartegen de bevoegde organen het hun aangeboden graan moeten aankopen,
-
de vaststelling van een drempelprijs waartoe de prijs van de ingevoerde produkten door een variabele heffing moet worden herleid.
Wegens de bijzondere situatie op de zetmeelmarkt, en met name omdat de industrie concurrerende prijzen ten opzichte van de prijzen van de vervangingsprodukten moest kunnen handhaven, diende de mogelijkheid te worden geschapen om door toekenning van een restitutie bij de produktie de basisprodukten die door deze industrie worden gebruikt, ter beschikking te stellen tegen een lagere prijs dan uit het stelsel van gemeenschappelijke prijzen en heffingen zou voortvloeien.
Bijgevolg werd in artikel 11, lid 1, van verordening nr. 120/67 voorzien in de toekenning van een restitutie bij de produktie, met name voor mais die de zetmeelindustrie gebruikt voor de vervaardiging van zetmeel.
De uitvoeringsbepalingen inzake de restitutie bij de produktie, de voorwaarden waaronder zij wordt uitgekeerd en het bedrag ervan werden vastgesteld bij verordening nr. 371/67 van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de restituties bij de produktie van zetmeel en quellmehl (PB L 174 van 1967, blz. 40).
In deze verordening overwoog de Raad, dat een juiste beoordeling van de situatie voortvloeiende uit het gemeenschappelijk prijsniveau en uit de concurrentie tussen enerzijds maiszetmeel, rijstzetmeel en aardappelzetmeel en anderzijds de chemische vervangingsprodukten, ertoe leidde dat de restitutie op een zodanig bedrag werd vastgesteld, dat de inkoopprijs van mais gebruikt door de zetmeelindustrie werd gebracht op 6,80 RE per 100 kg welk bedrag overigens voor zachte tarwe een juist evenwicht tussen de verwerking van dit produkt en die van mais verzekerde. Bijgevolg werd in de artikel 1, lid 1, van verordening nr. 371/67 bepaald, dat de Lid-Staten per 1 juli 1967 onder meer voor mais bestemd voor de vervaardiging van zetmeel een restitutie bij de produktie zouden verlenen, per 100 kg gelijk aan het verschil tussen de drempelprijs voor mais en 6,80 RE.
In verordening nr. 1060/68 van 24 juli 1968 houdende vaststelling van enkele uitvoeringsbepalingen van de verordeningen nrs. 367/67 en 371/67 met betrekking tot de restitutie bij de produktie die wordt verleend voor tot grutten, gries en griesmeel verwerkte mais en voor tot zetmeel en quellmehl verwerkte mais en zachte tarwe (PB L 179 van 1968, blz. 38) herinnerde de Commissie eraan, dat de Raad in verordening nr. 371/67 had geconstateerd dat, met inachtneming van het verband dat ontstond tussen de prijzen bij de produktie van de grondstoffen die worden gebruikt voor de vervaardiging van zetmeel en aardappelzetmeel en de mogelijkheid van vervanging van deze produkten, tussen de prijzen van bedoelde produkten een evenwicht in stand moest worden gehouden; daar voor aardappelzetmeel een regeling voor het verlenen van voorschotten op de restitutie bij de produktie bestond, leek het de Commissie passend, deze regeling te veralgemenen, met name voor mais als grondstof van de zetmeelindustrie, om te voorkomen dat een industrie ten opzichte van een andere zou worden benadeeld.
Artikel 1 van verordening nr. 1060/68 bepaalt dat, wanneer een fabrikant van zetmeel die voor de vervaardiging van zetmeel bestemde mais in bezit houdt, een desbetreffend verzoek doet en het bewijs levert dat bedoelde mais zich in zijn ruimten of onder officiële controle bevindt, de Lid-Staat die de restitutie bij de produktie moet toekennen hem een voorschot op deze restitutie toekent tot ten hoogste het verschil per 100 kg mais tussen de drempelprijs daarvan in het begin van het verkoopseizoen en 6,80 RE.
Luidens artikel 2 van de verordening is het verlenen van het voorschot afhankelijk van het stellen van een waarborg door de fabrikant van zetmeel, als garantie dat de mais tot zetmeel wordt verwerkt, en betaalt de Lid-Staat het voorschot aan de fabrikant van zetmeel binnen ten hoogste 30 dagen nadat het bewijs is geleverd, dat de mais zich in zijn ruimten of onder officiële controle bevindt.
Artikel 3 van verordening nr. 1060/68 bepaalt dat de restitutie bij de produktie, met inachtneming van de voor de maand van de verwerking van de mais geldende drempelprijs, aan de fabrikant wordt betaald binnen 30 dagen nadat hij het bewijs heeft geleverd dat de mais is verwerkt.
Bij verordening nr. 1132/74 van de Raad van 29 april 1974 inzake de restituties bij de produktie in de sectoren granen en rijst (PB L 128 van 1974, blz. 24), in werking getreden op 1 augustus 1974, werd verordening nr. 371/67 ingetrokken.
Wat de restituties bij de produktie voor zetmeel betreft werd in artikel 1 van verordening nr. 1132/74 bepaald, dat de Lid-Staten onder meer voor mais bestemd voor de vervaardiging van zetmeel een restitutie bij de produktie zouden verlenen, per 100 kg gelijk aan het verschil tussen de drempelprijs voor mais en 8,20 (niet langer 6,80) RE.
Bij artikel 2, lid 1, van verordening nr. 2012/74 van de Commissie van 30 juli 1974 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1132/74 met betrekking tot de restituties bij de produktie van zetmeelhoudende produkten (PB L 209 van 1974, blz. 44) werd bepaald, dat de restituties bij de produktie aan de producent van maiszetmeel zouden worden uitbetaald wanneer hij het bewijs leverde, dat de mais door de bevoegde diensten van de Lid-Staten onder officiële controle was geplaatst en hij zich bereid verklaarde op verzoek alle nodige inlichtingen met betrekking tot deze controle mee te delen.
Volgens artikel 2, lid 3, wordt de restitutie bij de produktie vastgesteld, rekening houdende met de drempelprijs die geldt bij de aanvaarding van de aanvraag om de mais onder officiële controle te plaatsen, en uitbetaald binnen 30 dagen na die aanvaarding. De restitutie wordt later eventueel aangepast in verhouding tot de in de maand van verwerking geldende drempelprijs.
Roquette frères, te Lestrem (Pas-de-Calais), plaatste vóór 1 augustus 1974 mais die eerst in augustus en september van dat jaar werd verwerkt, onder officiële controle. Zij ontving overeenkomstig verordening nr. 1060/68 voorschotten op de restitutie, berekend aan de hand van het verschil tussen de drempelprijs van 160,65 RE per ton en de bevoorradingsprijs van 68 RE per ton.
Per 1 augustus 1974 daalde de drempelprijs tot 106,60 rekeneenheden per ton, terwijl de bevoorradingsprijs krachtens artikel 1 van verordening nr. 1132/74 steeg van 68 tot 82 RE per ton.
Roquette was van mening, dat voor de vóór 1 augustus 1974 onder controle geplaatste en later verwerkte mais de restituties bij de produktie gelijk moesten zijn aan het verschil tussen de nieuwe drempelprijs van 106,60 RE en de oude bevoorradingsprijs van 68 rekeneenheden, terwijl het bevoegde nationale orgaan, het Office national interprofessionnel des céréales (ONIC), besloot, de nieuwe bevoorradingsprijs van 82 RE in aanmerking te nemen.
Bij vonnis van 22 april 1980 wees het Tribunal administratif te Rijsel een verzoek af van Roquette, het ONIC te veroordelen tot betaling van FF 3 615 399,50 als restituties bij de produktie voor de verwerking van mais tot zetmeel in augustus en september 1974. Het Tribunal administratif was van oordeel, dat aangezien de grondslag voor die restituties de zetmeelproduktie was, het bedrag ervan moest worden vastgesteld aan de hand van de drempelpijs en de bevoorradingsprijs die golden op de dag van verwerking, ook al waren de aan de producent verleende voorschotten op grond van vroegere prijzen berekend.
Op 22 juli 1980 ging Roquette van dit vonnis van het Tribunal administratif te Rijsel in beroep bij de afdeling contentieux van de Franse Conseil d'État.
Volgens de afdeling contentieux, tweede en zesde onderafdeling, ¡s de oplossing van het geschil afhankelijk van de vraag, of ingevolge artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2012/74 rekening moest worden gehouden met de schommelingen van zowel de drempelprijs als de bevoorradingsprijs, dan wel alleen met die van de drempelprijs, en in dit laatste geval, of artikel 2, lid 3, in overeenstemming is met de bepalingen van verordening nr. 1132/74.
Bijgevolg heeft zij op 15 oktober 1982 krachtens artikel 177 EEG-Verdrag de behandeling van de zaak geschorst tot het Hof uitspraak zal hebben gedaan over de uitlegging en de geldigheid van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2012/74.
De beschikking van de afdeling contentieux van de Conseil d'État is op 9 december 1982 ter griffie van het Hof ingeschreven.
Krachtens artikel 20 van 's Hofs Sta-tuut-EEG zijn op 23 februari 1983 schriftelijke opmerkingen ingediend door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J.-C. Séché, en op 3 maart 1983 door Roquette, vertegenwoordigd door P.-F. Ryziger, advocaat te Parijs.
Het Hof heeft, op rapport van de rechterrapporteur en gehoord de advocaat-generaal, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.
Bij beschikking van 20 april 1983 heeft het Hof krachtens artikel 95, paragrafen 1 en 2, van het Reglement voor de procesvoering besloten, de zaak naar de Tweede kamer te verwijzen.
II — Schriftelijke opmerkingen, ingediend krachtens artikel 20 van 's Hofs Statuut-EEG
Roquette, verzoekster in het hoofdgeding, verklaart zich ervan bewust te zijn, dat het door de Eerste kamer van het Hof op 15 december 1982 gewezen arrest in zaak 5/82 (Maizena) voor haar uitgesproken ongunstig is; zij dringt echter aan op een nieuw onderzoek van het probleem.
Rechtsoverweging 16 van het arrest van 12 juli 1977 (zaak 2/77, Hoffmann's Stärkefabriken, Jurispr. 1977, biz. 1375) prejudicieert immers ten gunste van verzoekster in het hoofdgeding op de oplossing ten gronde; voorts is niet duidelijk waarom het nodig zou zijn geweest, bij verordening nr. 10/75 van de Commissie van 31 december 1974 (PB L 1 van 1975, blz. 24) verordening nr. 2012/74 te wijzigen, indien deze van meet af aan de betekenis had gehad die de Commissie eraan toeschrijft.
In werkelijkheid gaat het hier om de uitleggingsmethode: het is zeer wel mogelijk dat de Commissie zich bij het opstellen van verordening nr. 2012/74 heeft vergist, maar de letter van de wet moet de doorslag geven. De marktdeelnemers kunnen zich niet aan veronderstellingen over de verborgen intenties van de Commissie wagen.
Verordening nr. 2012/74 moet aldus worden uitgelegd, dat de bevoorradingsprijs die in aanmerking moet worden genomen voor de restitutie, welke gelijk is aan het verschil tussen de drempelprijs en de bevoorradingsprijs, die is welke gold op de dag waarop de maïs onder controle werd geplaatst. De Commissie mocht de litigieuze verordening vaststellen in het kader van haar bevoegdheden krachtens artikel 5 van verordening nr. 371/67 en artikel 26 van verordening nr. 120/67.
De Commissie stelt vast, dat de feiten in de onderhavige zaak geheel vergelijkbaar zijn met die in zaak 5/82, waarover het Hof zich bij arrest van 15 december 1982 heeft uitgesproken. Het in beide zaken aan het Hof voorgelegde probleem is in grote lijnen identiek, behoudens drie verschillen in de vraagstelling; het antwoord van het Hof op de vragen in zaak 5/82 is ruimer dan de uitleggingsvraag van de Conseil d'État, doch beantwoordt deze kennelijk volledig.
Uit het arrest in zaak 5/82 blijkt heel duidelijk, dat de geldigheid van verordening nr. 2012/74 zoals deze door het Hof wordt uitgelegd, niet kan worden betwist. In rechtsoverweging 23 stelde het Hof immers vast, dat „bij onderzoek van de gestelde vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden volgens welke de berekening van de restitutie op basis van de prijzen die golden op de dag van verwerking van de mais in strijd is met het gemeenschapsrecht.”
De vragen van de Conseil d'État moeten worden beantwoord als volgt:
-
Zowel onder de gemeenschapsregeling die gold tot 31 juli 1974 als onder de latere regeling, moest de restitutie bij de produktie voor tot zetmeel verwerkte mais gelijk zijn aan het verschil tussen de drempelprijs en de bevoorradingsprijs die golden op de dag van verwerking van de mais.
-
Bij onderzoek van de door de Conseil d'État gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening nr. 2012/74 van de Commissie van 30 juli 1974 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1132/74 met betrekking tot de restituties bij de produktie voor zetmeelhoudende produkten.
III — Mondelinge behandeling
Partijen in het hoofdgeding en de Commissie hebben ter terechtzitting van 30 juni 1983.het maken van mondelinge opmerkingen achterwege gelaten.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 7 juli 1983 conclusie genomen.
In rechte
1 Bij beschikking van 15 oktober 1982, ingekomen ten Hove op 9 december daaropvolgend, heeft de Franse Conseil d'État krachtens artikel 177 EEG-Verdrag verzocht om een prejudiciële beslissing over de uitlegging en, subsidiair, de geldigheid van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2012/74 van de Commissie van 30 juli 1975 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1132/74 met betrekking tot de restituties bij de produktie voor zetmeelhoudende produkten (PB L 209 van 1974, blz. 44).
2 De vragen zijn gerezen in een aldaar aanhangig geding tussen Roquette frères en het Office national interprofessionnel des céréales (ONIC), met betrekking tot een vordering tot betaling van FF 3 615 399,50 uit hoofde van restituties bij de produktie van maiszetmeel voor in de maanden augustus en september 1974 verwerkte mais.
3 Blijkens het dossier had Roquette vóór 1 augustus 1974 mais die in augustus en september van datzelfde jaar werd verwerkt, onder officiële controle geplaatst. Het geschil vindt zijn oorzaak in de omstandigheid, dat in het betrokken tijdvak de prijzen die het bedrag van de restitutie bepalen, te weten de drempelprijs en de bij artikel 1 van verordening nr. 1132/74 van de Raad van 29 april 1974 inzake de restituties bij de produktie in de sectoren granen en rijst (PB L 128 van 1974, blz. 24), vastgestelde zogenoemde bevoorradingsprijs, waarvan het verschil bepalend is voor het bedrag van de restitutie, gelijktijdig werden gewijzigd. Terwijl de drempelprijs destijds was gedaald, werd de bevoorradingsprijs bij laatstgenoemde verordening met ingang van 1 augustus 1974 van 6,80 op 8,20 RE per 100 kg gebracht.
4 Bij de vaststelling van het bedrag van de restitutie nam het ONIC de wijziging van elk van beide prijzen in aanmerking. Roquette betwist niet de aanpassing aan de gewijzigde drempelprijs, maar betoogt dat verordening nr. 2012/74 van de Commissie — waarvan artikel 2, lid 3, voorziet in aanpassing van de restitutie aan wijzigingen van de drempelprijs tussen het tijdstip waarop het produkt onder controle wordt geplaatst en het tijdstip van verwerking — een dergelijke voorziening niet bevat voor het geval van wijziging van de bevoorradingsprijs. Zij stelt zich bijgevolg op het standpunt, dat bij de berekening van de restitutie moet worden uitgegaan van de drempelprijs geldend op het tijdstip van verwerking en de bevoorradingsprijs die gold op het tijdstip waarop het produkt onder controle werd geplaatst.
5 Om dit geschilpunt te beslechten verzoekt de Conseil d'État het Hof om uitlegging van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2012/74 en, subsidiair, zo mocht blijken dat bij de vaststelling van het bedrag van de restitutie enkel de wijziging van de drempelprijs in aanmerking moet worden genomen, om een uitspraak over de verenigbaarheid van deze bepaling met verordening nr. 1132/74 van de Raad.
6 Zoals het Hof in een in wezen identieke zaak (arrest van 15. 12. 1982, zaak 5/82, Maizena, Jurispr. 1982, blz. 4601) heeft verklaard, berust de gemeenschapsregeling inzake restitutie bij de produktie van zetmeel uit mais op verordening nr. 120/67 van de Raad van 13 juni 1967 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB 1967, blz. 2269), waarin de grondslag van de restitutie werd vastgelegd.
7 De restitutie werd voor de eerste maal toegepast bij verordening nr. 371/67/EEG van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de restituties bij de produktie van zetmeel en quellmehl (PB 174 van 1967, blz. 40) alsmede bij verordening nr. 1060/68 van de Commissie van 24 juli 1968 houdende vaststelling van enkele uitvoeringsbepalingen van de verordeningen nrs. 367/67/EEG en 371/67/EEG met betrekking tot de restitutie bij de produktie die wordt verleend voor tot grutten, gries en griesmeel verwerkte mais en voor tot zetmeel en quellmehl verwerkte mais en zachte tarwe (PB L 179 van 1968, blz. 38). Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 371/67 bepaalde dat de restitutie voor mais gelijk moest zijn aan het verschil tussen de drempelprijs voor 100 kg mais en een gegarandeerde bevoorradingsprijs van 6,80 RE. Krachtens verordening nr. 1060/68. ontving de zetmeelfabrikant binnen 30 dagen nadat hij een desbetreffend verzoek had gedaan en het bewijs had geleverd dat de. voor de produktie van zetmeel bestemde mais onder douanetoezicht was geplaatst, een voorschot op de restitutie dat werd berekend op basis van de in het begin van het verkoopseizoen geldende drempelprijs (artikelen 1 en 2, lid 4), terwijl de restitutie werd berekend op basis van de drempelprijs die gold op het tijdstip waarop de mais tot zetmeel werd verwerkt, en uitbetaald binnen 30 dagen nadat het bewijs was geleverd dat het graan was verwerkt (artikel 3). De in deze verordeningen neergelegde regeling gold tot 31 juli 1974 en werd met ingang van 1 augustus 1974 vervangen door die van de verordeningen nrs. 1132/74 en 2012/74.
8 Verordening nr. 1132/74 van de Raad week in zoverre af van verordening nr. 371/67, dat de restitutie voortaan gelijk was aan het verschil tussen de drempelprijs voor 100 kg mais en een gegarandeerde bevoorradingsprijs van 8,20 rekeneenheden. Bij verordening nr. 2012/74 van de Commissie werden de uitvoeringsbepalingen in dier voege gewijzigd, dat de voorschotregeling werd afgeschaft en de restitutie volgens artikel 2 moest worden berekend op basis van de drempelprijs die gold op het tijdstip van de plaatsing onder douanetoezicht, behoudens eventuele aanpassing indien zich vóór de verwerking van de mais tot zetmeel een wijziging in deze prijs had voorgedaan.
9 Er zij op gewezen dat artikel 3 van verordening nr. 1060/68 en artikel 2 van verordening nr. 2012/74 voor de bepaling van de drempelprijs die bij de berekening van de restitutie in aanmerking moet worden genomen, in feite hetzelfde tijdstip aanwijzen. Waar artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2012/74 bepaalt dat de restitutie „later eventueel (wordt) aangepast in verhouding tot de in de maand van verwerking geldende drempelprijs”, is immers ook volgens dit artikel de op het tijdstip van verwerking geldende drempelprijs beslissend.
10 Wat de bevoorradingsprijs betreft, heeft het gemeenschapsrecht tot de inwerkingtreding van verordening nr. 10/75 van de Commissie van 31 december 1974 tot wijziging van verordening nr. 2012/74 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de restituties bij de produktie in de sectoren granen en rijst (PB L 1 van 1975, blz. 24) weliswaar niet uitdrukkelijk geregeld, wat de concrete gevolgen waren van in deze prijs optredende wijzigingen tussen het tijdstip van plaatsing van de mais onder officiële controle en dat van verwerking, doch volgt uit het samenstel der sedert 1967 in werking getreden bepalingen ten aanzien van de restitutie bij de produktie van zetmeel, dat deze restitutie op basis van de op de dag van verwerking geldende prijs moet worden berekend. Anders dan de drempelprijs, waarin maandelijks wijzigingen optreden en waarvoor derhalve in verordening nr. 2012/74 een aapassingsmogelijkheid moest worden voorzien, wordt de bevoorradingsprijs door de Raad immers voor onbepaalde tijd vastgesteld en verandert hij slechts indien de Raad daartoe besluit. Bij gebreke van uitdrukkelijke bepalingen omtrent de vraag welke bevoorradingsprijs bij de berekening van de restitutie moet worden toegepast, moet hiervoor uiteraard worden uitgegaan van het tijdstip dat ook voor de drempelprijs beslissend is.
11 Voor het Hof heeft Roquette betoogd, dat uit 's Hofs arrest van 12 juli 1977 (zaak 2/77, Hoffmann's Stärkefabriken, Jurispr. 1977, biz. 1375) kan worden afgeleid, dat het tijdstip van plaatsing onder douanetoezicht noodzakelijkerwijze beslissend is voor de berekening van de restitutie.
12 In de passage van het arrest waarop Roquette zich beroept, wordt evenwel slechts gezegd dat de produktierestitutie krachtens artikel 2, lid 1 en lid 3, van verordening nr. 2012/74 wordt uitbetaald — en het bedrag ervan wordt vastgesteld — op het ogenblik waarop de rechthebbende het bewijs levert dat het basisprodukt onder officiële controle is geplaatst. Gelet op de in dit artikel voorziene mogelijkheid de restitutie aan te passen, kan aan deze passage geen argument worden ontleend voor de conclusie dat het tijdstip van verwerking niet beslissend is voor de vaststelling van het bedrag van de restitutie.
13 Roquette heeft voorts een argument ontleend aan de omstandigheid, dat de Commissie bij voornoemde verordening nr. 10/75 artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2012/74 in dier voege heeft gewijzigd, dat het zich thans uitstrekt tot alle in verordening nr. 1132/74 van de Raad bedoelde bedragen en derhalve wijzigingen van zowel de drempelprijs als van de bevoorradingsprijs omvat. Zij ziet niet in, waarom door deze bepaling de vorige verordening moest worden gewijzigd, indien deze van meet af aan de betekenis had die het ONIC en de Commissie eraan toeschrijven.
14 Blijkens het systeem en het economisch doel van de betrokken verordeningen moet, nu het erom gaat de producenten in staat te stellen het maiszetmeel tegen een concurrerende marktprijs te verkopen, bij de aanpassing rekening worden gehouden met de op het tijdstip van verwerking geldende prijzen en niet met die welke op het tijdstip van plaatsing onder controle golden. Derhalve moet worden vastgesteld, dat de regeling zoals die in verordening nr. 10/75 nader werd uiteengezet, reeds besloten lag in de bepalingen van verordening nr. 2012/74.
15 Mitsdien moet op de eerste vraag van de Conseil d'État worden geantwoord, dat artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2012/74 aldus moet worden uitgelegd, dat de restitutie bij de produktie voor tot zetmeel verwerkte mais gelijk moet zijn aan het verschil tussen de drempelprijs en de bevoorradingsprijs die golden op de dag van verwerking van de mais.
16 Gelet op dit antwoord komt de subsidiaire vraag, betreffende de verenigbaarheid van genoemde bepaling met verordening nr. 1132/74, niet meer aan de orde.
17 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
uitspraak doende op de door de Franse Conseil d'État bij beschikking van 15 oktober 1982 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Artikel 2, lid 3, van verordening nr. 2012/74 van de Commissie van 30 juli 1974 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1132/74 met betrekking tot de restituties bij de produktie voor zetmeelhoudende produkten moet aldus worden uitgelegd, dat de restitutie bij de produktie voor tot zetmeel verwerkte mais gelijk moet zijn aan het verschil tussen de drempelprijs en de bevoorradingsprijs die golden op de dag van verwerking van de mais.
Pescatore
Due
Bahlmann
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 22 september 1983.
De griffier
voor deze
H. A. Rühl
Hoofdadministrateur
De president van de Tweede kamer
P. Pescatore