Home

Hof van Justitie EU 20-04-1983 ECLI:EU:C:1983:104

Hof van Justitie EU 20-04-1983 ECLI:EU:C:1983:104

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
20 april 1983

Uitspraak

BESCHIKKING VAN 20. 4. 1983 — ZAAK 10/83 R METALGOI / COMMISSIE

In zaak 10/83 R,

Metalgoi SpA, gevestigd te Brescia, Viale S. Eufemia 184, vertegenwoordigd door G. A. Bergmann en G. Pellicano, advocaten te Milaan, en F. Massoni, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Elvinger, advocaat aldaar, Côte d'Eich 15,

verzoekster, tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, Wetstraat 200, B-1049 Brussel, vertegenwoordigd door S. Fabro, lid van haar juridische dienst, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij O. Montako, lid van de juridische dienst van de Commissie, Bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking nr. C(82) 1631/6 van de Commissie van 24 november 1982, waarbij verzoekster krachtens artikel 58 EGKS-Verdrag een geldboete is opgelegd,

geeft

DE PRESIDENT VAN HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

de navolgende

BESCHIKKING

I — De feiten

In verband met de marktontwikkeling en de situatie van de staalindustrie stelde de Commissie bij algemene beschikking nr. 2794/80/EGKS van 31 oktober 1980 (PB L 291 van 1980, blz. 1) voor de periode van 1 november 1980 tot 30 juni 1981 een stelsel van controle en van produktiequota in:

Volgens artikel 3 van beschikking nr. 2794/80/EGKS stelt de Commissie per kwartaal quota vast voor de produktie van verschillende categorieën produkten. Volgens de artikelen 4 en 5 worden deze quota voor elke onderneming vastgesteld op basis van de referentieproduktiecijfers van deze onderneming en door toepassing op die referentieproduktiecijfers van verminderingspercentages. Artikel 3 bepaalt, dat de Commissie elke onderneming haar referentieproduktiecijfers en haar door toepassing van de verminderingspercentages berekende produktiequota meedeelt.

Bij brief van 6 april 1981 deelde de Commissie verzoekster haar referentieproduktiecijfers en haar produktiequota voor verschillende staalprodukten voor het tweede kwartaal van 1981 mee.

Bij beschikking nr. C(82) 1631/6 van 24 november 1982 stelde de Commissie vast, dat verzoekster het haar voor het tweede kwartaal van 1981 toegekende produktiequotum voor produkten van categorie IV (lichte profielen — walsdraad in bossen, betonstaal en overig staafstaal) met 1 358 ton had overschreden, en legde zij haar deswege een geldboete op van Ecu 101 850 (honderdeenduizend achthonderd vijftig) ofwel LIT 136 533 999 (honderdzesendertigmiljoen vijfhonderddrieëndertigduizend negenhonderd negenennegentig). Deze boete moest binnen de twee maanden na kennisgeving van de beschikking worden betaald en wordt in geval van te late betaling verhoogd met 1 % voor elke begonnen maand.

Op 18 januari 1983 heeft verzoekster krachtens artikel 33 EGKS-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van de boetebeschikking van 24 november 1982.

II — Het procesverloop

Bij verzoekschrift, neegelegd ter griffie van het Hof op 15 maart 1983, heeft verzoekster krachtens artikel 39, tweede alinea, EGKS-Verdrag en artikel 83, paragraaf 1, van het Reglement voor de procesvoering een verzoek ingediend tot opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking nr. C(82) 1631/6 van de Commissie van 24 november 1982.

Daarbij voert verzoekster aan, dat zij beroep heeft ingesteld tot nietigverklaring van de beschikking, dat zij een kleine staalonderneming is en dat betaling van de geldboete nadelige gevolgen zou hebben voor de balans van de vennootschap en haar zou dwingen ingrijpende maatregelen te treffen die hun weerslag zouden hebben op het tewerkstellingsniveau.

Voorts betoogt verzoekster, dat de beschikking van de Commissie voorshands ongerechtvaardigd voorkomt. Bij de berekening van de quotumoverschrijding zou rekening zijn gehouden met bepaalde profielen die niet in aanmerking mogen worden genomen of waarvan de produktie in ieder geval „opgaat in de grotere leveringen op de EGKS-markt”. Bovendien zou de Commissie ten onrechte een door verzoekster op grond van artikel 14 van beschikking nr. 2794/80/EGKS ingediend verzoek om aanpassing van de quota hebben afgewezen.

In haar schriftelijke opmerkingen, neergelegd ter griffie van het Hof op 23 maart 1983, heeft de Commissie — verweerster — geconcludeerd dat het den Hove behage, het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 24 november 1982 af te wijzen en de beslissing omtrent de kosten aan te houden.

Tot staving van haar conclusies doet verweerster in wezen gelden, dat met geen enkel middel, rechtens of feitelijk, aannemelijk wordt gemaakt dat opschorting noodzakelijk is. Verzoekster zou niet aantonen, dat het beroep ten principale voorshands ontvankelijk en gegrond voorkomt. Zonder in het kort geding de argumenten te willen herhalen die zij in haar verweerschrift in de hoofdzaak heeft uiteengezet, wijst verweerster erop, dat de overschrijding niet wordt betwist, aangezien de compensatie waarop verzoekster zich beroept, betrekking heeft op een ander produkt (categorie VI) en een ander tijdvak (het derde kwartaal van 1981) en veeleer een quotum voor leveringen op de gemeenschappelijke markt dan een produktiequotum betreft.

Voorts voert verweerster aan, dat verzoekster niet aantoont dat de gevraagde maatregel noodzakelijk is om ernstige en onherstelbare schade te voorkomen. In dit verband wijst zij erop, dat verzoekster zelfs niet ervan rept dat zij opschorting zou kunnen verkrijgen indien zij een bankgarantie verschaft, en dat zij nog niet heeft gevraagd, de geldboete bij gedeelten te mogen betalen. Verweerster merkt voorts op, dat zij de Italiaanse autoriteiten nog niet heeft verzocht om een exequatur voor de bestreden beschikking.

III — Mondelinge behandeling

Partijen zijn naar behoren opgeroepen en ter terechtzitting van 19 april 1983 in hun pleidooien gehoord.

In rechte

1 Volgens artikel 39 EGKS-Verdrag heeft beroep op het Hof geen opschortende werking. Het Hof kan echter, indien het van oordeel is dat de omstandigheden zulks vereisen, opschorting van de tenuitvoerlegging van de aangevochten beschikking gelasten en alle nodige andere voorlopige maatregelen voorschrijven.

2 De Commissie concludeert weliswaar tot afwijzing van het verzoek, doch blijkens haar schriftelijke en mondelinge opmerkingen heeft zij geen bezwaar tegen de gevraagde opschorting, mits verzoekster een bankgarantie verschaft tot zekerheid van de betaling van de geldboete, eventueel vermeerderd met moratoire interessen. Daarmee houdt de Commissie zich aan een sinds 1981 gevolgde gedragslijn, die als gerechtvaardigd kan worden erkend, met dien verstande dat in voorkomend geval de bijzondere omstandigheden die in bepaalde gevallen een andere gedragslijn mochten voorschrijven, dienen te worden onderzocht. Verzoekster heeft evenwel geenszins aannemelijk gemaakt, dat er bijzondere redenen zijn om de voorwaarde die de Commissie aan de opschorting van de tenuitvoerlegging wenst te zien verbonden, terzijde te stellen. Mitsdien zijn er geen termen aanwezig om van deze voorwaarde af te wijken.

DE PRESIDENT,

uitspraak doende bij voorraad,

beschikt:

  1. De tenuitvoerlegging van artikel 2 van beschikking ņr. C(82) 1631/6 van de Commissie van 24 november 1982 wordt opgeschort, op voorwaarde dat verzoekster vooraf een bankgarantie stelt die door de Commissie wordt aanvaard en die strekt tot zekerheid van de betaling van de bij de bestreden beschikking opgelegde geldboete en de moratoire interessen, berekend volgens het discontotarief van de Banca d'Italia, verhoogd met 1 %.

  2. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Luxemburg, 20 april 1983

De griffier

P. Heim

De president

J. Mertens de Wilmars