Home

Hof van Justitie EU 10-07-1986 ECLI:EU:C:1986:301

Hof van Justitie EU 10-07-1986 ECLI:EU:C:1986:301

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
10 juli 1986

Uitspraak

Arrest van het Hof (Derde kamer)

10 juli 1986(*)

In zaak 95/84,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het tribunal de police te Martigues, in de aldaar dienende strafzaak tegen

A. Darras en D. Tostain, te Vitrolles,

(burgerlijke partij: Syndicat des libraires du Sud-Est, te Aix-en-Provence),

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: U. Everling, kamerpresident, Y. Galmot en J. C. Moitinho de Almeida, rechters,

advocaatgeneraal: Sir Gordon Slynn

griffier: K. Riechenberg, plv.

  1. gelet op de opmerkingen ingediend door:

    • A. Darras, ter terechtzitting vertegenwoordigd door Ph. Jousset, advocaat te Laval;

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, voor de schriftelijke procedure vertegenwoordigd door D. Jacob, lid van haar juridische dienst, bijgestaan door N. Coutrelis, en ter terechtzitting door D. Jacob,

    gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 26 juni 1986,

het navolgende

ARREST

(omissis)

In rechte

Bij vonnis van 29 maart 1984, ingekomen ten Hove op 6 april daaraanvolgend, in hoger beroep bevestigd bij arrest van de cour d'appel te Aix-en-Provence van 24 april 1985, ingekomen ten Hove op 11 maart 1986, heeft het tribunal de police te Martigues krachtens artikel 177 EEG-Verdrag enkele prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag, ten einde te kunnen beoordelen of een nationale regeling ingevolge welke detailhandelaren zijn gebonden aan de door de uitgevers of importeurs vastgestelde boekenprijzen, verenigbaar is met het gemeenschapsrecht.

Deze vragen zijn gerezen in een strafzaak tegen A. Darras en D. Tostain, die worden vervolgd ter zake van de verkoop van boeken, in onder hun toezicht staande zelfbedieningszaken te Vitrolies, tegen lagere prijzen dan de detailhandelsprijzen vastgesteld krachtens wet nr. 81-766 van 10 augustus 1981 betreffende de boekenprijs (JORFvan 11 augustus 1981).

Op grond van de Franse wet van 10 augustus 1981 zijn uitgevers en importeurs van boeken gehouden, voor de boeken die zij uitgeven of invoeren, een detailhandelsprijs vast te stellen. De daadwerkelijk door de detailhandelaren toegepaste verkoopprijs dient 95 tot 100% van de aldus vastgestelde prijs te bedragen. De wet staat afwijkingen van deze prijsbinding toe ten gunste van particuliere of openbare instellingen zoals bibliotheken en onderwijsinrichtingen, alsook — onder bepaalde voorwaarden — bij uitverkoop. In geval van overtreding van de wet kan door concurrenten en door verschillende soorten verenigingen een rechterlijk verbod dan wel schadevergoeding worden gevorderd, terwijl ook strafvervolging mogelijk is.

Met betrekking tot ingevoerde boeken bepaalt artikel 1, laatste alinea, van de wet van 10 augustus 1981, dat bij invoer van in Frankrijk uitgegeven boeken de door de importeur vastgestelde detailhandelsprijs ten minste gelijk moet zijn aan die welke door de uitgever is vastgesteld. Het krachtens de wet van 10 augustus 1981 vastgestelde decreet nr. 81-1068 van 3 december 1981 (JORF van 4 december 1981) bepaalt voorts, dat als importeur wordt beschouwd de voornaamste depothouder van ingevoerde boeken, op wie de in de wet van 21 juni 1943 bedoelde verplichting rust, dat wil zeggen die betreffende het wettelijk depot bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Het tribunal de police te Martigues heeft het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

  1. Vormt de wettelijke regeling betreffende de boekenprijs, en met name de vaststelling, krachtens wet nr. 81-766 van 10 augustus 1981 en decreet nr. 82-1176 van 29 december 1982, van een verplichte minimum detailhandelsprijs, een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking in het intracommunautaire handelsverkeer ?

  2. Zo ja, kan die regeling dan onder de in artikel 36 EEG-Verdrag voorziene uitzonderingen vallen ?

  3. Zo neen, kan zij dan worden gerechtvaardigd uit hoofde van bescherming van bepaalde nationale belangen, bij voorbeeld het belang van boekhandelaren die worden bedreigd door de concurrentie van andere verkoopvormen ?

  4. Zijn in dat geval de getroffen maatregelen die welke het meest geschikt zijn ter bescherming van bedoelde belangen en welke het minst inbreuk maken op de vrijheid van het handelsverkeer ?”

Te dezen zij opgemerkt, dat het Hof in het arrest van 10 januari 1985 (zaak 229/83, Association des Centres distributeurs Ledere en Thouars Distribution en autres, Jurispr. 1985, blz. 1) een prejudiciële vraag betreffende met name de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag heeft behandeld, die door de cour d'appel te Poitiers was gesteld in een geding omtrent de niet-inachtneming van krachtens de wet van 10 augustus 1981 vastgestelde verkooppijzen.

Bij onderzoek van de onderhavige zaak is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden in vergelijking met zaak 229/83. Bijgevolg kan worden volstaan met te verwijzen naar de motivering van het arrest van 10 januari 1985, waarvan een exemplaar bij het onderhavige arrest is gevoegd.

Mitsdien moet op de eerste, tweede en derde vraag van het tribunal de police te Martigues worden geantwoord dat:

  • in het kader van een nationale wettelijke regeling, inhoudende dat de detailhandelsprijs van een boek door de uitgever of de importeur van dat boek wordt vastgesteld en verbindend is voor alle detailhandelaren, als door artikel 30 EEG-Verdrag verboden maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen zijn te beschouwen bepalingen:

    • volgens welke de importeur van een boek, die de formaliteit van het wettelijk depot van een exemplaar van dat boek heeft te vervullen, dat wil zeggen de voornaamste depothouder, de detailhandelsprijs ervan moet vaststellen,

    • of die voor de verkoop van boeken die in de betrokken Lid-Staat zijn uitgegeven en er, na uitvoer naar een andere Lid-Staat, weer zijn ingevoerd, de door de uitgever vastgestelde verkoopprijs verbindend verklaren, tenzij uit objectieve omstandigheden zou blijken dat die boeken enkel zijn uitgevoerd met het doel ze opnieuw in te voeren ten einde een dergelijke wettelijke regeling te ontduiken;

    en dat

  • ter rechtvaardiging van dergelijke maatregelen geen beroep kan worden gedaan op artikel 36 EEG-Verdrag, noch op dwingende vereisten verband houdende met de bescherming van de belangen van de consumenten of met het behoud van de creativiteit en de culturele diversiteit in de boekensector.

Gelet op het antwoord op de overige vragen behoeft de vierde vraag niet meer te worden beantwoord.

Kosten

De kosten door de Commissie wegens indiening harer opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

uitspraak doende op de door het tribunal de police te Martigues bij vonnis van 29 maart 1984 gestelde vragen, verklaart voor recht:

  1. In het kader van een nationale wettelijke regeling, inhoudende dat de detailhandelsprijs van een boek door de uitgever of de importeur van dat boek wordt vastgesteld en verbindend is voor alle detailhandelaren, zijn als door artikel 30 EEG-Verdrag verboden maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen te beschouwen bepalingen:

    • volgens welke de importeur van een boek, die de formaliteit van het wettelijk depot van een exemplaar van dat boek heeft te vervullen, dat wil zeggen de voornaamste depothouder, de detailhandelsprijs ervan moet vaststellen,

    • of die voor de verkoop van boeken die in de betrokken Lid-Staat zijn uitgegeven en er, na uitvoer naar een andere Lid-Staat, weer zijn ingevoerd, de door de uitgever vastgestelde verkoopprijs verbindend verklaren, tenzij uit objectieve omstandigheden zou blijken dat die boeken enkel zijn uitgevoerd met het doel ze opnieuw in te voeren ten einde een dergelijke wettelijke regeling te ontduiken.

  2. Ter rechtvaardiging van dergelijke maatregelen kan geen beroep worden gedaan op artikel 36 EEG-Verdrag, noch op dwingende vereisten verband houdende met de bescherming van de belangen van de consumenten of met het behoud van de creativiteit en de culturele diversiteit in de boekensector.

Everling

Galmot

Moitinho de Almeida

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 10 juli 1986.

De griffier

P. Heim

De president van de Derde kamer

U. Everling