Hof van Justitie EU 20-02-1986 ECLI:EU:C:1986:73
Hof van Justitie EU 20-02-1986 ECLI:EU:C:1986:73
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 20 februari 1986
Uitspraak
Arrest van het Hof
20 februari 1986(*)
In zaak 309/84,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Prozzillo, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verzoekster, tegenItaliaanse Republiek, vertegenwoordigd door L. F. Bravo, hoofd van de dienst Diplomatieke geschillen, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Italiaanse Ambassade,
verweerster,
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: Mackenzie Stuart, president, U. Everling en K. Bahlmann, kamerpresidenten, T. Koopmans, O. Due, Y. Galmot en C. Kakouris, rechters,
advocaat-generaal: P. VerLoren van Themaat
griffier: P. Heim
gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 11 december 1985,
het navolgende
ARREST
(omissis)
In rechte
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 21 december 1984, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat de Italiaanse Republiek, door de vertraagde uitbetaling van de premies die verschuldigd zijn in het kader van de artikelen 4, lid 6, en 8, lid 2, van verordening nr. 456/80 van de Raad van 18 februari 1980 inzake de toekenning van premies voor tijdelijke stopzetting en definitieve stopzetting van de wijnbouw op sommige met wijnstokken beplante oppervlakten alsmede van premies voor het afstand doen van het recht tot herbeplanting van bepaalde oppervlakten (PB 1980, L 57, biz. 16), de krachtens deze verordening op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Verordening nr. 456/80, vastgesteld met het oog op een extra inspanning om het communautaire wijnbouwpotentieel te verminderen, voorziet in een speciale regeling waaronder premies worden toegekend voor de tijdelijke of definitieve stopzetting van de wijnbouw op sommige met wijnstokken beplante oppervlakten alsmede voor het afstand doen van het recht tot herbeplanting van bepaalde oppervlakten.
Volgens artikel 3, lid 1, van de verordening moeten de premieaanvragen worden ingediend bij de door de Lid-Staten aan te wijzen diensten:
-
ten aanzien van de premie voor tijdelijke stopzetting, vóór 31 december volgende op het begin van het wijnoogstjaar waarin het rooien zal plaatsvinden;
-
ten aanzien van de premie voor definitieve stopzetting, vóór 31 december van elk wijnoogstjaar als bedoeld in artikel 2, lid 2, tweede alinea.
Laatstgenoemde alinea bepaalt gedurende welke wijnoogstjaren de premie kan worden toegekend.
Met betrekking tot de tijdelijke of de definitieve stopzetting van de wijnbouw bepaalt artikel 4, lid 6, dat de premie „uiterlijk zes maanden nadat de aanvrager het bewijs heeft geleverd dat hij inderdaad tot rooiing is overgegaan” dan wel „nadat de in artikel 3, lid 3, bedoelde verklaring is ingediend” in één keer wordt uitbetaald. In die schriftelijke verklaring moet de aanvrager zich ertoe verbinden, geen nieuwe wijnstokken aan te planten dan wel aangifte te doen van de produktieve, met wijnstokken beplante oppervlakten.
Met betrekking tot de afstand van het recht tot herbeplanting van bepaalde met wijnstokken beplante oppervlakten bepaalt artikel 8, lid 2, dat de premie „uiterlijk zes maanden nadat van het betrokken recht afstand is gedaan en deze renunciatie op schrift is gesteld, in één keer [wordt] uitbetaald”.
Verordening nr. 456/80 trad op 1 maart 1980 in werking en was met ingang van 1 september 1980 van toepassing; op sommige premies was zij echter al eerder van toepassing.
In een brief aan de Italiaanse regering van 14 juli 1983 gaf de Commissie te kennen, dat een aantal Italiaanse wijnbouwers zich in de loop van 1982 bij haar hadden beklaagd over niet-betaling door de Italiaanse autoriteiten van de premie voor tijdelijke stopzetting. Begin 1983 zouden Italiaanse wijnbouwers zich wederom hebben beklaagd, ditmaal over niet-betaling van de premie voor definitieve stopzetting.
In deze brief werd de Italiaanse regering uitgenodigd, haar opmerkingen te formuleren over het standpunt van de Commissie dat de Italiaanse Republiek, door de vertraagde uitbetaling van de in verordening nr. 456/80 voorziene premies, haar verplichtingen niet was nagekomen. De Italiaanse regering werd met name verweten, dat de minister van de Schatkist de nodige financiële middelen voor de betaling nog niet ter beschikking had gesteld.
Op 14 mei 1984 sloot de Commissie de precontentieuze procedure af met het uitbrengen van een met redenen omkleed advies. Daarin stelde zij vast, dat de Italiaanse regering inmiddels weliswaar had laten weten dat tussen de minister van Landbouw en de minister van de Schatkist een principeakkoord was bereikt over de financiering van de premies voor de wijnoogstjaren 1980/81 en 1981/82, maar dat de voorbereidende wetgevende werkzaamheden die nodig waren om de premies daadwerkelijk te kunnen uitbetalen, enkel betrekking hadden op het wijnoogstjaar 1980/81 en overigens nog niet waren afgesloten. De Commissie merkte op dat zij onder die omstandigheden slechts kon vaststellen, dat de niet-nakoming bedoeld in de brief van 14 juli 1983 nog voortduurde en dat de Italiaanse Republiek derhalve gedurende lange tijd de krachtens de artikelen 4, lid 6, en 8, lid 2, van verordening nr. 456/80 op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen.
Met het onderhavige beroep vraagt de Commissie het Hof te bevestigen hetgeen zij in haar met redenen omkleed advies heeft vastgesteld, te weten dat de Italiaanse Republiek, door de vertraagde uitbetaling van de premies die verschuldigd zijn in het kader van de regeling ingevoerd bij. verordening nr. 456/80, de op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
De Italiaanse regering geeft toe, dat er administratieve moeilijkheden zijn geweest in verband met de financiële dekking van de uitgaven voor de wijnoogstjaren 1980/81 en 1981/82. Die moeilijkheden zouden evenwel overwonnen zijn door wettelijke maatregelen van 11 februari en 26 juni 1984. Half november 1985 waren volgens haar alle premies voor de wijnoogstjaren 1980/81 en 1981/82 uitbetaald. Op dit punt zou het beroep dan ook zonder voorwerp zijn geraakt.
Met betrekking tot de wijnoogstjaren 1982/83 en 1983/84 merkt de Italiaanse regering op, dat tot nu toe respectievelijk 60% en 40% van de verschuldigde premies zijn uitgekeerd en dat het saldo zo snel mogelijk zal worden betaald. Voor zover evenwel, aldus de Italiaanse regering, de precontentieuze procedure geen betrekking kon hebben op deze twee wijnoogstjaren, moet het beroep op dit punt niet ontvankelijk worden verklaard.
De Commissie betwist de benadering van de Italiaanse regering voor wat betreft de wijnoogstjaren 1982/83 en 1983/84. Zij beklemtoont, dat het onderhavige beroep betrekking heeft op de achterstand in de uitbetaling van de betrokken premies en zich uitstrekt tot het gehele aan het beroep voorafgaande tijdvak. De voor het verleden vastgestelde niet-nakoming zal zich immers in de toekomst herhalen, indien de Italiaanse autoriteiten vasthouden aan hun administratieve praktijk om de indiening van premieaanvragen af te wachten alvorens met de begrotingsprocedure te beginnen.
Het beroep van de Commissie vereist een opmerking vooraf. Daar het onderwerp van een beroep krachtens artikel 169 EEG-Verdrag wordt afgebakend door de in dit artikel bedoelde precontentieuze fase van de niet-nakomingsprocedure en door het petitum van het verzoekschrift (arrest van het Hof van 7.2.1984, zaak 166/82, Commissie/Italië, Jurispr. 1984, blz. 459), kan dit onderwerp niet meer worden uitgebreid na afsluiting van de preliminaire procedure.
Bij de niet-nakoming die de Commissie de Italiaanse Republiek in casu verwijt, gaat het niet om een eenmalige handeling waarvan de gevolgen zich over lange tijd uitstrekken, maar om de vertraagde uitbetaling van de voor elk wijnoogstjaar verschuldigde premies, die voor ieder wijnoogstjaar een apart geval van niet-nakoming oplevert. Onder die omstandigheden moest de precontentieuze procedure de Italiaanse Republiek de gelegenheid bieden, om tegen elk van de haar verweten gevallen van niet-nakoming verweer te voeren.
Blijkens het voorgaande had de ingebrekestelling van 14 juli 1983 echter alleen betrekking op de betalingsachterstanden over de wijnoogstjaren 1980/81 en 1981/82. Tijdens de precontentieuze procedure heeft de Italiaanse regering derhalve geen opmerkingen kunnen maken over de achterstanden over de wijnoogstjaren 1982/83 en volgende. Deze laatste kunnen bijgevolg niet in het kader van het onderhavige beroep worden onderzocht.
Na deze afbakening van het onderwerp van het geding staat vast dat de Italiaanse Republiek — en dit wordt door deze niet betwist — de krachtens verordening nr. 456/80 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen. Volgens vaste rechtspraak kan een Lid-Staat zich niet ten exceptieve op bepalingen van zijn nationale recht of praktijken of situaties in zijn financieel bestel beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van verplichtingen en termijnen die in het gemeenschapsrecht besloten liggen.
Uit de rechtspraak van het Hof blijkt voorts, dat ook wanneer het verzuim is opgeheven na het verstrijken van de termijn die de Commissie krachtens artikel 169, tweede alinea, heeft vastgesteld, voortzetting van de actie van belang blijft en dat dit belang kan bestaan in de vaststelling van de grondslag van de aansprakelijkheid die op een Lid-Staat, als gevolg van de niet-nakoming, met name jegens particulieren kan rusten (arrest van 7.2.1973, zaak 39/72, Commissie/Italië, Jurispr. 1973, blz. 101).
Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Italiaanse Republiek, door de vertraagde uitbetaling van de premies die verschuldigd zijn in het kader van de artikelen 4, lid 6, en 8, lid 2, van verordening nr. 456/80 van de Raad van 18 februari 1980 inzake de toekenning van premies voor tijdelijke stopzetting en definitieve stopzetting van de wijnbouw op sommige met wijnstokken beplante oppervlakten alsmede van premies voor het afstand doen van het recht tot herbeplanting van bepaalde oppervlakten, de krachtens deze verordening op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien verweerster op de voornaamste punten in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
rechtdoende, verstaat:
-
Door de vertraagde uitbetaling van de premies die verschuldigd zijn in het kader van de artikelen 4, lid 6, en 8, lid 2, van verordening nr. 456/80 van de Raad van 18 februari 1980 inzake de toekenning van premies voor tijdelijke stopzetting en definitieve stopzetting van de wijnbouw op sommige met wijnstokken beplante oppervlakten alsmede van premies voor het afstand doen van het recht tot herbeplanting van bepaalde oppervlakten, is de Italiaanse Republiek de krachtens deze verordening op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.
-
De Italiaanse Republiek wordt ín de kosten verwezen.
Mackenzie Stuart
Everling
Bahlmann
Koopmans
Due
Galmot
Kakouris
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 20 februari 1986.
De griffier
P. Heim
De president
A. J. Mackenzie Stuart