Home

Conclusie van advocaat-generaal Mancini van 7 juli 1987.

Conclusie van advocaat-generaal Mancini van 7 juli 1987.

++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1 . In een op 22*oktober 1985 ingediend beroep verzoekt de Commissie van de Europese Gemeenschappen u vast te stellen, dat het Groothertogdom Luxemburg zijn verplichtingen krachtens het EEG-Verdrag niet is nagekomen door artikel*11, lid*2, van bijlage*VIII bij het Ambtenarenstatuut slechts gedeeltelijk uit te voeren .

Zoals bekend, kan krachtens deze bepaling "de ambtenaar die in dienst van de Gemeenschappen treedt na de dienst bij een overheidsorgaan, een nationale of internationale organisatie of een onderneming te hebben beëindigd, bij zijn aanstelling in vaste dienst het volgende bedrag aan de Gemeenschappen doen betalen :

- hetzij de actuariële tegenwaarde van de rechten op ouderdomspensioen, die hij bij het overheidsorgaan, de organisatie of de onderneming heeft verworven,

- hetzij de afkoopsom die hem bij zijn vertrek verschuldigd is door het pensioenfonds van het overheidsorgaan, de organisatie of de onderneming .

In dat geval bepaalt de instelling waarbij de ambtenaar werkzaam is, met inachtneming van de rang waarin deze in vaste dienst is aangesteld, het aantal pensioenjaren dat zij volgens haar eigen regeling aanrekent op basis van het bedrag van de actuariële tegenwaarde of van de afkoopsom ."

2 . In Luxemburg bestaan twee sociale-zekerheidsstelsels, die aanzienlijk verschillen op het punt van de voorwaarden voor het recht op pensioen, de wijze van financiering en de met het administratief beheer belaste organen : het "statutaire", dat in de praktijk is voorbehouden voor overheidsambtenaren, en het "bijdrageplichtige", dat geldt voor werknemers in de privé-sector . In verband met deze situatie en ten*einde de uitoefening van het in genoemde communautaire bepaling erkende recht mogelijk te maken, heeft de Luxemburgse wetgever twee verschillende regelingen vastgesteld .

Meer bepaald wordt in artikel 8, lid 2, van de wet van 27*augustus 1977 aan de ambtenaar die de overheidsdienst verlaat, de mogelijkheid geboden om "te kiezen tussen toepassing van de bepalingen van lid*1 ( reïntegratie van de ambtenaar in de Luxemburgse staat met betaling van een afkoopsom ter aanvulling van de pensioenrechten ) en toepassing van de bepalingen van de pensioenregeling van de internationale instelling waar hij in dienst is getreden en die rechtstreeks toepasselijk zijn in het Groothertogdom Luxemburg ...". Voor de werknemers in de privésector bepaalt artikel*18 van de wet van 16*december 1963, zoals gewijzigd bij de novelle van 14*maart 1979, daarentegen dat "wanneer iemand van een Luxemburgs pensioenstelsel dat op premie - of bijdragebetaling berust, overgaat naar een pensioenregeling van een internationale instelling, die de mogelijkheid voorziet tot afkoop van de pensioenrechten die werden verworven gedurende de perioden van tewerkstelling vóór diens aanstelling in vaste dienst ... de bijdragen die aan het Luxemburgse pensioenstelsel werden betaald op aanvraag van de betrokkene worden overgeschreven naar ... ( dat ) van de internationale instelling, rekening houdende met samengestelde interesten van 4*% 's*jaars, berekend vanaf 31*december van elk jaar van aansluiting ."

In wezen dient voor de tweede categorie werknemers de overdracht van de sociale-zekerheidsrechten naar het communautaire stelsel uitsluitend op basis van de afkoopsom te geschieden . Voor de overheidsambtenaren vindt dezelfde overschrijving daarentegen plaats in de vorm van de actuariële tegenwaarde .

De Commissie meent dat de beperking die aan de werknemers uit de privésector wordt opgelegd, onverenigbaar is met het Statuut : zij stelt dat artikel*11, lid*2, eenieder die in Europese overheidsdienst treedt, het recht beoogt te waarborgen, om zich in ieder geval van de actuariële methode te bedienen, dus ook wanneer het pensioenstelsel waaraan hij voordien bijdragen heeft betaald, een dergelijke berekeningswijze niet kent . Mitsdien heeft zij de procedure krachtens artikel*169, eerste alinea, ingeleid en, na de weigering van de Lid-Staat om zich te voegen, het beroep ingesteld waarover u wordt verzocht uitspraak te doen .

3 . De Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk zijn tussengekomen ter ondersteuning van het Groothertogdom . De drie regeringen stellen, dat artikel*11, lid*2, aan de ambtenaren van de Gemeenschap de mogelijkheid biedt om te kiezen tussen de handhaving van hun situatie op het punt van de sociale zekerheid overeenkomstig de nationale regels die op hen van toepassing zijn, en de overdracht van de desbetreffende rechten naar het communautaire stelsel . Deze bepaling stelt hen daarentegen niet in staat om de wijze van overdracht te kiezen; de keuze dient te gebeuren overeenkomstig de criteria die door iedere Lid-Staat worden vastgesteld in het kader van het pensioenstelsel waarbij de ambtenaar was aangesloten .

Laat ik meteen stellen, dat de interpretatie van verzoekster niet overtuigend is . Deze is gebaseerd op de premisse dat, in de optiek van het Statuut, de actuariële tegenwaarde de gebruikelijke wijze van overschrijving is, terwijl de afkoopsom "een veiligheidsnet bij overgang van het ene stelsel naar het andere" vormt en bijgevolg van residuele aard is .

De Commissie verklaart evenwel niet, op welke gronden de communautaire wetgever het tweede criterium subsidiair acht ten opzichte van het eerste, en evenmin zegt zij in welke omstandigheden de ambtenaar er een beroep op kan doen . In haar verzoekschrift betoogt zij, dat de actuariële tegenwaarde de enige wijze van overschrijving is, die aan degene die reeds recht op pensioen heeft, de zekerheid biedt, dat hij de nationaal verworven anciënniteit niet zal verliezen wanneer hij naar het communautaire stelsel overstapt . Ter terechtzitting heeft verzoekster evenwel verklaard dat, indien een nationale regeling beide in bijlage*VIII vermelde vormen van overdracht voorziet, de pensioengerechtigde kan kiezen voor de tweede vorm, indien hij deze voordeliger acht . Het is duidelijk dat deze opmerking aan voornoemd argument een groot deel van haar waarde ontneemt . Los evenwel van deze tegenstrijdigheid staat vast, dat de stelling dat de actuariële methode de regel is en de afkoopsom de uitzondering, noch door de letter noch door de doelstellingen van de communautaire bepaling wordt gestaafd .

In de eerste plaats wil ik eraan herinneren, dat "artikel*11, lid*2, door ... een stelsel voor de overschrijving van pensioenrechten te voorzien, ( de ) overgang van nationale betrekkingen*-*bij de overheid of in de particuliere sector*-*naar de communautaire administratie wil vergemakkelijken en de Gemeenschap de beste keuzemogelijkheden van gekwalificeerd personeel dat reeds over passende beroepservaring beschikt, wil verzekeren" ( arrest van 20*oktober 1981, zaak 137/80, Commissie/België, Jurispr.*1981, blz.*2393, r.o.*11 ). Deze bepaling verplicht de Lid-Staten bijgevolg "alle passende, algemene of bijzondere maatregelen te treffen ... (( die noodzakelijk zijn voor )) een cooerdinatie van ... (( hun pensioenstelsel )) en het gemeenschappelijk stelsel ... " ( r.o.*9 en 12, cursivering van mij ).

De vaststelling van één enkel criterium voor overschrijving vanuit de verschillende staten was bijgevolg niet onontbeerlijk . De reden is duidelijk . Op het tijdstip waarop het Statuut werd vastgesteld ( februari 1968 ), werd in Italië het criterium van de actuariële tegenwaarde toegepast, terwijl in de overige vijf Lid-Staten de overdracht van pensioenrechten plaatsvond in de vorm van de afkoopsom of in een soortgelijke vorm . De Raad heeft met deze situatie rekening gehouden en heeft beide vormen vermeld, hetgeen als voordeel had, dat de verrichtingen tussen de betrokken administraties werden vergemakkelijkt, zonder dat de Lid-Staten werden verplicht hun respectieve stelsels te wijzigen . Bovendien hebben de uitbreidingen van de Gemeenschap na de inwerkingtreding van het Statuut deze feitelijke toestand niet gewijzigd : bijgevolg kan niet worden gezegd dat momenteel een gemeenschappelijk beginsel bestaat dat verzoeksters stelling kan ondersteunen, of dat nieuwe vereisten aan het licht zijn getreden die deze bij wege van een evolutieve interpretatie kunnen rechtvaardigen .

Op grond van deze opmerkingen en van de aangehaalde rechtspraak moeten wij bijgevolg constateren, dat de bepaling geen prioriteit vaststelt tussen de twee vormen van overschrijving en evenmin de ambtenaren de mogelijkheid geeft de vorm te kiezen die zij het gunstigst vinden . Overigens heeft het Hof zich in een in de loop van de onderhavige procedure gewezen arrest in deze zin uitgesproken : "bij onderzoek van de bewoordingen (( van artikel*11, lid*2 )) blijkt duidelijk, dat (( dit artikel )) in wezen de overgang van een nationaal verzekeringsstelsel naar het gemeenschappelijk stelsel in één van de daar vermelde vormen*-*overschrijving van de actuariële tegenwaarde dan*wel van de afkoopsom*-*mogelijk wil maken, maar dat het niet dwingend, en ongeacht of het nationale recht ze al dan niet kent, voorschrijft dat beide mogelijkheden moeten worden geboden" ( arrest van 23*januari 1986, zaak 171/84, Soma, Jurispr . 1986, blz.*173, r.o . 20 ).

4 . In het licht van het voorgaande, geef ik in overweging het door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Groothertogdom Luxemburg ingestelde beroep te verwerpen en verzoekster overeenkomstig artikel*69, paragraaf*2, van het Reglement voor de procesvoering in de kosten van het geding te verwijzen .

(*) Vertaald uit het Italiaans .