Home

Hof van Justitie EU 18-06-1987 ECLI:EU:C:1987:303

Hof van Justitie EU 18-06-1987 ECLI:EU:C:1987:303

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
18 juni 1987

Conclusie van advocaat-generaal

Sir Gordon Slynn

van 18 juni 1987(*)

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

In haar tot het staalbedrijf Acciaierie e Ferriere di Porto Nogaro SpA (hierna: Porto Nogaro) gerichte beschikking van 1 februari 1983 stelde de Commissie de produktiequota en de gedeelten van de quota die binnen de gemeenschappelijke markt mochten worden geleverd, voor die onderneming voor het eerste kwartaal van 1983 vast op respectievelijk 1 360 ton en 904 ton voor de produkten van categorie V (betonstaal) en op 8 578 ton en 5 670 ton voor de produkten van categorie VI (staafstaal). In verband met de ingebruikneming van een tweede walsgroep verhoogde de Commissie bij haar beschikking van 2 maart 1983 de quota voor de produkten van categorie V voor het eerste kwartaal van 1983 tot respectievelijk 8 901 ton en 5 920 ton, terwijl zij de quota voor de produkten van categorie VI respectievelijk tot 6 606 ton en 4 366 ton verlaagde. In deze beschikking werden ook voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 1982 de quota voor categorie V verhoogd en de quota voor categorie VI verlaagd. De laatste alinea van die beschikking luidt als volgt: „Deze bepalingen gelden van het tweede kwartaal van 1982 tot en met het eerste kwartaal van 1983; gelet op de datum van onderhavige beschikking mag u — na kennisgeving aan de Commissie — de aan uw onderneming toegekende, doch tijdens de betrokken kwartalen niet gebruikte quotagedeelten vanaf het tweede kwartaal overdragen naar de volgende kwartalen, tot en met het eerste kwartaal van 1983.”

In haar telexbericht van 10 maart 1983 verklaarde Porto Nogaro, dat zij de beschikking van 2 maart 1983 eerst op 9 maart 1983 had ontvangen. Zij vroeg dan ook i) toestemming om de tijdens het tweede kwartaal en de daaropvolgende kwartalen niet gebruikte quotagedeelten te mogen overdragen naar het eerste kwartaal van 1983, ii) toestemming om de niet gebruikte quotagedeelten van het eerste kwartaal van 1983 te mogen overdragen naar het tweede kwartaal van dat jaar, op grond dat zij de beschikking van 2 maart 1983 te laat had ontvangen om alle aanvullende quota nog vóór het einde van het eerste kwartaal te kunnen gebruiken, en iii) een nadere aanpassing van haar leveringsquota. Bij brief van 22 maart 1983 wees de Commissie dit derde verzoek af, en antwoordde zij dat het tweede verzoek werd onderzocht en zo spoedig mogelijk zou worden beantwoord. Dit antwoord is evenwel nooit gegeven.

In een andere beschikking — van 2 maart 1983 — stelde de Commissie de produktieen leveringsquota van Porto Nogaro voor het tweede kwartaal van 1983 vast op 9 069 en 6 046 ton voor de produkten van categorie V, en op 6 606 en 4 366 ton voor de produkten van categorie VI.

Later kwam de Commissie tot de slotsom, dat Porto Nogaro zowel in het eerste als in het tweede kwartaal van 1983 haar quota had overschreden. Met betrekking tot het eerste kwartaal van 1983 legde zij haar geen boete op; met betrekking tot het tweede kwartaal van 1983 daarentegen stelde zij vast, dat Porto Nogaro haar produktiequotum voor categorie V met 1 765 ton, haar produktiequotum voor categorie VI met 2 484 ton en haar leveringsquotum voor categorie VI met 522 ton had overschreden. Bij beschikking van 9 oktober 1985 legde zij Porto Nogaro dan ook een boete op van 217 650 ecu (zijnde 324 838 200 LIT).

Bij verzoekschrift, ten Hove neergelegd op 14 november 1985, stelde Porto Nogaro beroep in tot nietigverklaring van de beschikking waarbij haar die boete was opgelegd, en subsidiair tot verlaging naar billijkheid van de boete, omdat zij te goeder trouw had gehandeld. In de eerste plaats betoogde zij, dat de gestelde overproduktie en te hoge levering met betrekking tot het tweede kwartaal van 1983 niet als een overschrijding van de respectieve quota was aan te merken aangezien het haar ten gevolge van de late toekenning absoluut onmogelijk was gebleken, de hoeveelheden van de door de Commissie eerst aan het einde van het eerste kwartaal van 1983 toegekende quota te produceren en leveren. In de tweede plaats voerde zij aan, dat haar verzoek om automatische overdracht van die quota naar het volgende kwartaal (het tweede kwartaal van 1983) door de Commissie niet was onderzocht op een wijze die strookte met de logica van haar vorige beschikking waarbij zij die hoeveelheden had toegekend, zulks in tegenspraak met haar vroeger te kennen gegeven bereidwilligheid.

In repliek voerde verzoekster een aantal nieuwe middelen aan waarop ter terechtzitting nader is ingegaan: ambtenaren van de Commissie zouden haar mondeling hebben toegezegd, dat zij toestemming zou verkrijgen om niet-gebruikte quota naar een volgende kwartaal over te dragen; de quota zouden slechts zijn overschreden ten gevolge van een administratieve vergissing en zij zou in ieder geval binnen de totale quota zijn gebleven. Mijns inziens mogen deze middelen op grond van artikel 42, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering niet meer worden aangevoerd, en moet de zaak worden beslecht op basis van de in het verzoekschrift geformuleerde middelen.

Wat de produkten van categorie V betreft, waarvoor de quota waren verhoogd, was er een niet gebruikt gedeelte van het produktiequotum dat, zo toestemming was verkregen, van het eerste naar het tweede kwartaal van 1983 had kunnen worden overgedragen: namelijk 2 686 ton. Porto Nogaro echter heeft nooit een echt antwoord ontvangen op haar verzoek van 10 maart 1983 om die hoeveelheid te mogen overdragen. Mijns inziens kan het zwijgen van de Commissie niet worden uitgelegd als een toestemming voor overdracht, al is het onbevredigend dat de Commissie, die immers in haar brief van 22 maart 1983 een antwoord had toegezegd, zulks vervolgens niet heeft gedaan. Uit de overwegingen van de beschikking van 9 oktober 1985 blijkt evenwel duidelijk, dat de Commissie er rekening mee had gehouden dat omtrent die aangelegenheid onduidelijkheid was blijven bestaan. Zij had Porto Nogaro dan ook het voordeel van de twijfel gegund, en het gedeelte van het produktiequotum voor categorie V, dat aan het einde van het eerste kwartaal van 1983 niet was gebruikt, in zijn geheel in mindering gebracht op de hoeveelheid die als basis voor de boete had gediend. Het getal van 1 765 ton ten aanzien waarvan de boete was opgelegd, was verkregen na die aftrek.

Met betrekking tot categorie VI lag de zaak anders: hier waren de quota verlaagd. Men kan dan ook onmogelijk zeggen, dat Porto Nogaro door de late kennisgeving in de loop van de rest van het kwartaal niet heeft kunnen gebruiken, hetgeen haar was ontnomen en zij in elk geval niet had geproduceerd.

Mitsdien leven het eerste middel in het verzoekschrift geen reden op om de beschikking nietig te verklaren ten aanzien van de produkten van categorie V of VI.

Het tweede middel van het verzoekschrift is, dat de Commissie, omdat zij had ingestemd met de overdracht van de tijdens de voorgaande kwartalen niet gebruikte quota, ook verplicht was om toestemming te geven voor een nieuwe overdracht van het eerste naar het tweede kwartaal van 1983. Dit middel lijkt mij ongegrond. De bij de beschikking van 2 maart 1983 gegeven toestemming tot overdracht was uitdrukkelijk beperkt tot het eerste kwartaal van 1983. Mijns inziens kan dit niet worden opgevat als een bereidverklaring met nog meer overdrachten in te stemmen; evenmin houdt het loutere bestaan van de beschikking in dat nog eens toestemming zou moeten worden gegeven. De brief van de Commissie van 22 maart 1983 kan niet worden uitgelegd als een stilzwijgende toestemming tot een dergelijke overdracht. Mijns inziens is er in onderhavige zaak niets gebeurd waardoor de gewettigde verwachting kon worden gewekt, dat een toestemming als was gegeven tot en met het eerste kwartaal van 1983, ook in de toekomst nog zou worden verleend. Naar mijn mening dient derhalve het tweede middel van het verzoekschrift te worden afgewezen.

Aangezien in de bestreden beschikking van 9 oktober 1985 verzoekster reeds het voordeel van de twijfel is gegund en het bedrag per ton overschrijding op 50 ecu in plaats van op 75 ecu is vastgesteld, zie ik geen grond om het bedrag van de boete te wijzigen.

Mitsdien geef ik het Hof in overweging, het beroep te verwerpen en verzoekster in de kosten te verwijzen.