Home

Conclusie van advocaat-generaal Cruz Vilaça van 26 februari 1987.

Conclusie van advocaat-generaal Cruz Vilaça van 26 februari 1987.

++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1 . A -*In de onderhavige zaak verzoekt de Commissie het Hof om vast te stellen, dat het Koninkrijk België de krachtens artikel*95 EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door op wijn van verse druiven, een ingevoerd produkt, een hogere BTW te heffen dan op bier, dat hoofdzakelijk binnenslands wordt vervaardigd .

2 . De litigieuze Belgische wettelijke regeling is neergelegd in Koninklijk Besluit nr.*20 van 20*juli 1970 ( 1 ), zoals gewijzigd bij Koninklijke Besluiten van 25 maart 1977 ( 2 ) en 16 november 1983 ( 3 ), waarbij de BTW-tarieven en de indeling van de bijbehorende goederen en diensten werden vastgesteld .

3 . Volgens deze voorschriften is bier onderworpen aan een tarief van 19%, terwijl een tarief van 25% geldt voor verscheidene dranken bestemd voor huishoudelijk gebruik, waaronder wijn van verse druiven .

4 . B -*Aangezien zij na het arrest van het Hof van 12 juli 1983 in zaak 170/78 ( 4 ) ervan uitging, dat wijn en bier voor de verbruikers concurrerende produkten zijn, wees de Commissie de Belgische instanties bij brief van 22 oktober 1983 erop, dat de heffing van een lagere belasting op bier dan op wijn van verse druiven in strijd was met artikel*95, tweede alinea, EEG-Verdrag .

5 . Toen de Belgische regering niet reageerde zond de Commissie haar op 20 juni 1984 een schriftelijke ingebrekestelling met het verzoek, haar opmerkingen in te dienen .

6 . In haar antwoord voerde de Belgische regering een reeks argumenten aan ten betoge dat artikel*95, tweede alinea, niet werd geschonden, aangezien niet vaststond dat het tariefverschil - dat geenszins was bedoeld om nationale produkten te bevoordelen ten opzichte van ingevoerde produkten - in de praktijk een protectionistische werking had .

7 . Aangezien deze argumenten haar niet konden overtuigen zond de Commissie de Belgische regering een met redenen omkleed advies, waarin zij vasthield aan haar beschuldiging van schending van artikel*95, tweede alinea, en België verzocht, de nodige maatregelen te treffen om zich binnen een termijn van één maand naar dit advies te voegen .

8 . Toen zij op haar met redenen omkleed advies geen antwoord ontving, heeft de Commissie op 15 november 1985 het onderhavige beroep ingesteld .

9 . C -*De argumenten van partijen - en van de Franse regering, die intervenieert ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie - zijn samengevat in het rapport ter terechtzitting .

10 . Om te beginnen kan worden volstaan met op te merken, dat de Commissie haar betoog baseert op de - uit de rechtspraak van het Hof afgeleide - opvatting dat, wanneer eenmaal vaststaat dat tussen twee produkten een mededingingsverhouding bestaat, ieder tariefverschil in belastingen die worden geheven op een zelfde grondslag ( in casu de toegevoegde waarde ) in strijd is met artikel*95, tweede alinea .

11 . Aangezien, aldus de Commissie, het Hof het bestaan van een mededingingsverhouding tussen wijn en bier reeds heeft vastgesteld ( 5 ), kan zonder meer worden geconcludeerd dat het verschil tussen de tarieven die in België op beide produkten worden toegepast, in strijd is met artikel*95, tweede alinea; de grootte van dit verschil is enkel van belang ter bepaling van de ernst van de inbreuk .

12 . Volgens de Belgische regering veronderstelt de toepassing van artikel*95, tweede alinea, anders dan de eerste alinea, dat aan een bijkomende voorwaarde is voldaan, te weten dat het verschil in belasting een protectionistische werking kan hebben voor met de ingevoerde produkten concurrerende nationale produkten .

13 . In casu evenwel zou het verschil in BTW tussen wijn en bier - dat daarenboven slechts voor een gedeelte van het verbruik van deze produkten zou gelden - geen belangrijke invloed kunnen uitoefenen op de detailhandelsprijs en bijgevolg op de keuze van de verbruiker .

14 . D -*De uitlegging van artikel*95, tweede alinea, is dus beslissend voor de beslechting van het onderhavige geding .

15 . Voor deze uitlegging moet artikel*95, tweede alinea, worden gesitueerd in het algemene kader van artikel*95, rekening houdende met de algemene functie van dit artikel en de samenhang met de in de eerste alinea vervatte regeling .

16 . Anderzijds moet artikel 95 in zijn geheel genomen noodzakelijkerwijs worden gezien in de context van het hoofdstuk waarin het is opgenomen - en waartoe met name artikel 99 behoort - alsmede in verband met de algemene doelstellingen van het Verdrag .

17 . E -*Het Hof heeft reeds gepreciseerd ( 6 ), dat de bepalingen van artikel*95, eerste en tweede alinea, "een aanvulling vormen op die betreffende de afschaffing van douanerechten en heffingen van gelijke werking", aangezien zij ten doel hebben "het vrije verkeer van goederen tussen de Lid-Staten onder normale concurrentieverhoudingen te verzekeren, door elke vorm van bescherming uit te sluiten die het gevolg kan zijn van de toepassing van binnenlandse belastingen die discriminerend zijn ten opzichte van produkten uit andere Lid-Staten ".

18 . Samenvattend heeft het Hof verklaard, dat artikel*95 "de volstrekte neutraliteit van de binnenlandse belastingen dient te waarborgen ten opzichte van de mededinging tussen nationale en geïmporteerde produkten ".

19 . Uiteraard staat het gemeenschapsrecht in de huidige stand zijner ontwikkeling niet in de weg aan "de vrijheid van iedere Lid-Staat om met behulp van objectieve criteria, zoals de aard van de grondstoffen of de toegepaste produktieprocédés, voor bepaalde produkten een systeem van gedifferentieerde belastingheffing vast te stellen".(7 )

20 . Maar deze differentiaties verdragen zich enkel met het gemeenschapsrecht, "wanneer zij gericht zijn op de verwezenlijking van economische beleidsoogmerken die zelf ook met de in het Verdrag en in het afgeleide recht gestelde eisen verenigbaar zijn, en wanneer in de uitvoeringsbepalingen alle mogelijke rechtstreekse of indirecte discriminatie jegens importen uit de andere Lid-Staten en/of iedere vorm van bescherming van concurrerende nationale produkten wordt vermeden ".

21 . Met andere woorden, "de heffingsvrijheid op het gebied van de binnenlandse belastingen, die dus aan de Lid-Staten moet worden gelaten, kan ... geen afwijkingen rechtvaardigen van het in artikel*95 neergelegde fundamentele verbod van fiscale discriminatie : zij dient binnen de grenzen te blijven die deze bepaling stelt, en de daarin neergelegde verboden te respecteren".(8 ) Dit was het geval in zaak 243/84, John Walker, waarin het Hof in zijn arrest van 4 maart 1986 ( 9 overwoog dat een stelsel van gedifferentieerde belasting voor bepaalde niet gelijksoortige dranken zich met artikel*95, tweede alinea, verdraagt, "wanneer elke fiscale categorie een belangrijk deel van de binnenlandse produktie van alcoholhoudende dranken omvat ".

22 . Voor wat betreft de verhouding tussen artikel*95 en artikel*99, heeft het Hof eveneens gewezen op het verschil tussen de doelstellingen van deze twee bepalingen . Het Hof stelt weliswaar vast dat de verschillen tussen de verschillende nationale wetgevingen "een belemmering vormen voor het vrije goederenverkeer en de ontwikkeling van de handel tussen de Lid-Staten", maar is niettemin van oordeel, dat de tenuitvoerlegging van het in artikel*99 bedoelde harmonisatieprogramma geenszins een voorwaarde vooraf kan zijn voor de toepassing van artikel*95, dat "een fundamentele eis stelt die rechtstreeks verband houdt met het verbod van douanerechten en heffingen van gelijke werking tussen Lid-Staten, aangezien het, vóór iedere harmonisatie, de afschaffing beoogt van alle nationale fiscale praktijken die tot discriminatie van ingevoerde produkten kunnen leiden of bepaalde nationale produkties bescherming kunnen bieden ". Hiervan uitgaande heeft het Hof geoordeeld, dat de artikelen 95 en 99 verschillende doeleinden nastreven : "het eerste wil de discriminerende of protectionistische fiscale praktijken met onmiddellijke ingang afschaffen, terwijl het tweede de belemmeringen van het handelsverkeer wil verminderen, die het gevolg zijn van de dispariteiten tussen de nationale belastingregelingen, ook wanneer deze laatste op niet-discriminerende wijze worden toegepast".(10 )

23 . Onder bevestiging van dit verschil heeft het Hof bovendien reeds gepreciseerd, dat artikel*95, tweede alinea, een verbod bevat dat "volledig en juridisch perfect is, zodat het voor de rechtsbetrekkingen tussen de Lid-Staten en hun justitiabelen tot rechtstreekse gevolgen kan leiden".(11 )

24 . F -*Niettemin dient bij de uitlegging van elk der voorschriften van artikel*95 in het licht van de functie en de algemene doelstellingen die het Hof aan deze bepaling toekent, een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen het voorschrift van de eerste en dat van de tweede alinea .

25 . De eerste alinea is van toepassing op gelijksoortige produkten, dat wil zeggen, aldus de definitie van het Hof ( 12 ), op produkten die "uit verbruikersoogpunt soortgelijke eigenschappen vertonen en aan dezelfde behoeften voldoen ". Het Hof heeft aan het begrip gelijksoortigheid derhalve een ruime uitlegging gegeven, waarbij "niet de volstrekte identiteit, maar het soortgelijke en vergelijkbare gebruik als maatstaf ( wordt ) genomen".(13 )

26 . De voor deze produkten geldende regeling houdt een verbod in om op produkten uit andere Lid-Staten rechtstreeks of indirect binnenlandse belastingen, van welke aard ook, te heffen die hoger zijn dan die welke rechtstreeks of indirect worden geheven op nationale produkten . Kortom, "elke fiscale bepaling waardoor geïmporteerde produkten op welke wijze dan ook zwaarder zouden worden belast dan nationale", is verboden.(14 )

27 . Artikel 95, tweede alinea, is "van toepassing op de fiscale behandeling van produkten die, ofschoon niet aan het gelijksoortigheidscriterium beantwoordend, niettemin gedeeltelijk dan wel potentieel concurreren met bepaalde produkten van het land van invoer".(15 )

28 . Met betrekking tot deze laatste produkten, is het krachtens voornoemde bepaling aan iedere Lid-Staat verboden om op produkten uit andere Lid-Staten binnenlandse belastingen te heffen die binnenlandse produkties zijdelings kunnen beschermen .

29 . Met andere woorden : artikel 95, lid 2, is van toepassing op produkten die weliswaar niet gelijksoortig zijn met de ingevoerde produkten, maar zijdelings kunnen worden beschermd door gedifferentieerde belastingen, omdat zij met de ingevoerde produkten concurreren in "één of meer economisch mogelijke toepassingen" ( voornoemd arrest Fink-Frucht, Jurispr . 1968, blz . 343 ).

30 . In dit verband heeft het Hof beklemtoond, dat "zodanige bescherming zelfs bij gebreke van rechtstreekse concurrentie met een nationaal produkt wordt geboden, wanneer komt vast te staan, dat het ingevoerde produkt in verband met de wijze van vervaardiging of verhandeling dan wel op grond van andere economische omstandigheden op bijzondere wijze is belast en wel zodanig dat bepaalde bewerkingen, zelfs andere dan die, welke ter vervaardiging van het ingevoerde produkt zijn toegepast, worden beschermd" ( arrest Fink-Frucht, Jurispr . 1968, blz . 343 ).

31 . In hetzelfde arrest ( Jurispr.*1968, blz.*330 ), wordt overwogen, dat "terwijl in artikel*95, lid*1, belastingen alleen boven een duidelijk omschreven referentiebedrag worden verboden, het verbod van lid*2 is gebaseerd op de beschermende werking der bedoelde belastingen, zonder dat duidelijk wordt omschreven volgens welke maatstaf bij de daar bedoelde vergelijking moet worden te werk gegaan ".

32 . In de eerste alinea is het uitgangspunt uiteraard het niveau van de belasting die rechtstreeks of indirect wordt geheven op soortgelijke nationale produkten; wanneer dit niveau is vastgesteld, is de toepassing van deze bepaling het resultaat van een eenvoudige rekenkundige bewerking van "de vergelijking van de fiscale lasten - aan de hand van het tarief, de belastinggrondslag, dan wel andere toepassingsmodaliteiten".(16 )

33 . Het verbod "vindt toepassing zodra het belastingmechanisme van dien aard is dat ingevoerde produkten zwaarder worden belast dan nationale produkten" ( arrest van 27 februari 1980, zaak 170/78, Commissie/Verenigd Koninkrijk, t.a.p ., r.o.*9 ).

34 . Bij de tweede alinea is het beoordelingscriterium "vanwege de moeilijkheid om genoegzaam nauwkeurige vergelijkingen tussen de betrokken produkten te maken", noodzakelijkerwijs "een meer algemeen criterium", namelijk het protectionistische karakter van een binnenlandse belastingregeling.(17 ) Mitsdien moet kunnen worden vastgesteld, dat een bepaalde belasting "bedoeld effect heeft" ( arrest Fink-Frucht, Jurispr . 1968, blz.*330 ), alvorens haar te beschouwen als onverenigbaar met het Verdrag .

35 . Gelijk het Hof overwoog in het arrest van 15 maart 1983, betreffende de belastingregeling voor Italiaanse gedistilleerde dranken ( 18 ), is een duidelijk onderscheid tussen gelijksoortige produkten en concurrerende produkten in het kader van de toepassing van de ene dan wel de andere alinea van artikel 95 enkel overbodig, "wanneer men de hogere belasting doet afhangen van een criterium - bij voorbeeld een aanduiding van oorsprong of herkomst - dat per definitie nimmer van toepassing kan zijn op nationale produkten die gelijksoortig zijn of in boven omschreven zin concurreren met uit de andere Lid-Staten ingevoerde produkten . Een dergelijke regeling zou de nationale produkten bij voorbaat uitsluiten van de zwaarste belasting, daar zij nimmer aan de desbetreffende voorwaarden voldoen ..."

36 . Evenzo oordeelde het Hof in zijn arrest van 11 juli 1985 ( zaak 278/83, Commissie/Italië, Jurispr . 1985, blz . 2503, 2509 ), betreffende de BTW-tarieven voor binnenslands geproduceerde mousserende wijnen en ingevoerde wijnen ( hoofdzakelijk champagne ), zonder dat het meende te moeten onderzoeken of de eerste dan wel de tweede alinea van toepassing was, dat "onmiskenbaar een schending van het in artikel*95 neergelegde verbod van discriminatie op belastinggebied" plaatsvond, aangezien het duidelijk was, dat "de categorie van de mousserende wijnen die aan het hoogste belastingtarief zijn onderworpen, in de Italiaanse wettelijke regeling zodanig is omschreven, dat uitsluitend ingevoerde produkten daaronder vallen, en dat deze omschrijving ertoe strekt, de overeenkomstige nationale produkten te beschermen door er aanzienlijk lagere belastingtarieven op toe te passen ".

37 . Mijns inziens zijn dit echter uitzonderlijke gevallen, die duidelijk worden gekenmerkt door de bedoeling te discrimineren en door de duidelijke discriminerende werking .

38 . G -*Met betrekking tot de toepassing van artikel*95, tweede alinea, rijst derhalve in de eerste plaats de vraag, of een nationaal produkt en een ingevoerd produkt al dan niet onderling concurreren, gelet op hun respectieve economisch mogelijke toepassingen en de substitutiemogelijkheid tussen beide met het oog op het voldoen aan dezelfde behoeften .

39 . Zoals gezegd, is het Hof van Justitie van oordeel ( 19 ), dat de mededinging ook louter "gedeeltelijk" dan wel "potentieel" kan zijn .

40 . Om te bepalen of er een mededingingsverhouding bestaat, moet volgens het Hof "niet alleen worden gezien naar de huidige marktsituatie, maar ook naar de ontwikkelingsmogelijkheden in het kader van het vrije goederenverkeer binnen de Gemeenschap en het verdere substitutiepotentieel van produkten, die door de toeneming van het handelsverkeer aan de dag kan treden, zodat in overeenstemming met de in artikel*2 van het Verdrag neergelegde doelstellingen de complementariteit van de economieën van de Lid-Staten volledig tot ontwikkeling kan komen".(20 )

41 . De mededingingsverhouding tussen de produkten moet vervolgens worden beoordeeld in een dynamisch perspectief, waarbij rekening wordt gehouden met de nieuwe substitutiemogelijkheden als gevolg van het intracommunautaire handelsverkeer, alsmede met de evolutie van de smaak van de verbruiker .

42 . Om deze reden heeft het Hof in het arrest van 12 juli 1983 ( Commissie/Verenigd Koninkrijk, t.a.p ., r.o.*8 ) gesteld, dat "bij de vraag in hoeverre dit mogelijk is, men zich niet mag beperken tot de drinkgewoonten in één Lid-Staat of in een bepaalde streek . Deze gewoonten, die naar tijd en plaats wezenlijk kunnen verschillen, kunnen immers niet als een vast gegeven worden beschouwd; het fiscale beleid van een Lid-Staat mag dus niet dienen om bestaande drinkgewoonten te bestendigen, ten einde de verkregen voorsprong van nationale industrieën die aan deze gewoonten tegemoet trachten te komen, te consolideren ."

43 . H -*Wanneer de mededingingsverhouding tussen twee produkten is vastgesteld, moet evenwel een tweede probleem worden opgelost .

44 . Artikel 95, tweede alinea, verbiedt fiscale gedragingen waardoor de produkties van de invoerende Lid-Staat "zijdelings worden beschermd ".

45 . Gelet op het verschil tussen de bepalingen van de eerste en de tweede alinea van dit artikel, betekent deze voorwaarde in de grond dat moet worden nagegaan, of het verschil tussen de belastingen die worden geheven op concurrerende produkten, het binnenlandse produkt zijdelings beschermt.(21 )

46 . In navolging van het Hof ( 22 ) moet er evenwel op worden gewezen, dat "genoemde bepaling aanknoopt bij de aard van de betrokken belastingregeling, zodat niet in elk geval geëist kan worden dat een beschermende werking statistisch wordt bewezen . Voor toepassing van artikel*95, tweede alinea, is het voldoende dat wordt aangetoond dat een bepaald belastingmechanisme, gezien haar eigen kenmerken, de in het Verdrag bedoelde beschermende werking teweeg kan brengen . Zonder dus het belang te miskennen van de beoordelingscriteria die kunnen worden afgeleid uit statistische gegevens waarmee het effect van een bepaalde belastingregeling kan worden gemeten, mag niet van de Commissie worden verlangd, dat zij statistische gegevens verstrekt over de concrete omvang van de beschermende werking van de gewraakte belastingregelingen ."

47 . Gelet op de hierboven vermelde rechtspraak verliest het probleem, of het verschil in belastingtarief moet leiden tot een protectionistische werking die merkbaar of van een zekere omvang is, zijn autonoom karakter . Met andere woorden : voor de toepassing van het mechanisme van artikel*95, tweede alinea, is dit geen bijkomende voorwaarde in die zin, dat "geringe" belastingverschillen automatisch zouden zijn uitgesloten .

48 . Van belang is, dat een verschil in fiscale behandeling van concurrerende nationale produkten en ingevoerde produkten een protectionistische werking in de door het Hof begrepen zin teweeg kan brengen .

49 . Mijns inziens zal het min of meer grote verschil tussen de tarieven, samen met andere relevante gegevens - het gebruik van de produkten, de samenstelling ervan en hun verband met de consumptiegewoonten, de prijsverschillen, de evolutie van het verbruik en de invoer - één van de beoordelingselementen zijn aan de hand waarvan steeds kan worden bepaald of een belastingregeling al dan niet een protectionistische werking ten gunste van de nationale produktie heeft .

50 . Dit betekent dat, gelijk advocaat-generaal VerLoren van Themaat heeft opgemerkt, artikel*95, tweede alinea, anders dan de eerste alinea niet vereist, dat de belastingtarieven van binnenlandse produkten en ingevoerde produkten geheel identiek zijn.(23 )

51 . In zijn arrest Fink-Frucht, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing van het Finanzgericht te Muenchen, heeft het Hof trouwens reeds gesteld, dat "het Verdrag de nationale rechter niet verbiedt zich in bepaalde gevallen uit te spreken omtrent het niveau, beneden hetwelk de belasting in kwestie niet langer gezegd kan worden de door (( artikel*95, tweede alinea )) verboden beschermende werking te hebben ".

52 . Hoe dit ook zij, met betrekking tot de eerste alinea heeft het Hof reeds uitdrukkelijk verklaard ( 24 ), dat de "vergelijking van de fiscale lasten - aan de hand van het tarief, de belastinggrondslag dan wel andere toepassingsmodaliteiten - het aangewezen beoordelingscriterium is ".

53 . Evenzo komt het mij voor, dat in het kader van de tweede alinea de fiscale lasten moeten worden beoordeeld en niet enkel de tarieven . In het onderhavige geval is dit niet van belang, aangezien alleen het verschil tussen de geldende tarieven in geding is .

54 . De fiscale last moet thans worden beoordeeld met inachtneming van haar invloed op de mededingingsverhouding tussen de produkten, waarbij de eventuele protectionistische werking ten gunste van de binnenlandse produktie moet worden onderzocht .

55 . Zoals advocaat-generaal Reischl in zijn conclusie in zaak 170/78 ( 25 heeft gesteld, "is deze beschermende werking er echter niet noodzakelijkerwijs wanneer de ingevoerde goederen hoger worden belast dan de substitutieprodukten, omdat wegens kosten - en prijsverschil een hogere accijns voor deze laatste niet per se op de markt tot uitdrukking behoeft te komen ".

56 . Met andere woorden, doordat het Verdrag gelijke behandeling voorschrijft, bevat het voor gelijksoortige produkten in de praktijk het rechtsvermoeden van discriminatie, wanneer de fiscale lasten verschillen; met betrekking tot concurrerende produkten moet worden aangetoond, dat het verschil in belasting de binnenlandse produkties zijdelings kan beschermen.(26 )

57 . I -*Hoe moeten deze conclusies nu op het onderhavige geval worden toegepast?

58 . In de eerste plaats de mededingingsverhouding tussen de twee betrokken produkten : wijn en bier .

59 . In het tussenarrest van 27 februari 1980 in zaak 170/78 ( Commissie/Verenigd Koninkrijk ) overwoog het Hof, dat "beide dranken tot op zekere hoogte aan dezelfde behoeften kunnen voldoen, en men dient dan ook te erkennen dat er tussen hen een substitueerbaarheid bestaat" ( r.o.*14, zoals overgenomen in het eindarrest van 12 juli 1983 ). Zoals gezegd, heeft het Hof hieraan toegevoegd, dat bij de beoordeling van de substitueerbaarheid rekening moet worden gehouden met potentiële wijzigingen van de drinkgewoonten in het vooruitzicht van één gemeenschappelijke markt .

60 . Het Hof erkende evenwel, dat tussen de twee dranken "grote verschillen ... op het stuk van fabricageprocessen en natuurlijke eigenschapppen" bestaan, die ertoe leiden "dat de prijsstructuur ... zo sterk uiteenloopt dat, ondanks de mededingingsverhouding tussen de eindprodukten, vergelijkingen uit fiscaal oogpunt bijzonder moeilijk lijken" ( r.o.*15 ).

61 . Na de bijkomende instructie die het noodzakelijk had geacht, overwoog het Hof in het arrest van 12 juli 1983 ten slotte, dat "gezien de grote verschillen in kwaliteit, en dus in prijs, die men bij wijn aantreft, bij de bepaling van de beslissende mededingingsverhouding tussen bier - een populaire en veel verbruikte drank - en wijn dient te worden uitgegaan van wijnen die bij het grote publiek het meest in trek zijn, en dat zijn in het algemeen de lichtste en goedkoopste soorten . Bijgevolg zijn deze wijnen het passende uitgangspunt voor fiscale vergelijkingen op grond van het alcoholgehalte of de prijs van de twee betrokken dranken" ( r.o.*12 ).

62 . Het Hof aanvaardde daarmee de gegrondheid van de opmerking van de Italiaanse regering - interveniënte in die zaak -, "dat het niet aangaat, bier te vergelijken met wijnen met een gemiddeld alcoholgehalte en nog minder met wijnen met een hoger alcoholgehalte ". Volgens de Italiaanse regering zijn het "de lichtste wijnen, met een alcoholgehalte van ongeveer 9°, dat wil zeggen de meest gevraagde en goedkoopste wijnen, die daadwerkelijk met bier concurreren" en het zijn bijgevolg deze laatste wijnen die bij het meten van de invloed van de belasting als term van vergelijking moeten worden gekozen ( r.o.*11 ).

63 . In hoeverre zijn deze overwegingen van toepassing op de beoordeling van de mededingingsverhouding tussen wijn en bier in de onderhavige zaak?

64 . Om te beginnen moet worden opgemerkt, dat de belastingregeling die thans aan de orde is, de Belgische regeling is en niet de Britse .

65 . De volksgebruiken aan weerszijden van het Kanaal vertonen echter geen wezenlijke verschillen : de Belgen zijn evenals de Engelsen traditionele bierdrinkers . Volgens de Belgische regering behoort het bierverbruik tot de gewoonten van de Belgische bevolking, ook al heeft men de laatste jaren kunnen vaststellen dat bier enigszins terrein prijsgeeft aan wijn en alcoholhoudende dranken .

66 . Nochtans wordt erkend -*en beide partijen geven dit in de onderhavige procedure toe *- dat er in beginsel een mededingingsverhouding bestaat tussen wijn en bier .

67 . Om deze mededingingsverhouding nauwkeurig te bepalen, moet er echter van worden uitgegaan dat alleen kan worden vergeleken wat vergelijkbaar is .

68 . En de procedure heeft niet enkel aangetoond, dat de lijst van in België ingevoerde en verbruikte wijnen gevarieerd en uitgebreid is, maar ook dat het land rijk is aan bier van de meest uiteenlopende soorten en prijzen .

69 . Met betrekking tot bier heeft de Commissie erop gewezen, dat het land ongeveer driehonderd verschillende biersoorten produceert . Een aantal daarvan wordt verkocht voor meer dan 100*BFR per liter en kan worden gerangschikt onder de luxebieren .

70 . Mijns inziens kunnen deze bieren niet worden vergeleken met de courante en goedkope wijnen, waarmee zij kennelijk niet concurreren : niet alleen de prijzen zijn zeer verschillend, maar ook de fabricageprocessen, de gastronomische kwaliteit, de smaken waaraan zij voldoen, de gelegenheden waarbij zij worden gedronken en de categorieën van verbruikers die zij bereiken .

71 . Veeleer moet er een parallel worden getrokken tussen deze "luxe"-bieren en de grote kwaliteitswijnen, die zich eveneens bovenaan de ladder bevinden en bij speciale gelegenheden worden gedronken door kenners, die een grote koopkracht en een geraffineerde smaak hebben .

72 . Maar zelfs hier aarzel ik om te stellen, dat deze categorie van verbruikers een uitmuntende wijn van een groot wijnjaar en een zeer goed bier dat op ambachtelijke wijze werd gefabriceerd, beschouwen als produkten die elkaar normalerwijs kunnen vervangen .

73 . Op dit gebied zijn de voorkeuren in het algemeen zo exclusief, dat ieder "mengsel" heiligschennis kan lijken .

74 . Een goede wijn is het resultaat van de samenstelling van de aarde, de ligging ten opzichte van de zon, de regenval, de keuze van de druiven en de fabricagemethode .

75 . Bij iedere wijn verschillen de wijnjaren qua aroma, kleur, smaak en volheid .

76 . Voor iedere fles moet worden gelet op de temperatuur, het licht, de positie, de kurk .

77 . Bij bier zijn de voorwaarden voor een uitstekende kwaliteit zeer verschillend .

78 . Ik sluit het evenwel niet uit, dat er binnen deze groep produkten in bepaalde landen als gevolg van bijzondere drinkgewoonten, een mededingingsverhouding kan ontstaan .

79 . Hoe dit ook zij, zoals beide partijen uiteindelijk hebben gesuggereerd, verdient het de voorkeur om deze kwaliteiten buiten het debat te houden .

80 . De Belgische regering merkt op, dat "luxe"-bieren worden vervaardigd volgens ambachtelijke methodes en in zeer beperkte hoeveelheden . Eén van de merken zou zelfs door slechts drie personen worden vervaardigd ( een geneesheer, een ingenieur en een architect ), die een gedeelte van hun vrije tijd aan deze activiteit besteden . Deze bieren zijn voor het grote publiek niet gemakkelijk toegankelijk, aangezien zij alleen in echte speciaalzaken worden verkocht .

81 . Uit de door België verschafte cijfers blijkt, dat de duurste bieren minder dan 16% van de totale Belgische produktie vertegenwoordigen, waarbij deze groep ook enkele onbelangrijke hoeveelheden speciaal bier omvat, waaraan vruchten zijn toegevoegd . 84% van de produktie bestaat derhalve uit "pils" en tafelbier .

82 . Anderzijds suggereert de Commissie, de "grands crus" en de uitzonderlijke wijnjaren, die slechts een klein deel van de aankopen vertegenwoordigen, buiten beschouwing te laten .

83 . België heeft dit bevestigd door te verklaren dat, volgens de cijfers die werden verschaft door een als representatief beschouwde onderneming, de verkoop van wijn van meer dan 1*000*BFR per fles niet meer vertegenwoordigt dan 2,8% van de totale omzet, met een percentage van 27% voor wijn van meer dan 200*BFR .

84 . Gelijk de Belgische regering opmerkt, ligt deze redenering overigens in de lijn van het arrest van 12 juli 1983, Commissie/Verenigd Koninkrijk, waar het Hof als basis van vergelijking wijnen neemt "waarvan verscheidene soorten in grote hoeveelheden op de Britse markt worden verkocht ".

85 . Onder die omstandigheden is het uiteraard niet juist, om een van deze categorieën uit te sluiten en de andere bij de vergelijking te betrekken . In beide gevallen gaat het om speciale soorten van ieder produkt en ten slotte om produkten, die qua kwaliteit en bruikbaarheid verschillen, zodat het onlogisch zou zijn, deze te vergelijken met veel gedronken, courante produkten en a fortiori met produkten van middelmatige kwaliteit .

86 . Met betrekking tot de andere wijnen en bieren is België van oordeel, dat de vergelijking hoofdzakelijk betrekking moet hebben op de "courante bieren" en de "courante wijnen", dat wil zeggen die waarvan de prijs tussen 80*BFR en 200*BFR per liter ligt en die volgens de steekproeven 57,17% van de totale omzet vertegenwoordigen .

87 . Wijn van minder dan 80*BFR per liter vertegenwoordigt volgens de door de Belgische regering verschafte gegevens 15,59% van de verkoop, waarvan 2,28% voor wijn van minder dan 60*BFR en de overblijvende 13,31% voor wijn die tussen 60*BFR en 80*BFR kost .

88 . Deze wijn van minder dan 80*BFR ( waartoe kennelijk ook behoort de wijn verkocht in plastic zakken van vijf liter en de wijn voor culinair gebruik ) moet volgens de Belgische regering veeleer worden vergeleken met tafelbier ( vanaf 17*BFR per liter ) of met "pils" dat onder de merknaam van de verdelers wordt verkocht ( bij voorbeeld : "carapils", 21,5*BFR per liter ) en niet met de veel gedronken bieren, zeker niet met de dure merken . Hetzelfde zou trouwens gelden voor wijn van 61*BFR, die, anders dan de Commissie beweert, niet de meest gevraagde wijn zou zijn : het zou hier veeleer gaan om een van de goedkoopste wijnen die in de warenhuizen te vinden is en die een even klein aandeel van het gebruik vertegenwoordigt als de wijnen van meer dan 1*000*BFR .

89 . Het lijkt mij redelijk om aan te nemen, dat de meest intense mededingingsverhouding bestaat tussen de wijnen en de bieren die het meest gevraagd worden en die het belangrijkste marktaandeel vertegenwoordigen .

90 . Ongetwijfeld ligt hier de essentie van de veel gedronken "lichte wijn van verse druiven ".

91 . Ik geloof evenwel niet - en dit wordt door België zelf toegegeven - dat iedere mededinging tussen produkten van lage kwaliteit is uitgesloten . Maar deze is ongetwijfeld minder hevig en vager, inzonderheid gezien de verscheidenheid aan mogelijke aanwendingen ( als drank of voor gebruik in de keuken ) en de verschillen in presentatie en verpakking ( zoals het gebruik van plastic zakken van vijf liter ).

92 . J -*Nu ik het bestaan van een mededingingsverhouding tussen wijn en bier heb aangetoond, ga ik over tot de vraag, of aan de tweede voorwaarde van artikel*95, tweede alinea, is voldaan . Mitsdien moet worden nagegaan, of het verschil in belastingen al dan niet een protectionistische werking kan hebben ten voordele van binnenlands bier .

93 . Daarmee kom ik toe aan de overige beoordelingselementen die in deze zaak aan het licht zijn gekomen .

94 . Vergeleken met de situatie die in zaak 170/78 aan de orde was, wordt de onderhavige zaak vereenvoudigd doordat het in casu gaat om een belasting ad valorem . In casu vloeit het verschil in belasting enkel voort uit de toepassing van verschillende tarieven op de prijs van elk van de betrokken produkten .

95 . Anders dan de Commissie meent, maakt dit een onderzoek naar de beschermende werking van deze belastingregeling niet overbodig .

96 . Uitgangspunt van dit onderzoek is uiteraard het tariefverschil .

97 . Dit tariefverschil bedraagt momenteel 6%, aangezien wijn is onderworpen aan een tarief van 25%, tegenover slechts 19% voor bier .

98 . De Belgische regering preciseert nog, dat het tariefverschil zich alleen voordoet bij wijn en bier die in de kleinhandel worden verkocht, aangezien in de horecasector ( hotelwezen, restaurants, cafés ) een eenvormig tarief van 17% geldt .

99 . Voor het onderzoek naar de protectionistische werking lijkt het mij evenwel niet billijk om, gelijk België suggereert, macro-economisch gezien uit te gaan van een tariefverschil van slechts 4 %. De omstandigheid dat het tariefverschil enkel geldt voor de produkten voor huishoudelijk gebruik, belet immers niet dat het hier 6% bedraagt .

100 . Nochtans moet worden erkend, dat deze omstandigheid de omvang van een eventuele protectionistische werking beperkt, met andere woorden, dat die werking zich niet uitstrekt tot de gehele wijn - en biermarkt, maar slechts tot een gedeelte daarvan .

101 . Aangezien de respectieve prijzen voor wijn en bier verschillen ( zelfs daar waar de mededinging tussen beide produkten het meest voor de hand ligt, dat wil zeggen met uitsluiting van "luxewijn en -bier", moeten deze prijsverschillen in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de vraag, welke invloed het verschil in belastingen op de markt kan hebben .

102 . Dienaangaande heeft de Belgische regering verklaard, dat de prijs van een liter gewone wijn, inclusief belastingen, circa 125*BFR ( ofwel 87,5*BFR voor een fles van 0,70 liter ) bedraagt, terwijl de overeenkomstige prijs van een liter bier 29,75*BFR bedraagt ( 178,5*BFR voor een krat van 24 flessen van 25*cl ). Na aftrek van BTW zouden bedragen van respectievelijk 100*BFR en 25*BFR overblijven .

103 . Dit wil zeggen dat, wanneer wordt uitgegaan van wijn en bier van gemiddelde prijs en kwaliteit en courant verbruik, de prijs van wijn exclusief BTW vier keer zo hoog is dan die van bier ( 4,2 keer zo hoog indien de BTW wordt meegerekend ).

104 . Deze cijfers worden door de Commissie niet betwist .

105 . Indien op de twee dranken dezelfde belastingen werden geheven, zouden de prijzen, gelijk de Belgische regering stelt, de volgende zijn :

106 . . Bij een tarief van 19 %:

- 119*BFR per liter wijn;

- 29,75*BFR per liter bier;

107 . . Bij een tarief van 25 %:

- 125*BFR per liter wijn;

- 31,25*BFR per liter bier .

108 . Uiteindelijk zou een uniform tarief van 25% het prijsverschil ( dat zou worden teruggebracht van 95,25 tot 93,75*BFR ) slechts verminderen met 1,5*BFR . Een uniform tarief van 19% zou het verschil met 6*BFR verminderen ( het verschil zou van 95,25*BFR naar 89,25*BFR gaan ).

109 . In beide gevallen is het verschil niet erg groot . Het is evenwel kleiner met een tarief van 25%, en de Belgische regering heeft niet nagelaten erop te wijzen, dat om budgettaire redenen een eventuele nivellering eerder naar boven zou plaatsvinden dan naar beneden .

110 . Indien niet de produkten van gemiddelde prijs werden vergeleken, maar de goedkoopste produkten ( waarvan om voor de hand liggende redenen moet worden aangenomen dat de mededingingsverhouding minder sterk is ), zou blijken dat de prijsverhouding tussen wijn en bier niet wezenlijk verandert, maar zich tussen 3:1 en 4:1 beweegt, daar er bier bestaat van 17*BFR per liter ( tafelbier ) en 21,5*BFR per liter (" carapils ") en wijn van 60*BFR tot 80*BFR per liter .

111 . Met andere woorden : zo het prijsverschil tussen de beide dranken - dat uiteraard aansluit bij een verschil in eigenschappen en produktiekosten - op zich al een factor is die de mededingingsverhouding tussen de produkten kan verzwakken, vormt het tevens een element dat in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling van de verstorende werking van het tariefverschil op de keuze van de verbruikers .

112 . Daartoe behoeft mijns inziens geen - bij gebreke van nauwkeurige gegevens noodzakelijkerwijs speculatieve - discussie te worden gevoerd over de kwantitatieve verschillen tussen het wijnverbruik en het bierverbruik . Gelijk de Belgische regering in dupliek aantoont, kan deze factor overigens geen fundamentele wijziging brengen in de gevolgtrekkingen die aan het verschil in prijs per eenheid moeten worden verbonden .

113 . Dit verschil, te zamen met het verschil van 6% in de geldende tarieven, vormt geen beslissend element ten bewijze dat de betrokken belastingregeling een protectionistische werking kan hebben . In ieder geval zijn de conclusies die uit een prijsverhouding als de onderhavige kunnen worden getrokken, geheel anders dan die welke zouden blijken uit een vergelijking van concurrerende produkten met gelijkwaardige prijzen . Mochten er echter andere elementen zijn die in deze richting wijzen, dan zou wellicht kunnen worden gesteld dat de protectionistische aard van de regeling verder gaat dan het geval lijkt te zijn wanneer het tariefverschil en het prijsverschil in aanmerking worden genomen .

114 . Dit is evenwel niet het geval . In de eerste plaats blijkt dat het gemiddelde wijnverbuik is gestegen van 14,9 liter per inwoner in 1976 tot 16,7 liter in 1977 ( jaar waarin het tarief van 25% werd ingevoerd ) en vervolgens tot 20,2 liter in 1982 en 1983; tegelijkertijd is het bierverbruik gedaald van 137,6 liter per inwoner in 1976 tot 125 liter in 1978 en 1981 en tot 128 liter in 1983 .

115 . De conclusies die uit deze cijfers kunnen worden getrokken moeten met behoedzaamheid worden bekeken, aangezien het verschil tussen de belastingtarieven zeker niet de enige factor is die de ontwikkeling van het verbruik kan beïnvloeden .

116 . In dit verband kan worden vastgesteld, dat de verhoging van het tarief voor wijn van 14% tot 25% niet tot gevolg heeft gehad, op middellange termijn de stijging van het wijnverbruik per inwoner af te remmen . Het staat vast, dat dit verbruik vrijwel gelijk is gebleven en tussen 1977 en 1978 zelfs licht achteruit is gegaan; de tariefverhoging bedroeg echter 11% ( van 14% naar 25%, ofwel een stijging van 78,6% ten opzichte van het basistarief ).

117 . Tijdens dezelfde periode ( van 1977 tot 1978 ) is het gemiddelde bierverbruik per inwoner gedaald .

118 . Evenwel moet worden opgemerkt, dat juist in 1978 het BTW-tarief voor bier van 14% op 16% is gebracht . Nieuwe verhogingen vonden plaats in 1981 ( tot 17 %) en in 1983 ( tot 19 %). Bij iedere stijging van het tarief voor bier stelde men evenwel vast, dat het verbruik per inwoner daalde om in de daarop volgende jaren weer op zijn vorig niveau te komen ( met name in 1979 en in 1980, waarin het tot 126 en 131 liter steeg, alsook in 1982, toen het 133 liter bereikte ).

119 . Een bij economen niet onbekend verschijnsel lijkt door dit feit te worden bevestigd : de invloed op het verbruik van een prijswijziging die het gevolg is van wijzigingen van de belastingdruk, vloeit niet zozeer voort uit het bestaan van een hoog belastingtarief, maar uit een percentuele verhoging daarvan op een bepaald ogenblik . Wanneer die eenmaal is ingegaan, hebben de verbruikers de neiging om - naar gelang hun gebruiksgewoonten en indien de verhoging niet bruusk is geweest of het nieuwe tarief niet prohibitief is - zich aan de nieuwe prijs aan te passen en de gevolgen van de belastingwijziging geleidelijk te verwerken .

120 . Bijgevolg kan gerust worden gesteld, dat de sterkste verstoring van de mededinging zich in 1977/1978 zou hebben voorgedaan op grond van de aanzienlijke verhoging van het tarief voor wijn - dat bij die gelegenheid werd losgemaakt van het voor bier geldende tarief -, indien dit effect niet was verzacht door de vermoedelijke gevolgen van de bijna gelijktijdige verhoging van het tarief voor bier .

121 . Hieruit kan worden geconcludeerd, dat het vandaag de dag niet duidelijk is ( anders dan wat men tien jaar geleden zeker had kunnen stellen ), dat het Belgische BTW-stelsel de concurrentie tussen wijn en bier ten voordele van dit laatste kan verstoren .

122 . De invloed op de mededinging van een prijsverhoging van een der produkten, als gevolg van een verhoging van het belastingtarief die niet gepaard gaat met een overeenkomstige tariefverhoging voor het andere produkt, is afhankelijk van de onderlinge elasticiteit tussen de vraag naar de twee produkten, die op haar beurt ( ervan uitgaande dat de inkomens van de verbruikers en de andere prijzen gelijk blijven ) met name afhankelijk is van de meer of minder grote substitutiemogelijkheden van deze produkten .

123 . Bij gebreke van direkte gegevens over de omvang van deze elasticiteit, kan men stellen dat de door België verschafte gegevens niet op afdoende wijze het bestaan bewijzen van een sterke onderlinge elasticiteit van de vraag naar wijn en bier in dit land .

124 . Het staat vast dat, nadat het tarief voor beide produkten in verschillende mate was veranderd, tussen beide uiteindelijk een verschil is blijven bestaan dat het voorwerp is van het onderhavige geding . Men zou kunnen stellen, dat de instandhouding van dit verschil een belemmering kan vormen voor een normale evolutie van de verbruiksgewoonten in België, die in een open markt in het voordeel van het ingevoerde produkt zou kunnen verlopen .

125 . Evenwel moet in aanmerking worden genomen, dat het tariefverschil - dat tot 11% heeft bedragen - eerst is verminderd tot 9, vervolgens tot 8 en later tot 6%, als gevolg van de tariefverhoging voor bier, terwijl het tarief voor wijn constant bleef . Zo deze evolutie een afschrikkend effect heeft gehad op het verbruik, is dit ongetwijfeld sterker voelbaar geweest voor bier dan voor wijn .

126 . Ik geloof bijgevolg niet, dat het belastingverschil in het onderhavige geval van wijn een luxeprodukt kan maken, te meer daar wijn niet is onderworpen aan de bijkomende belasting van 8%, waardoor voor bepaalde produkten die als een luxe worden beschouwd een BTW-tarief van 33% geldt .

127 . Ten slotte moet in aanmerking worden genomen dat - om deze redenen en omdat de tariefwijzigingen door België in het algemeen werden ingevoerd in het kader van ruimere hervormingen van het stelsel van BTW-tarieven, waaraan volgens de Belgische regering budgettaire en sociale overwegingen ten grondslag lagen - een protectionistische bedoeling niet zo duidelijk is als het geval zou zijn geweest indien deze wijzigingen gericht waren ingevoerd .

128 . K -*In zaak 170/78 bevond het Verenigd Koninkrijk zich in een andere situatie en het is niet verwonderlijk, dat de beslissing van het Hof in die zaak anders luidde dan die welke ik hierna in overweging zal geven . De voornaamste verschillen zijn de volgende :

129 . - Voor wijn gold vergeleken met bier een extra belasting die, afhankelijk van het vergelijkingscriterium, schommelde tussen 58% en 77%, of zelfs 286% volgens de Italiaanse regering ( volgens het criterium van de invloed van de belasting op de prijzen zonder belasting ), 100% ( volgens het criterium van het alcoholgehalte ) en 400% ( uitgaande van het volume van de twee dranken ).

130 . - Het Hof was van mening, dat de extra belasting voor wijn in het Verenigd Koninkrijk zodanig was "dat wijn het stempel krijgt opgedrukt van een luxe produkt dat wegens de erop drukkende fiscale last voor de consument nauwelijks een echt alternatief kan zijn voor de typische binnenslands geproduceerde drank ".

131 . - Een vergelijking met de omvang van de verkopen van wijn op andere markten, inzonderheid de Benelux, zou - althans volgens de Commissie - aantonen, dat de verhandeling van dit produkt in het Verenigd Koninkrijk werd belemmerd door de omstreden belastingregeling .

132 . - Anders dan het geval was vóór de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de EEG ( voor wijn gold gedurende lange tijd een zeker belastingvoordeel en op het ogenblik van de toetreding werd op wijn en bier een min of meer identiek tarief toegepast ), werd de belasting op wijn geleidelijk sterker verhoogd dan de belasting op bier . Zo stegen tussen 1 januari 1973 en het ogenblik waarop het beroep werd ingesteld, de belastingen op wijn met 102%, tegenover slechts 59% voor bier;

133 . - De invoering en de verhoging van de belasting op wijn in het Verenigd Koninkrijk vonden plaats ter compensatie van de afschaffing van de op het moment van de toetreding geldende douanerechten, die overigens vóór 1 januari 1976, de datum waarop de nieuwe bijzondere belasting werd ingevoerd, werden verhoogd .

134 . Geen van deze omstandigheden is in het onderhavige geval in vergelijkbare mate aanwezig of wordt ( zoals die bedoeld in het derde gedachtenstreepje ) ook maar aangevoerd ten bewijze van een protectionistische werking .

135 . De Commissie behoeft niet het "statistisch bewijs van een protectionistische werking" te leveren, dat wil zeggen het bewijs dat de betrokken belastingregeling een ingevoerd produkt daadwerkelijk discrimineert ten gunste van het concurrerende nationale produkt .

136 . Zoals gezegd, kan worden volstaan met aan te tonen dat deze belastingregeling naar haar aard de nationale produktie kan beschermen . Mijns inziens is dit bewijs niet geleverd met betrekking tot het Belgische stelsel waarin voor wijn en bier verschillende BTW-tarieven gelden .

137 . L -*Ik wijs erop, dat mijn conclusie in deze zaak geenszins afbreuk doet aan de eventuele erkenning van het belang van een harmonisatie van de belastingtarieven voor wijn en bier in de verschillende Lid-Staten uit hoofde van artikel*99 EEG-Verdrag, overeenkomstig het voorstel van de Commissie in die zin .

138 . Dit is echter een beslissing die enkel door de Lid-Staten kan worden genomen binnen de bevoegde instelling en die bij de huidige stand van zaken niet afdoet aan de fiscale vrijheid van die staten in het kader van het EEG-Verdrag .

139 . M -*Gelet op het voorgaande ben ik van oordeel, dat niet is komen vast te staan dat de Belgische BTW-voorschriften, door op wijn -*een ingevoerd produkt *- een hoger tarief toe te passen dan op bier -*een binnenlandse produktie *- dit laatste produkt zijdelings kunnen beschermen .

140 . Mitsdien is niet aangetoond, dat het Koninkrijk België artikel 95, tweede alinea, EEG-Verdrag heeft geschonden, en geef ik het Hof in overweging, het beroep te verwerpen en de Commissie in de kosten te verwijzen .

(*) Vertaald uit het Portugees .

( 1)*Belgisch Staatsblad van 31 juli 1970 .

( 2)*Belgisch Staatsblad van 26 maart 1977 .

( 3)*Belgisch Staatsblad van 20 november 1982 .

( 4)*Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr . 1983, blz . 2265 .

( 5)*Arrest van 12*juli*1983, zaak*170/78, Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr.*1983, blz.*2265, r.o.*12 .

( 6)*Arresten van 27*februari*1980, "Belastingregeling voor gedistilleerd", zaak*168/78, Commissie/Frankrijk, Jurispr.*1980, blz.*347; zaak*169/78, Commissie/Italië, Jurispr.*1980, blz.*385; zaak*171/78, Commissie/Denemarken, Jurispr.*1980, blz.*447; arrest van 15*juli*1982, zaak*216/81, Cogis, Jurispr.*1982, blz.*2701; arrest van 4*maart*1986, zaak*106/84, Commissie/Denemarken, Jurispr.*1986, blz.*833, r.o.*10 .

( 7)*Arrest van 27*mei*1981, gevoegde zaken*142 en*143/80, Italiaanse administratie van de Staatsfinanciën/Essevi en Salengo, Jurispr.*1981, blz.*1413 . Zie ook de arresten van 14*januari*1981, zaak*140/79, Chemial Farmaceutici, Jurispr.*1981, blz.*1, en zaak 46/80, Vinal, Jurispr.*1981, blz.*77; arrest van 15*maart*1983, zaak*319/81, Commissie/Italië, Jurispr . 1983, blz.*601 .

( 8)*Arrest van 15 maart 1983, zaak 319/81, t.a.p ., r.o . 14 .

( 9 ) Zaak 243/84, Jurispr . 1986, blz . 875, 877 .

( 10)*Arrest van 27 februari 1980, zaak 171/78, Commissie/Denemarken, Jurispr . 1980, blz . 447, r.o . 20 .

( 11)*Arrest van 4 april 1968, zaak 27/67, Fink-Frucht, Jurispr . 1968, blz . 315 .

( 12)*Arrest van 17 februari 1976, zaak 45/75, Rewe, Jurispr . 1976, blz . 181, r.o . 12; zie ook voornoemde arresten van 27 februari 1980, alsmede het arrest van 4 maart 1986, zaak 106/84, t.a.p ., r.o . 12 .

( 13)*Arrest van 4 maart 1986, zaak 106/84, t.a.p ., r.o . 12 .

( 14)*Arrest van 4 maart 1986, t.a.p ., r.o . 10 .

( 15)*Arrest van 27 februari 1980, zaak 170/78, Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr . 1980, blz . 417; arrest van 12 juli 1983, zelfde zaak, Jurispr . 1983, blz . 2265 .

( 16)*Arrest van 27 februari 1980, zaak 171/78, t.a.p ., r.o . 7 .

( 17)*Zaak 171/78, Commissie/Denemarken, t.a.p ., r.o.*7; Zaak*170/78, Commissie/Verenigd Koninkrijk, t.a.p ., r.o.*9 .

( 18)*Zaak 319/81, Commissie/Italië, Jurispr . 1983, blz . 601, r.o . 17 .

( 19)*Arrest van 27 februari 1980, Commissie/Verenigd Koninkrijk, t.a.p ., r.o . 5 .

( 20)*Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr . 1980, blz . 417, r.o . 6; Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr . 1983, blz . 2265, r.o . 7 .

( 21)*Arrest van 27 februari 1980, Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr . 1980, blz . 417, r.o . 9 .

( 22)*Voornoemd arrest, r.o . 10 .

( 23)*Zie de conclusies in de zaken*106/84 en*243/84, Jurispr . 1986, blz.*834; zie ook de conclusie van advocaat-generaal Reischl in zaak*170/78, Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr.*1980, blz.*439 .

( 24)*Arrest van 27 februari 1980, zaak 171/78, Commissie/Denemarken, t.a.p ., r.o . 7 .

( 25)*Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr . 1980, blz . 439 .

( 26)*Zie in dezelfde zin de conclusie van advocaat-generaal Reischl in zaak 170/78, Commissie/Verenigd Koninkrijk, Jurispr . 1980, blz . 439, en Jurispr . 1983, blz . 2294 .