Hof van Justitie EU 27-09-1988 ECLI:EU:C:1988:447
Hof van Justitie EU 27-09-1988 ECLI:EU:C:1988:447
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 27 september 1988
Uitspraak
Arrest van het Hof
27 september 1988(*)
In de gevoegde zaken „houtslijp”,
89/85,
1) A. Ahlström Osakeyhtiö, Helsinki,
2) Joutseno-Pulp Osakeyhtiö, Joutseno,
3) Kymmene Oy, Helsinki, als rechtverkrijgende van Oy Kaukas AB, Lappeenranta,
4) Kemi Oy, Kemi,
5) Oy Metsä-Botnia AB, Kaskinen,
6) Metsäliiton Teollisuus Oy, Espoo,
7) Veitsiluoto Oy, als rechtverkrijgende van Oulu Oy, Oulu,
8) Oy Wilh. Schaumami AB, Helsinki,
9) Sunila Osakeyhtiö, Sunila,
10) Veitsiluoto Oy, Kemi,
11) Finncell, Helsinki,
12) Enso-Gutzeit Oy, Helsinki,
alle Finse ondernemingen, vertegenwoordigd door A. von Winterfeld, advocaat te Keulen, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij E. Arendt, advocaat aldaar, 4, avenue Marie-Thérèse,
verzoeksters, tegenCommissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseurs A. McClellan, G. zur Hausen en door P. J. Kuyper, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door S. Böse van het Belmont European Community Law Office te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,104/85,
Bowater Incorporated, Darien, Connecticut, USA, vertegenwoordigd door D. Vaughan, QC, en D. F. Hall, Solicitor, van Linklaters & Paines te Londen, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Elvinger & Hoss, advocaten aldaar, 15, Côte d'Eich,
verzoekster, tegenCommissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. McClellan en door B. Clarke-Smith en P. J. Kuyper, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door N. Forwood, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,114/85,
The Pulp, Paper and Paperboard Export Association, Bethlehem, Pennsylvania, USA, waarvan deel uitmaken de Amerikaanse ondernemingen
The Chesapeake Corporation,
Crown Zellerbach Corporation,
Federal Paper Board Company Inc.,
Georgia-Pacific Corporation,
The Mead Corporation,
Scott Paper Company en
Weyerhaeuser Company,
vertegenwoordigd door M. Waelbroeck en A. Vandencasteele, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij E. Arendt, advocaat aldaar, 4, avenue Marie-Thérèse,
verzoekster, tegenCommissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. McClellan en door B. Clarke-Smith en P. J. Kuyper, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door N. Forwood, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,ondersteund door
regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door T. J. G. Pratt, Principal Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door Sir Nicholas Lyell, QC, MP (the Solicitor-General) en R. Higgins, QC,
interveniente,
116/85,
St. Anne-Nackawic Pulp and Paper Company Ltd, Nackawic N. B., Canada, vertegenwoordigd door D. Voillemot, advocaat bij de cour d'appel te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij J. Loesch, advocaat aldaar, 8, rue Zithe,
verzoekster, tegenCommissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. McClellan en door B. Clarke-Smith en P. J. Kuyper, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door N. Forwood, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,117/85,
International Pulp Sales Company, New York, vertegenwoordigd door I. Van Bael en J. F. Bellis, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Elvinger & Hoss, advocaten aldaar, 15, Côte d'Eich,
verzoekster, tegenCommissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. McClellan en door B. Clarke-Smith en P. J. Kuyper, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door N. Forwood, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,125/85,
Westar Timber Ltd, Canada, vertegenwoordigd door C. Stanbrook (advocaat te Londen) van Stanbrook & Hooper, Brussel, en M. Siragusa (advocaat te Rome) van Cleary, Gottlieb, Steen & Hamilton, Wetstraat 23, Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Elvinger & Hoss, advocaten aldaar, 15, Côte d'Eich,
verzoekster, tegenCommissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. McClellan en door K. Banks en P. J. Kuyper, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door N. Forwood, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,ondersteund door
regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door T. J. G. Pratt, Principal Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door Sir Nicholas Lyell, QC, MP (the Solicitor-General) en R. Higgins, QC,
interveniente,
126/85,
Weidwood of Canada Ltd, Canada, vertegenwoordigd door C. Prout, Middle Temple, Barrister-at-law, en A. Robinson, Gray's Inn, Barrister-at-law, en geïnstrueerd door J. M. Cochran III, van Wilkie Farr & Gallagher, Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Elvinger & Hoss, advocaten aldaar, 15, Côte d'Eich,
verzoekster, tegenCommissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. McClellan en door P. J. Kuyper en K. Banks, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door N. Forwood, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,ondersteund door
regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door T. J. G. Pratt, Principal Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door Sir Nicholas Lyell, QC, MP (the Solicitor-General) en R. Higgins, QC,
interveniente,
127/85,
MacMillan Bloedel Ltd, Canada, vertegenwoordigd door C. Stanbrook (advocaat te Londen) van Stanbrook & Hooper, Brussel, P. Sambuc van Boden, Oppenhoff & Schneider en door Cleary, Gottlieb, Steen & Hamilton, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Elvinger & Hoss, advocaten aldaar, 15, Côte d'Eich,
verzoekster, tegenCommissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. McClellan en door K. Banks en P. J. Kuyper, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door N. Forwood, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,ondersteund door
regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door T. J. G. Pratt, Principal Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door Sir Nicholas Lyell, QC, MP (the Solicitor-General) en R. Higgins, QC,
interveniente,
128/85
Canadian Forest Products Ltd, Canada, vertegenwoordigd door C. Stanbrook (advocaat te Londen) van Stanbrook & Hooper, Brussel, en M. Siragusa (advocaat te Rome) van Cleary, Gottlieb, Steen & Hamilton, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Elvinger & Hoss, advocaten aldaar, 15, Côte d'Eich,
verzoekster, tegenCommissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. McClellan en door K. Banks en P. J. Kuyper, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door N. Forwood, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,ondersteund door
regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door T. J. G. Pratt, Principal Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door Sir Nicholas Lyell, QC, MP (the Solicitor-General) en R. Higgins, QC,
interveniente,
129/85,
British Columbia Forest Products Ltd, Canada, vertegenwoordigd door C. Stanbrook (advocaat te Londen) van Stanbrook & Hooper, Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Elvinger & Hoss, advocaten aldaar, 15, Côte d'Eich,
verzoekster, tegenCommissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. McClellan en door K. Banks en P. J. Kuyper, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door N. Forwood, barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,
verweerster,ondersteund door
regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door T. J. G. Pratt, Principal Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door Sir Nicholas Lyell, QC, MP (the Solicitor-General) et R. Higgins, QC,
interveniente,
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: Mackenzie Stuart, president; G. Bosco, O. Due, J. C. Moitinho de Almeida en G. C. Rodríguez Iglesias, kamerpresidenten; T. Koopmans, U. Everling, K. Bahlmann, Y. Galmot, C. N. Kakouris, R. Joliet, T. F. O'Higgins en F. A. Schockweiler, rechters
advocaatgeneraal: M. Darmon
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 12 januari 1988,
gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 25 mei 1988,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschriften neergelegd ter griffie van het Hof tussen 4 en 30 april 1985, hebben een aantal individuele pulpproducenten alsmede twee van hun verenigingen, die alle hun zetel buiten de Gemeenschap hebben, krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van beschikking IV/29. 725 van de Commissie van 19 december 1984 (PB 1985, L 85, blz. 1), waarin de Commissie vaststelt dat verzoeksters in verschillende opzichten inbreuk hebben gemaakt op artikel 85 EEG-Verdrag, en hun geldboeten heeft opgelegd.
2 Het zou om de volgende inbreuken gaan: afstemming tussen de betrokken producenten inzake de ieder kwartaal aan de klanten in de Gemeenschap opgegeven prijzen alsmede inzake de deze klanten daadwerkelijk in rekening gebrachte transactieprijzen (artikel 1, leden 1 en 2, van de beschikking); door de Pulp, Paper and Paperboard Export Association of the United States (hierna: KEA, vroeger Kraft Export Association geheten), waarin een aantal in de Verenigde Staten gevestigde producenten verenigd zijn, tot haar leden gerichte prijsaanbevelingen (artikel 1, lid 3), en, in het geval van Finncell, de gemeenschappelijke verkooporganisatie van een tiental in Finland gevestigde producenten, de uitwisseling met een aantal andere pulpproducenten van gespecificeerde gegevens inzake de prijzen, in het kader van het „Research and Information Centre for the European Pulp and Paper Industry”, dat wordt beheerd door het Zwitserse trustkantoor Fides (artikel 1, lid 4).
3 In punt 79 van de bestreden beschikking geeft de Commissie de gronden aan, die haars inziens de rechtvaardiging vormen voor de bevoegdheid van de Gemeenschap om op de betrokken afstemming artikel 85 EEG-Verdrag toe te passen. Zij stelt allereerst, dat alle ondernemingen waaraan de beschikking is gericht, hetzij rechtstreeks exporteerden naar in de Gemeenschap gevestigde kopers, hetzij in de Gemeenschap werkzaam waren via aldaar gevestigde dochterondernemingen, filialen, agentschappen of andere vestigingen. Vervolgens wijst zij erop, dat de onderlinge afstemming betrekking had op ten minste het grootste deel van de verkopen door die ondernemingen naar en in de Gemeenschap. Tot slot stelt zij, dat door die afstemming twee derde van de leveringen en 60% van het verbruik van het betrokken produkt in de Gemeenschap ongunstig werden beïnvloed. Daaruit concludeert de Commissie: „De invloed van de overeenkomsten en gedragingen inzake aangekondigde prijzen en/of aan afnemers in rekening gebrachte prijzen, en wederverkoop van pulp in de Gemeenschap was... niet alleen aanzienlijk maar ook opzettelijk, en was hoofdzakelijk de onmiddellijke uitkomst van de overeenkomsten en gedragingen.”
4 Voor wat speciaal de in Finland gevestigde ondernemingen en hun vereniging Finncell betreft, verklaart de Commissie in punt 80 van de beschikking, dat in de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Finland (PB 1973, L 328, blz. 1) „geen bepaling voor(komt) waardoor de Commissie wordt belet onmiddellijk artikel 85, lid 1, toe te passen, indien de handel tussen de Lid-Staten ongunstig wordt beïnvloed”.
5 Een aantal verzoeksters hebben middelen opgeworpen betreffende de bevoegdheid van de Gemeenschap om haar mededingingsregels te hunnen aanzien toe te passen. Het Hof heeft op 8 juli 1987 besloten, partijen allereerst over die middelen te horen. Bij beschikking van 16 december 1987 heeft het Hof besloten, de zaken voor de mondelinge behandeling en voor het arrest te voegen.
6 Alle verzoeksters die de onbevoegdheid van de Gemeenschap hebben ingeroepen, voeren om te beginnen aan dat de Commissie, door de mededingingsregels van het Verdrag te hunnen aanzien toe te passen, de territoriale werkingssfeer van artikel 85 verkeerd heeft beoordeeld. In dit verband wijzen zij erop, dat het Hof in zijn arrest van 14 juli 1972 (zaak 48/69, ICI, Jurispr. 1972, blz. 619) niet de gevolgentheorie aanvaardde, maar beklemtoonde dat er sprake was geweest van concurrentiebeperkende gedragingen binnen de gemeenschappelijke markt vanwege het handelen van dochtermaatschappijen, dat de moedermaatschappijen kon worden aangerekend. Zij voegen hieraan toe dat, zelfs wanneer er in het gemeenschapsrecht wèl een basis te vinden was om artikel 85 te hunnen aanzien toe te passen, de toepassing van de aldus uitgelegde bepaling in strijd zou zijn met het internationaal publiekrecht. Het internationaal publiekrecht zou er immers aan in de weg staan, dat de Gemeenschap zich bevoegdheid aanmatigt ten aanzien van concurrentiebeperkende gedragingen buiten haar grondgebied, alleen vanwege de economische weerslag die die gedragingen binnen de Gemeenschap hebben.
7 De bij KEA aangesloten verzoeksters voeren bovendien nog aan, dat een dergelijke toepassing in strijd is met het internationaal publiekrecht daar het beginsel van non-interventie erdoor wordt geschonden. In casu zouden de Verenigde Staten door de toepassing van artikel 85 worden gedwarsboomd in hun streven, de exportactiviteiten van Amerikaanse ondernemingen te bevorderen, een doelstelling die is neergelegd in de Webb Pomerené Act van 1918, krachtens welke exportverenigingen als KEA buiten de toepassing van de Amerikaanse anti-trustwetgeving vallen.
8 Een aantal Canadese verzoeksters hebben aangevoerd dat de Commissie, door hun geldboeten op te leggen en de vermindering van die boeten afhankelijk te stellen van het doen van toezeggingen inzake hun toekomstig gedrag, inbreuk heeft gemaakt op de Canadese soevereiniteit en daarmee in strijd heeft gehandeld met de comitas gentium.
9 De Finse verzoeksters zijn van mening, dat in elk geval uitsluitend de in de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Finland vervatte mededingingsregels te hunnen aanzien mogen worden toegepast, en niet artikel 85 EEG-Verdrag. Overeenkomstig de procedure van artikel 27 van die Vrijhandelsovereenkomst zou de Gemeenschap Finland dan ook hebben moeten raadplegen over de maatregelen die zij ten aanzien van het betrokken kartel voornemens was te treffen.
10 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, het procesverloop en de argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.
Onjuiste beoordeling van de territoriale werkingssfeer van artikel 85 EEG-Verdrag en onverenigbaarheid van de beschikking met het internationaal publiekrecht
a) De individuele ondernemingen
11 Aangaande de gestelde schending van artikel 85 EEG-Verdrag zij eraan herinnerd, dat ingevolge die bepaling verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de handel tussen Lid-Staten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt beperkt.
12 Verder moet worden opgemerkt, dat de belangrijkste leveranciers van houtslijp zich buiten de Gemeenschap bevinden, namelijk in Canada, de Verenigde Staten, Zweden en Finland, en dat de markt daardoor een mondiale dimensie heeft. Wanneer in die landen gevestigde pulpproducenten rechtstreeks aan afnemers in de Gemeenschap verkopen en eikaars prijzen beconcurreren om orders van die klanten in de wacht te slepen, is er sprake van mededinging binnen de gemeenschappelijke markt.
13 Daaruit volgt dat die producenten, wanneer zij de aan hun klanten in de Gemeenschap in rekening te brengen prijzen onderling afstemmen en aan die afstemming uitvoering geven door tegen daadwerkelijk gecoördineerde prijzen te verkopen, deelnemen aan een onderlinge afstemming die ertoe strekt of ten gevolge heeft, dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 85 EEG-Verdrag wordt beperkt.
14 Mitsdien moet worden geconcludeerd, dat de Commissie de territoriale werkingssfeer van artikel 85 niet verkeerd heeft beoordeeld, door in de omstandigheden van het onderhavige geval de mededingingsregels van het Verdrag toe te passen ten aanzien van buiten de Gemeenschap gevestigde ondernemingen.
15 Voor hun stelling dat de beschikking onverenigbaar is met het internationaal publiekrecht is door verzoeksters aangevoerd, dat de toepassing van de mededingingsregels in casu uitsluitend was gebaseerd op de economische weerslag binneh de gemeenschappelijke markt van concurrentiebeperkende gedragingen buiten de Gemeenschap.
16 In dit verband zij opgemerkt dat een inbreuk op artikel 85, zoals het sluiten van een overeenkomst waardoor de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt beperkt, uit een tweeledige gedraging bestaat: de vorming van het kartel en het in praktijk brengen ervan. Door de toepasselijkheid van de mededingingsrechtelijke verbodsbepalingen afhankelijk te stellen van de plaats waar het kartel is gevormd, zou het de ondernemingen natuurlijk wel erg gemakkelijk worden gemaakt om die verbodsbepalingen te omzeilen. Het gaat er dan ook om, waar aan het kartel uitvoering wordt gegeven.
17 In casu hebben de producenten binnen de gemeenschappelijke markt aan hun prijsafspraak uitvoering gegeven. Daarbij doet niet ter zake, of zij al dan niet de hulp hebben ingeroepen van in de Gemeenschap gevestigde dochterondernemingen, agentschappen, onderagentschappen of filialen, ten einde in contact te komen met aldaar gevestigde kopers.
18 Onder die omstandigheden is de bevoegdheid van de Gemeenschap om haar mededingingsregels ten aanzien van dergelijke gedragingen toe te passen, gedekt door het in het internationaal publiekrecht algemeen aanvaarde territorialiteitsbeginsel.
19 Aangaande de vermeende schending van het beginsel van non-interventie verdient vermelding, dat de bij KEA aangesloten verzoeksters zich hebben beroepen op een regel volgens welke, wanneer twee staten bevoegd zijn om regels vast te stellen en ten uitvoer te leggen, en die regels ten gevolge hebben, dat iemand tegenstrijdige gedragingen krijgt voorgeschreven, elk van beide staten gehouden zou zijn, bij de uitoefening van zijn bevoegdheid de nodige terughoudendheid te betrachten. Verzoeksters leiden daaruit af dat de Gemeenschap, door die regel bij de toepassing van haar mededingingsregels niet in acht te nemen, het beginsel van non-interventie heeft geschonden.
20 Zonder dat behoeft te worden onderzocht, of een dergelijke regel in het internationaal publiekrecht wel bestaat, kan worden volstaan met de vaststelling dat de voorwaarden voor toepassing ervan in elk geval niet zijn vervuld. In het onderhavige geval zijn het door de Verenigde Staten en het door de Gemeenschap voorgeschreven gedrag namelijk niet met elkaar in tegenspraak, aangezien de Webb Pomerene Act enkel de vorming van exportkartels van de toepassing van de Amerikaanse anti-trustwetgeving uitsluit, zonder echter het sluiten van dergelijke overeenkomsten verplicht te stellen.
21 Bovendien moet worden opgemerkt, dat de autoriteiten van de Verenigde Staten geen bezwaren hebben geuit in verband met een eventueel bevoegdheidsconflict, toen zij door de Commissie werden geraadpleegd overeenkomstig de aanbeveling van de Raad van de OESO van 25 oktober 1979(Handelingen van de Organisatie, band 19, blz. 376) betreffende de samenwerking van de Lid-Staten in geval van beperkende handelspraktijken waardoor de internationale handel ongunstig wordt beïnvloed.
22 Ten aanzien van de gestelde veronachtzaming van de comitas gentium kan worden volstaan met de opmerking, dat met deze grief de bevoegdheid van de Gemeenschap in geding wordt gebracht om haar mededingingsregels toe te passen op gedragingen als die welke in casu zijn vastgesteld, en dat die grief als zodanig reeds is verworpen.
23 Mitsdien moet worden geconcludeerd, dat de beschikking van de Commissie noch in strijd is met artikel 85 EEG-Verdrag, noch ook met de door verzoeksters ingeroepen regels van internationaal publiekrecht.
b) De vereniging KEA
24 Blijkens haar statuten is KEA een vereniging zonder winstoogmerk, die tot doel heeft de handelsbelangen van haar leden bij de export van hun produkten te bevorderen, en dient zij hoofdzakelijk als forum voor de uitwisseling van informatie onder haar leden over hun exportmarkten. Zelf houdt KEA zich niet bezig met produktie, verkoop of distributie.
25 Binnen KEA hebben zich een aantal groepen gevormd, waaronder onder meer de „Pulp Group”, ten einde de verschillende takken van de pulp- en papierindustrie te dekken. Ingevolge artikel 1 van het huishoudelijk reglement van KEA kunnen de ondernemingen zich enkel bij KEA aansluiten, wanneer zij lid worden van een van de groepen van de vereniging. Volgens artikel 2 van het huishoudelijk reglement kunnen die groepen hun zaken volledig zelfstandig regelen.
26 Tot slot moet worden opgemerkt, dat volgens een door de „Pulp Group” opgestelde beleidsverklaring, waarnaar in punt 32 van de beschikking wordt verwezen, de leden van de groep op de van tijd tot tijd gehouden bijeenkomsten prijsovereenkomsten mogen sluiten, op voorwaarde dat ieder lid van tevoren wordt meegedeeld dat over de prijzen zal worden gesproken en dat op de betrokken bijeenkomst het quorum aanwezig is. De algemene overeenstemming tussen de aanwezige leden is eveneens bindend voor de leden die bij de vaststelling van het besluit afwezig waren.
27 Uit het voorgaande volgt, dat de KEA-prijsaanbevelingen niet kunnen worden onderscheiden van de door de leden van de „Pulp Group” gesloten prijsovereenkomsten en dat KEA geen eigen rol heeft gespeeld bij de tenuitvoerlegging van die overeenkomsten.
28 Onder deze omstandigheden moet de beschikking worden nietig verklaard voor zover betrekking hebbend op KEA.
Al dan niet uitsluitende toepasselijkheid van de in de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Finland vervatte mededingingsregels
29 Nagegaan moet worden of, zoals verzoeksters betogen, de artikelen 23 en 27 van de Vrijhandelsovereenkomst de toepassing van artikel 85 EEG-Verdrag in de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Finland uitsluiten.
30 Dienaangaande moet om te beginnen worden opgemerkt, dat volgens artikel 23, lid 1, van de Vrijhandelsovereenkomst met name onverenigbaar zijn met de goede werking van de Overeenkomst, alle overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging wordt beperkt, voor zover daardoor het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Finland kan worden beïnvloed. Ingevolge artikel 23, lid 2, kan een partij bij de Overeenkomst, die van mening is dat een bepaalde gedraging in strijd is met dit artikel, overeenkomstig de procedure van artikel 27 passende maatregelen nemen. In het kader van deze procedure raadpleegt zij de andere partij bij de Overeenkomst in een Gemengd Comité, ten einde overeenstemming te bereiken over de beoogde maatregelen om de aangevochten gedragingen te beëindigen. Wordt geen overeenstemming bereikt, dan kan de betrokken partij vrijwaringsmaatregelen nemen.
31 Voorts verdient vermelding, dat de artikelen 23 en 27 van de Vrijhandelsovereenkomst ervan uitgaan, dat de partijen bij de Overeenkomst over voorschriften beschikken, op grond waarvan zij kunnen optreden tegen kartels die zij in strijd met de Overeenkomst achten. Voor de Gemeenschap kunnen dit enkel de artikelen 85 en 86 EEG-Verdrag zijn. De toepasselijkheid daarvan wordt door de Vrijhandelsovereenkomst dus niet uitgesloten.
32 Ten slotte moet worden opgemerkt, dat de Gemeenschap in casu haar mededingingsregels ten aanzien van de Finse verzoeksters niet heeft toegepast op grond dat zij hun gedrag onderling zouden hebben afgestemd, maar op grond dat zij hebben deelgenomen aan een verdergaande afstemming met Amerikaanse, Canadese en Zweedse ondernemingen, waardoor de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt is beperkt. Het was dus niet alleen de handel met Finland die nadelig werd beïnvloed. In een dergelijke situatie had de inschakeling van het Gemengd Comité niet kunnen leiden tot het nemen van passende maatregelen.
33 Mitsdien moet het middel ontleend aan de uitsluitende toepasselijkheid van de mededingingsregels van de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Finland worden verworpen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
rechtdoende, alvorens zich uit te spreken over alle door verzoeksters aangevoerde middelen,
-
Verwerpt het middel ontleend aan verkeerde beoordeling van de territoriale werkingssfeer van artikel 85 EEG-Verdrag en onverenigbaarheid van beschikking IV/29. 725 van de Commissie van 19 december 1984 met het internationaal publiekrecht.
-
Verklaart beschikking IV/29. 725 van de Commissie van 19 december 1984 nietig voor zover betrekking hebbend op de Pulp, Paper en Paperboard Export Association of the United States.
-
Verwerpt het middel ontleend aan uitsluitende toepasselijkheid van de mededingingsregels van de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Finland.
-
Verwijst de zaken naar de Vijfde kamer voor het onderzoek van de overige middelen.
-
Houdt de beslissing omtrent de kosten aan.
Mackenzie Stuart
Bosco
Due
Moitinho de Almeida
Rodríguez Iglesias
Koopmans
Everling
Bahlmann
Galmot
Kakouris
Joliét
O'Higgins
Schockweiler
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 27 september 1988.
De griffier
J.-G. Giraud
De president
A. J. Mackenzie Stuart