Home

Arrest van het Hof van 16 mei 1991.

Arrest van het Hof van 16 mei 1991.

1) Door van openbare lichamen te verlangen dat zij, om voor de in wet nr. 151 van 10 april 1981 voorziene steun in aanmerking te komen, in het binnenland gefabriceerde voertuigen kopen, is de Italiaanse Republiek de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten van de procedure.

1. Artikel 30 van het Verdrag verzet zich tegen een nationale wettelijke regeling die een gedeelte van overheidsopdrachten voor leveringen voorbehoudt aan ondernemingen die in een bepaald gedeelte van het nationale grondgebied zijn gevestigd.

Daar enkel nationale producenten - zij het ook niet alle - voordeel kunnen hebben bij een dergelijke bevoorrechting, is het van geen belang, dat een dergelijke preferentiële regeling tevens een beperkend effect heeft ten aanzien van nationale producenten (zie arrest van 20 maart 1990, zaak C-21/88, Du Pont de Nemours Italiana, Jurispr. 1990, blz. I-889).

2. Zoals het Hof reeds heeft beslist (zie arresten van 5 juni 1986, zaak 103/84, Commissie/Italië, Jurispr. 1986, blz. 1759, en 20 maart 1990, Du Pont de Nemours Italiana, reeds aangehaald), is de omstandigheid dat een nationale maatregel eventueel kan worden aangemerkt als een steunmaatregel in de zin van artikel 92 van het Verdrag, niet voldoende om hem te onttrekken aan het verbod van artikel 30.

++++

1. Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Regeling die deel van overheidsopdracht voorbehoudt aan ondernemingen die in bepaald gedeelte van nationale grondgebied zijn gevestigd - Ontoelaatbaarheid - Maatregel die slechts deel van nationale produktie begunstigt - Geen invloed

(EEG-Verdrag, art. 30)

2. Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Maatregel die kan worden aangemerkt als steunmaatregel in de zin van artikel 92 EEG-Verdrag - Mogelijkheid die toepasselijkheid van verbod van maatregelen van gelijke werking niet uitsluit

(EEG-Verdrag, art. 30 en 92)

in zaak C-263/85,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur G. Campogrande als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door L. Ferrari Bravo, hoofd van de dienst Diplomatieke geschillen, als gemachtigde, bijgestaan door P. G. Ferri, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Italiaanse ambassade, Rue Marie-Adelaïde 5-7,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door van openbare lichamen te verlangen dat zij, om voor de in wet nr. 151 van 10 april 1981 voorziene steun in aanmerking te komen, in het binnenland gefabriceerde voertuigen kopen, de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, T. F. O' Higgins en G. C. Rodríguez Iglesias, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, C. N. Kakouris, R. Joliet, F. A. Schockweiler en P. J. G. Kapteyn, rechters,

(rechtsoverwegingen niet opgenomen)

rechtdoende, verstaat: