Conclusie van advocaat-generaal Cruz Vilaça van 2 juli 1987.
Conclusie van advocaat-generaal Cruz Vilaça van 2 juli 1987.
++++
Mijnheer de President,
mijne heren Rechters,
1 . I - De cour d' appel te Versailles vraagt het Hof om een antwoord op zes vragen over de uitlegging van artikel*2, lid*2, van richtlijn 64/223 van de Raad van 25*februari*1964, die tijdens de overgangsperiode is vastgesteld met het oog op de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de werkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren .
2 . Artikel*2, lid*2, van deze richtlijn definieert groothandel aldus :
"2 ) Werkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren in de zin van deze richtlijn zijn werkzaamheden verricht door : iedere natuurlijke persoon of vennootschap die er zijn beroep van maakt geregeld goederen op eigen naam en voor eigen rekening te kopen en weder te verkopen, hetzij aan handelaren, groot - of kleinhandelaren, hetzij aan verwerkers, hetzij aan bedrijfsmatige verbruikers of grootverbruikers .
De goederen kunnen weder worden verkocht in dezelfde staat of na in de groothandel gebruikelijke bewerking, behandeling of verpakking ."
3 . II - Op een klacht van de Direction de la concurrence et des Prix des Hauts-de-Seine heeft het tribunal correctionnel te Nanterre E.*Conradi en H.*Hereth, directeuren van twee vennootschappen van de Metro-groep, die gespecialiseerd is in groothandel volgens het "cash and carry"-systeem, te zamen met deze vennootschappen veroordeeld wegens overtreding van een aantal bepalingen van de Franse wettelijke regeling inzake de detailhandel, op grond dat de werkzaamheden van deze vennootschappen niet beperkt waren tot groothandel, maar in verschillende opzichten ook detailhandelsactiviteiten waren .
4 . De cour d' appel te Versailles, waarbij verdachten in beroep kwamen, achtte een onderzoek nodig naar de vraag of de activiteiten van de Metro-vennootschappen konden worden gekwalificeerd als groothandel in de zin van artikel*2, lid*2, van richtlijn 64/223; vandaar de vragen die zij op grond van artikel*177 EEG-Verdrag aan het Hof heeft voorgelegd en die in het rapport ter terechtzitting zijn weergegeven .
5 . III - De Commissie vraagt zich in haar schriftelijke opmerkingen af, of richtlijn 64/223 wel toepasselijk is op dit geval . Volgens haar strekt de in artikel*2, lid*2, van deze richtlijn voorkomende definitie van groothandel er enkel toe, de materiële werkingssfeer af te bakenen van de richtlijn, die, zoals bekend, betrekking heeft op de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten .
6 . De Commissie wijst er in dit verband op, dat Frankrijk ( evenals andere Lid-Staten ) verschillende maatregelen heeft genomen die voor de omzetting van richtlijn*64/223 noodzakelijk waren, en diverse onder artikel*3 vallende beperkingen van het recht van vestiging en van het vrij verrichten van diensten op het terrein van de groothandel heeft opgeheven; anderzijds zijn de artikelen*52 en*59 sinds het einde van de overgangsperiode rechtstreeks toepasselijk ( 1 ) en wordt de werking of werkingssfeer hiervan niet beperkt door bepalingen als die van de onderhavige richtlijn .
7 . Op het eerste gezicht en ondanks de inspanningen van de advocaten van de betrokken partijen in dit verband is mijns inziens verre van aangetoond, dat in het hoofdgeding een probleem betreffende de vrijheid van vestiging of van dienstverrichting aan de orde is .
8 . Het gaat in deze zaak om de vraag, tot welk van beide takken van handel de werkzaamheden van bepaalde vennootschappen moeten worden gerekend met het oog op de vraag, aan welke Franse regeling zij in het bijzonder voor de prijsaanduidingen en de vermelding van de BTW zijn onderworpen .
9 . Volgens mij heeft de verwijzende rechter de aan het Hof voorgelegde vragen in wezen gesteld om na te kunnen gaan of het gemeenschapsrecht aanknopingspunten biedt voor de uitlegging van het begrip groothandel, aan de hand waarvan hij kan beslissen of de verdachten onder de werking van de Franse regeling voor de detailhandel vallen .
10 . Mijns inziens gaat het hier in wezen om een intern juridisch probleem, waarvoor het gemeenschapsrecht ( dat geen enkele algemene regeling van de groothandel kent ) geen oplossing geeft en dat bijgevolg in beginsel aan de hand van het nationale recht moet worden opgelost .
11 . Het Hof heeft zich al eens eerder uitgesproken over de strekking van richtlijn 64/223, namelijk in het arrest Metro van 1977 ( 2 ), een zaak waarin dezelfde vennootschappen betrokken waren . Het Hof erkende daarin, dat de onderscheiding tussen groothandelaren en detailhandelaren noodzakelijk was om vervalsing van de mededinging te voorkomen, doch was van oordeel dat de in artikel*85 EEG-Verdrag bedoelde mededingingsvraagstukken niet aan de hand van de richtlijn konden worden opgelost . Ik geef hier de letterlijke tekst weer van rechtsoverweging*30 van het arrest Metro : "... deze richtlijn ( geeft ) een definitie van de functie van groothandelaar met het oog op de toepassing van de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, doch ( mag ) niet worden uitgelegd in die zin, dat het de mededingingsvraagstukken bedoeld in artikel*85 beoogt te regelen ".
12 . Het Hof was dus met zoveel woorden van oordeel, dat de richtlijn van 1964 -*vastgesteld op grond van de artikelen*54, leden*2 en*3, en*63, leden*2 en*3, EEG-Verdrag *- geen algemeen geldende definitie van groothandel geeft en dat de werkingssfeer daarvan beperkt is tot de toepassing van de verdragsbepalingen inzake genoemde fundamentele vrijheden .
13 . De vrijheid van vestiging geldt overigens zowel voor de groothandel als voor de detailhandel . Voor de uitoefening van elk van deze activiteiten gelden aparte regels, die ook van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen voor zover de wetgeving in deze sector niet is geharmoniseerd .
14 . De richtlijn dient niet voor de oplossing van de mededingingsvraagstukken van artikel*85 -*die zich ontegenzeglijk kunnen voordoen in de mededingingsverhouding tussen deze twee vormen van handel; op dezelfde gronden moet a fortiori worden aangenomen dat de richtlijn in beginsel niet dient ter afbakening van de grenzen tussen beide handelsvormen met het oog op de onderwerping daarvan aan verschillende nationale regelingen, ongeacht of dit fiscale regelingen zijn of regels voor de bescherming van de consument of de eerlijke mededinging .
15 . Heeft een communautair begrip groothandel als dat van artikel*2, lid*2, van de richtlijn daarmee ieder belang verloren?
16 . Mijns inziens wordt dit begrip weer van belang indien, en enkel indien, in de nationale wetgeving begrippen voorkomen die ertoe kunnen leiden, dat de vrijheid van ondernemingen uit de Gemeenschap om zich op dezelfde voorwaarden te vestigen als nationale ondernemingen, wordt beperkt .
17 . In het onderhavige geval is noch uit de schriftelijke opmerkingen noch ter terechtzitting gebleken, dat de vennootschappen die in de nationale procedure zijn veroordeeld, gediscrimineerd worden of zijn ten opzichte van Franse vennootschappen die hetzelfde soort werkzaamheden uitoefenden .
18 . De Metro-vennootschappen waren reeds ten tijde van de onderhavige feiten in Frankrijk gevestigd en de vraag of zij belemmeringen hebben ondervonden ten gevolge van de Franse wetgeving of de toepassing daarvan door de nationale overheid, is niet aan de orde .
19 . Deze wetgeving gaat overigens terug tot 1945 en is dus van veel eerdere datum dan de vestiging ( het eerste bedrijf werd in 1971 opgericht ); men kan dan ook niet zeggen, dat zij is vastgesteld met het oogmerk om verdachten in het hoofdgeding op een of andere wijze te discrimineren .
20 . In de strafzaak voor de nationale rechter stond centraal de bijzondere en originele vorm van bedrijfsuitoefening van de verdachte vennootschappen, waardoor deze, volgens de Franse autoriteiten, onder de nationale regeling voor de detailhandel kwamen te vallen .
21 . De Metro-vennootschappen zouden de eerste zijn geweest ( volgens hun advocaten zelfs de enige in de gemeenschappelijke markt ) die op deze wijze werkten -*volgens de omschrijving als "zelfbediening in het groot", voor "beroeps - of bedrijfsbeoefenaren" ( les professionnels ) uit verschillende economische sectoren en met zeer uiteenlopende werkzaamheden, met uitgifte van een "klantenkaart", waarbij een aantal produkten per stuk of in kleine hoeveelheden wordt verkocht *-; elke Franse onderneming die op deze wijze gaat opereren, zou aan dezelfde regeling zijn onderworpen .
22 . Het gebrek aan harmonisatie van de nationale wettelijke regelingen op dit terrein kan zeker bijdragen tot een verstoring van de verwezenlijking van het beginsel van vrije vestiging in de gemeenschappelijke markt .
23 . Maar de doelstellingen van richtlijn 64/223 worden duidelijk overschreden, wanneer de bepalingen hiervan worden gebruikt als algemeen instrument voor de harmonisatie van de wettelijke regelingen .
24 . Anderzijds omvat, volgens vaste rechtspraak van het Hof, ( 3 ) de vrijheid van vestiging ingevolge artikel*52, tweede alinea, EEG-Verdrag de toegang tot en de uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst, overeenkomstig de bepalingen die door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld; bij gebreke van een wettelijke harmonisatie is de niet-discriminerende toepassing van de bepalingen van het land van vestiging bijgevolg geoorloofd in het licht van artikel*52 . Meer in het bijzonder is het de Lid-Staten geoorloofd om een duidelijk onderscheid te maken tussen groothandel en detailhandel, ten einde concurrentievervalsingen te vermijden die zouden optreden "indien de groothandelaren, wier lasten in het algemeen naar verhouding lichter zijn wegens de handelsfase waarin zij werkzaam zijn, de detailhandelaren concurrentie zouden aandoen in de detailhandelsfase, en met name bij de levering aan particuliere gebruikers" ( arrest Metro, r.o.*29 ).
25 . De situatie kan echter anders liggen indien ook door niet-discriminerende toepassing van een met de definitie van artikel*2, lid*2, van de richtlijn onverenigbare nationale wettelijke regeling aan de betrokken ondernemers voorwaarden worden gesteld voor de toegang tot of de uitoefening van de werkzaamheden, die buitenlanders zeer moeilijk of onmogelijk kunnen vervullen . Er zou dan sprake zijn van een verkapte belemmering van de vestiging, die niet zozeer laakbaar zou zijn op grond van een ruime uitlegging van artikel*52 EEG-Verdrag ( die het Hof niet lijkt voor te staan ) als wel, in dit geval, op grond van het bestaan van een richtlijn waarvan de voorschriften zijn geschonden .
26 . De betrokken ondernemingen hebben het Hof in dit verband ervan trachten te overtuigen, dat enkel een vennootschap met supranationale dimensies economisch in staat is om dit soort operaties in Frankrijk te verwezenlijken, die bijgevolg niet binnen het bereik van zuiver Franse ondernemingen liggen .
27 . Deze bewering lijkt echter niet door voldoende overtuigende bewijzen te worden gestaafd .
28 . Men zou hypothetisch kunnen aannemen, dat de toepassing van de Franse regeling voor de detailhandel op deze vorm van handel een ernstige bedreiging vormt voor het voortbestaan ervan : daar het hier om een keuze van de nationale wetgever gaat, zal zij binnenlandse ondernemers en die uit de Gemeenschap zonder onderscheid moeten treffen .
29 . Nochtans kan theoretisch niet worden uitgesloten, dat ten gevolge van de vaststelling van een met artikel*2, lid*2, van de richtlijn onverenigbare definitie van groothandel het omgekeerde gebeurt : mijns inziens moet in de antwoorden aan de verwijzende rechter aandacht worden besteed aan deze mogelijkheid .
30 . In zoverre dienen aan de nationale rechter voor de begrippen in genoemde bepaling van de richtlijn uitleggingscriteria te worden verstrekt die van belang kunnen zijn voor de beslissing van het hoofdgeding en die van invloed kunnen zijn op de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging . Wij kunnen dus tegemoetkomen aan de wensen van de nationale rechter die in de vragen*2 en*4 tot uiting komen .
31 . In dit verband moet worden erkend, dat, gelijk de aangeklaagde Franse vennootschappen in hun opmerkingen suggereren, waar de definitie van artikel*2, lid*2, spreekt van wederverkoop aan "bedrijfsmatige verbruikers of grootverbruikers", dit betrekking heeft op de hoedanigheid van de verwervers en niet op hun aantal of op de aard of de hoeveelheid van de goederen die worden verhandeld .
32 . Deze definitie is echter enkel van belang binnen de werkingssfeer van de richtlijn, dat wil zeggen op het terrein van de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten .
33 . Een nationale wettelijke regeling die een andere definitie van groothandel geeft om deze aan andere regels te onderwerpen dan de detailhandel, kan dus enkel onverenigbaar worden geacht met de richtlijn wanneer daaruit indirect een belemmering voortvloeit voor de vestiging van ondernemingen uit andere Lid-Staten, waardoor deze ten opzichte van binnenlandse ondernemingen worden gediscrimineerd .
34 . De richtlijn geeft anderzijds geen criteria voor het onderscheid tussen bedrijfsmatige en niet-bedrijfsmatige verbruikers of tussen grootverbruikers en kleinverbruikers; ten aanzien van dit onderscheid ( dat aan vraag*3 van de verwijzende rechter ten grondslag ligt ) is de nationale wetgever bevoegd .
35 . Bij gebreke van harmonisatie vallen ook de punten die in de vragen*5 en*6 aan de orde komen, buiten de sfeer van het gemeenschapsrecht en bijgevolg buiten de doelstellingen van artikel*177 EEG-Verdrag .
36 . IV - In het kader van de samenwerking tussen het Hof van Justitie en de nationale rechter moet het antwoord op de vragen van de Cour d' appel te Versailles mijns inziens duidelijkheid verschaffen over de aard van artikel*2, lid*2, van richtlijn 64/223 in de zojuist door mij aangegeven zin .
37 . Daarom geef ik het Hof in overweging, de vragen van de verwijzende rechter te beantwoorden als volgt :
1 ) Artikel*2, lid*2, van richtlijn 64/223 van de Raad van 25*februari*1964 geeft een definitie van groothandel met het oog op de toepassing van de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten en kan niet zo worden uitgelegd, dat het dient voor de regeling van zuiver interne situaties waar het niet gaat om deze twee fundamentele vrijheden, neergelegd in de artikelen*52 en*59 EEG-Verdrag, waaraan sinds het einde van de overgangsperiode rechtstreekse werking wordt toegekend .
2 ) De kwalificatie van de werkzaamheden van de vennootschappen als behorend tot de groothandel of de detailhandel met het oog op de onderwerping van die vennootschappen aan de nationale bepalingen die de respectieve uitoefening daarvan beheersen, is in beginsel een probleem dat de nationale rechter overeenkomstig het nationale recht moet oplossen .
3 ) Voor zijn eigen toepassingsgebied moet artikel*2, lid*2, van de richtlijn aldus worden uitgelegd, dat waar in de definitie van groothandel wordt gesproken van "bedrijfsmatige verbruikers of grootverbruikers", dit betrekking heeft op de hoedanigheid van de verwervers en niet op hun aantal of op de aard of de hoeveelheid van de goederen die worden verhandeld; een nationale wettelijke regeling die een andere definitie van groothandel geeft om deze handel aan andere regels te onderwerpen dan de detailhandel, kan enkel onverenigbaar worden geacht met de richtlijn wanneer daaruit indirect een belemmering voor de vestiging voortvloeit onder omstandigheden die discriminerend zijn voor ondernemingen uit andere Lid-Staten .
(*)* Vertaald uit het Portugees .
( 1)*Zie voor het recht van vestiging, arrest van 21*juni*1974, zaak*2/74, Reyners, Jurispr.*1974, blz.*631; voor het vrij verrichten van diensten, arrest van 3*december*1974, zaak 33/74, Van Binsbergen, Jurispr.*1974, blz.*1299 en volgende .
( 2)*Arrest van 25*oktober*1977, zaak 26/76, Metro, Jurispr.*1977, blz.*1875, 1910 .
( 3)*Laatstelijk arrest van 12*februari*1987, zaak 221/85, Commissie/België, Jurispr.*1987, r.o.*9 en volgende; zie ook arrest van 6*november*1984, zaak 182/83, Fearon, Jurispr.*1984, blz.*3677, 3685, en arrest van 28*januari*1986, zaak 270/83, Commissie/Frankrijk, Jurispr.*1986, blz.*273 .