Home

Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 12 maart 1987.

Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 12 maart 1987.

++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

A - 1 . Wanneer ik deze middag conclusie neem in de ter terechtzitting van heden behandelde zaak, doe ik zulks enerzijds omdat ik geloof, dat de feitelijke en rechtssituatie tijdens de mondelinge behandeling van vandaag zo duidelijk geworden is, dat een beslissing mogelijk is, en anderzijds in verband met wat de Nederlandse regering heeft gezegd, namelijk dat de eerbiediging van de quota in Nederland niet gewaarborgd is zolang het Hof in deze zaak geen uitspraak heeft gedaan .

2 . Aangezien de verwijzende rechter de meeste tijdens de schriftelijke procedure en ter terechtzitting gerezen vragen reeds zelf heeft beantwoord, behoef ik enkel nog maar in te gaan op de twee vragen waarop de verwijzende rechter geen duidelijk antwoord heeft weten te vinden :

1 ) Verdraagt verordening nr.*1/85 van de Raad van 19*december*1984 inzake de vaststelling van de voor 1985 geldende voorlopige totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden en bepaalde bij de visserij in het kader van de totaal toegestane vangsten in acht te nemen voorschriften*(1 ), zich met artikel*4, lid*1, van verordening nr.*170/83 van 25*januari*1983 tot instelling van een communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden*(2 ), wanneer bij een gewijzigde biologische situatie de verdeling over de Lid-Staten van de vangstquota voor schol ongewijzigd wordt gehandhaafd?

2 ) Bevat verordening nr.*1/85, gezien haar feitelijke gevolgen -*onvolledige benutting van het gemeenschapsquotum bij gelijktijdige overschrijding van het Nederlandse quotum *-, maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer belemmeren en die niet noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee?

De eerste vraag

3 . In overeenstemming met 's*Hofs rechtspraak*(3 ) gaat de verwijzende rechter uit van het beginsel, dat vangstbeperkingen door de vaststelling van quota voor bepaalde vissoorten noodzakelijk en toelaatbaar zijn voor het behoud en het weer op peil brengen van de betrokken visbestanden . Voorts is hij van mening, dat een verdeling over de Lid-Staten van de toegelaten vangstquota noodzakelijk is, om elke Lid-Staat gedurende een aantal jaren een relatieve stabiliteit te waarborgen met betrekking tot wat hij van de hem toegekende hoeveelheden mag verwachten . De verwijzende rechter betwijfelt alleen, of wegens de veranderingen in het scholbestand in de periode 1983-1985 een ongewijzigde verdeling over de Lid-Staten nog strookt met het beginsel van de relatieve stabiliteit in de visserijactiviteiten, bedoeld in artikel*4, lid*1, van verordening nr.*170/83 .

4 . In de eerste plaats wil ik erop wijzen, dat het geenszins zeker is dat de biologische situatie van het scholbestand in de betrokken ICES-sectoren ( 4 ) daadwerkelijk is verbeterd . Uit de ICES-adviezen blijkt integendeel eerder het tegenovergestelde, aangezien daarin een vermindering van de totale vangstquota is voorzien van 181*000*ton in 1983 tot 130*000*ton in 1985 . Verhoogd is wel het totale communautaire vangstquotum, namelijk van 164*000 tot 200*000*ton .

5 . Naar wij hebben vernomen, is deze verhoging echter niet noodzakelijkerwijze een uitvloeisel van een verbetering van de biologische situatie van de scholbestanden; economische overwegingen spelen daarbij eveneens een rol, in het bijzonder de wil van de Raad om de daadwerkelijke vangstquota voor Nederlandse vissers te verhogen zonder tegelijkertijd de in 1983 vastgestelde verdeelsleutel voor de quota te moeten wijzigen .

6 . Bij de vaststelling van deze verdeelsleutel was de Raad uitgegaan van de vroegere vangsthoeveelheden van de Lid-Staten . Er is niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken, dat de Raad bij die vaststelling de grenzen van zijn economische beoordelingsvrijheid heeft overschreden . Hetzelfde geldt voor het voornemen van de Raad om deze in moeizame onderhandelingen vastgestelde verdeelsleutel gedurende tien jaar aan te houden .

7 . Het mag dan wat ongewoon zijn wanneer de Raad toch aan de behoeften van de Nederlandse visserij tegemoet is willen komen en de totale vangsthoeveelheden heeft verhoogd in de verwachting, dat de overige Lid-Staten de hun toegekende vangstquota niet volledig zouden opvissen -*wat in praktijk hoe dan ook op een verhoging van het Nederlandse quotum neerkwam *-, dit betekent echter niet, dat het beginsel van de relatieve stabiliteit in de visserijactiviteiten ten nadele van Nederlandse vissers zou zijn geschonden . Deze vaststelling vindt bevestiging in de ontwikkeling van de Nederlandse vangstquota voor schol, die in de jaren 1982-1985 gestaag zijn gestegen van 50*000 tot 71*000*ton . Voorts wijs ik erop, dat de communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden alleszins flexibel is, doordat zij de Lid-Staten de mogelijkheid biedt, quota geheel of gedeeltelijk te ruilen, wat inderdaad ook gebeurd is .

8 . Aangezien derhalve geen schending van artikel*4, lid*3, van verordening nr.*170/83 kan worden vastgesteld, behoeven wij niet in te gaan op de verdere vraag, in hoeverre de inhoud van een vroegere verordening van gelijke rang als een latere voor de Raad bindend is bij de vaststelling van die laatste .

De tweede vraag

9 . Voor de vraag, of de stopzetting van het vissen op schol ingevolge de uitputting van de aan Nederland toegekende scholquota een maatregel is die het handelsverkeer belemmert, verwijs ik eveneens naar het reeds aangehaalde arrest van 14*juli*1976 . De daar met betrekking tot een nationale vangstbeperking ontwikkelde beginselen kunnen mutatis mutandis op communautaire vangstbeperkingen worden toegepast . Mitsdien geldt het volgende :

10 . "Maatregelen waarmee via vangstquotaregelingen en inkrimping van de visserijactiviteit de instandhouding van de visstand wordt nagestreefd, moeten juist voorkomen dat deze 'produktie' , ofschoon op korte termijn aan banden gelegd, een teruggang gaat vertonen die de voorziening van de consumenten ernstig zou bedreigen . Mitsdien mag de omstandigheid dat zodanige maatregelen voor het moment een vermindering bewerkstelligen van de hoeveelheden die tussen de betrokken Lid-Staten kunnen worden verhandeld, er niet toe leiden ze tot de door het Verdrag verboden maatregelen te rekenen, waar immers doorslaggevend is dat die maatregelen op lange termijn noodzakelijk zijn om een optimale en bestendige opbrengst van de visserij te verzekeren."*(5 )

B - Conclusie

11 . Op grond van het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de door de arrondissementsrechtbank te Zwolle aan het Hof voorgelegde vraag te beantwoorden als volgt :

"Uit het onderzoek van de door de Arrondissementsrechtbank te Zwolle aan het Hof voorgelegde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van verordening nr.*1/85 van de Raad van 19*december 1984 met betrekking tot de verdeling over de Lid-Staten van de totale vangstquota voor schol in de ICES-sectoren*II*a en*IV ."

(*)* Vertaald uit het Duits .

( 1)*PB*1985, L*1, blz.*1 ).

( 2)*PB*1983, L*24, blz.*1 .

( 3)*arrest van 14*juli*1976, gevoegde zaken*3, 4 en 6/76, Kramer, Jurispr.*1976, blz.*1279 e.v .

( 4 ) ICES : International Council for the Exploration of the Sea .

( 5)*t.a.p ., r.o . 58 e.v .